F2JÏ f tó- broeders, die .uit gehoorzaamheid hun werk op het veld verrichtten. Carmelrozen 1) Men boude hierbij in 't oog, dat het „Wees Gegroet" oorspronkelijk met deze woorden eindigde. Duhbelziunro. Bureau-chef: „Hoe durf je zoo onbo- «choft tegen mij spreken? „Ben jij chef of tt?" Klerk: „Ik weet heel goed, dat ik het niet ben." Bureau-chef: „Waarom spreek je dan zoo vlegelachtig?" Welkom. Dame: „Hebt ge mij bij mevrouw aan gediend?" Knecht: „Ja, mevrouw." .Dame: „Én zou ik welkom zijn?" Knecht: „Ik denk van ja; mevrouw zei 'ton minste: „nu die ontbreekt er nog aan." I Begrijpelijk. Kapiteinsvrouw: Goei, Mina, ik begrijp niet, hoe ge u met zoo'n tamboer kunt in laten. Mina: Ja, mevrouw, om de waarheid te zeggen, zou ik ook wel liever een kapitein hebben. Een verstandiqc apotheker. Dame, erg ijdel en behaagziek: Mijnheer, mijn haart valt er uit. Kan u mij niet iets geven om het nog wat te bewaren? Apotheker: O zeker, juffrouw, hier heeft u een heel mooi doosje, daar kan een heele massa in. Duidelijk. A.: „Wat scheelt je vrouw toch eigen lijk?" B.: „Wat haar scheelt? Berst is ze bods geworden op ons dienstmeisje en toen op mij, omdat ik niet boos was op het dienst meisje; en nu is ze boos, omdat ik boos op haar ben, omdat ze hoos was, wijl ik niet boos was, toen zij boos was op ons dienstmeisje!" Een teeken. Generaal, tot recruut: Weet je al, wie ik ben, milicien Pruimtabak? Milicien: Jawel, Excellentie, us is de ge neraal. Generaal: Mooi zoo! Hoe weet ge dat? Milicien: De "sergeant heeft gezegd: Die daar met zijn grooten rooden neus en lan ge ooren, dat is generaal. Toch mopperen. De chef van het kantoor, een beetje bij ziende, is met het verkeerde been uit bëd gestapt. „Wat is dat nou weer voor schrift, snauwt hij een klerk toe; die 9 lijkt wel een 7." „Maar het is ook een 7, meneer." „Waarom lijkt 't.dan net een 9?" Een omspreuk. Sergeant tot een vreeselijk dommen mi licien: „Tot mijn spijt, mag ik geen scheld- rJhmen gebruiken, maar toch kijk ik eiken dag of je ooren nog niet door je politie muts groeien." Hoogcschool. Jongen: Ja, zitten de onderwijzers in die nieuwgebouwde school allemaal in hoo rnen in plaats van op de banken? Vader: Hoe kom je daar nu aan, malle jongen? Jongen: Ja, er staat in de courant dat in dicschool in alle takken onderwijs wordt gegeven. Braaf zijn. Mama: Zie eens, Frits, wat een mooie tol Sint-Nicolaas voor u gebracht heeft. Fritsje: Hè, Ma, heeft Sint Nicolaas an ders niets gebracht? HebHk daarvoor drie weken lang braaf moeteiraijn? Mooi zoo! A: Dus je gelooft aan niets? B: Ik geloof alleen wat ik begrijp. A: Nu ja, dat komt zoo wat op hetzelf de neer. Doorschouwd. Eerste student: Daar gaat toch maar niets boven de vriendschap. Amice! Wat zou de wereld, wat zou het leven zijn, zon der die alles bezielende vriendschappelijk- heild. Ziet ge, gelijk ik trouw en eeuwig uw vriend wil heeten, zoo hoop ik Tweede student: Komt, vent, sehe uit, ik heb toch geen rooden cent op zak. Een bij de handje. Heer: Wacht, kleine deugniet, je bent nog geen zes jaar en je rookt al. Je moest je schamen. Ik zal het je vader eens zeg gen! Kleine jongen: Kun je begrijpen! Die rookt zelf. O, die drukfouten! „De kroonprins van Duitschland