A necdoten. „Ik heb hier nog èen inteekenbiljet! 'Alsjeblieft!" Herwonnen Levenskracht had weer een weldoener meer. Wie volgt? Aalst (bij Eindhoven) ANNY HUISMANS. „Zonnebloemen". P«5 Waarom een sterk geheugen. De oude juffrouw van 80 jaren had een geheugen, dat veel jongeren haar zouden benijden. Hoe komt ge toch aan zoo'n ijzersterk geheugen, vroeg men haar. Och, dat is heel eenvoudig, was haar antwoord. Ik heb me nooit met leugens be zig gehouden. Dus heb ik m'n hersens nooit behoeven te pijnigen hoe ik vroeger 'dit of dat verteld had, of het een of ander uitgelegd. Daardoor spaarde ik mijn her sens en kan ik ze zooveel langer goed hhu- don. Zeer onaangenaam. Mevrouw: „Ik heb mij in de kojnedje in *t geheel niet geamuseerd. Denk eens, ik bad mijn nieuwen hood van 80 op en een heer, die achter mij zat, verzocht mij be leefd, mijn kostbaren hoed af te zetten. Een slimmerd. Gisteren loop ik op straat. Daar komt een jongetje van een jaar of tien naar me toe en zegt schreiend: Hebt u astublieft dertig cent voor me? Waarom juist dertig cent, kereltje? Anders kan ik niet naar mijn vader en moeder toe! snikt de jongen. Stumper!" denk ik en ik tel drie dub beltjes in zijn smoezelige hand. Waar zijn je ouders dan? In de bioscoop! antwoordt bij en holt weg.' Gemoedelijk. Trui, zei een ongetrouwd lieer tot zijn keukenmeid, ik heb altijd groot vertrouwen iii je gesteld, maar nu zou ik tocli gaarne eens willen weteij, hoe het komt, dat ik den laatsten tijd zulk een slecht vleesch op tafel krijg en zulke hooge slagersrekeningen moet betalen. Gunst, mijnheer, dat weet ik waarlijk niet; want u heeft toch hetzelfde vleesch als wij in de keuken en wij hebben achter nooit iels extra's, of ik geef er u ook iets van. t Voor de rechtbank. Verdediger: Om het bewijs te leveren, dat mijn cliënt onschuldig is, heeft men volstrekt geen groote geleerdheid noodig, doch slechts een greintje gezond versland. President: En wanneer mogen wij dan verwachten, dat u met dat bewijs ge reed zal zijn? Veel verlangt!. In een der dagbladen wordt een flinke meid gevraagd om de koeien te melken, te wasschen en te mangelen. Daar mag de vereeniging tot bescherming der dieren wel eens handelend optreden. Zoo niet bedoeld. Is dat alweer een nieuwe japon, die je daar staat te passen? Dat moot toch beusch anders worden! Dat hpb ik al tegen de naaister ge zegd, man. Zd. valt slecht. De reden. Merwaardig, dat je altijd stapels pia nomuziek van je bovenburrvrouw leent, terwijl je nooit een vinger op de toetsen zet." Tactiek, amice, niets dan tactiek. De muziek, die bij mij ligt, kan zij niet spelen. Goed antwoord. Hoe lang moet ik nog wachten voor dat ik geschoren kan worden? vraagt op ongeduldigen toon een jonge man. De barbier kijkt hem een oogenblik aan en antwoordt: Ik denk, nog een jaartje, meneer. De moderne moeder. Jongeheer, vraagt de kapper, hoe moet ik uw haar knippen? En tienjarige Wim antwoordt resoluut: Flink kort maar, net als moeder. Onbetaalbaar. Zij: Mannie, krijg ik een nieuwen hoed? Hij: Doe ik je er een pleiziertjo mee? Een onbetaalbaar pleiziertje, mannie. Onbetaalbaar? maar dan geef ik hem niet. Angst. Chauffeur (bij oen 100-K.M.-vaart): Stil eens, wat klapert zoo in dop motor? Passagier (in doodsangst): Dat is de motor niet, 't zijn mijn tanden. Haar lichaamsbeweging. En denkt U er vooral om, dat uw vrouw meer lichaamsbeweging moet heb ben. Meer lichaamsbeweging dokter? Maar dat is ontzettend. Nu trëkt ze al minstens zes keer per dag een andere japon aan. Vleeschkleurig. g Zie je dat?! De jongen van onzen buurman draagt vleeschkleurige kousen. En ze zijn zwart! Dat is bij hém vleeschkleurig! Haar kookkunst. Nu zijn wij al een half jaar getrouwd, liefste, en je hebt nog nooit eens gezegd, welkon schotel ik het lekkerste voor je klaar maak. Gauw