nVHBOIUI
)erde Blad
,lerdag 21 November 1925
m
ÏÏÊÊWÊ'MEÉMËiïi
6ESCHI-DENIS BEWIJST HET...
veronderstelt toch zeker niet, Frans,
Christus, d e de Zoon van God was,
;jk gesteld moet worden metmet
ij laat ik dat oneerb:edi<pe woord maar
buiken, om duidelijk te rijn met een
ran idioot, die niet wiet. wat Hij
Hu je., dat zou ook wel een beetje erg
Welnu, Frans, wrat was de bedoeling
Chrtetue, toen H:j op aarde kwam?"
^Ora de verloren mensehen te redden,
k den weg te wijzen naar de za"
Go?d Daarvoor predikte Hij zijn loer;
het was nu toch zeker Zijn bedoe-
dat de menschen d:e leer ook zou den
«ven. en volgens die leer zouden 'even
verder, zou je denken. Frans, dat
itshis rjn leer all pon maar predikte
de menschen van ZHn tijd?"
jfeen, natuurlijk niet; want Christus
un om alle menschen* te vertossen en
te maken.*'
Jkis, Frans, alle mensehen moeten
tok in de gelegenheid ziiu d'e leer
Chrisfus t« kennen, en a'len moeten
ommen komst'g die leer leven. Ziet
>r eens b'J Mattheus 28:19. 20. Daar
ildat bekende woord: Gaat en onder-
11 e volkeren, leert hen onder-
u d e n alles, wat ik u bevolen lieb
ret Tk ben met u al de dagen tot aan
finde der eeuwen
J)oi verstand, Frans, zegt ons reeds,
Christus dus iets moest doen om alle
jrhen met Zijn leeT te bere'ken. Maar
tl Christwi dan ook feta gedaan?"
H denk", sprak Frans met een nuchter
irhl. ..dat TT bedoelt, dat Christus een
heeft gesticht."
Ja, preries, dat bedoel 'k: en we" heeft
Vus een Vork gesticht, waarin een he
ir to en dus ook onderdanen. Niet in
heef» Christus d;e vereeniring ce-
sH, maar eerst beeft Hij de menschen
i voorbereid. Telkens sprak Hij van
lijk Gods, dat komen zou. en dat ge
ms nam een mostaard-mad. dat wel
kleinste is ondeT de zaden, mank dnt
•oei» tot een boom, waarin de vogels
hm
FM:'keriijd kiest Christus riine loer-
uit e-1 roept uit hen twaalf Anoste-
aan wie Hij be1 ooft de macht om te
en te heiTgen en te besturen,
om het werk vau hun Meester
Ie ze'ten."
!n deze belofte bleef n'ef onvervuld.
jots in det verheven oo"enbl;k, als de
lelijke Meester voor go'1 •'e aarde
vpriater staande on den Olriifbor"-.
rfifr degen na de Verriireris, «oreokt
dat maebtwoovd. en geef' TTij aan r.\in
itp'en bun offieioele zending: ,.M:j is
alle macht im den hemel en op
lp
onderbrak ik. om Frans te v-ae*»n.
dif woord eWn'iik befeekent Alsof 't
hoWdiT:ng was van zijn beerrin. gaf
nijdie maar goed ten antwoord, dat
bn.-'oeld wordt m'nuvUik dat
i'lus God 1s, en als zoodanig aVes kan.
herhaalde het woord: .MM Is g e 're-
alle m ac h t i n d en hemelen
aarde. Gaat dan en onder-
ai alle volkeren, hen doo-
i in den naam dos Vaders
4ps Zoons en des H Geestes;
lee-end onderhouden allps
ik bovolen heh. en zie Ik
met TT al de dagen tot aan
jplndo der eeuwen."
r blMkt duidelijk uM. dat Christus
dat aan a*le moorhen het-
re'oof zou word»n gerrrdikt en de-
'fi pnlvytpn door al'en zouden worden
'handen. TVzeHd© rrlddeVp dirg voot
om het één© doel: de zaligheid te
!'J een andere gelegenheid, nl. toen
<h» 72 loeriincen uttehnrde om de
Fin? van Ghris'ns bekend te maken
'U'i hun voo- TTii hen wegzond, deze
mbvanrd:ge woorden: Wie TT hoort
"Wii, on wie TT versmaadt, versmaadt
Pn wie Mi} versmaad', versmaadt
die Mij gezonden heeft. (Luc 10:
Mennee vordert Christus gehoor
nd aan de nrediking der TeerVn-
remu't dus volgt, dat a'le menschen
luisteren naar de nred:king der^e-
die vap Christus genenden ziin. en
ken moeten gehoorzamen, dat er dus
^ohfers en onderrichten zuMen moe-
h^'aan. Fr is hier dus #mrake van
®ireoffend leergoza,?, wat natuurlijk
1 te steden is met een bestuur."