ie fc. denmorgen van Wieringen vertrokken. Hij bestuurde zelf de eerste auto; in de tweede waren zijn kaffers gepakt" Niets van waar. „Ja, ik heb helaas zeer slechte informa* ties over u gekregen. U moet een luie be. taler zijn, heeft men mij gezegd". „Gelogen. Niets dan praatjes. Den di. reeteur van dat informatiebureau ken ik wel Maar die heeft persoonlijk iets op my tegen!" „Hoe zoo? Wat voor reden heeft hij daarvoor." „Niets. Ik ben hem nog 300 gulden dig". Een slimmerd. Rechter (tot een vrouw, die we^eni dronkenschap terecht staat): „Je ben, veroordeeld tot drie gulden boete." Vrouw: „Och, edele heer,,alles wat ik dj wereld heb, is twaalf stuiver Rechter: „Zoo, dan zal je moeten zitten. Dat heb je er nu van. Als je je geld niet verdronken hadt, zou je nu genoeg hebben om de boete te betaleji." -'1 «Aar-"'»£u-ï Afcjk&r-vvi COBALD EN ZIJN VRIEND. Een sprookje van Oom Wim. XI. Het jaar loopt ten einde. Het nieuwe staat voor de deur. En het nieuwe zal worden gevierd, zoo als Cobald reeds met een enkel woord ecbilderde. En het zal worden gevierd ter eere van hem, dien we rustig naast den knar peren- den haard vinden, lezende In ééne der boe-; ken, die zijn nieuwsgierigheid hebben gaan de gemaakt. Hij leest over het Kabouterland en zijn werken; zijn kunst en zijn schatten en thans begrijpt hij, hoe het mogelijk is, dat hij bier leeft in een omgeving, die zoozeer verschilt met het mooie, dat de bovenwe reld te aanschouwen geeft en verbaast hij zich e er niets meer. De bel klinkt en daar treedt een kabou- •ortje nader en brengt op een zilveren pre- nnteerblad een brief uit de kabouterwe reld en op dien brief zit een lak van zeld- ';imen vorm. Van onzen zeer geëorbiedigden burge meester, edele gast! zegt het kaboutertje en tuigt en.blijft in de houding staan, als 'en soldaat' voor zijn generaal. De grijsaard leest enschudt het 'ioofd: niet om af te keuren wat daar in iorlijke krulletters en vol zwierige poëzie uitgewerkt, maar om te kennen te geven, Lat het Veel te veel is wat men doet en nog (j.oen wil, om hem. Zeg aan je meester en heer, kleine held, clat 't rne een eer ^al zijn, zijne Edcl- acblhare te mogen ontvangen en dat ik verlegen bon mot zooveel onderscheiding te V/orden behandeld. Ga en breng mijn groeten en zegen over up zeg den vader aller burgers, dat .ïiiin arm on geopend zijn om in bom het hei lo volk aan mijn hart te drukken. Ik zal uw woorden overbrengen, als uw mond ze spraken. Tol ziens edele heer, tot ziens! Tof z'ons adjudant $an Burgemees ters lijfwacht. Twee dagen later! Wie op dien avond, don eersten avond in het- nieuwe jaar, terwijl de volle maan triomnhanteli k haar mat zilveren licht over de aarde uitgoot en millioenen sterren tintelden in reinen glans aan den koepel, die zich welft boven alter hoofden wie op dien axond goed geluisterd had, zou on bekende geluiden hebben opgevangen; ge luiden als van lange scharen, die ter feest maal gaan. Ja, er was feest. Groot feest in den lusthof der jonge krijgers. Groot feest ter eere van den edelen gast en van don Zeergeëorbiorigden Bur gemeester uit do kabouterstad. Tot in de kleinste bijzonderheden was allgs geregeld! De leider was Cobald, het boofd der krijgers. En het was goed dat hij den leider was!