gezegd, zalm uit blik. Zóö niet bedoeld. Tommy: Moeder, wat zou u doen de groote vaas in het salon gebroken vrj Moeder: Den dader een flink mi slaag geven. Tommy: Zou ik u niet aanraden: ti der heeft het gedaan! Goede uitwerking. A: Hoe is dat kistje sigaren, dat je gegeven heb, bevallen? B: Oh, dat heeft me milddadig maakt! A: Hoe zoo? B: Ik heb ze allemaal weggeger* toen ik er zelf een opgerookt bad! Dubbelzinnig. Zij moet woedend geweest zijn de manier, waarop haar huwelijk in krant vermeld stond, Hoe zoo, stond haar leeftijd er 4» bij vermeld? Neen, maar er stond bij dat hai man, een welbekend verzamelaar van tiquiteilcn was. OT. Het verschil. A: Zeg, wat zie jij er toch altijd d feitje» uit; en je vrouw is altijd oti cbic! B: Wat 'n wonder! M'n vrouw kfo zch volgens het journaal en ik volgt liet kasboek 1 COBALD EN ZIJN VRIEND. Een sprookje van Oom Wim. VII. Volg mij mijn vriend, de weg is vrij. Voorzichtig gaat het drietal voort naar boven, hier ligger zware loopers, die ieder geluid dempen en zoo komen ze aan de hoofddeur, die Toto openmaakt met een vreemdsoortigen sleutel en met een rapheid van een kenner, die des grijsaards verba zing niet weinig opwekt. En thans staan ze buiten, gaan het voorplein over en ko men aan de gracht, maar hoe zal de oude man aan genenkant komen? Zou dit bezwaarlijk gaan, waar de gevan genisdeur op gewone wijze weïd geopend. Onderzoek de zakken dier twee Toto, het slot van de ophaalbrug zie ik wel niet, maar er zal toch wel iets zijn, om ons den weg te wijzen, de brug neer te laten, zou ik meenon. Neen Gobald, kijk dat gaat zoo! En langzaam daalt de zware brug tot plots hij vast ligt op haar plaats en thans voor uit mijn kameraden; vooruit naar buiten! Goed gedaan, oude vriend! Dat gaat gemakkelijker dan ik dacht! Maar zullen ze morgen vroeg, hier raar op hun neuzen kijken, wanneer zo deze brug neervinden en den vogel gevlogen zien en het waardige 'drietal slapende vinden en verder niets zullen missen, wat wijzen zou op diefstal en inbraak. Wat zullen ze kijken en.... wat zal de brave graaf denkon, wanneer uwe vlucht hem ter oore komt en hij zich onmogelijk dat aï'es kan ^erklaren. Doch laat hem denken, wat hij wil. Mis schien dat deze geheimzinnige vlucht, hem tot inkeer brengt en hem leert, dat er mach ten zijn boven zijn macht en krachten, waar 's menschen kracht verre beneden blijft. Doch laten we voortmaken. En hn^-l Een schelle fluit dringt door de macht en op dit sein sprincren do duizenden op en komt het rijtuig nader gereden, een rijtuig, lijkend op een lange rustbank, ge trokken door acht, kleine vlugge paardjes, gemend door vier kaboutertjes, die hun zweepjes laten klappen in de lucht. Slap in en rust, edele grijsaard! Waar gaan we heen, Cobald. ik voel me niet veili? nu in mijn eigen huisje. Daar heb ik al aan gedacht, dierbare vriend. Onze reis gaat verder thans. U zult ouzo gast nu zijn en torh van deze wereld. Vertrouw gerust op mijl Wij zullen zorgen dat geen leed mper over je komt. Hoe ik je danken moet, Cobald! - Danken? De dank is ook mij en ik ben blij thans reeds een wederdienst te kunnen bewijzen. Sluit do oogen edele man, want het sein ïot vertrok ga ik geven en de vaart zal groot zijn. Gobald klapt drie keer in de handen; vier zweepjes knallen door do lucht en rrrt. voort gaat het in steeds sneller vaart. Het is alsof de paardjes den grond niet raken; het is alsof het rijtuigje opgenomen wordt van de aarde en gedragen wordt op den adem van den wind; 't is alsof hij droomt zoo wonderlijk voelt zich de oude man te moede; en plots daar staan ze stil en zie. Gobald .staat naas hem en zegt, wees welkom hier in ons huis daar, en hij wijst met zijn hand in de richting van een spleet in de rots.... daar is het vergaderlokaal 'dor strijders en zijn onze ontspanningslo kalen in den