nVHBOIUI )erde Blad ,lerdag 21 November 1925 m ÏÏÊÊWÊ'MEÉMËiïi 6ESCHI-DENIS BEWIJST HET... veronderstelt toch zeker niet, Frans, Christus, d e de Zoon van God was, ;jk gesteld moet worden metmet ij laat ik dat oneerb:edi<pe woord maar buiken, om duidelijk te rijn met een ran idioot, die niet wiet. wat Hij Hu je., dat zou ook wel een beetje erg Welnu, Frans, wrat was de bedoeling Chrtetue, toen H:j op aarde kwam?" ^Ora de verloren mensehen te redden, k den weg te wijzen naar de za" Go?d Daarvoor predikte Hij zijn loer; het was nu toch zeker Zijn bedoe- dat de menschen d:e leer ook zou den «ven. en volgens die leer zouden 'even verder, zou je denken. Frans, dat itshis rjn leer all pon maar predikte de menschen van ZHn tijd?" jfeen, natuurlijk niet; want Christus un om alle menschen* te vertossen en te maken.*' Jkis, Frans, alle mensehen moeten tok in de gelegenheid ziiu d'e leer Chrisfus t« kennen, en a'len moeten ommen komst'g die leer leven. Ziet >r eens b'J Mattheus 28:19. 20. Daar ildat bekende woord: Gaat en onder- 11 e volkeren, leert hen onder- u d e n alles, wat ik u bevolen lieb ret Tk ben met u al de dagen tot aan finde der eeuwen J)oi verstand, Frans, zegt ons reeds, Christus dus iets moest doen om alle jrhen met Zijn leeT te bere'ken. Maar tl Christwi dan ook feta gedaan?" H denk", sprak Frans met een nuchter irhl. ..dat TT bedoelt, dat Christus een heeft gesticht." Ja, preries, dat bedoel 'k: en we" heeft Vus een Vork gesticht, waarin een he ir to en dus ook onderdanen. Niet in heef» Christus d;e vereeniring ce- sH, maar eerst beeft Hij de menschen i voorbereid. Telkens sprak Hij van lijk Gods, dat komen zou. en dat ge ms nam een mostaard-mad. dat wel kleinste is ondeT de zaden, mank dnt •oei» tot een boom, waarin de vogels hm FM:'keriijd kiest Christus riine loer- uit e-1 roept uit hen twaalf Anoste- aan wie Hij be1 ooft de macht om te en te heiTgen en te besturen, om het werk vau hun Meester Ie ze'ten." !n deze belofte bleef n'ef onvervuld. jots in det verheven oo"enbl;k, als de lelijke Meester voor go'1 •'e aarde vpriater staande on den Olriifbor"-. rfifr degen na de Verriireris, «oreokt dat maebtwoovd. en geef' TTij aan r.\in itp'en bun offieioele zending: ,.M:j is alle macht im den hemel en op lp onderbrak ik. om Frans te v-ae*»n. dif woord eWn'iik befeekent Alsof 't hoWdiT:ng was van zijn beerrin. gaf nijdie maar goed ten antwoord, dat bn.-'oeld wordt m'nuvUik dat i'lus God 1s, en als zoodanig aVes kan. herhaalde het woord: .MM Is g e 're- alle m ac h t i n d en hemelen aarde. Gaat dan en onder- ai alle volkeren, hen doo- i in den naam dos Vaders 4ps Zoons en des H Geestes; lee-end onderhouden allps ik bovolen heh. en zie Ik met TT al de dagen tot aan jplndo der eeuwen." r blMkt duidelijk uM. dat Christus dat aan a*le moorhen het- re'oof zou word»n gerrrdikt en de- 'fi pnlvytpn door al'en zouden worden 'handen. TVzeHd© rrlddeVp dirg voot om het één© doel: de zaligheid te !'J een andere gelegenheid, nl. toen <h» 72 loeriincen uttehnrde om de Fin? van Ghris'ns bekend te maken 'U'i hun voo- TTii hen wegzond, deze mbvanrd:ge woorden: Wie TT hoort "Wii, on wie TT versmaadt, versmaadt Pn wie Mi} versmaad', versmaadt die Mij gezonden heeft. (Luc 10: Mennee vordert Christus gehoor nd aan de nrediking der TeerVn- remu't dus volgt, dat a'le menschen luisteren naar de nred:king der^e- die vap Christus genenden ziin. en ken moeten gehoorzamen, dat er dus ^ohfers en