Hj me geven, Frans, de definitie
Tpreeniging?"
[«Wig nadenken kreeg ik dit klare
-Een vereen Ving is een ver7a-
ren menschen. dne allen hetzelfde
*nw>n en door een bepaa'd gezag of
uireeleïd, samenwerken, om dat doel
Men
mi in vriend, best, zoo 'a het:
dit nu toe op hetgeen Christus
ie zult zien. dat Hij een echte
TOjg heeft gesticht, en wel een
®s|,'ee. wamt men bepaalt den aard
naar het doel, dat zij
wilde, dat alle menschen met
lÜ?00' en ^ewdffle geboden, op-
I k®rend gezag, de m'lg-
fl|1pn trachten t© bereiken; alnoo,
Christus stichtte een vereenlging, welk©
vereeniging door ons: kerk genoemd
wordt.
„Als Je nu hierbij ook nog eens wilt
letten op de handelwijze der Apostelen,
die natuurl jk stipt de bevelen van Chris
tus volgden, dan zul je zien. dat van den
beginne er in de kerk twee groepen zijn
geweest, een, die onderwijst en een die on
derwezen wordt. Sla maar na de Hande
lingen der Apostelen en de Brieven van
Pau'us."
„In de groep der onderwezenen vinden
we het eerst de 5000 Joden, d:e door Pe
trus' prediking brkeerd werden; dan de
Samaritanen, en dan heele troepen van
heidenen over de heele wereld verspreid."
„In de groep der bestuurder"», leeraars
treffen we aan de Apostelen, die overal
Christen-gemeenten stichtten, en kerken
oprichten, die ze zelf besturen of door bis
schoppen èn priesters, aan wie zij hunne
plichten voorschrijven, zooals Paulus dat
doet aan Titus en T motheus
„Zoo is er dus de organ'satle vam af het
eerste begin; snel is de groe» en er is nog
een lang© toekomst; en Paulus vovee'ijkt
deze organisatie met een groot gebouw,
waarvan de Apostelen het fundament en
Christus de hoeksteen is"
,.Na den dood der Apostrien gaat het op
denzelfden voet verder onder hunne otv-
voTcers; de kerk blijft zooals ze ?s, en
groeit voortdurend, nie'te^ensteende de
vervolgingen, totdat ze rindel^'k onder kei
zer Cnustantijn wordt erkend."
..Ziedaar de feiten der geschiedenis.
Wie ze loochenen w»l enreekt to-mn heter
weten in. als hij de zaVm ©rnstV bestu
deert. Het is niet te ontkennen: Christus
heeft een kerk gesticht''
Tot dusver was het Frans ook duidelijk
en 'k hoop voor mijn 'egers ook: zoo niet,
stuur dan uw mneiTjkheden maar naar
me toe: en zoo weT laat dan uw geloof in
de kerk des te kraohtitger zMn.
J. C. C. GROOT, Kapelaan.
HENRIËTTE ROLAND HOLST
V.
De Nieuwe Geboort
Als Henr. Roland Holst in 1903 „De
Nieuwe Geboort" uitgeeft, heeft zich een
overgang in haar zieleleven voltrokken. De
schuchtere klanken, die in haar eersten
bundel praeludïëerden op den gemeen
schapszin, zijn ineens voller en forschor
geworden, maar uilen zich vooral in den
aanvang nog in schrijnende dissonnanten.
Haar liefde wil de menscheheid omvat
ten.
Bij de oude wereldbeschouwingen meent
zij die universeele liefde niet te kunnen
ontdekken. Het Socialisme is opgekomen en
volkomen logisch is het, hoe eenzij
dig misschien ook, gestimuleerd door „das
grnsze Mitleid" en de alleszins redelijke
zucht naar sociale gerechtigheid.