langen guren winter; daar zal uw tehuis zijn. Waar Gobald, waar? ik zie niets dan een spleet. Met giet de maan haar zilveren licht over 'de besneeuwde vlakte en thans teekenen zich do rotsen duidelijker af en 't is alsof die duizenden sterren mede den glimlach yvillen zien, die zich nestelt om den mond van den grijsaard, want waar hij ook ziet, hij kan niets zien, dat lijkt op een huis of een huisgelijke; zelfs ziet hij geen deur öf opening, groot genoeg ora zijn groot lichaam toegang te laten tot de ruimte bin nen de rots. Ja, goede man en toch vinden we bier alles, wat wij noodig hebben bij guren wintertijd en wannen zomerstond. Zie! En de grijsaard ztot! En wat hij jiet, doet hom van verbazing de handen ineen slaan. Cobald drukt op een .knopje. Een deel van de rots wijkt op zij en.daar ver toont zich, als in een sprookjesland, een kamer, waar honderden electrische lamp jes de ruimte verlichten zoo mooi en zoo intens lief ingericht, dat de grijsaard haast den voet niet over den drempel durft te zetten. Treed binnen, edele man, treed bin nen. Ga daar zitten naast het heldere vuur tje in den haard, daar in dien gemakkelij- ken stoel van zijden kussens. En daar tre den op een wenk van Gobald twee bedien den nader en vragen waarmee ze den gast van dienst kunnen zijn. Ik ben te zeer onder den indruk van dat vreemde en mooie dat hier voor mij wordt gedaan. Wat zou ik nog meer ver langen dan hier te blijven zitten en.... mij in te denken in het geluk, dat mij hier te beurt valt. Neen, goede man; wij leven hier niet van zien en donken, er zijn ook andere wenschen te vervullen. Na zooveel lijden en zooveel vedrdriet, door den wreeden graaf iT aangedaan, zal een lekker hapje en een frissche drank u weer de krachten terugge ven en zoo zal het zijn. Dekt do tafel en brengt, wat ons heerlijk vruchtbaar eiland onder de aarde aan edels voortbrengt. (Wordt vervolgd). CORRESPONDENTIE. X. to Leiden. Ik heb dat poë tisch bloempje uit uw dichterijken tuin ont vangen. Maarmoet ik dat in onze ru briek „niir nichts, dir nichts" zoo maar op nemen. Dat is niet de psance X. Ik weet graag met wie ik te doen heb; schrijf me eens even wat meer en dan.kunnen we eens verder spreken. We hebben immers nog tijd: eer de bloemen en planten en hoo rnen en struiken weer groen worden en geuren en de rose rozenknop begint te fleu ren". Eerst gaan we den winter tegemoet met zijn wintergenoegens en winteravon den om het knappend vuurtje en die tijd levert een dichter oh zooveel stof, om zijn gemoed uit te storten in sombere verzen als de stormen en sneeuwvlagen zelf of verzen van teeron aard, als gedragen op de vleu gelen van den wind, die mij doen denken aan een paartje, dat voortjaagt in duize lingwekkende vaart over het spiegelend vlak van gracht en-baan Kijk K. was dat geen stof, om alvast te beginnen en ons te verblijden met oen bouquet vah verzen, door ons allen als om strijd geprezen! Dat is afgesproken dan! Ik hoor dus iets na ders en.... wacht af. Marinus Verhaar, War- m o n d. Jammer, dat jij geen prijs ge- wonuen hebt: jo teekoning van het mooie hokken van het Seminarium was perfect. Maar weet je wat ik miste bij de teekening: een verhaaltje. Of ben je daar soms al mee bezig? Ik zal eens afwachten, wat je doet. Weet wel, Marinus, dat het slechts een kwestie van beginnen is! Kijk maar eens naar de anderen, dio meewerken! Daar zijn er al verseheidenen bij, die er den slag van békt hebben en danvloeien de woorden uit de pen, als het heldere water uit de bron. Dag Marinus! Freddy Wilmink, Leiden- Het doet me pleizier te hooren, dat het boek zoo mooi is en ik vind het heel mooi van je, dat je dadelijk begonnen bent aan een verhaaltje. De volgende week moet je eens kijken: ik wed, dat dan je eerste proeve van literairen arbeid met groote duidelijke letters