A necdoten.
„Ik heb hier nog èen inteekenbiljet!
'Alsjeblieft!"
Herwonnen Levenskracht had weer een
weldoener meer.
Wie volgt?
Aalst (bij Eindhoven) ANNY HUISMANS.
„Zonnebloemen".
P«5
Waarom een sterk geheugen.
De oude juffrouw van 80 jaren had een
geheugen, dat veel jongeren haar zouden
benijden.
Hoe komt ge toch aan zoo'n ijzersterk
geheugen, vroeg men haar.
Och, dat is heel eenvoudig, was haar
antwoord. Ik heb me nooit met leugens be
zig gehouden. Dus heb ik m'n hersens
nooit behoeven te pijnigen hoe ik vroeger
'dit of dat verteld had, of het een of ander
uitgelegd. Daardoor spaarde ik mijn her
sens en kan ik ze zooveel langer goed hhu-
don.
Zeer onaangenaam.
Mevrouw: „Ik heb mij in de kojnedje in
*t geheel niet geamuseerd. Denk eens, ik
bad mijn nieuwen hood van 80 op en een
heer, die achter mij zat, verzocht mij be
leefd, mijn kostbaren hoed af te zetten.
Een slimmerd.
Gisteren loop ik op straat. Daar komt
een jongetje van een jaar of tien naar me
toe en zegt schreiend:
Hebt u astublieft dertig cent voor me?
Waarom juist dertig cent, kereltje?
Anders kan ik niet naar mijn vader
en moeder toe! snikt de jongen.
Stumper!" denk ik en ik tel drie dub
beltjes in zijn smoezelige hand. Waar
zijn je ouders dan?
In de bioscoop! antwoordt bij en holt
weg.'
Gemoedelijk.
Trui, zei een ongetrouwd lieer tot zijn
keukenmeid, ik heb altijd groot vertrouwen
iii je gesteld, maar nu zou ik tocli gaarne
eens willen weteij, hoe het komt, dat ik den
laatsten tijd zulk een slecht vleesch op tafel
krijg en zulke hooge slagersrekeningen
moet betalen.
Gunst, mijnheer, dat weet ik waarlijk
niet; want u heeft toch hetzelfde vleesch
als wij in de keuken en wij hebben achter
nooit iels extra's, of ik geef er u ook iets
van. t
Voor de rechtbank.
Verdediger: Om het bewijs te leveren,
dat mijn cliënt onschuldig is, heeft men
volstrekt geen groote geleerdheid noodig,
doch slechts een greintje gezond versland.
President: En wanneer mogen wij
dan verwachten, dat u met dat bewijs ge
reed zal zijn?
Veel verlangt!.
In een der dagbladen wordt een flinke
meid gevraagd om de koeien te melken, te
wasschen en te mangelen. Daar mag
de vereeniging tot bescherming der dieren
wel eens handelend optreden.
Zoo niet bedoeld.
Is dat alweer een nieuwe japon, die
je daar staat te passen? Dat moot toch
beusch anders worden!
Dat hpb ik al tegen de naaister ge
zegd, man. Zd. valt slecht.
De reden.
Merwaardig, dat je altijd stapels pia
nomuziek van je bovenburrvrouw leent,
terwijl je nooit een vinger op de toetsen
zet."
Tactiek, amice, niets dan tactiek. De
muziek, die bij mij ligt, kan zij niet spelen.
Goed antwoord.
Hoe lang moet ik nog wachten voor
dat ik geschoren kan worden? vraagt op
ongeduldigen toon een jonge man.
De barbier kijkt hem een oogenblik aan
en antwoordt:
Ik denk, nog een jaartje, meneer.
De moderne moeder.
Jongeheer, vraagt de kapper, hoe
moet ik uw haar knippen?
En tienjarige Wim antwoordt resoluut:
Flink kort maar, net als moeder.
Onbetaalbaar.
Zij: Mannie, krijg ik een nieuwen
hoed?
Hij: Doe ik je er een pleiziertjo mee?
Een onbetaalbaar pleiziertje, mannie.
Onbetaalbaar? maar dan geef ik hem
niet.