onderrichten zuMen moe- h^'aan. Fr is hier dus #mrake van ®ireoffend leergoza,?, wat natuurlijk 1 te steden is met een bestuur." Hj me geven, Frans, de definitie Tpreeniging?" [«Wig nadenken kreeg ik dit klare -Een vereen Ving is een ver7a- ren menschen. dne allen hetzelfde *nw>n en door een bepaa'd gezag of uireeleïd, samenwerken, om dat doel Men mi in vriend, best, zoo 'a het: dit nu toe op hetgeen Christus ie zult zien. dat Hij een echte TOjg heeft gesticht, en wel een ®s|,'ee. wamt men bepaalt den aard naar het doel, dat zij wilde, dat alle menschen met lÜ?00' en ^ewdffle geboden, op- I k®rend gezag, de m'lg- fl|1pn trachten t© bereiken; alnoo, Christus stichtte een vereenlging, welk© vereeniging door ons: kerk genoemd wordt. „Als Je nu hierbij ook nog eens wilt letten op de handelwijze der Apostelen, die natuurl jk stipt de bevelen van Chris tus volgden, dan zul je zien. dat van den beginne er in de kerk twee groepen zijn geweest, een, die onderwijst en een die on derwezen wordt. Sla maar na de Hande lingen der Apostelen en de Brieven van Pau'us." „In de groep der onderwezenen vinden we het eerst de 5000 Joden, d:e door Pe trus' prediking brkeerd werden; dan de Samaritanen, en dan heele troepen van heidenen over de heele wereld verspreid." „In de groep der bestuurder"», leeraars treffen we aan de Apostelen, die overal Christen-gemeenten stichtten, en kerken oprichten, die ze zelf besturen of door bis schoppen èn priesters, aan wie zij hunne plichten voorschrijven, zooals Paulus dat doet aan Titus en T motheus „Zoo is er dus de organ'satle vam af het eerste begin; snel is de groe» en er is nog een lang© toekomst; en Paulus vovee'ijkt deze organisatie met een groot gebouw, waarvan de Apostelen het fundament en Christus de hoeksteen is" ,.Na den dood der Apostrien gaat het op denzelfden voet verder onder hunne otv- voTcers; de kerk blijft zooals ze ?s, en groeit voortdurend, nie'te^ensteende de vervolgingen, totdat ze rindel^'k onder kei zer Cnustantijn wordt erkend." ..Ziedaar de feiten der geschiedenis. Wie ze loochenen w»l enreekt to-mn heter weten in. als hij de zaVm ©rnstV bestu deert. Het is niet te ontkennen: Christus heeft een kerk gesticht'' Tot dusver was het Frans ook duidelijk en 'k hoop voor mijn 'egers ook: zoo niet, stuur dan uw mneiTjkheden maar naar me toe: en zoo weT laat dan uw geloof in de kerk des te kraohtitger zMn. J. C. C. GROOT, Kapelaan. HENRIËTTE ROLAND HOLST V. De Nieuwe Geboort Als Henr. Roland Holst in 1903 „De Nieuwe Geboort" uitgeeft, heeft zich een overgang in haar zieleleven voltrokken. De schuchtere klanken, die in haar eersten bundel praeludïëerden op den gemeen schapszin, zijn ineens voller en forschor geworden, maar uilen zich vooral in den aanvang nog in schrijnende dissonnanten. Haar liefde wil de menscheheid omvat ten. Bij de oude wereldbeschouwingen meent zij die universeele liefde niet te kunnen ontdekken. Het Socialisme is opgekomen en volkomen logisch is het, hoe eenzij dig misschien ook, gestimuleerd door „das grnsze Mitleid" en de alleszins redelijke zucht naar sociale gerechtigheid. Intusschen heeft het zich vooral onder den invloed van Duitsche geleorden met Karl Marx aan den spits gekristalliseerd tot een economisch systeem en de sociaal democraten spreken weldra eenigszins smalend van het gevoelssocialisme, dat on betrouwbaar en van lager orde is, nu het Socialisme zich heeft ontwikkeld „van utopie tot wetenschap". Of de