* Aan geen beteren, kon deze leiding worden toevertrouwd. Hoor Cobald spreekt tot zijn adjudant: Zijn mijn krijgers twee aan twee in vol ornaat aangetreden? Ja Cobald. Is de burgemeester gehaald in den draagstoel van goud en zilver, die alleen bi< benoeming tot hoofd van het rijk wordt gebruikt? Ja Cobald- Aldus is geschied Hij plaatste zich alvast aan het hoofd der zij nen en wacht op uw teeken tot vertrek. Zijn de vlaggen en doeken en loopers en waaiers teT plaatse, waar ze hooren? Ja, Cobald: ze zijn tor plaatse waar ze hooren. Zijn de danseressen en nymfen en zangers en zangeressen en allen, die het programma moeten afwerken, reeds in hun riituigies gezeten? Ja Cobald: allen zitten reeds in de rijtuigen en wachten vol ongeduld om het feest te gaan opluisteren en om onzen gast langenaam te stemmen. Baadt reeds den lusthof In een zee van licht en schittert hij in den maneschijn als een parel van zcldzamen vorm? - Zoo is het Cobald; zoo is het in wer kelijkheid? En is van binnen alles In feestdosch gestoken? Alles is bereid en is waardig om de hooge gasten te ontvangen. En zijn de kostbare spijzen en frissche dranken, in kristallen bokalen en kelken en schotels, en gouden schalen reeds aange voerd? Ik zou aan uw bevel en aan mijn plicht te kort hebben gedaan, zoo ik verge ten had hiervoor te zorgen. Zijn de fonteinen verlicht en werpen zij reeds in 't dal veelkleurige stralen als vurige slangen in donkere nacht? Zoo is de aanblik, dappere Cobald; de fonteinen werden reeds? Is het «vuurwerk boven den lusthof reeds in orde gebracht om op een wenk van mij te worden ontstoken, zoodra het middernachtelijk uur slaat op den toren der burcht. Fet vuurwerk wacht op de hand van hem, die het zal ontsteken. Zijn de herauten en trommelslagers en de muziekgezelschappen allen ingedeeld bij dpn gro<m waar ze hooren? Ja Cobald, zij plaatstoh zich volgens uw programma in den stoet waar ze hoor den. Dan is alles, zoo bet hoort! En kan de stoet zich opmaken naar 't versierde slot cn waar het feest zal vo.ortduren tot de dagvorstin haar gouden kopts in beslag neemt en wij weerom zullen koeren naar 't lar>d. onzor vademen. Kom. wij gaan! En Cobald geeft het teeken en daar zet zich de stoet in bewaking en daar ruischt de muziek en daar slaan de trcmmols en schetteren de herauten en. zoo wordt de burcht bereikt, die ruükt en schittert als een diamant van zeldzam-m vorm. (Slot volgt). CORRESPONDENTIE. Carl Westerman. Waarom het vorige versje niet geplaatst wordt, snap je wel, hè vriendje! Hot was te kort en., te licht bevonden. Tk ben van jou meer gewend, zooals „De vier Jaargetijden" weer getuigen van meer zorg. Dit versje krügt de volgende week reeds een plaatsje! Kijk dan eens Carl! Begin alvast weer aan iets nieuws, maar denk er om, dat men iets moois zoo maar niet uit don mouw schudt. Iets moois Carl, eischt zorg en studie, ook wat het maken van een kinderversje be treft. zooals je uit de bijdragen van andere vriendjes kunt zien! Le .on Schild, H e e r e n w e g, Warmond. Zoo mijn vriendje, ook eens genrobperd om een versie te maken. Oaf viel niet mee, hé Leon! Zoo gaat het altijd: ieder begin is moeilijk. Later gaat het rumen veel bpter: je zult het zien. Ik zal „Piet Snuffel" laten plaatsen, eerstens om je een pleizier te doen en tweedens om de zorg, die ie met vaders hulu aan het versje besteed hebt. Kijk Zaterdag eensl Abraham God dijn, Leiden. -Flink zoo mijn jongen, als je dat versje zelf gemaakt hebt, dan kan ik veel moois nog van jou verwachten. Wil je a.s. Za terdag eens kijken! Dag Abraham! ,,'k Ken een jongen'', wordt geplaatst. L e ft a van Gerven, Zoeter- w o u d e. Zeker, was de teekening van Wou goed, en een pluimpje heeft ie ver diend ook. Zeg dat maar gerust tegen zijn meester. En wat de versjes betreft: alle maal laat ik ze plaatsen. Ook „het Pen- ninkske der Weduwe" zullen de volgende week misschien epn plaatsje krijgen. Maar, Lena, probeer zelf eens iets te maken? Je weet wel, dat ik eigen gemaakt werk verre beschouw boven het mooiste Versje, dat afgeschreven is. Ook het versje van Anna, laat ik plaatsen. Dag jongens! Ik groet jullie alle twaalf. Zoo'n getal mag ik nog eens hooren! Dag! Cato de Haas, Kort Galge- water, Leiden. Flink zéé Catoo- tje! Dat rijmpje van jou krijgt dadelijk een plaatsje. Hot is zeer juist; door al die Sin terklazen komt men in de war en.gaat langzamerhand de aardigheid eraf, wat ze ker te betreuren valt. Tiet feest van Sint Nicolaas moet zijn en blijven bet groote, mooie fees4, dat groot en klein, oud en jong met vreugde vieren wil en viert. Het versje van Betsie en hef verhaalfie van Willem komt er ook in. Kijk vandaag al eens! Dag jongens! Carl von Winning, Leiden. Dank voor de mij toegezonden raadsels! Ik zal «r af en toe eenigë laten afdnikketi. En wanneer maakt mijn vriendje ook eens een verhaaltje, zooals Jantje en Gerard en Pim en Herman en Wim dat zoo aardig deden. Probeer eens Careltje en.... het lukt. Wedden? Veel groetjes aan vader en moeder! en de zusjes niet vergeten. Dag vriendje! O o m Wim. Sint Nicolaas komt ook bij de armen. 't Was vijf December. De wind zotte al zijn kracht op, en slingerde de dakpan nen van de daken af. En in dat weer liep een klein knaapje op straat. Het zag bleek en was maar half gekleed. Hij drukte zijn neusje tegen de de ruiten. En keek naar al het heerlijks, dat de koekbakker zoo mooi had uitgestald. Daar opeens werd hem op z'n schouders getikt, hij draaide zich om en zag.den goeien Sint voor hem staan. Wat was hij inwendig blij. De Sint riep z'n knecht en zei: „Laat dezen lieven kleine uit den zak zoeken bef mooiste wat hij vindt*'. Pieter ging dadelijk naar het paard en haalde er een van de zakken af. Toen zei de goeie Sint: „lieve jongen, zoek maar uitwat je het liefst wil hebben. En een keus kon hij nu doen uit sporen, automo- t iel en, poppen, blokkcndoozen en honder den dingen, die hom wel aanstonden. Hij vroeg den goeien Sint om voor moeder iets te mogen meenemen. Maar kind, moeder heeft toch niets aan speelgoed. Neen, goeie Sint, dat behoeft Moeder niet, moeder is ziek, vader heeft geen wprk, indien ik voor moeder iets versterkends thuis kon bren gen, dan zou ik zeer verheugd en zeer dankbaar ziin! Toen sprak S'nt Nicolaas „bravejongen, ik zal zorgen dat je krijgt, wat je voor moedor wensebt. Hij vroeg ook waar hij woonde en dat hij zeer spoedig thuis aan zou I^omen. daarna steeg £>int