Angst.
Chauffeur (bij oen 100-K.M.-vaart):
Stil eens, wat klapert zoo in dop motor?
Passagier (in doodsangst): Dat is de
motor niet, 't zijn mijn tanden.
Haar lichaamsbeweging.
En denkt U er vooral om, dat uw
vrouw meer lichaamsbeweging moet heb
ben.
Meer lichaamsbeweging dokter? Maar
dat is ontzettend. Nu trëkt ze al minstens
zes keer per dag een andere japon aan.
Vleeschkleurig. g
Zie je dat?! De jongen van onzen
buurman draagt vleeschkleurige kousen.
En ze zijn zwart!
Dat is bij hém vleeschkleurig!
Haar kookkunst.
Nu zijn wij al een half jaar getrouwd,
liefste, en je hebt nog nooit eens gezegd,
welkon schotel ik het lekkerste voor je klaar
maak.
Gauw gezegd, zalm uit blik.
Zóö niet bedoeld.
Tommy: Moeder, wat zou u doen
de groote vaas in het salon gebroken vrj
Moeder: Den dader een flink mi
slaag geven.
Tommy: Zou ik u niet aanraden: ti
der heeft het gedaan!
Goede uitwerking.
A: Hoe is dat kistje sigaren, dat
je gegeven heb, bevallen?
B: Oh, dat heeft me milddadig
maakt!
A: Hoe zoo?
B: Ik heb ze allemaal weggeger*
toen ik er zelf een opgerookt bad!
Dubbelzinnig.
Zij moet woedend geweest zijn
de manier, waarop haar huwelijk in
krant vermeld stond,
Hoe zoo, stond haar leeftijd er 4»
bij vermeld?
Neen, maar er stond bij dat hai
man, een welbekend verzamelaar van
tiquiteilcn was.
OT.
Het verschil.
A: Zeg, wat zie jij er toch altijd d
feitje» uit; en je vrouw is altijd oti
cbic!
B: Wat 'n wonder! M'n vrouw kfo
zch volgens het journaal en ik volgt
liet kasboek 1
COBALD EN ZIJN VRIEND.
Een sprookje van Oom Wim.
VII.
Volg mij mijn vriend, de weg is vrij.
Voorzichtig gaat het drietal voort naar
boven, hier ligger zware loopers, die ieder
geluid dempen en zoo komen ze aan de
hoofddeur, die Toto openmaakt met een
vreemdsoortigen sleutel en met een rapheid
van een kenner, die des grijsaards verba
zing niet weinig opwekt. En thans staan
ze buiten, gaan het voorplein over en ko
men aan de gracht, maar hoe zal de oude
man aan genenkant komen?
Zou dit bezwaarlijk gaan, waar de gevan
genisdeur op gewone wijze weïd geopend.
Onderzoek de zakken dier twee Toto,
het slot van de ophaalbrug zie ik wel niet,
maar er zal toch wel iets zijn, om ons den
weg te wijzen, de brug neer te laten, zou
ik meenon.
Neen Gobald, kijk dat gaat zoo! En
langzaam daalt de zware brug tot plots
hij vast ligt op haar plaats en thans voor
uit mijn kameraden; vooruit naar buiten!
Goed gedaan, oude vriend! Dat gaat
gemakkelijker dan ik dacht! Maar zullen
ze morgen vroeg, hier raar op hun neuzen
kijken, wanneer zo deze brug neervinden en
den vogel gevlogen zien en het waardige
'drietal slapende vinden en verder niets
zullen missen, wat wijzen zou op diefstal en
inbraak.
Wat zullen ze kijken en.... wat zal de
brave graaf denkon, wanneer uwe vlucht
hem ter oore komt en hij zich onmogelijk
dat aï'es kan ^erklaren.
Doch laat hem denken, wat hij wil. Mis
schien dat deze geheimzinnige vlucht, hem
tot inkeer brengt en hem leert, dat er mach
ten zijn boven zijn macht en krachten, waar
's menschen kracht verre beneden blijft.
Doch laten we voortmaken.
