F2JÏ f tó-
broeders, die .uit gehoorzaamheid hun
werk op het veld verrichtten.
Carmelrozen
1) Men boude hierbij in 't oog, dat
het „Wees Gegroet" oorspronkelijk met
deze woorden eindigde.
Duhbelziunro.
Bureau-chef: „Hoe durf je zoo onbo-
«choft tegen mij spreken? „Ben jij chef of
tt?"
Klerk: „Ik weet heel goed, dat ik het
niet ben."
Bureau-chef: „Waarom spreek je dan zoo
vlegelachtig?"
Welkom.
Dame: „Hebt ge mij bij mevrouw aan
gediend?"
Knecht: „Ja, mevrouw."
.Dame: „Én zou ik welkom zijn?"
Knecht: „Ik denk van ja; mevrouw zei
'ton minste: „nu die ontbreekt er nog aan."
I Begrijpelijk.
Kapiteinsvrouw: Goei, Mina, ik begrijp
niet, hoe ge u met zoo'n tamboer kunt in
laten.
Mina: Ja, mevrouw, om de waarheid te
zeggen, zou ik ook wel liever een kapitein
hebben.
Een verstandiqc apotheker.
Dame, erg ijdel en behaagziek: Mijnheer,
mijn haart valt er uit. Kan u mij niet iets
geven om het nog wat te bewaren?
Apotheker: O zeker, juffrouw, hier heeft
u een heel mooi doosje, daar kan een heele
massa in.
Duidelijk.
A.: „Wat scheelt je vrouw toch eigen
lijk?"
B.: „Wat haar scheelt? Berst is ze bods
geworden op ons dienstmeisje en toen op
mij, omdat ik niet boos was op het dienst
meisje; en nu is ze boos, omdat ik boos
op haar ben, omdat ze hoos was, wijl ik
niet boos was, toen zij boos was op ons
dienstmeisje!"
Een teeken.
Generaal, tot recruut: Weet je al, wie ik
ben, milicien Pruimtabak?
Milicien: Jawel, Excellentie, us is de ge
neraal.
Generaal: Mooi zoo! Hoe weet ge dat?
Milicien: De "sergeant heeft gezegd: Die
daar met zijn grooten rooden neus en lan
ge ooren, dat is generaal.
Toch mopperen.
De chef van het kantoor, een beetje bij
ziende, is met het verkeerde been uit bëd
gestapt.
„Wat is dat nou weer voor schrift,
snauwt hij een klerk toe; die 9 lijkt wel
een 7."
„Maar het is ook een 7, meneer."
„Waarom lijkt 't.dan net een 9?"
Een omspreuk.
Sergeant tot een vreeselijk dommen mi
licien: „Tot mijn spijt, mag ik geen scheld-
rJhmen gebruiken, maar toch kijk ik eiken
dag of je ooren nog niet door je politie
muts groeien."
Hoogcschool.
Jongen: Ja, zitten de onderwijzers in die
nieuwgebouwde school allemaal in hoo
rnen in plaats van op de banken?
Vader: Hoe kom je daar nu aan, malle
jongen?
Jongen: Ja, er staat in de courant dat
in dicschool in alle takken onderwijs
wordt gegeven.
Braaf zijn.
Mama: Zie eens, Frits, wat een mooie
tol Sint-Nicolaas voor u gebracht heeft.
Fritsje: Hè, Ma, heeft Sint Nicolaas an
ders niets gebracht? HebHk daarvoor drie
weken lang braaf moeteiraijn?
Mooi zoo!
A: Dus je gelooft aan niets?
B: Ik geloof alleen wat ik begrijp.
A: Nu ja, dat komt zoo wat op hetzelf
de neer.
Doorschouwd.
Eerste student: Daar gaat toch maar
niets boven de vriendschap. Amice! Wat
zou de wereld, wat zou het leven zijn, zon
der die alles bezielende vriendschappelijk-
heild. Ziet ge, gelijk ik trouw en eeuwig
uw vriend wil heeten, zoo hoop ik
Tweede student: Komt, vent, sehe uit, ik
heb toch geen rooden cent op zak.