socialistisch-economische weten schap van de juiste praemissen uitgaat, behoeven we hier niet te bespreken. Men herinnere zich slechts de critiek in de heldere artikelen, door onzen hoofdre dacteur aan dit onderwerp gewijd H. R H. leest de werken van Marx en bij haar zucht naar intellectueele klaar heid en haar behoefte aan stelligheid van levensleer, waant zij, dat het historisch materialisme het dogmenstolsel is, waaruit nieuwe bloei van liefde en schoonheid zal ontspruiten en de aarde overdekken. Het historisch-materialisme zal mystieke ker nen van offerzin in 't hart der menschheid openen. Zeer teekenend zegt Dirk Coster: „Het socialisme een economisch sys teem verjongt en verlevendigt zich in H. R. H. tot een primitief Christelijke tra- gedie". Met een in diepste wezen Christelijke zielsgesteltenis. zoekt ze buiten het Chris tendom wat daar niet te vinden is. Maar ze zoekt met een oprechtheid en overtui ging, zooals men die vindt bij de martela ren van het Christendom. Ze zoekt en vindt het socialisme, dat zich aandient als verlosser der menschheid uit nood en druk. Ze geeft zich aan het socialisme zoo als een vurig Christen zich geeft aan den dienst van God en ze tooit het daarbij met gevoelens en gezindheden, die het als abstracte maatschappijleer niot kan bezit ten. Dat na de worsteling de eerste vreug de van het vinden oprrloriet, is begrijpe lijk. En even begrijpelijk is, dat op den langen duur de ontnuchtering moet ko men. Het eerste gedeelte van „De Nieuwe Geboort" spreekt van „Ondergangen". Men hoort er in de schrijnende kreten, dat zoo veel ouds, zooveel vertrouwende en liefs moest worden opgegeven; men hoort or soms een terug hunkeren naar wat verla ten werd. Luister: Hoe heimlijk is mijn kleine tuin, het huis waar, kind. ik heh gewoond; O, beter nederig onttroond dan hoog rorn-ri door eenen schijn. Maar somtijds hoor ik weer die kreet dalend uit heemlen die 'k verloor; dan is het of ik toch daar hoor en ik verga van drang en leed. Onmiskenbaar een zielskreet, dat laatste. Adama van Scheltema spreekt, kil ver standelijk gezien, wel juist, maar minder kiesch en fijngevoelig naar aanleiding van zulke verzen van „de eeuwig herhaalde geestelijke tobberijen van den bourgeois, die sociaal-democraat wordt" Heeft Adama van Scheltema, haar partij genoot nog wel en evenals zij bourgeois van geboorte en opvoeding, dan niets ge voeld van de waarheidsliefde, de waar heidshunkering dezer vrouw? En hoe zij zonder pose, haar zelfstrijd blootlei voor 't aangezicht der menigte? Heeft A. v. S. zelf niet dien bitteren tweestrijd gekend? Wist hij niet, dat er moed, dat er deemoed toe behoort, bij verandering van inzicht en overtuiging eerlijk uit te zeggen, hoe het schéepje der ziel heen en weer geslingerd wordt van branding in branding? Weinig eerbied hebben wij voor een ver andering van levensinzicht, voor een prijs geven van oude en het aanvaarden van nieuwe idealen, wanneer dat proces niet in moeiten en smarten wordt voltrokken. Want men geeft niet alleen oude ideeën prijs, men verliest niet alleen oude abstrac ties, maar men breekt uit een sfeer van tradities en gedachten, die om heel het in nerlijk bestaan haar reeenboogkleurige ronding gespannen had. Men moge zich daarbij Inceleid gevoelen in veel schooner sferische harmonie, er komt een smarte lijke vervreemding van menschen dio men zielslief heeft, wier warme vriendschap en sympathie men moet missen, omdat zij den worstelenden