Intusschen heeft het zich vooral onder
den invloed van Duitsche geleorden met
Karl Marx aan den spits gekristalliseerd
tot een economisch systeem en de sociaal
democraten spreken weldra eenigszins
smalend van het gevoelssocialisme, dat on
betrouwbaar en van lager orde is, nu het
Socialisme zich heeft ontwikkeld „van
utopie tot wetenschap".
Of de socialistisch-economische weten
schap van de juiste praemissen uitgaat,
behoeven we hier niet te bespreken. Men
herinnere zich slechts de critiek in de
heldere artikelen, door onzen hoofdre
dacteur aan dit onderwerp gewijd
H. R H. leest de werken van Marx en
bij haar zucht naar intellectueele klaar
heid en haar behoefte aan stelligheid van
levensleer, waant zij, dat het historisch
materialisme het dogmenstolsel is, waaruit
nieuwe bloei van liefde en schoonheid zal
ontspruiten en de aarde overdekken. Het
historisch-materialisme zal mystieke ker
nen van offerzin in 't hart der menschheid
openen.
Zeer teekenend zegt Dirk Coster:
„Het socialisme een economisch sys
teem verjongt en verlevendigt zich in
H. R. H. tot een primitief Christelijke tra-
gedie".
Met een in diepste wezen Christelijke
zielsgesteltenis. zoekt ze buiten het Chris
tendom wat daar niet te vinden is. Maar
ze zoekt met een oprechtheid en overtui
ging, zooals men die vindt bij de martela
ren van het Christendom. Ze zoekt en
vindt het socialisme, dat zich aandient als
verlosser der menschheid uit nood en
druk. Ze geeft zich aan het socialisme zoo
als een vurig Christen zich geeft aan den
dienst van God en ze tooit het daarbij
met gevoelens en gezindheden, die het als
abstracte maatschappijleer niot kan bezit
ten.
Dat na de worsteling de eerste vreug
de van het vinden oprrloriet, is begrijpe
lijk. En even begrijpelijk is, dat op den
langen duur de ontnuchtering moet ko
men.
Het eerste gedeelte van „De Nieuwe
Geboort" spreekt van „Ondergangen". Men
hoort er in de schrijnende kreten, dat zoo
veel ouds, zooveel vertrouwende en liefs
moest worden opgegeven; men hoort or
soms een terug hunkeren naar wat verla
ten werd. Luister:
Hoe heimlijk is mijn kleine tuin,
het huis waar, kind. ik heh gewoond;
O, beter nederig onttroond
dan hoog rorn-ri door eenen schijn.
Maar somtijds hoor ik weer die kreet
dalend uit heemlen die 'k verloor;
dan is het of ik toch daar hoor
en ik verga van drang en leed.
Onmiskenbaar een zielskreet, dat laatste.
Adama van Scheltema spreekt, kil ver
standelijk gezien, wel juist, maar minder
kiesch en fijngevoelig naar aanleiding van
zulke verzen van „de eeuwig herhaalde
geestelijke tobberijen van den bourgeois, die
sociaal-democraat wordt"
Heeft Adama van Scheltema, haar partij
genoot nog wel en evenals zij bourgeois
van geboorte en opvoeding, dan niets ge
voeld van de waarheidsliefde, de waar
heidshunkering dezer vrouw? En hoe zij
zonder pose, haar zelfstrijd blootlei voor 't
aangezicht der menigte? Heeft A. v. S. zelf
niet dien bitteren tweestrijd gekend? Wist
hij niet, dat er moed, dat er deemoed toe
behoort, bij verandering van inzicht en
overtuiging eerlijk uit te zeggen, hoe het
schéepje der ziel heen en weer geslingerd
wordt van branding in branding?
Weinig eerbied hebben wij voor een ver
andering van levensinzicht, voor een prijs
geven van oude en het aanvaarden van
nieuwe idealen, wanneer dat proces niet in
moeiten en smarten wordt voltrokken.