En hn^-l Een schelle fluit dringt door de
macht en op dit sein sprincren do duizenden
op en komt het rijtuig nader gereden, een
rijtuig, lijkend op een lange rustbank, ge
trokken door acht, kleine vlugge paardjes,
gemend door vier kaboutertjes, die hun
zweepjes laten klappen in de lucht.
Slap in en rust, edele grijsaard!
Waar gaan we heen, Cobald. ik voel
me niet veili? nu in mijn eigen huisje.
Daar heb ik al aan gedacht, dierbare
vriend. Onze reis gaat verder thans. U zult
ouzo gast nu zijn en torh van deze wereld.
Vertrouw gerust op mijl Wij zullen zorgen
dat geen leed mper over je komt.
Hoe ik je danken moet, Cobald!
- Danken? De dank is ook mij en ik ben
blij thans reeds een wederdienst te kunnen
bewijzen.
Sluit do oogen edele man, want het sein
ïot vertrok ga ik geven en de vaart zal
groot zijn.
Gobald klapt drie keer in de handen; vier
zweepjes knallen door do lucht en rrrt.
voort gaat het in steeds sneller vaart. Het
is alsof de paardjes den grond niet raken;
het is alsof het rijtuigje opgenomen wordt
van de aarde en gedragen wordt op den
adem van den wind; 't is alsof hij droomt
zoo wonderlijk voelt zich de oude man te
moede; en plots daar staan ze stil en zie.
Gobald .staat naas hem en zegt, wees
welkom hier in ons huis daar, en hij wijst
met zijn hand in de richting van een spleet
in de rots.... daar is het vergaderlokaal
'dor strijders en zijn onze ontspanningslo
kalen in den langen guren winter; daar zal
uw tehuis zijn.
Waar Gobald, waar? ik zie niets dan
een spleet.
Met giet de maan haar zilveren licht over
'de besneeuwde vlakte en thans teekenen
zich do rotsen duidelijker af en 't is alsof
die duizenden sterren mede den glimlach
yvillen zien, die zich nestelt om den mond
van den grijsaard, want waar hij ook ziet,
hij kan niets zien, dat lijkt op een huis of
een huisgelijke; zelfs ziet hij geen deur
öf opening, groot genoeg ora zijn groot
lichaam toegang te laten tot de ruimte bin
nen de rots.
Ja, goede man en toch vinden we
bier alles, wat wij noodig hebben bij guren
wintertijd en wannen zomerstond. Zie!
En de grijsaard ztot! En wat hij jiet,
doet hom van verbazing de handen ineen
slaan.
Cobald drukt op een .knopje. Een deel
van de rots wijkt op zij en.daar ver
toont zich, als in een sprookjesland, een
kamer, waar honderden electrische lamp
jes de ruimte verlichten zoo mooi en zoo
intens lief ingericht, dat de grijsaard haast
den voet niet over den drempel durft te
zetten.
Treed binnen, edele man, treed bin
nen. Ga daar zitten naast het heldere vuur
tje in den haard, daar in dien gemakkelij-
ken stoel van zijden kussens. En daar tre
den op een wenk van Gobald twee bedien
den nader en vragen waarmee ze den gast
van dienst kunnen zijn.
Ik ben te zeer onder den indruk van
dat vreemde en mooie dat hier voor mij
wordt gedaan. Wat zou ik nog meer ver
langen dan hier te blijven zitten en....
mij in te denken in het geluk, dat mij hier
te beurt valt.
Neen, goede man; wij leven hier niet
van zien en donken, er zijn ook andere
wenschen te vervullen. Na zooveel lijden en
zooveel vedrdriet, door den wreeden graaf
iT aangedaan, zal een lekker hapje en een
frissche drank u weer de krachten terugge
ven en zoo zal het zijn.
Dekt do tafel en brengt, wat ons heerlijk
vruchtbaar eiland onder de aarde aan
edels voortbrengt.
(Wordt vervolgd).
CORRESPONDENTIE.