tnbbenden mensch niet meor zien. maar alleen zijn uiterlijke daad. Won rem kunnen zii. tot wier geestelijken le venskring men vroeeer behoorde, niet het woord van Allard Piprson in toepassing brengen: „Eerst don mensch leeren vin den en liefhebben!" De majesteit van hpt nieuwe ideaal helpt over alle smarten heen, maar do mensch blijft mensch en strekt somtijds nog hulpeloos zijn handen naar die hem in niet begrijpen van zich stieten. Ook in dp smart ven het afscheid en ..geestelijke tobberijen" kan grootheid van ziel huizen. Bij H. R. H. ontdekken we het herhaal delijk. Op de kentering der tijden geboren in onze oogen nog de ondergangen van oude werelden die verbleeken, onze lippen geplooid ten nieuwen groet, en in ons hart een tweedracht van verlangen naar droomen van weleer, die wij verloren, naar do nieuwe, wier bloesems open breken zoo moeten wij door bittere jaren zwerven. Het is altijd een strijd en een ont breken; S alles in ons beweegt zich als een vloed en somtijds zinkt het weg, alsof wij sterven. Als een die weggevoerd wordt op een schip naar vreemde zeeën, in wioi bewogen ba ren hij meenge kolk verwacht, menige "klip; en aan d'oevcr, hem lang vertrouwd geweest, staan de gespelen van zijn jonge jaren, schoon en met edele gebaren sprekend, hij aamt den geur van hun bekranst haren, hun kleederen zijn licht als voer e°n feest maar al hun doen drijft hem een droom voorbij omdat zijn hart zich niet meer tot hen rekent, en een geluk hem wacht aan d'overzij: o makkers, zijn ook wij niet zó* gezind die nog gevaren op ongemeten mijlen scheiden van het nieuwe land waar heen wij ijlen, en die het oude niet moer bindt? Dergelijke verzen van diepen weemoed en vlammende hoop rekent Adama van Scheltema tot de „ongezonde vertwijfelin gen". Voel minder hoog zou TT. R. H. voor ons staan. Indien rö met vlag pn wimnel hoog in top de socialistische wateren wa re binnengezeild en daarbij slechts woor den van hoon en afschuw had over gehad voor haar vroegeren levensstaat en den 'deenkring, dio haar eerste vorm' be paalde. Maar na het orgelgegons der vertwj}- fellngen, waarin als in een svmphonie van Beethoven twee tegenstrijdige machten pR-ande hrfhotw-sten, spreekt plotseling een zilveren bazuin en heft hoog de statige jubel van haar vreugde en haar geloof in een „hymne aan het Kommunisme". Het doet niet ter zake lezers, of wij hier afwijzend staan tegenover hef Communis me, dat ons gedurende de laatste jaren lil de pracfijk maar al te zeer zijn luguber wezen heeft getoond. Het gaat alleen om den zielegang dezer vrouw en hoe zij het Communisme zag. Of zooals Dr. Annie de Koe opmerkt in „Onze Eeuw" van 1918: „Het is niet in de eerste plaats do vraag: Wat i a, wat wil het Marxisme, maar hoe wordt het door de dichteres gezien?" Zij staat in wezen bo ven de begrenzing van de leer; wat zii in 't socialisme (of communisme) liefheeft is niet den starren vorm, maar de ideale kern van liefde, van broederschap, van recht en menschengeluk, waarvan de wer kelijkheid de gebrekkige, want eenzijdige ontwikkeling ia." Luister nu naar de eerste aanhef van de hymne. Diep aan den oorsprong van 't men sch en eeslacht, nog eer hij, rukkend aan onzichtbre handen vlood uit donker boschland en geestes- nacht, en langs rivieren won de wijde stranden waar zijn geest ontwaakt werd Gij geboren o krachtbron, en al de «tijd die verging In 't moeizaam werk duizender jaren, waarvan In ons is geen herinnering, bleeft