in Ons Hoekje verschij nen zal. Wedden? Dag Freddy! M. Koot, "Voorschoten. Zoo, zoo, is Annie op de Kweekschool te Reu ver; dan zal zo een flinke onderwijzeres worden. En.dan kan ze nu nog wel tijd vinden, om eens voor mijn lezersschaar een verhaaltje te maken. Dat is voor haar een uitstekende taaloefening eneen aange name lijdspasseering en.... een plaatsje zal ik voor haar reserveeren. Zeg haar dat eens! Zult U? Dagl Jan Röhreij, Leiden. Heerlijk dat je tien pond bent aangekomen. Als je zoo door gaat, zul je nog eens een respec tabel gewicht halen, vriendje! Ik ben blij, dat je weer hersteld bent, hoor en.je versje krijgt direct een plaats, temeer daar ik hoor, dat je het heelemaal zelf gemaakt hebt, zelfs zonder moeders hulp. Dan feli citeer ik je Jan en.houd mij aanbevo len voor meer. Dag Jan, groeten aan moe der! Nelly 01 y er hoek, Oud-Ad e. Neen Nelly, de slimme spreeuw, is nog niet geplaatst, omdat er geen plaats was, kind! Ons molentje draait langzaam maar zeker, wees daar verzekerd van. En je versje? Dat komt er a.s. Zaterdag reeds in. Toch zou ik het leuker gevonden hebben, als je nu eens zelf iets maakte, want „Als je kan!" is vast geen eigen werk! Dag Nelly! Truus van Riel, Noordwijk a a^n Zee. Welkom Truusje in ons kringetje; iemand, die zich zoo bescheiden- aandient en dadelijk met volle handen bin nenkomt, zou ik onmogelijk kunnen weige ren. Veel groetjes aan alle huisgenooten. „Klein Jantje" komt misschien reeds den volgenden keer op de planken. Kijk maar eens, als het doek opgaat. Voor de „Vragenbus" was dezen keer weer geep ruimte. De volgende week ga ik ook door met het beantwoorden der brie ven. Oom Wim. Brussel. II (Slot). Eén vijf en twintig trappen geven toe gang tot den hoofdingang. Ook boven en rondom het dak beeldhouwwerk, vooral veel leeuwen en engelenfiguren. Aan weers zijden dor trappen een vrouwenfiguur met een leeuw. Lachende merkte ik mijn Neefje op, dat er met onze leeuwen nog al verschil is De Belgische zijn dikke, kloeke, goed- uitziende beesten, terwijl de Hollandsche leeuwen er leniger en grimmiger uitzien, alzoo moediger. Natuurlijk ging hij hier mede niet accoord! Van hier gingen we ver der langs mooie perken, monumenten en standbeelden naar booger gelegen stadsge deelten, want zooals bekend, is de omge ving en de stad heuvelachtig. We hgbben staan lachen voor een standbeeldje, dat iedere bezoeker van Brussel zeker niet zal overslaan! Hoe dat genoemd wordt, vertel ik liever niet, want ik denk, dat de redac teur daar toch maar een streep over zal halen! Eén standbeeld wil ik even aanstippen, nl. het ruiterstandbeeld van Leopold I. den eersteu Koning der Belgen, voorgesteld aks een. die den palm der overwinning behaald heeft. Vermoeid kwamen we weer op een Bou levard en rustften een weinig uit op een bank, vanwaar we een prachtig gezicht hadden on een betrekkelijk steil naar bene den leidende straat, en op een kunstmatig aangelegde waterval. Daarna weer verder, de Boulevard langs. Opeens ontsnapte mij den uitroep: „De zee", tengevolge waarvan mijn neef zich bijna een ongeluk lachte! Want wat was het geval? Wat ik voor de zee aanzag, was do lucht. Dit kwam door dat ik geen gebouwen meer zag, daar we ons zoo hoog bevonden, dat we over de stad nl. de benedenstad, heen keken. Na enkele minuten gaans bevonden we ons voor een kolossaal gebouw, nl. T.e Palais de Justice. Zoo een indrukwekkend gebouw had ik nog nimmer gezien. Een zee^r hooge koepel be- heeïscht het geheel gebouw. En in dit kunst werk zijn Duitsche militairen niet alleen ingekwartierd geweest, doch ook hebben zij dit voor stalling hunner paarden gebruikt! Bij die gelegenheid is het van binnen deer lijk geschonden, waarvan de sporen nog te zien zijn. Van die plaats af aanschouwt men een prachtig Panorama van de beneden-sfad met