Een bij de handje.
Heer: Wacht, kleine deugniet, je bent
nog geen zes jaar en je rookt al. Je moest
je schamen. Ik zal het je vader eens zeg
gen!
Kleine jongen: Kun je begrijpen! Die
rookt zelf.
O, die drukfouten!
„De kroonprins van Duitschland ie fc.
denmorgen van Wieringen vertrokken. Hij
bestuurde zelf de eerste auto; in de tweede
waren zijn kaffers gepakt"
Niets van waar.
„Ja, ik heb helaas zeer slechte informa*
ties over u gekregen. U moet een luie be.
taler zijn, heeft men mij gezegd".
„Gelogen. Niets dan praatjes. Den di.
reeteur van dat informatiebureau ken ik
wel Maar die heeft persoonlijk iets op my
tegen!"
„Hoe zoo? Wat voor reden heeft hij
daarvoor."
„Niets. Ik ben hem nog 300 gulden
dig".
Een slimmerd.
Rechter (tot een vrouw, die we^eni
dronkenschap terecht staat): „Je ben,
veroordeeld tot drie gulden boete."
Vrouw: „Och, edele heer,,alles wat ik dj
wereld heb, is twaalf stuiver
Rechter: „Zoo, dan zal je moeten zitten.
Dat heb je er nu van. Als je je geld niet
verdronken hadt, zou je nu genoeg hebben
om de boete te betaleji."
-'1
«Aar-"'»£u-ï Afcjk&r-vvi
COBALD EN ZIJN VRIEND.
Een sprookje van Oom Wim.
XI.
Het jaar loopt ten einde. Het nieuwe
staat voor de deur.
En het nieuwe zal worden gevierd, zoo
als Cobald reeds met een enkel woord
ecbilderde.
En het zal worden gevierd ter eere van
hem, dien we rustig naast den knar peren-
den haard vinden, lezende In ééne der boe-;
ken, die zijn nieuwsgierigheid hebben gaan
de gemaakt.
Hij leest over het Kabouterland en zijn
werken; zijn kunst en zijn schatten en
thans begrijpt hij, hoe het mogelijk is, dat
hij bier leeft in een omgeving, die zoozeer
verschilt met het mooie, dat de bovenwe
reld te aanschouwen geeft en verbaast hij
zich e er niets meer.
De bel klinkt en daar treedt een kabou-
•ortje nader en brengt op een zilveren pre-
nnteerblad een brief uit de kabouterwe
reld en op dien brief zit een lak van zeld-
';imen vorm.
Van onzen zeer geëorbiedigden burge
meester, edele gast! zegt het kaboutertje en
tuigt en.blijft in de houding staan, als
'en soldaat' voor zijn generaal.
De grijsaard leest enschudt het
'ioofd: niet om af te keuren wat daar in
iorlijke krulletters en vol zwierige poëzie
uitgewerkt, maar om te kennen te geven,
Lat het Veel te veel is wat men doet en nog
(j.oen wil, om hem.
Zeg aan je meester en heer, kleine
held, clat 't rne een eer ^al zijn, zijne Edcl-
acblhare te mogen ontvangen en dat ik
verlegen bon mot zooveel onderscheiding te
V/orden behandeld.
Ga en breng mijn groeten en zegen over
up zeg den vader aller burgers, dat
.ïiiin arm on geopend zijn om in bom het
hei lo volk aan mijn hart te drukken.
Ik zal uw woorden overbrengen, als
uw mond ze spraken. Tol ziens edele heer,
tot ziens!
Tof z'ons adjudant $an Burgemees
ters lijfwacht.
Twee dagen later!
Wie op dien avond, don eersten avond
in het- nieuwe jaar, terwijl de volle maan
triomnhanteli k haar mat zilveren licht
over de aarde uitgoot en millioenen sterren
tintelden in reinen glans aan den koepel,
die zich welft boven alter hoofden wie
op dien axond goed geluisterd had, zou on
bekende geluiden hebben opgevangen; ge
luiden als van lange scharen, die ter feest
maal gaan.
Ja, er was feest.
Groot feest in den lusthof der jonge
krijgers.