Want men geeft niet alleen oude ideeën
prijs, men verliest niet alleen oude abstrac
ties, maar men breekt uit een sfeer van
tradities en gedachten, die om heel het in
nerlijk bestaan haar reeenboogkleurige
ronding gespannen had. Men moge zich
daarbij Inceleid gevoelen in veel schooner
sferische harmonie, er komt een smarte
lijke vervreemding van menschen dio men
zielslief heeft, wier warme vriendschap en
sympathie men moet missen, omdat zij
den worstelenden tnbbenden mensch niet
meor zien. maar alleen zijn uiterlijke daad.
Won rem kunnen zii. tot wier geestelijken le
venskring men vroeeer behoorde, niet het
woord van Allard Piprson in toepassing
brengen: „Eerst don mensch leeren vin
den en liefhebben!"
De majesteit van hpt nieuwe ideaal
helpt over alle smarten heen, maar do
mensch blijft mensch en strekt somtijds
nog hulpeloos zijn handen naar die hem
in niet begrijpen van zich stieten. Ook in
dp smart ven het afscheid en ..geestelijke
tobberijen" kan grootheid van ziel huizen.
Bij H. R. H. ontdekken we het herhaal
delijk.
Op de kentering der tijden geboren
in onze oogen nog de ondergangen
van oude werelden die verbleeken,
onze lippen geplooid ten nieuwen groet,
en in ons hart een tweedracht van
verlangen
naar droomen van weleer, die wij
verloren,
naar do nieuwe, wier bloesems open
breken
zoo moeten wij door bittere jaren
zwerven.
Het is altijd een strijd en een ont
breken; S
alles in ons beweegt zich als een vloed
en somtijds zinkt het weg, alsof wij
sterven.
Als een die weggevoerd wordt op een
schip
naar vreemde zeeën, in wioi bewogen
ba ren
hij meenge kolk verwacht, menige "klip;
en aan d'oevcr, hem lang vertrouwd
geweest,
staan de gespelen van zijn jonge jaren,
schoon en met edele gebaren sprekend,
hij aamt den geur van hun bekranst
haren,
hun kleederen zijn licht als voer e°n
feest
maar al hun doen drijft hem een
droom voorbij
omdat zijn hart zich niet meer tot hen
rekent,
en een geluk hem wacht aan d'overzij:
o makkers, zijn ook wij niet zó* gezind
die nog gevaren op ongemeten mijlen
scheiden van het nieuwe land waar
heen wij ijlen,
en die het oude niet moer bindt?
Dergelijke verzen van diepen weemoed
en vlammende hoop rekent Adama van
Scheltema tot de „ongezonde vertwijfelin
gen". Voel minder hoog zou TT. R. H. voor
ons staan. Indien rö met vlag pn wimnel
hoog in top de socialistische wateren wa
re binnengezeild en daarbij slechts woor
den van hoon en afschuw had over gehad
voor haar vroegeren levensstaat en den
'deenkring, dio haar eerste vorm' be
paalde.
Maar na het orgelgegons der vertwj}-
fellngen, waarin als in een svmphonie van
Beethoven twee tegenstrijdige machten
pR-ande hrfhotw-sten, spreekt
plotseling een zilveren bazuin en heft
hoog de statige jubel van haar vreugde
en haar geloof in een „hymne aan het
Kommunisme".
Het doet niet ter zake lezers, of wij hier
afwijzend staan tegenover hef Communis
me, dat ons gedurende de laatste jaren lil
de pracfijk maar al te zeer zijn luguber
wezen heeft getoond. Het gaat alleen om
den zielegang dezer vrouw en hoe zij het
Communisme zag.
Of zooals Dr. Annie de Koe opmerkt in
„Onze Eeuw" van 1918: „Het is niet in de
eerste plaats do vraag: Wat i a, wat wil het
Marxisme, maar hoe wordt het door de
dichteres gezien?" Zij staat in wezen bo
ven de begrenzing van de leer; wat zii in
't socialisme (of communisme) liefheeft is
niet den starren vorm, maar de ideale
kern van liefde, van broederschap, van
recht en menschengeluk, waarvan de wer
kelijkheid de gebrekkige, want eenzijdige
ontwikkeling ia."
Luister nu naar de eerste aanhef van de
hymne.