gij bij hem en maaktet zwakheid kracht. Hoe sprong mijn hart, hoe sprong mijn hart te hooren dat ge nooit meer gansch rijt onder gegaan, dat nog een glimp van u de heemlen zacht gemaakt heeft toen ge waart op aard verloren, en alle hooge en hemelscbe muren u zochten en tot u keerden met aandacht. De dichtjes gaat van de veronderstel ling uit, aat de oergemeenschap der menschheid, ontwakend uit den duisteren drang en het louter vitale begeeren, zich een ideaal van het Communisme heeft ge vormd, een geestelijke krachtbron, die al tijd bleef werken al was het practisch re sultaat niet groot! Maar bet blijven leven van 't ideaal vervult haar met vreugde en zij ziet in de toekomst volledige zegepraal van dit ideaal. Gij. wier besef ons werd overgebracht door heel een lange reeks van geslachten die ver van uw geluk hebben pelepfd, hei! Ons! nu zult ge haast, late helooning door menschendaden onbewust bestreefd, uit het wolkenrijk dalend der gedachte le^en onder ons, niet een vergode gast maar vaste lidmaat van onze woning; nu gaat g'ons weer mei de oude deupdpn sieren die 't leven geurig maken, waar gij wast, op aarde allo verhoudingen een zacht cn geregeld verloop geven als rivieren en ons verlossen van lange tweedracht. I *- Jan Steen. Dat 's ook ^en goeie Leidenaar. Een beroemde zelfs. Volgend jaar gaat men hier met een tentoonstelling zijn 300sten verjaardag vieren, wat een aanleiding moge wezen om een en ander omtrent dezen lustlgen schilder in herinnering te brengen. Lustig, dat was hij, maar meer valt hem ook niet ten laste te leggen, want hoewel hij ternauwernood 53 jaar werd, liet hij niej minder dan 800 schilderijen na, hetgeen or wel op wijst dat hij een stoere werker moet geweest zijn. Nu kon hij ey soms vlug mee overweg, dat ia waar. Zoo bestaat er een stuk van hem: „De Rederijkers" genaamd, dat hij in óón ochtend moet geschilderd hebben. Dr. Bre- dius diepte dienaangaande uit de geschrif ten van Steen's tijdger ten op, dat hel ging om een „wedspel" met Frans van Mieris, wie van hen beiden een stuk van een bepaalde grootte in -den kortst moge lijker) tijd Z4ju schilderen. Jan Steen schiep een vermakelijk stuk, waarin hij zichzelf lachend met drie andere personen, drie- kwart levensgroot, achter een openstaand vensier zette, blijkbaar uitziende naar een vroolijk gpbeuron op straat. Het scheen ,.eon mirakel aan do kunstkenners, hoe hot doenlijk was om binnen dat eng bestek des tijcis zoo een zaak te voltooien, want het was &1 op en top opgemaakt vóór dien zelfden middag. Frans van Mieris beWd zijn verlies, voldeed den inzet van het wedspel en daarmee was en bleef de vriendschap in den ouden haak." Het «tuk wordt nu nog geroemd. Zoo iets is waarlijk voor menig artist om te watertanden. Hef zal met Jan 8tec:n wel net geweest zijn aJs met Vondel. Was dezo vóór alles dichter, zoodat hij maar al te graag den kousenhandel aan zijn vrouw overliet, onze Jan was schilder in merg en bloed, zoodat hij om zijn eigenlijke nering niot veel gaf. T-aten we eerst zijn leven eens oven ver tellen. Naarstig onderzoek van allerlei archief stukken heeft er toe geleid, dat 8teen's ge boortejaar op 1628 is kunnen worden vastgesteld. Zijn vader, ^oowel als diens ouders en grootouders, behoorden tot een geslacht van oude Leidsche Patriciërs, waarin het bierbrouwen van vader op zoon overging. Het recht om bier te brou wen was eertijds aan enkele aanzienlijke huizen verbonden en aanvankelijk