Groot feest ter eere van den edelen
gast en van don Zeergeëorbiorigden Bur
gemeester uit do kabouterstad.
Tot in de kleinste bijzonderheden was
allgs geregeld! De leider was Cobald, het
boofd der krijgers. En het was goed dat
hij den leider was!* Aan geen beteren, kon
deze leiding worden toevertrouwd.
Hoor Cobald spreekt tot zijn adjudant:
Zijn mijn krijgers twee aan twee in
vol ornaat aangetreden?
Ja Cobald.
Is de burgemeester gehaald in den
draagstoel van goud en zilver, die alleen
bi< benoeming tot hoofd van het rijk wordt
gebruikt?
Ja Cobald- Aldus is geschied Hij
plaatste zich alvast aan het hoofd der zij
nen en wacht op uw teeken tot vertrek.
Zijn de vlaggen en doeken en loopers
en waaiers teT plaatse, waar ze hooren?
Ja, Cobald: ze zijn tor plaatse waar
ze hooren.
Zijn de danseressen en nymfen en
zangers en zangeressen en allen, die het
programma moeten afwerken, reeds in
hun riituigies gezeten?
Ja Cobald: allen zitten reeds in de
rijtuigen en wachten vol ongeduld om het
feest te gaan opluisteren en om onzen gast
langenaam te stemmen.
Baadt reeds den lusthof In een zee
van licht en schittert hij in den maneschijn
als een parel van zcldzamen vorm?
- Zoo is het Cobald; zoo is het in wer
kelijkheid?
En is van binnen alles In feestdosch
gestoken?
Alles is bereid en is waardig om de
hooge gasten te ontvangen.
En zijn de kostbare spijzen en frissche
dranken, in kristallen bokalen en kelken en
schotels, en gouden schalen reeds aange
voerd?
Ik zou aan uw bevel en aan mijn
plicht te kort hebben gedaan, zoo ik verge
ten had hiervoor te zorgen.
Zijn de fonteinen verlicht en werpen
zij reeds in 't dal veelkleurige stralen als
vurige slangen in donkere nacht?
Zoo is de aanblik, dappere Cobald; de
fonteinen werden reeds?
Is het «vuurwerk boven den lusthof
reeds in orde gebracht om op een wenk
van mij te worden ontstoken, zoodra het
middernachtelijk uur slaat op den toren
der burcht.
Fet vuurwerk wacht op de hand van
hem, die het zal ontsteken.
Zijn de herauten en trommelslagers
en de muziekgezelschappen allen ingedeeld
bij dpn gro<m waar ze hooren?
Ja Cobald, zij plaatstoh zich volgens
uw programma in den stoet waar ze hoor
den.
Dan is alles, zoo bet hoort! En kan de
stoet zich opmaken naar 't versierde slot
cn waar het feest zal vo.ortduren tot de
dagvorstin haar gouden kopts in beslag
neemt en wij weerom zullen koeren naar 't
lar>d. onzor vademen. Kom. wij gaan!
En Cobald geeft het teeken en daar zet
zich de stoet in bewaking en daar ruischt
de muziek en daar slaan de trcmmols en
schetteren de herauten en. zoo wordt
de burcht bereikt, die ruükt en schittert
als een diamant van zeldzam-m vorm.
(Slot volgt).
CORRESPONDENTIE.
Carl Westerman. Waarom
het vorige versje niet geplaatst wordt, snap
je wel, hè vriendje! Hot was te kort en.,
te licht bevonden. Tk ben van jou meer
gewend, zooals „De vier Jaargetijden"
weer getuigen van meer zorg. Dit versje
krügt de volgende week reeds een plaatsje!
Kijk dan eens Carl! Begin alvast weer aan
iets nieuws, maar denk er om, dat men iets
moois zoo maar niet uit don mouw schudt.
Iets moois Carl, eischt zorg en studie, ook
wat het maken van een kinderversje be
treft. zooals je uit de bijdragen van andere
vriendjes kunt zien!
Le .on Schild, H e e r e n w e g,
Warmond. Zoo mijn vriendje, ook
eens genrobperd om een versie te maken.