Diep aan den oorsprong van 't men
sch en eeslacht,
nog eer hij, rukkend aan onzichtbre
handen
vlood uit donker boschland en geestes-
nacht,
en langs rivieren won de wijde stranden
waar zijn geest ontwaakt werd Gij
geboren
o krachtbron, en al de «tijd die verging
In 't moeizaam werk duizender jaren,
waarvan In ons is geen herinnering,
bleeft gij bij hem en maaktet zwakheid
kracht.
Hoe sprong mijn hart, hoe sprong mijn
hart te hooren
dat ge nooit meer gansch rijt onder
gegaan,
dat nog een glimp van u de heemlen
zacht
gemaakt heeft toen ge waart op aard
verloren,
en alle hooge en hemelscbe muren
u zochten en tot u keerden met aandacht.
De dichtjes gaat van de veronderstel
ling uit, aat de oergemeenschap der
menschheid, ontwakend uit den duisteren
drang en het louter vitale begeeren, zich
een ideaal van het Communisme heeft ge
vormd, een geestelijke krachtbron, die al
tijd bleef werken al was het practisch re
sultaat niet groot! Maar bet blijven leven
van 't ideaal vervult haar met vreugde en
zij ziet in de toekomst volledige zegepraal
van dit ideaal.
Gij. wier besef ons werd overgebracht
door heel een lange reeks van geslachten
die ver van uw geluk hebben pelepfd,
hei! Ons! nu zult ge haast, late helooning
door menschendaden onbewust bestreefd,
uit het wolkenrijk dalend der gedachte
le^en onder ons, niet een vergode gast
maar vaste lidmaat van onze woning;
nu gaat g'ons weer mei de oude
deupdpn sieren
die 't leven geurig maken, waar gij wast,
op aarde allo verhoudingen een zacht
cn geregeld verloop geven als rivieren
en ons verlossen van lange tweedracht.
I *-
Jan Steen.
Dat 's ook ^en goeie Leidenaar.
Een beroemde zelfs.
Volgend jaar gaat men hier met een
tentoonstelling zijn 300sten verjaardag
vieren, wat een aanleiding moge wezen
om een en ander omtrent dezen lustlgen
schilder in herinnering te brengen.
Lustig, dat was hij, maar meer valt
hem ook niet ten laste te leggen, want
hoewel hij ternauwernood 53 jaar werd,
liet hij niej minder dan 800 schilderijen
na, hetgeen or wel op wijst dat hij een
stoere werker moet geweest zijn.
Nu kon hij ey soms vlug mee overweg,
dat ia waar.
Zoo bestaat er een stuk van hem: „De
Rederijkers" genaamd, dat hij in óón
ochtend moet geschilderd hebben. Dr. Bre-
dius diepte dienaangaande uit de geschrif
ten van Steen's tijdger ten op, dat hel
ging om een „wedspel" met Frans van
Mieris, wie van hen beiden een stuk van
een bepaalde grootte in -den kortst moge
lijker) tijd Z4ju schilderen. Jan Steen schiep
een vermakelijk stuk, waarin hij zichzelf
lachend met drie andere personen, drie-
kwart levensgroot, achter een openstaand
vensier zette, blijkbaar uitziende naar een
vroolijk gpbeuron op straat. Het scheen
,.eon mirakel aan do kunstkenners, hoe
hot doenlijk was om binnen dat eng bestek
des tijcis zoo een zaak te voltooien, want
het was &1 op en top opgemaakt vóór
dien zelfden middag. Frans van Mieris
beWd zijn verlies, voldeed den inzet van
het wedspel en daarmee was en bleef de
vriendschap in den ouden haak."
Het «tuk wordt nu nog geroemd. Zoo
iets is waarlijk voor menig artist om te
watertanden.
Hef zal met Jan 8tec:n wel net geweest
zijn aJs met Vondel. Was dezo vóór alles
dichter, zoodat hij maar al te graag den
kousenhandel aan zijn vrouw overliet,
onze Jan was schilder in merg en bloed,
zoodat hij om zijn eigenlijke nering niot
veel gaf.
T-aten we eerst zijn leven eens oven ver
tellen.