slechts een voorrecht der patriciërs. Het schijnt dan ook dat die vader als een aanzienlijk koopman leefde en Jan bij diens trouwen r:iet alleen 10000 guldon kon meegeven, doch hem ook in een brouwerij te Delft zette. Jan werd in 1026 ingeschreven als stu dent der Leidsche universiteit, hetgeen echter geenszins zeggen wil, dat hij ook een academische graad wilde behalen, want in dien tijd liet menigeen zich als student inschrijven om deelachtig te wor den aan de academische vrijstelling van accijnson. Hij schijnt trouwens al vroeg zijn 9childeraanlog, waarmee zijn vader hoogelijk was ingenomen, te hebben ge toond, want het is bekend dat hij van be kwame meesters les kreeg en in 1648 lid werd van het Leidsche St. Lucasgilde. Daarna werkte hij op het atelier van den landschapschilder Jan van Goyen, toen maals in Den Haag woonachtig, en huwde in 1049 diens dochter Margaretha. Aanvankelijk bleef hij in Den Haag wo nen, doch na een paar jaar ging hij naax zijn DelfNch® brouwerij. Hij had er even goed vandaan kunnen blijven, want het zaakje marcheerde niet. In dien tijd zal het grappige voorval hebben plaats ge vonden, waaraan we een bekende zegs wijze danken. De brouwerij verliep: er was geen bier hoewel het huis vol mout was. Jan Steen liet fiolen zorgen, hoewel zijn vrouw hem voldoende onder het oog hield, „dat hij do brouwerij behoorde levendig te houden". Op een dag wilde onze schil der daar ook naar gaan handelen en wat deed hij toen? Hij liet den grooten ketel door de knechts vol water pompen, kocht een aantal eenden en liet die in den ketel zwemmen, nadat er een hoeveelheid mout ln was geworpen. De beesten, aan zulk water niet gewoon, vlogen als dol door de brouwerij en Jan riep zijn vrouw toe: „Is er nu geen leven in de brouwerij?" Geen wonder dat met zulk oen brouwmeester de zaak niet floreerde, wee- halve Jan Steen Delft verliet en daarna deels te Haarlem, <Tecls weder te Leiden woonde. In 1609 overleed In oerstgenoem» de stad zijn vrouw;, hij liet haar deftig be- gTaven, maar.... kon oen a<%rs-re kening ad 10 gulden niet betalen. "Hij zal 'er wel een stukje voor geschilderd hebben, evenals hij de achterstalligo rente ad 24 gulden eener opgenomen som van 450 gulden met vier portretten voldeed. Met vier! Men kan hieruit nfleiden. dal Jon voor zijn stukken, welke tegenwoordig goud waard zijn, geen hooge prijzen kou bedingen. Na zijn vrouws dood vestigde hij zich weder te Leiden, waar hij verlof kreeg tot het houden van een herberg en wel aan de Langebrug. Het zou wel aardig wezen, in dien men kon nasporen v«-?r zijn huis stond, In don gevel een gedenksteen aan te brengen, evenals Gerard Dou er een heeft in een gevel aan hot Kort Rapen burg, Rembrandt aan do Weddestee" Bil* derdijk en Thorbecko aan de Gareninarkt. Dat zou een waardige hulde wezenI In het voorjaar van 1673 huwde hij op nieuw en wel met Maria van Efmond, we duwe van den boekhardetnnr Herktdens. Zijn huwelijk was vrediglijk en verge noegd hoewel schraalhans keukenmeester bleef. Hij schilderde nog altijd, wat af te leiden valt uit zijn lidmaatschap van St Lucas. Den Sen Februari werd ouzo Jan to Leiden begraven; uit zijn eerste huwelijk liet hij vier kinderen na (waarvan do oudste staan in het doopboek der R. K. kerk, toen in de Oude Molstraat te Den Haag gevestigd), uit zijn tweede een. Jan was Katholiek, doch meerdere gegevens daaromtrent dan het doopeu zijner oud* sle kinderen bleven niet voor het nage