X. to Leiden. Ik heb dat poë
tisch bloempje uit uw dichterijken tuin ont
vangen. Maarmoet ik dat in onze ru
briek „niir nichts, dir nichts" zoo maar op
nemen. Dat is niet de psance X. Ik weet
graag met wie ik te doen heb; schrijf me
eens even wat meer en dan.kunnen we
eens verder spreken. We hebben immers
nog tijd: eer de bloemen en planten en hoo
rnen en struiken weer groen worden en
geuren en de rose rozenknop begint te fleu
ren". Eerst gaan we den winter tegemoet
met zijn wintergenoegens en winteravon
den om het knappend vuurtje en die tijd
levert een dichter oh zooveel stof, om zijn
gemoed uit te storten in sombere verzen als
de stormen en sneeuwvlagen zelf of verzen
van teeron aard, als gedragen op de vleu
gelen van den wind, die mij doen denken
aan een paartje, dat voortjaagt in duize
lingwekkende vaart over het spiegelend
vlak van gracht en-baan Kijk K. was dat
geen stof, om alvast te beginnen en ons
te verblijden met oen bouquet vah verzen,
door ons allen als om strijd geprezen! Dat
is afgesproken dan! Ik hoor dus iets na
ders en.... wacht af.
Marinus Verhaar, War-
m o n d. Jammer, dat jij geen prijs ge-
wonuen hebt: jo teekoning van het mooie
hokken van het Seminarium was perfect.
Maar weet je wat ik miste bij de teekening:
een verhaaltje. Of ben je daar soms al mee
bezig? Ik zal eens afwachten, wat je doet.
Weet wel, Marinus, dat het slechts een
kwestie van beginnen is! Kijk maar eens
naar de anderen, dio meewerken! Daar
zijn er al verseheidenen bij, die er den
slag van békt hebben en danvloeien de
woorden uit de pen, als het heldere water
uit de bron. Dag Marinus!
Freddy Wilmink, Leiden-
Het doet me pleizier te hooren, dat het
boek zoo mooi is en ik vind het heel mooi
van je, dat je dadelijk begonnen bent aan
een verhaaltje. De volgende week moet je
eens kijken: ik wed, dat dan je eerste
proeve van literairen arbeid met groote
duidelijke letters in Ons Hoekje verschij
nen zal. Wedden? Dag Freddy!
M. Koot, "Voorschoten. Zoo,
zoo, is Annie op de Kweekschool te Reu
ver; dan zal zo een flinke onderwijzeres
worden. En.dan kan ze nu nog wel tijd
vinden, om eens voor mijn lezersschaar een
verhaaltje te maken. Dat is voor haar een
uitstekende taaloefening eneen aange
name lijdspasseering en.... een plaatsje
zal ik voor haar reserveeren. Zeg haar dat
eens! Zult U? Dagl
Jan Röhreij, Leiden. Heerlijk
dat je tien pond bent aangekomen. Als je
zoo door gaat, zul je nog eens een respec
tabel gewicht halen, vriendje! Ik ben blij,
dat je weer hersteld bent, hoor en.je
versje krijgt direct een plaats, temeer daar
ik hoor, dat je het heelemaal zelf gemaakt
hebt, zelfs zonder moeders hulp. Dan feli
citeer ik je Jan en.houd mij aanbevo
len voor meer. Dag Jan, groeten aan moe
der!
Nelly 01 y er hoek, Oud-Ad e.
Neen Nelly, de slimme spreeuw, is nog
niet geplaatst, omdat er geen plaats was,
kind! Ons molentje draait langzaam maar
zeker, wees daar verzekerd van. En je
versje? Dat komt er a.s. Zaterdag reeds in.
Toch zou ik het leuker gevonden hebben,
als je nu eens zelf iets maakte, want „Als
je kan!" is vast geen eigen werk! Dag
Nelly!
Truus van Riel, Noordwijk
a a^n Zee. Welkom Truusje in ons
kringetje; iemand, die zich zoo bescheiden-
aandient en dadelijk met volle handen bin
nenkomt, zou ik onmogelijk kunnen weige
ren. Veel groetjes aan alle huisgenooten.
„Klein Jantje" komt misschien reeds den
volgenden keer op de planken. Kijk maar
eens, als het doek opgaat.