Naarstig onderzoek van allerlei archief
stukken heeft er toe geleid, dat 8teen's ge
boortejaar op 1628 is kunnen worden
vastgesteld. Zijn vader, ^oowel als diens
ouders en grootouders, behoorden tot een
geslacht van oude Leidsche Patriciërs,
waarin het bierbrouwen van vader op
zoon overging. Het recht om bier te brou
wen was eertijds aan enkele aanzienlijke
huizen verbonden en aanvankelijk slechts
een voorrecht der patriciërs. Het schijnt
dan ook dat die vader als een aanzienlijk
koopman leefde en Jan bij diens trouwen
r:iet alleen 10000 guldon kon meegeven,
doch hem ook in een brouwerij te Delft
zette.
Jan werd in 1026 ingeschreven als stu
dent der Leidsche universiteit, hetgeen
echter geenszins zeggen wil, dat hij ook
een academische graad wilde behalen,
want in dien tijd liet menigeen zich als
student inschrijven om deelachtig te wor
den aan de academische vrijstelling van
accijnson. Hij schijnt trouwens al vroeg
zijn 9childeraanlog, waarmee zijn vader
hoogelijk was ingenomen, te hebben ge
toond, want het is bekend dat hij van be
kwame meesters les kreeg en in 1648 lid
werd van het Leidsche St. Lucasgilde.
Daarna werkte hij op het atelier van den
landschapschilder Jan van Goyen, toen
maals in Den Haag woonachtig, en huwde
in 1049 diens dochter Margaretha.
Aanvankelijk bleef hij in Den Haag wo
nen, doch na een paar jaar ging hij naax
zijn DelfNch® brouwerij. Hij had er even
goed vandaan kunnen blijven, want het
zaakje marcheerde niet. In dien tijd zal
het grappige voorval hebben plaats ge
vonden, waaraan we een bekende zegs
wijze danken. De brouwerij verliep: er was
geen bier hoewel het huis vol mout was.
Jan Steen liet fiolen zorgen, hoewel zijn
vrouw hem voldoende onder het oog hield,
„dat hij do brouwerij behoorde levendig
te houden". Op een dag wilde onze schil
der daar ook naar gaan handelen en wat
deed hij toen? Hij liet den grooten ketel
door de knechts vol water pompen, kocht
een aantal eenden en liet die in den ketel
zwemmen, nadat er een hoeveelheid mout
ln was geworpen. De beesten, aan zulk
water niet gewoon, vlogen als dol door de
brouwerij en Jan riep zijn vrouw toe: „Is
er nu geen leven in de brouwerij?"
Geen wonder dat met zulk oen
brouwmeester de zaak niet floreerde, wee-
halve Jan Steen Delft verliet en daarna
deels te Haarlem, <Tecls weder te Leiden
woonde. In 1609 overleed In oerstgenoem»
de stad zijn vrouw;, hij liet haar deftig be-
gTaven, maar.... kon oen a<%rs-re
kening ad 10 gulden niet betalen. "Hij zal
'er wel een stukje voor geschilderd hebben,
evenals hij de achterstalligo rente ad 24
gulden eener opgenomen som van 450
gulden met vier portretten voldeed. Met
vier! Men kan hieruit nfleiden. dal Jon
voor zijn stukken, welke tegenwoordig
goud waard zijn, geen hooge prijzen kou
bedingen.
Na zijn vrouws dood vestigde hij zich
weder te Leiden, waar hij verlof kreeg tot
het houden van een herberg en wel aan de
Langebrug. Het zou wel aardig wezen, in
dien men kon nasporen v«-?r zijn huis
stond, In don gevel een gedenksteen aan
te brengen, evenals Gerard Dou er een
heeft in een gevel aan hot Kort Rapen
burg, Rembrandt aan do Weddestee" Bil*
derdijk en Thorbecko aan de Gareninarkt.
Dat zou een waardige hulde wezenI
In het voorjaar van 1673 huwde hij op
nieuw en wel met Maria van Efmond, we
duwe van den boekhardetnnr Herktdens.
Zijn huwelijk was vrediglijk en verge
noegd hoewel schraalhans keukenmeester
bleef. Hij schilderde nog altijd, wat af te
leiden valt uit zijn lidmaatschap van St
Lucas.