Oaf viel niet mee, hé Leon! Zoo gaat het
altijd: ieder begin is moeilijk. Later gaat
het rumen veel bpter: je zult het zien. Ik
zal „Piet Snuffel" laten plaatsen, eerstens
om je een pleizier te doen en tweedens om
de zorg, die ie met vaders hulu aan het
versje besteed hebt. Kijk Zaterdag eensl
Abraham God dijn, Leiden.
-Flink zoo mijn jongen, als je dat versje zelf
gemaakt hebt, dan kan ik veel moois
nog van jou verwachten. Wil je a.s. Za
terdag eens kijken! Dag Abraham! ,,'k Ken
een jongen'', wordt geplaatst.
L e ft a van Gerven, Zoeter-
w o u d e. Zeker, was de teekening van
Wou goed, en een pluimpje heeft ie ver
diend ook. Zeg dat maar gerust tegen zijn
meester. En wat de versjes betreft: alle
maal laat ik ze plaatsen. Ook „het Pen-
ninkske der Weduwe" zullen de volgende
week misschien epn plaatsje krijgen. Maar,
Lena, probeer zelf eens iets te maken? Je
weet wel, dat ik eigen gemaakt werk verre
beschouw boven het mooiste Versje, dat
afgeschreven is. Ook het versje van Anna,
laat ik plaatsen. Dag jongens! Ik groet
jullie alle twaalf. Zoo'n getal mag ik nog
eens hooren! Dag!
Cato de Haas, Kort Galge-
water, Leiden. Flink zéé Catoo-
tje! Dat rijmpje van jou krijgt dadelijk een
plaatsje. Hot is zeer juist; door al die Sin
terklazen komt men in de war en.gaat
langzamerhand de aardigheid eraf, wat ze
ker te betreuren valt. Tiet feest van Sint
Nicolaas moet zijn en blijven bet groote,
mooie fees4, dat groot en klein, oud en
jong met vreugde vieren wil en viert. Het
versje van Betsie en hef verhaalfie van
Willem komt er ook in. Kijk vandaag al
eens! Dag jongens!
Carl von Winning, Leiden.
Dank voor de mij toegezonden raadsels!
Ik zal «r af en toe eenigë laten afdnikketi.
En wanneer maakt mijn vriendje ook eens
een verhaaltje, zooals Jantje en Gerard
en Pim en Herman en Wim dat zoo aardig
deden. Probeer eens Careltje en.... het
lukt. Wedden? Veel groetjes aan vader en
moeder! en de zusjes niet vergeten. Dag
vriendje!
O o m Wim.
Sint Nicolaas komt ook bij de armen.
't Was vijf December. De wind zotte al
zijn kracht op, en slingerde de dakpan
nen van de daken af. En in dat weer liep
een klein knaapje op straat. Het zag bleek
en was maar half gekleed. Hij drukte zijn
neusje tegen de de ruiten. En keek naar al
het heerlijks, dat de koekbakker zoo mooi
had uitgestald. Daar opeens werd hem op
z'n schouders getikt, hij draaide zich om
en zag.den goeien Sint voor hem staan.
Wat was hij inwendig blij. De Sint riep z'n
knecht en zei: „Laat dezen lieven kleine uit
den zak zoeken bef mooiste wat hij vindt*'.
Pieter ging dadelijk naar het paard en
haalde er een van de zakken af. Toen zei
de goeie Sint: „lieve jongen, zoek maar
uitwat je het liefst wil hebben. En een
keus kon hij nu doen uit sporen, automo-
t iel en, poppen, blokkcndoozen en honder
den dingen, die hom wel aanstonden. Hij
vroeg den goeien Sint om voor moeder iets
te mogen meenemen. Maar kind, moeder
heeft toch niets aan speelgoed. Neen, goeie
Sint, dat behoeft Moeder niet, moeder is
ziek, vader heeft geen wprk, indien ik voor
moeder iets versterkends thuis kon bren
gen, dan zou ik zeer verheugd en zeer
dankbaar ziin! Toen sprak S'nt Nicolaas
„bravejongen, ik zal zorgen dat je krijgt,
wat je voor moedor wensebt. Hij vroeg ook
waar hij woonde en dat hij zeer spoedig
thuis aan zou I^omen. daarna steeg £>int
Nicolaas weer te paard en reed in galop
weg, terwijl ons baasje no"- stond te kijken.