Voor de „Vragenbus" was dezen keer
weer geep ruimte. De volgende week ga ik
ook door met het beantwoorden der brie
ven.
Oom Wim.
Brussel.
II (Slot).
Eén vijf en twintig trappen geven toe
gang tot den hoofdingang. Ook boven en
rondom het dak beeldhouwwerk, vooral
veel leeuwen en engelenfiguren. Aan weers
zijden dor trappen een vrouwenfiguur met
een leeuw. Lachende merkte ik mijn Neefje
op, dat er met onze leeuwen nog al verschil
is De Belgische zijn dikke, kloeke, goed-
uitziende beesten, terwijl de Hollandsche
leeuwen er leniger en grimmiger uitzien,
alzoo moediger. Natuurlijk ging hij hier
mede niet accoord! Van hier gingen we ver
der langs mooie perken, monumenten en
standbeelden naar booger gelegen stadsge
deelten, want zooals bekend, is de omge
ving en de stad heuvelachtig. We hgbben
staan lachen voor een standbeeldje, dat
iedere bezoeker van Brussel zeker niet zal
overslaan! Hoe dat genoemd wordt, vertel
ik liever niet, want ik denk, dat de redac
teur daar toch maar een streep over zal
halen!
Eén standbeeld wil ik even aanstippen,
nl. het ruiterstandbeeld van Leopold I. den
eersteu Koning der Belgen, voorgesteld aks
een. die den palm der overwinning behaald
heeft.
Vermoeid kwamen we weer op een Bou
levard en rustften een weinig uit op een
bank, vanwaar we een prachtig gezicht
hadden on een betrekkelijk steil naar bene
den leidende straat, en op een kunstmatig
aangelegde waterval. Daarna weer verder,
de Boulevard langs. Opeens ontsnapte mij
den uitroep: „De zee", tengevolge waarvan
mijn neef zich bijna een ongeluk lachte!
Want wat was het geval? Wat ik voor de
zee aanzag, was do lucht. Dit kwam door
dat ik geen gebouwen meer zag, daar we
ons zoo hoog bevonden, dat we over de stad
nl. de benedenstad, heen keken. Na enkele
minuten gaans bevonden we ons voor een
kolossaal gebouw, nl. T.e Palais de Justice.
Zoo een indrukwekkend gebouw had ik nog
nimmer gezien. Een zee^r hooge koepel be-
heeïscht het geheel gebouw. En in dit kunst
werk zijn Duitsche militairen niet alleen
ingekwartierd geweest, doch ook hebben zij
dit voor stalling hunner paarden gebruikt!
Bij die gelegenheid is het van binnen deer
lijk geschonden, waarvan de sporen nog te
zien zijn.
Van die plaats af aanschouwt men een
prachtig Panorama van de beneden-sfad
met zijn zee van huizen en torens. In de
verte zijn de omliggende groene bergen te
zien. Van de Boulevard gingen we langs
een zig-zag-trap naar lager sfeeren. En
toen we beneden waren, keken we elkaar
aan met eenzelfden beteekenenden blik,
want beiden voelden we onzen maag ram
melen. Natuurlijk ieder de zijne. Na een
eindje stappen, tippelden we als echte toe
risten een hotel binnen. Alsof hij 't meer
dere malen gedaan had. en met het ernstig
ste gezicht ter wereld, bekeek mijn Neef
Henri het „Menu", wat natuurlijk in het
Fransch was gesteld, zijnde voor hem de
zooveelste ergernis. Op mijn vraag: „wat
zal het zijn", antwoordde hij „wacht uw
tijd maar af „manneke", want hij zelf was
al 17 jaar. Toen de „garcon" in waardige
houding het verlangde „menu" genoteerd
had, wilde ik mijn neef eens laten voelen,
dat ik niei voor niets 2 jaar Fransch had
geleerd, en vertaalde het gebeele menu,
door hem besteld.