Nicolaas weer te paard en reed in galop weg, terwijl ons baasje no"- stond te kijken. Pjnnpn een minuut was Sint Nicolaas uit het gezicht verdwenen. Ons ventie stapte in gedachten huiswaarts. Toon hij de huis deur binnentrad en hij de deur der huis kamer opendeed, kon bij zijn oogen niet gelnoven. Daar stond de goede Sint reeds in de kamer. Sint Nicolaas- sprak: „Van zoo'n braven jongen houd ik". Moeder en Vader waren al voorzien van datgene, wat het best gebruikt kon worden. Maar nu mocht ook de jongen zijn keus doen uit dien zak, welke alleen in aanmerking kwam bij heele brave kinderen, 't EeTst wat h?i te zien kreeg was een heele groote bouwdoos mpt gereedschap er bij, om huizen te bou wen. Dit vond hij zoo mooi; dat bij niets anders meer beierde, want bouwen deed hij graag, want hij vond dat onbouwen be- teT was dan afbreken, wat Sint Nicolaas met hem instemde. Of er dien avond in dat arme huisje vreugde heerschte! Nooit had men er mooier en heerlijker feest ge vierd. Willem de Haas, Kort Galgewater 9, Leiden. RAADSELS. Op verzoek van een mijner neefjes, heb ik besloten eiken Zaterdag en-vijftal raad- spIs op te geven. De oplossingen moeten niet worden ingestuurd, ik geef ze de vol gende week zelf. Dat hebben we dus goed begrepen. We sturen alleen de oplossingen in, als ik er om vraag, zooals we dat doen vier keer in 't jaar bij den Raadselwed strijd. Raadsel No. 1. Ik ken een woord van vijf letters; neem een letter weg en er blijft r.og acht over. Wat is dat? Raadsel No. 2. Mijn geheel is een land in Europa. Zoek dat land! 67—359 is niet blank 124 is een schadelijk dier 891024 is niet klein 374 daar vangt men visschen mee 8924- is geen berg 4109 is een insect In den zomer verlangt men dikwijls caar 95876. Raadsel No. 3. Mijn geheel is een bekend veldheer uit de geschiedenis. Uit een 823 kan men drinken 567 is een jongensnaam 32 is iemand uit 't gezin. 3*28 gebruikt men in de keukon. 148 vindt men in 't klooster 8Gfit is een ontkenning. Wie ben ik? Raadsel IV. Welke namen van bloemen zitten in de volgende zinnen? a. Ik vind, dat die jas mij rtiet goed staat b. Wat er van dien man verteld wordt, is laster. c. Deze boom werd in Mei dor en liet zijn bladeren vallen. d. Gebruik schoonwater en gooi dat wa ter weg. Raadsel V. Mijn geheel gebruikt de kleer maker. 853 is een metaal 89710 is een vloeistof. 4—523 is een getal 1234 is een geldstuk 4532 is een meisjesnaam. 3273 is een ontkennend woord. Éen fi7910 is oen watervlakte Zonder 2473 kunnen wij niet leven 1097 is een vlug dier Een 65710 is een insect. Zietdaar kinderen de raadsels voor deze week. Nu aan 't werk! Pc volgende week geef ik de oplossingen zelf. Van deze gelegenheid maak ik tevens gebruik om al mijne kleine Neefies en lieve Nichtjes een prettig on voordeelig St. Ni- colaasfcost te wenscben. Oom Wim. De Mecsfer-Smid. ITI (Slot.) En daar kwam de duivel van hoogmoed en ofschoon eenigszins bevend, zei de meester: „Ja, ik hoorde er wel eens van spreken, doch ik zie niet in, dat het vlug ger gaat dan op de gewone manier en meteen wierp hij weer een blik op den zonnewijzer en zag tot zijn schrik, dat de wijzer nog op dezelfde plaats stond. Het paard was volkomen genezen en nog nim mer zoo