Pjnnpn een minuut was Sint Nicolaas uit
het gezicht verdwenen. Ons ventie stapte
in gedachten huiswaarts. Toon hij de huis
deur binnentrad en hij de deur der huis
kamer opendeed, kon bij zijn oogen niet
gelnoven. Daar stond de goede Sint reeds
in de kamer. Sint Nicolaas- sprak: „Van
zoo'n braven jongen houd ik". Moeder en
Vader waren al voorzien van datgene, wat
het best gebruikt kon worden. Maar nu
mocht ook de jongen zijn keus doen uit
dien zak, welke alleen in aanmerking kwam
bij heele brave kinderen, 't EeTst wat h?i te
zien kreeg was een heele groote bouwdoos
mpt gereedschap er bij, om huizen te bou
wen. Dit vond hij zoo mooi; dat bij niets
anders meer beierde, want bouwen deed
hij graag, want hij vond dat onbouwen be-
teT was dan afbreken, wat Sint Nicolaas
met hem instemde. Of er dien avond in
dat arme huisje vreugde heerschte! Nooit
had men er mooier en heerlijker feest ge
vierd.
Willem de Haas,
Kort Galgewater 9, Leiden.
RAADSELS.
Op verzoek van een mijner neefjes, heb
ik besloten eiken Zaterdag en-vijftal raad-
spIs op te geven. De oplossingen moeten
niet worden ingestuurd, ik geef ze de vol
gende week zelf. Dat hebben we dus goed
begrepen. We sturen alleen de oplossingen
in, als ik er om vraag, zooals we dat doen
vier keer in 't jaar bij den Raadselwed
strijd.
Raadsel No. 1. Ik ken een woord van
vijf letters; neem een letter weg en er blijft
r.og acht over. Wat is dat?
Raadsel No. 2. Mijn geheel is een land
in Europa. Zoek dat land!
67—359 is niet blank
124 is een schadelijk dier
891024 is niet klein
374 daar vangt men visschen mee
8924- is geen berg
4109 is een insect
In den zomer verlangt men dikwijls
caar 95876.
Raadsel No. 3. Mijn geheel is een bekend
veldheer uit de geschiedenis.
Uit een 823 kan men drinken
567 is een jongensnaam
32 is iemand uit 't gezin.
3*28 gebruikt men in de keukon.
148 vindt men in 't klooster
8Gfit is een ontkenning.
Wie ben ik?
Raadsel IV. Welke namen van bloemen
zitten in de volgende zinnen?
a. Ik vind, dat die jas mij rtiet goed staat
b. Wat er van dien man verteld wordt,
is laster.
c. Deze boom werd in Mei dor en liet
zijn bladeren vallen.
d. Gebruik schoonwater en gooi dat wa
ter weg.
Raadsel V. Mijn geheel gebruikt de kleer
maker.
853 is een metaal
89710 is een vloeistof.
4—523 is een getal
1234 is een geldstuk
4532 is een meisjesnaam.
3273 is een ontkennend woord.
Éen fi7910 is oen watervlakte
Zonder 2473 kunnen wij niet leven
1097 is een vlug dier
Een 65710 is een insect.
Zietdaar kinderen de raadsels voor deze
week.
Nu aan 't werk! Pc volgende week geef
ik de oplossingen zelf.
Van deze gelegenheid maak ik tevens
gebruik om al mijne kleine Neefies en lieve
Nichtjes een prettig on voordeelig St. Ni-
colaasfcost te wenscben.
Oom Wim.
De Mecsfer-Smid.
ITI (Slot.)