zijn zee van huizen en torens. In de verte zijn de omliggende groene bergen te zien. Van de Boulevard gingen we langs een zig-zag-trap naar lager sfeeren. En toen we beneden waren, keken we elkaar aan met eenzelfden beteekenenden blik, want beiden voelden we onzen maag ram melen. Natuurlijk ieder de zijne. Na een eindje stappen, tippelden we als echte toe risten een hotel binnen. Alsof hij 't meer dere malen gedaan had. en met het ernstig ste gezicht ter wereld, bekeek mijn Neef Henri het „Menu", wat natuurlijk in het Fransch was gesteld, zijnde voor hem de zooveelste ergernis. Op mijn vraag: „wat zal het zijn", antwoordde hij „wacht uw tijd maar af „manneke", want hij zelf was al 17 jaar. Toen de „garcon" in waardige houding het verlangde „menu" genoteerd had, wilde ik mijn neef eens laten voelen, dat ik niei voor niets 2 jaar Fransch had geleerd, en vertaalde het gebeele menu, door hem besteld. Nu was aan de eer voldaan en het inci dent afgeloopen! Het diner liet zich uitste kend smaken en verliep onder vroolijk ge lach en gesprek. Na ons onontbeerlijk glas bier geledigd, betaald en de garcon zijn welverdiende fooi gegeven te hebben, gin gen we weder op stap. Nu gold ons bezoek de beroemde kerk St. Gudule. Twee zware hooge vierkante torens bevinden zich aan den voorgevel, waarin drie ingangen waar toe ruim 30 treden toegang verleenen. De ruimte maakt een geweldigen indruk. Hoog altaar, zij-altaren, predikstoel en schilde rijen boeien oog en hart. De stemming is volkomen. Na een groet aan de H. Eucha ristie in den vorm van een kort maar vurig gebed, verlieten we dit overschoone Gods huis. Nu namen we den tram en reden naar het museum van oudheden. Hier be zichtigden we vele oude wapenen, unifor men en vlaggen. Er waren ook nog vele voorwerpen, herinnerincren aan den Belgi schen Opstand van 1830, o.a. proclamatie aan de Brusselaren gericht, en vaandels Toen we uit dit gebouw kwamen, werd het zoetjesaan tijd om ons naar het station te begeven. We reden daartie met den tram naar ons doel. Het laatste gedeelte reden we over den Boulevard Anspach, waarop zich bevindt een prachtig monument met vele fonteinen, opgericht ter gedachtenis aan evengenoem- de heer. Wat dat persoontje voor bijzon ders heeft gedaan, kon mijn neef Henri niet verdietschen. Aan het eind gekomen, wipten we nog even een automatisch restau rant binnen, ter versterking van den in- wendigen mensch. Nu zoo vlug mogelijk naar onzen trein, want zoo we deze misten, konden we nog wel met andere treinen vertrekken, doch slechts tot Mechelen en zouden we daarna nog 2 uren moeten mareheeren, waartoe ik me waarlijk niet in staat gevoelde. Gelukikg kwamen we nog op tijd. en na een uur sporens waren we weer behouden te Willebroek. Het was ons aan te zien, dat we afgemat waren en tante Elvire zorgde spoedig voor het avondmaal, waarna we onze moede ledematen weldra op het donzige bed neervlijden. Ik bedankte mijn neef Henri voor zijn goedheid, een kort avondgebed dien dag en in minimum van -tijd droomde ik van Belgische Leeu wen, standbeelden, Kathedralen en ik weet niet van wat al. Emile Duym Jr.. Kooipark no. 10, Leiden. We zullen dat „Manneke" maar stil zijn gang laten gaan, hé Emile. Hij staat in dat hoekje anders wel bewaard en goed uit den wind, vind je ook niet? Oom Wim. Het Jochie. In zware pelsjassen gehuld, diep in de bontkragen gedoken, liepen of wandeldeD de menschen voort nu en dan stilstaande voor 'n mooie etalage. Mijnheer alle aan dacht vestigend op 'n mooi Gilette-appa- raat; Mevrouw verrukt kijkend naar, de nieuwe mode-japonnetjes. Ja 't is 'n ge zellige drukte in de'hoofdstraat van Am sterdam. Tusschen die deftigheid hollen loopjongens zwaar beladen met pakjes en manden. Nu en dan schreeuwend: „Uit den weg ezel", „oppassen", enz. enz. De rijtuigen rollen af