Nu was aan de eer voldaan en het inci
dent afgeloopen! Het diner liet zich uitste
kend smaken en verliep onder vroolijk ge
lach en gesprek. Na ons onontbeerlijk glas
bier geledigd, betaald en de garcon zijn
welverdiende fooi gegeven te hebben, gin
gen we weder op stap. Nu gold ons bezoek
de beroemde kerk St. Gudule. Twee zware
hooge vierkante torens bevinden zich aan
den voorgevel, waarin drie ingangen waar
toe ruim 30 treden toegang verleenen. De
ruimte maakt een geweldigen indruk. Hoog
altaar, zij-altaren, predikstoel en schilde
rijen boeien oog en hart. De stemming is
volkomen. Na een groet aan de H. Eucha
ristie in den vorm van een kort maar vurig
gebed, verlieten we dit overschoone Gods
huis. Nu namen we den tram en reden
naar het museum van oudheden. Hier be
zichtigden we vele oude wapenen, unifor
men en vlaggen. Er waren ook nog vele
voorwerpen, herinnerincren aan den Belgi
schen Opstand van 1830, o.a. proclamatie
aan de Brusselaren gericht, en vaandels
Toen we uit dit gebouw kwamen, werd het
zoetjesaan tijd om ons naar het station te
begeven.
We reden daartie met den tram naar ons
doel. Het laatste gedeelte reden we over den
Boulevard Anspach, waarop zich bevindt
een prachtig monument met vele fonteinen,
opgericht ter gedachtenis aan evengenoem-
de heer. Wat dat persoontje voor bijzon
ders heeft gedaan, kon mijn neef Henri
niet verdietschen. Aan het eind gekomen,
wipten we nog even een automatisch restau
rant binnen, ter versterking van den in-
wendigen mensch. Nu zoo vlug mogelijk
naar onzen trein, want zoo we deze misten,
konden we nog wel met andere treinen
vertrekken, doch slechts tot Mechelen en
zouden we daarna nog 2 uren moeten
mareheeren, waartoe ik me waarlijk niet
in staat gevoelde. Gelukikg kwamen we nog
op tijd. en na een uur sporens waren we
weer behouden te Willebroek. Het was ons
aan te zien, dat we afgemat waren en tante
Elvire zorgde spoedig voor het avondmaal,
waarna we onze moede ledematen weldra
op het donzige bed neervlijden. Ik bedankte
mijn neef Henri voor zijn goedheid, een
kort avondgebed dien dag en in minimum
van -tijd droomde ik van Belgische Leeu
wen, standbeelden, Kathedralen en ik
weet niet van wat al.
Emile Duym Jr..
Kooipark no. 10, Leiden.
We zullen dat „Manneke" maar stil
zijn gang laten gaan, hé Emile. Hij staat
in dat hoekje anders wel bewaard en goed
uit den wind, vind je ook niet?
Oom Wim.
Het Jochie.
In zware pelsjassen gehuld, diep in de
bontkragen gedoken, liepen of wandeldeD
de menschen voort nu en dan stilstaande
voor 'n mooie etalage. Mijnheer alle aan
dacht vestigend op 'n mooi Gilette-appa-
raat; Mevrouw verrukt kijkend naar, de
nieuwe mode-japonnetjes. Ja 't is 'n ge
zellige drukte in de'hoofdstraat van Am
sterdam. Tusschen die deftigheid hollen
loopjongens zwaar beladen met pakjes en
manden. Nu en dan schreeuwend: „Uit
den weg ezel", „oppassen", enz. enz. De
rijtuigen rollen af en aan En tusschen al
die weelde en fijnheid, slentert 'n echte
straatjongen nu en dan z'n liedje herha-
Jend: „Juffrouw, wil je mijn marmotje 'ns
zien, 't is zoo'n aardig beestje", en van
onder z'n versleten jas kwam 'n vies
marmotje te voorschijn. Het Jochie lief
koost het diertje, dan ontvangt hij van een
vriendelijken heer of 'n goedgeluimde juf
frouw 'n stuiver, 't Marmotje wordt weer
onder de jas geborgen en het Jochie gaat
verder zijn neutj plat drukkend tegen de
glazen der banketbakkersetalages dan
loopt hij weer verder hier en daar 'n stomp
krijgend van 'n vriendelijken loopjongen.