En daar kwam de duivel van hoogmoed
en ofschoon eenigszins bevend, zei de
meester: „Ja, ik hoorde er wel eens van
spreken, doch ik zie niet in, dat het vlug
ger gaat dan op de gewone manier en
meteen wierp hij weer een blik op den
zonnewijzer en zag tot zijn schrik, dat de
wijzer nog op dezelfde plaats stond. Het
paard was volkomen genezen en nog nim
mer zoo goed beslagen geweest, waarover
de teruggekeerde krijgsman zijn volle' te
vredenheid toonde. De meester was wel
uit het veld geslagen, doch liet niets blij
ken en bleef in zijn hoogmoed volharden,
totdat op een zekeren dag na het voorge
vallene zich bet volgende voordeed:
't Was op een mooien Zoraerschen
Zondag, dat do meester uit de H Mis
thuis kwam, en zich op de bank voor zijn
werkplaats in het zonnetje zat te koeste
ren. Hij dacht niet na aan de zooeven- ge-
Jioorde preek, maar aan zijn vak en
hoeveel schatten bii daarmede reeds ver
gaarde. Hij was een rnbaard geworden en
minachtte nu zijns gelijken.
Als hij eerst maar in den adelstand ver
heven was, dan zon hij zich ver van deze
plaats vestigen en kon hij onbekend van
afkomst op zijn rijkdom en grootheid pra
len. Door deze gedachte wond hij zich al
meer en meer op en dacht zich al een Bar
ron te zijn! In de verte kwam een stof
wolk al nader en nader, tot bii den smid.
Daar sprong voor hem epn ridder van ziin
strijdhengst en sprak: „Meester der mees
ters, ik wil dat mi miin paard, terwijl ik
in die herberg mijn keel ga smeren van
een nieuw hoefiizer voorziet Geen knecht
was aanwezig, dus moest hij dat werkje
zelf maar onknanpem Pit was nu een
mooie gelegenheid, om datzelfde hravour-
stukie eens na te doen, van den vreemden
knpcht.
Tot dat doel had hij reeds van te vorpn
stilleties een mes zoo scherp geslenen, als
nog nooit een mes geslepen was Wel was
hij eenigszins angstig en bevend, doch
wat de vreemdeling kon, kon hij ook Met
deze gedachte vermende hij zich en roet
het blinkend mes in de hand, toog hij naar
hot ros. dppd waf de knecht deed en vol
bracht. de doodelijke snede.
Pe knol gaf een door merg en been tril
lende gil, wat ook den ridder in de kroeg
niet ontging. Deze kwam daarop naar
de smederij geloonen en zag dat ziin striid-
ros alléngskens het levpn ontvlood vStom
van verbazing en woedde wendde hij
zich tot den smid en overlaadde hem met
verwenschin gen en verwpet hem zijn on
kunde, bezwoer hem dat hii den dood van
zijn knol met zijn leven zou betalen Ook
de meester zag. ferwi.il hij toch in d(? kuur
volhardde, het hopelooze van het geval en
zuchtte: ach, was nu toch miin knecht
hier, dan-liep alles nog goed af". Een dor
aanwezigen snrak: „Paar in de laan
komt hij aan". Pe meester rien hem en
wenkte, doch de gezel kwam. alsof hij den
tijd in ziin macht had. doodbedaard aan
gestapt. Toen hii dan eindelük bii de groep
kwam, en zag wat er gebeurd was, glim
lachte hij. De meester smeekte hem toch
te helpen, maar hii zmde: „Wat is dat nu,
hoe heb ik het nu? een meester der mees-
fprs, een meester boven alten. vraagt en
smeekt zün knecht om hulp?"
Pe smid verdubbelde zijn smeekbede en
beloofde zich te beteren.
Pe knecht gaf gehoor aan,ziin bede en
alles wat boneloos scheen, wendde zich in
gunstigen izin, waarna de meester zijn
knecht Toerend bedankte en vroeg, waar
mede bii hem dienen kon.
Deze snrak: „Leg uw "hoogmoed af en
wordt nederig, want (én maar is Meester
en Meester van al''. Onderfosscben werd
het gelaat van den vreemdeling en heel
ziin persoon schitterend en doorzichtig en
leste zich in een wazige wolk op* Pe mees-
ter-smid had alles begrepen, viel op ziin
knieen cn riep: „Meester!" Daarna stond
hij op, nam een voorhamer, vloog naar
het uithangbord en sloeg dit met eenige
forsche slagen aan stukken. Zijn verdere
leven bracht hij door in overoenstemraiw
met zijn Credo.