slacht bewnard. De voorstelling, welke men zich v$n Jan Steen vormt, is die van een goedhartig soort philosoof, die met een gullen lach om de lippen het leven aanziet, doch te vens dat leven wel zoo doorschouwt, dat hij in zijn schilderstukken gaarne de fei ten er van aantoont;, een zieltje zondec. zorg, wiets aangeboren evenwicht hem zelden verlaat, wül hij maar al te wel ziet, waartoe hij komen zou. indien hij zich <k>or zijn zorgeloosheid te ver liet voerenj een huiselijk man die houdt van vroolük- beid en goeden sier. doch zeer wel zich vergenoegen kan met de rol van toeschou wer wanneer zijn stok niet 1" g is om er aan deo! te nemen: een wel niet zorgvol, maar toch genne^MHt hu'vvader, die gaarne vrouw en kinderen op zijn doe ken afmaalt, al zou het wel eens beter ge weest zijn dat hij eerstgenoemde wat meer aan haar werk liet. Omtrent Jan's bctcekenis als schilder geef ik hier het woord aan dr. A. Brodius, die hei beter kan weten dan ik (zie „El sevier", Jan. 1007): „Het work van onzen schilder ia zoer verschillend. Zijn boste staat gelijk .met hot uitnemends te der Frnoton. Dan weot men niet wat meer te bewonderen: de vol maakte teekening, de voortreffelijke com positie, de harmonische kleut of de geo.s- tige uitdrukking van het karakter. Als ka rakterschilder is Jan iStoon door niomand overtroffen. Zijn kleur is zeer versi hillchd. In zijne boRte schilderijen hoerscht een harmonisch koloriet; bij krachtige kleuren in de kleo- dij zijner personages, waarhij soma zijde, fluweel of satijn meesterlijk uitgedrukt zijn, wordt do algemeen© toon niet ver stoord. Perzische tapijten weet hij te schilderen als de boston; zijn stillevens in het klein evenaren dio onzer grootste stil- lovenschilders. Soms Is bij in de verlich ting zijner tafereelen wat conventioneel; hij ondergaat minder dan#vele zijner tijd- genooten den invloed van Rembrandt's licht-donker „Hij bezat in hooge mate wat. behalve aan Frans Hals, maar aan weinige TTol- landsche schilders eigen ia: een kostolijken humor. Een tintelende en rijk-vloeiende stroom van humor verraadt zich bijna in elk zijner schilderijen, zelfs in zijn Bühel- sclie stukken. En welk een monschenken- ner was die schilder daarbij! Wat had hij alios geobserveerd en hoe wist hij het op gemerkte weer te geven! Geen onderwerp of Jan Steen dorst het aan. En ai mogen zijn historie-stukkon soms parodiën zijn geworden, toch blijven zij kunstwerken door tal van aardige trekken, door don geest dos schilders, die telkens door alles heen gluurt." Me dunkt lof genoeg, om de herdenking van volgend jaar alleszins te rechtvaardi gen niet alleen, maar om Leiden er toe aan te sporen te toonen, dat het de waarde van zijn talontvollen zoon ten volle er kent. AJO. WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT. (2e helft November.) De s t a 11 ij d is ingetreden. De eene ve# houder na den andore heeft zijn vee opge- stald. In den regel besluit men hiertoe na eenige gure dagen, als de dieren niet lan ger in de wei kunnen zijn Toch dien! men hier meer oordeelkundig te handelen. Ten eerste is het gewenscht. dat het van de wei voldoende hoeft afgegraasd, niet alleen omdat dit direct natuurlijk voordoe- liger is maar ook omdat zulk een wei in 't voorjaar eerder zich ontwikkelt dan een oude ruige weide. Dus al een poos te vo ren bepaald men wanneer het vee ongo- veer naar den stal zal gaan. Dit moot ooA

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 11