Nog eenige malen herhaald het Jochie zijn
deuntje ontvangt nog wat geld en slentert
nu langzaam langs de nog verlichte etala
gekasten naar huis. De wandelaars wor
den schaarscher. Het Jochie loopt eerst 'n
paar straten door, dan 'n steeg in, weer
de hoek om, 'n smal steegje waarvan de
huizen of eigenlijk krotten op hot eind wol
op elkaar gedrukt lijken. Het Jochie ging
'n krotje in. Het krakende deurtje ging
weer dicht en het Jochie ging 'n trapje
op. Het tweede deurtje van het portaaltje
deed hij open. Terstond kwam 'n vrouw
op hem af. Hoeveel centen heb je opge
haald vraagt ze met krijschende stem. Drie
en vijftig cent moeder. Drie en vijf:
cent??!! vroeg ze weer. To weinig,
maar naar bed vlegel, veel te weinig, jj
Jochie zucht en gaat 't wankele trapje
onder verwenschingen zijner moeder,
zolder aangekomen gaat het Jochie op j
stroozak liggen en slaapt weldra in. En d
volgenden dag is het Jochio weer op stn
om zijn treurig bestaan te vervullen. Z
is Jochie's leven.
Josephine Schermer,
Oudenlttï
Klein Moedertje.
Als 's morgens vroeg het zonnetje,
Komt kijken door de ruit,
Dan vindt ze 't knap klein moedertje,
Reeds l^nghet bedje uit.
Zij is, al is ze nog maar klein,
De grootste van 't gezin;
En werk dat is er overhoop
Maar handen veel te min.
Va moet al vroeg naar 't veld, en m
Die werkt haast overal,
Dan in de keuken, dan op 't erf,
Nu melkt zij in de stal.
Wie zorgde voor de kinderen, als
Klein-moedertje 't niet deel
Die geven zorg en werk volop,
Vooral de kleine Keel
Die moet gewasschen en gekamd
Het haar gevlochten fijn,
En 't ergste is wel, die kan nog ge
Minuutje rustig zijn.
Als allen klaar zijn zorgt zo voor
Zichzelf, die moeder klein,
Om mooi op tijd met broer en zus,
In kerk en school te zijn.
En moeder denkt: Wat heb ik toch
Een hulp van kleine Kaat!
Had ik niet dat kleine moederke,
'k Wist met mijn zorg geen raad.
Corrie Timmermans,
Hazerswoi
Najaar.
Nu vallen de bladeren
In laan en in bosch,
Van tak en van struik
Laten allen zich los,
Als willen ze zeggen
De zomer ging heen
En in zijn zonnetje.
Gaf ik schaduw alléén.
Droef neigen de Bloempjes
Haar kelkjes ter neer,
Zij kunnen niet langer
Tegen de ruwheid van 't weer.
Uit is nu haar bloeien
Uit is haar pracht.
Het zonnetje alleen
Gaf hun vreugde en kracht.
Zie aan boom, tak en struik
Geen blaadje meer aan,
In hof, tuin en veld
Geen blopmpje meer staan.
Vaarwel dan gij heerlijke
Zonnige zomertijd!
Heb dank voor de schoonheid,
Die gij ons bereidt.
Jan Rohrey,
Oude Vest -
Koninginnefeest.
Het ^Oranje feest is nu voorbij
Ach wat was 't toch een weor.
De buien kwamen telkens maar,
De straat leek wol een meer.
In optocht gingen wii de straten fa
U had ons moeten zien:
De muziek die speelde al maar door
Lang leve Wilhelmien.
Wij trokken nhar het feestterrein
Daar werd ik getracteerd,
Wij zongen en wij speelden daar
En hebben goed ons geamuseerd.
Met slofje loopen wist ik mij
Een prijsje nog te halen.
En in de draaimolen mochten
Voor niets een keertje draaien.
Al kwamen buien telkens maar
Wij voelden ze niet van pret
Maar toen 't eenmaal avond werf
Toen gingen we nat naar bed.
Anna van Dioroft
Leidseh vaart (Codro), Noordffi#1