Emile Duym Jr.,
Kooipark 10, Leiden
Waf er achttien November ficbcrd is,
18 November negentien bouterd, twinlig
en vijfi
Was 'n grooten <n zeldzamen dag buiten
kijf.
Toevallig een Woensdag, dus 's middags
geen school,
En op straat geroezemoes, drukte en jooL
Ik zou dan ten eerste willen beginnen
Waarom de winkeliers nou niet iets
anders verzinnen.
Dan in hun zaak voor de jeugd der klantea
Sint Nicolaas met knecht neer te planten!
Op zichzelf is de Sint met sneepwwitten
baaid,
Voor ons alle eerbied en hulde ook waari
Ander zou ik bezig zijn met liegen,
En ik wil u toch housch niet bedriegen.
Maar vond Let toch .gek om steeds ieder
Weer een and're Sint en and're Piet
zoowaar,
Ik werd nu op straat er heusch mee
verlogen,
Dat ik zelfs vijf Sinterklazen kwam tegen,
Die van Clecf en van Vroom en van Smits
en van Splii ter.
En van Meijers> zij kwameD allen hier
op'nen het. seizoon van den winter,
Bfhalve des nachts dan gaat de goede
Sint slanet,
Anders zou hij beslist op den dec r
gapen.
Zij kwamen, de drie poster, in rijtuig mot
vier vurige paarden,
En droegen a'lcn de bekende bime en
witte baarden
Eén krvam per stoomboot als numi
vier
Pie aankomst was zeker hef'aardi^sté hiet
Fr was gerorgd voor een stnkie muziek,
Pat vonw ik dan ook rnarrnifinu<\
Pe 5de S'nt kwam per vliamnacnïèn,
Nou die hebben wij als een vn^-ei de
lucht, ook gezien
Maar wie van de vijf nu wel d' echte
N'e^bas is
77 ft hoe ik ook ïciik en hoe ik ook ei<.
Paar kan ik toch maar niet nel.fer 1-omes
Weet U hot Oom Wim ei zo? het dan
zonder schromtj
Ons even Dan jagen we de vier andoren
fluks w?
Die passen hier niet en ergeren ons
Wie vieren steeds feest ter eere van
dien Sit1
Die eeuwen lang door een ieder wordt
bemin!
Cato de Haas,
Kort Galgewater 9, Leid?»
Wie van de viif de ware, de echte ii
weet ik ook niet. Dit weet ik wel, dat «i
moeten blijven vasthouden, aan dAn goede
braven Sint uit Snanie, die met ziin knert
tot óns komt en die met kwistige hand a
gaven rondstrooit, waarvoor Hij vast om
hulde en dank dubbel verdient.
Oom Wim.
Avond.
Ik sto:id op een berg, alleen,
Waar de zon onderging,
En blikte in 't diepe dal,
Waar de avondschemering hing
Des hemels wolken blikken,
Op dit vredig plekje neer,
Het zachte avondwindje.
Vertelde van God den Heer.
Van d' akker Veert de landman
Naar z'n vredig huisje toe,
En diep in 't dal -daar luidt n
Het Anglus-kolkje toe.
Pe knecht melkt in de weide,
Zün laatste bonte koe,
Pa,Tr sluiten alle bloempjes.
Hunne vewnoeide kelkjes' toe
Pe eik. de struik en heester.
Staan doodstil daar ter neer.
Hef laatste vlijtig biitje,
Zoemt naar z'n korfje weer.
Het zoele avondwindje.
Heeft bloem en blad gekust.
Heel de scboone- schepping,
Is nu in zachte rust.
Ik lirh hier in de stilte,
Aan bloem, bosch en 't woud.
'Mijn ^OTgen en verlangen.
Aan d' avond toevertrouwd
Paar roent oneens de koekoek, j
Slaap wel, goeden nacht.
Slaap wel gij lieve bloempjes,, fj
Morgen is het weer dag.
Jan Röwj
Oude Vest 191, I-Pl