goed beslagen geweest, waarover de teruggekeerde krijgsman zijn volle' te vredenheid toonde. De meester was wel uit het veld geslagen, doch liet niets blij ken en bleef in zijn hoogmoed volharden, totdat op een zekeren dag na het voorge vallene zich bet volgende voordeed: 't Was op een mooien Zoraerschen Zondag, dat do meester uit de H Mis thuis kwam, en zich op de bank voor zijn werkplaats in het zonnetje zat te koeste ren. Hij dacht niet na aan de zooeven- ge- Jioorde preek, maar aan zijn vak en hoeveel schatten bii daarmede reeds ver gaarde. Hij was een rnbaard geworden en minachtte nu zijns gelijken. Als hij eerst maar in den adelstand ver heven was, dan zon hij zich ver van deze plaats vestigen en kon hij onbekend van afkomst op zijn rijkdom en grootheid pra len. Door deze gedachte wond hij zich al meer en meer op en dacht zich al een Bar ron te zijn! In de verte kwam een stof wolk al nader en nader, tot bii den smid. Daar sprong voor hem epn ridder van ziin strijdhengst en sprak: „Meester der mees ters, ik wil dat mi miin paard, terwijl ik in die herberg mijn keel ga smeren van een nieuw hoefiizer voorziet Geen knecht was aanwezig, dus moest hij dat werkje zelf maar onknanpem Pit was nu een mooie gelegenheid, om datzelfde hravour- stukie eens na te doen, van den vreemden knpcht. Tot dat doel had hij reeds van te vorpn stilleties een mes zoo scherp geslenen, als nog nooit een mes geslepen was Wel was hij eenigszins angstig en bevend, doch wat de vreemdeling kon, kon hij ook Met deze gedachte vermende hij zich en roet het blinkend mes in de hand, toog hij naar hot ros. dppd waf de knecht deed en vol bracht. de doodelijke snede. Pe knol gaf een door merg en been tril lende gil, wat ook den ridder in de kroeg niet ontging. Deze kwam daarop naar de smederij geloonen en zag dat ziin striid- ros alléngskens het levpn ontvlood vStom van verbazing en woedde wendde hij zich tot den smid en overlaadde hem met verwenschin gen en verwpet hem zijn on kunde, bezwoer hem dat hii den dood van zijn knol met zijn leven zou betalen Ook de meester zag. ferwi.il hij toch in d(? kuur volhardde, het hopelooze van het geval en zuchtte: ach, was nu toch miin knecht hier, dan-liep alles nog goed af". Een dor aanwezigen snrak: „Paar in de laan komt hij aan". Pe meester rien hem en wenkte, doch de gezel kwam. alsof hij den tijd in ziin macht had. doodbedaard aan gestapt. Toen hii dan eindelük bii de groep kwam, en zag wat er gebeurd was, glim lachte hij. De meester smeekte hem toch te helpen, maar hii zmde: „Wat is dat nu, hoe heb ik het nu? een meester der mees- fprs, een meester boven alten. vraagt en smeekt zün knecht om hulp?" Pe smid verdubbelde zijn smeekbede en beloofde zich te beteren. Pe knecht gaf gehoor aan,ziin bede en alles wat boneloos scheen, wendde zich in gunstigen izin, waarna de meester zijn knecht Toerend bedankte en vroeg, waar mede bii hem dienen kon. Deze snrak: „Leg uw "hoogmoed af en wordt nederig, want (én maar is Meester en Meester van al''. Onderfosscben werd het gelaat van den vreemdeling en heel ziin persoon schitterend en doorzichtig en leste zich in een wazige wolk op* Pe mees- ter-smid had alles begrepen, viel op ziin knieen cn riep: „Meester!" Daarna stond hij op, nam een voorhamer, vloog naar het uithangbord en sloeg dit met eenige forsche slagen aan stukken. Zijn verdere leven bracht hij door in overoenstemraiw met zijn Credo. Emile Duym Jr., Kooipark 10, Leiden Waf er achttien November ficbcrd is, 18 November negentien bouterd, twinlig en vijfi Was 'n grooten <n zeldzamen dag buiten kijf. Toevallig een Woensdag, dus 's middags geen school, En op straat geroezemoes, drukte en jooL Ik zou dan ten eerste willen beginnen Waarom de winkeliers nou niet iets anders verzinnen. Dan in hun zaak voor de jeugd der klantea Sint Nicolaas met knecht neer te planten! Op zichzelf is de Sint met sneepwwitten baaid, Voor ons alle eerbied en hulde ook waari Ander zou ik bezig zijn met liegen, En ik wil u toch housch niet bedriegen. Maar vond Let toch .gek om steeds ieder Weer een and're Sint en and're Piet zoowaar, Ik werd nu op straat er heusch mee verlogen, Dat ik zelfs vijf Sinterklazen kwam tegen, Die van Clecf en van Vroom en van Smits en van Splii ter. En van Meijers> zij kwameD allen hier op'nen het. seizoon van den winter, Bfhalve des nachts dan gaat de goede Sint slanet, Anders zou hij beslist op den dec r gapen. Zij kwamen, de drie poster, in rijtuig mot vier vurige paarden, En droegen a'lcn de bekende bime en witte baarden Eén krvam per stoomboot als numi vier Pie aankomst was zeker hef'aardi^sté hiet Fr was gerorgd voor een stnkie muziek, Pat vonw ik dan ook rnarrnifinu<\ Pe 5de S'nt kwam per vliamnacnïèn, Nou die hebben wij als een vn^-ei de lucht, ook gezien Maar wie van de vijf nu wel d' echte N'e^bas is 77 ft hoe ik ook ïciik en hoe ik ook ei<. Paar kan ik toch maar niet nel.fer 1-omes Weet U hot Oom Wim ei zo? het dan zonder schromtj Ons even Dan jagen we de vier andoren fluks w? Die passen hier niet en ergeren ons Wie vieren steeds feest ter eere van dien Sit1 Die eeuwen lang door een ieder wordt bemin! Cato de Haas, Kort Galgewater 9, Leid?» Wie van de viif de ware, de echte ii weet ik ook niet. Dit weet ik wel, dat «i moeten blijven vasthouden, aan dAn goede braven Sint uit Snanie, die met ziin knert tot óns komt en die met kwistige hand a gaven rondstrooit, waarvoor Hij vast om hulde en dank dubbel verdient. Oom Wim. Avond. Ik sto:id op een berg, alleen, Waar de zon onderging, En blikte in 't diepe dal, Waar de avondschemering hing Des hemels wolken blikken, Op dit vredig plekje neer, Het zachte avondwindje. Vertelde van God den Heer. Van d' akker Veert de landman Naar z'n vredig huisje toe, En diep in 't dal -daar luidt n Het Anglus-kolkje toe. Pe knecht melkt in de weide, Zün laatste bonte koe, Pa,Tr sluiten alle bloempjes. Hunne vewnoeide kelkjes' toe Pe eik. de struik en heester. Staan doodstil daar ter neer. Hef laatste vlijtig biitje, Zoemt naar z'n korfje weer. Het zoele avondwindje. Heeft bloem en blad gekust. Heel de scboone- schepping, Is nu in zachte rust. Ik lirh hier in de stilte, Aan bloem, bosch en 't woud. 'Mijn ^OTgen en verlangen. Aan d' avond toevertrouwd Paar roent oneens de koekoek, j Slaap wel, goeden nacht. Slaap wel gij lieve bloempjes,, fj Morgen is het weer dag. Jan Röwj Oude Vest 191, I-Pl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 14