Den Sen Februari werd ouzo Jan to
Leiden begraven; uit zijn eerste huwelijk
liet hij vier kinderen na (waarvan do
oudste staan in het doopboek der R. K.
kerk, toen in de Oude Molstraat te Den
Haag gevestigd), uit zijn tweede een. Jan
was Katholiek, doch meerdere gegevens
daaromtrent dan het doopeu zijner oud*
sle kinderen bleven niet voor het nage
slacht bewnard.
De voorstelling, welke men zich v$n Jan
Steen vormt, is die van een goedhartig
soort philosoof, die met een gullen lach
om de lippen het leven aanziet, doch te
vens dat leven wel zoo doorschouwt, dat
hij in zijn schilderstukken gaarne de fei
ten er van aantoont;, een zieltje zondec.
zorg, wiets aangeboren evenwicht hem
zelden verlaat, wül hij maar al te wel ziet,
waartoe hij komen zou. indien hij zich
<k>or zijn zorgeloosheid te ver liet voerenj
een huiselijk man die houdt van vroolük-
beid en goeden sier. doch zeer wel zich
vergenoegen kan met de rol van toeschou
wer wanneer zijn stok niet 1" g
is om er aan deo! te nemen: een wel niet
zorgvol, maar toch genne^MHt hu'vvader,
die gaarne vrouw en kinderen op zijn doe
ken afmaalt, al zou het wel eens beter ge
weest zijn dat hij eerstgenoemde wat meer
aan haar werk liet.
Omtrent Jan's bctcekenis als schilder
geef ik hier het woord aan dr. A. Brodius,
die hei beter kan weten dan ik (zie „El
sevier", Jan. 1007):
„Het work van onzen schilder ia zoer
verschillend. Zijn boste staat gelijk .met
hot uitnemends te der Frnoton. Dan weot
men niet wat meer te bewonderen: de vol
maakte teekening, de voortreffelijke com
positie, de harmonische kleut of de geo.s-
tige uitdrukking van het karakter. Als ka
rakterschilder is Jan iStoon door niomand
overtroffen.
Zijn kleur is zeer versi hillchd. In zijne
boRte schilderijen hoerscht een harmonisch
koloriet; bij krachtige kleuren in de kleo-
dij zijner personages, waarhij soma zijde,
fluweel of satijn meesterlijk uitgedrukt
zijn, wordt do algemeen© toon niet ver
stoord. Perzische tapijten weet hij te
schilderen als de boston; zijn stillevens in
het klein evenaren dio onzer grootste stil-
lovenschilders. Soms Is bij in de verlich
ting zijner tafereelen wat conventioneel;
hij ondergaat minder dan#vele zijner tijd-
genooten den invloed van Rembrandt's
licht-donker
„Hij bezat in hooge mate wat. behalve
aan Frans Hals, maar aan weinige TTol-
landsche schilders eigen ia: een kostolijken
humor. Een tintelende en rijk-vloeiende
stroom van humor verraadt zich bijna in
elk zijner schilderijen, zelfs in zijn Bühel-
sclie stukken. En welk een monschenken-
ner was die schilder daarbij! Wat had hij
alios geobserveerd en hoe wist hij het op
gemerkte weer te geven!
Geen onderwerp of Jan Steen dorst het
aan. En ai mogen zijn historie-stukkon
soms parodiën zijn geworden, toch blijven
zij kunstwerken door tal van aardige
trekken, door don geest dos schilders, die
telkens door alles heen gluurt."
Me dunkt lof genoeg, om de herdenking
van volgend jaar alleszins te rechtvaardi
gen niet alleen, maar om Leiden er toe
aan te sporen te toonen, dat het de waarde
van zijn talontvollen zoon ten volle er
kent.
AJO.
WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT.
(2e helft November.)
De s t a 11 ij d is ingetreden. De eene ve#
houder na den andore heeft zijn vee opge-
stald. In den regel besluit men hiertoe na
eenige gure dagen, als de dieren niet lan
ger in de wei kunnen zijn Toch dien!
men hier meer oordeelkundig te handelen.
Ten eerste is het gewenscht. dat het van
de wei voldoende hoeft afgegraasd, niet
alleen omdat dit direct natuurlijk voordoe-
liger is maar ook omdat zulk een wei in
't voorjaar eerder zich ontwikkelt dan een
oude ruige weide. Dus al een poos te vo
ren bepaald men wanneer het vee ongo-
veer naar den stal zal gaan. Dit moot ooA