en aan En tusschen al die weelde en fijnheid, slentert 'n echte straatjongen nu en dan z'n liedje herha- Jend: „Juffrouw, wil je mijn marmotje 'ns zien, 't is zoo'n aardig beestje", en van onder z'n versleten jas kwam 'n vies marmotje te voorschijn. Het Jochie lief koost het diertje, dan ontvangt hij van een vriendelijken heer of 'n goedgeluimde juf frouw 'n stuiver, 't Marmotje wordt weer onder de jas geborgen en het Jochie gaat verder zijn neutj plat drukkend tegen de glazen der banketbakkersetalages dan loopt hij weer verder hier en daar 'n stomp krijgend van 'n vriendelijken loopjongen. Nog eenige malen herhaald het Jochie zijn deuntje ontvangt nog wat geld en slentert nu langzaam langs de nog verlichte etala gekasten naar huis. De wandelaars wor den schaarscher. Het Jochie loopt eerst 'n paar straten door, dan 'n steeg in, weer de hoek om, 'n smal steegje waarvan de huizen of eigenlijk krotten op hot eind wol op elkaar gedrukt lijken. Het Jochie ging 'n krotje in. Het krakende deurtje ging weer dicht en het Jochie ging 'n trapje op. Het tweede deurtje van het portaaltje deed hij open. Terstond kwam 'n vrouw op hem af. Hoeveel centen heb je opge haald vraagt ze met krijschende stem. Drie en vijftig cent moeder. Drie en vijf: cent??!! vroeg ze weer. To weinig, maar naar bed vlegel, veel te weinig, jj Jochie zucht en gaat 't wankele trapje onder verwenschingen zijner moeder, zolder aangekomen gaat het Jochie op j stroozak liggen en slaapt weldra in. En d volgenden dag is het Jochio weer op stn om zijn treurig bestaan te vervullen. Z is Jochie's leven. Josephine Schermer, Oudenlttï Klein Moedertje. Als 's morgens vroeg het zonnetje, Komt kijken door de ruit, Dan vindt ze 't knap klein moedertje, Reeds l^nghet bedje uit. Zij is, al is ze nog maar klein, De grootste van 't gezin; En werk dat is er overhoop Maar handen veel te min. Va moet al vroeg naar 't veld, en m Die werkt haast overal, Dan in de keuken, dan op 't erf, Nu melkt zij in de stal. Wie zorgde voor de kinderen, als Klein-moedertje 't niet deel Die geven zorg en werk volop, Vooral de kleine Keel Die moet gewasschen en gekamd Het haar gevlochten fijn, En 't ergste is wel, die kan nog ge Minuutje rustig zijn. Als allen klaar zijn zorgt zo voor Zichzelf, die moeder klein, Om mooi op tijd met broer en zus, In kerk en school te zijn. En moeder denkt: Wat heb ik toch Een hulp van kleine Kaat! Had ik niet dat kleine moederke, 'k Wist met mijn zorg geen raad. Corrie Timmermans, Hazerswoi Najaar. Nu vallen de bladeren In laan en in bosch, Van tak en van struik Laten allen zich los, Als willen ze zeggen De zomer ging heen En in zijn zonnetje. Gaf ik schaduw alléén. Droef neigen de Bloempjes Haar kelkjes ter neer, Zij kunnen niet langer Tegen de ruwheid van 't weer. Uit is nu haar bloeien Uit is haar pracht. Het zonnetje alleen Gaf hun vreugde en kracht. Zie aan boom, tak en struik Geen blaadje meer aan, In hof, tuin en veld Geen blopmpje meer staan. Vaarwel dan gij heerlijke Zonnige zomertijd! Heb dank voor de schoonheid, Die gij ons bereidt. Jan Rohrey, Oude Vest - Koninginnefeest. Het ^Oranje feest is nu voorbij Ach wat was 't toch een weor. De buien kwamen telkens maar, De straat leek wol een meer. In optocht gingen wii de straten fa U had ons moeten zien: De muziek die speelde al maar door Lang leve Wilhelmien. Wij trokken nhar het feestterrein Daar werd ik getracteerd, Wij zongen en wij speelden daar En hebben goed ons geamuseerd. Met slofje loopen wist ik mij Een prijsje nog te halen. En in de draaimolen mochten Voor niets een keertje draaien. Al kwamen buien telkens maar Wij voelden ze niet van pret Maar toen 't eenmaal avond werf Toen gingen we nat naar bed. Anna van Dioroft Leidseh vaart (Codro), Noordffi#1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 14