end door (Tc dierlijke weefsels fe dringen, weshalve het in staat is in de tuberculose- knobbels to dringen. Maar hoe meer de bacillen ingesloten zijn, hoe langer het natuurlijk duurt, voor dat het goudzout binnen dringt. Het was al lang bekend, dat wanneer men bij een t. b. c.-lijder een stof inspoot die de tuberkelbacillen doodt, dat dan daar-* door een belangrijke hoeveelheid giftstof vrij komt, die in de bacillen aanwezig is. Zijn er vele bacillen dan worden derhalve ook vele giflstoffen vrij gemaakt. Het ge volg daarvan is, dat het individu zijn bacil len wel kwijt raakt en voor zoover op weg is naar zijn herstel, maar, voordat hij to taal genezen is, aan de vergiften sterft, wel ke do bacillen achterlaten. Men kon daarom niet volstaan met het vinden van een middel, hetwelk de bacil len binnen liet organisme doodt, maar men behoort tevens een uitweg te vinden om de gevaarlijke vergiften te bestrijden, welke bij de verdelging der bacterieën ge vormd worden. Dat verkrijgt men door de Sanocrijsin- hchandeling met een serum-behandeling te combinoeren. Dit serum bevat een tegen gift, hetwelk den strijd met het bacillengift kan aanvaarden en hetwelk het organisme zelf niet in^staat is om zoo snel te produ- iceeren. Dij deze dubbele behandeling kan het ge lukken om zelfs zeer ernstige gevallen van tuberculose te genezen, niet echter pltijd want de organen van den patiënt kunnen zóó verzwakt zijn, dat hij hoegenaamd geen behandeling meer kan verdragen. Door zijn proefnemingen met dieren is Prof. Moollgoard tot het resultaat gekomen, dal het mogelijk is een kalf te genezen in wiens aderen 300 millioen tot 2500 millioen tuberkelbacillen ingespoten zijn, zelfs al ■wordt het kalf behandeld 14 dagen nadat bet geïnfecteerd is en de dieren op dat tijd- slin een temperatuur van 41 gr. hebben. Worden ze niet behandeld dan sterven ze gewoonliik binnen de 17 tot 25 dagen Ba de infectie. Hier is sprake van een ernstige infectie en geheel en al vrij van tuberkelbacillen kunnen de dieren niet worden. Er blijven toch nog steeds eenige in kunne klieren achter. Ts de infectie minder ernstig wanneer men bijv. slechts 400 millioen ba cillen inspuit en na 14 tot 21 dagen met «de behandeling begint, dan worden de 'dieren geheel en al genezen alle bacillen werden dan totaal uitgeroeid. Maakt men daarentegen de infectie nog krachtiger door een inspuiting van 4000 tot 5000 millioen bacteriën en kalveren, die van 50 tot 100 Kg. wegen, dan kan men «deze niet meer genezen, tenzij men met de behandeling op denzelfden dag begint. Wanneer men in dit. geval 14 dagen wacht, hebben de bacillen zich zoo sterk ontwikkeld, dat ze, wanneer ze door Sano- crijsin gedood worden, een zoo overweldi gende hoeveelheid gift ontwikkelen, dat het serum werkeloos wordt. Het dier sterft na de sanoerijsin-inspuiling onder zeer hevi ge vergiftigings-versehijnselen. Wordt bel tuberculeuze dier op het tijd stip behandeld, waarop zich de tuberculose als zuivere longontsteking vertoont, dan verdwijnt de ziekte geheel en al uit de Ion gen en laat slechts microscopische sporen na. Wanneer de behandeling tot een later' stadium wordt verdaagd, waarin iets van het longweefsel is vernield, dan kunnen de vernielde deelen natuurlijk niet door nieu we longweefsels vernieuwd worden. Zij worden spoedig „ingekapseld" in het bind weefsel en verkalken. Gedurende de kuur vertoonen zich vele symptomen, welke deels afkomstig zijn van de vergiftigine en deels van de vereeniging van het vergift met de neutraliseerende stoffen van bet ingespoten serum. Allereerst vertoont zich hooge koorts, ver volgens dikwijls een uitslag, braken en soms diarrhee. Tn vele gevallen komt er ook eiwit in de urine, doch deze verdwiint na de inspuitingen.' Dit is natuurlijk alles behalve aangenaam, maar al deze reacties zullen er moeten komen, omdat zij in ver binding staan met de ondergang der bac teriën. Naarmate de kuur verder voortschrijdt, verdwijnen die symptomen en als het dier geheel en al genezen is. reageert het ten onzlchtc van dn san perns in als een gezond dier, d. w. z. bet ondervindt daarvan hee- lomaal geen slechte gpvolgen. De sanocrij- sln is toch. zooals reeds is gezegd, niet in staat om mefaalvergiftiging te weeg te bren gen en wanneer er in het oreanisme geen tuberkelbacillen aanwezig zijn, die gedood worden, vormt er zich ook geen bacteriën- vergift. Het resultaat van een sanncrijsin-inspnï- ting is, als bet een gezond dier betreft bij gevolg nihil. Deze prachtige resultaten van dierproeven hebben geleid tot toepassing van bet middel bij patiënten, lijdendp aan lubereulnsp, waarover later eens in een af zonderlijk artikel. Interesseer! het U niet te weten: dat Herlijn met 4 millioen inwoners 700 000 Liter melk per dag gebruikt? dat dit gebruik per persoon op 0.175 L. komt? dat dit cijfer voor Hamburg 0.2: voor Keulen 0.22: voor Dresden 0.15: voor Pa- riis 0.3; voor Amsterdam 0.4: voor Bazel 0.7 Is? dat de gevolgen van bet alcoholverbod in Amerika gunstig zijn. blijkende uit het feit, dat verscheidene Inrichtingen voor drank zuchtigen moesten gesloten worden? dat men kan rekenen, dat thans 70 pet. minder alcohol verbruikt wordt, dan vóór de drooglegging? W. ALLERHEILIGEN. In 't klare licht van schemerloozen dag Zien wij de blije, glinsterwitte reien, Starend op schoonheid, die geen oog [nog zag: De blanke Maagden, die het Lam geleien. Der Martelaren breeden purperstoet, Het statig koor Apost'len en Profeten, En als een wijden, starrelichten vloed, Het groote volk, dat we onze Heil'gen [heeten. Er valt een weerglans op ons duister pad, Waarlangs ook Zij naar 't Licht zijn [heengeschreden: Hun broederarmen houden ons omvat. Terwijl we zacht hun zeggen onze beden. ALBERTINE STEENHOFF-SMULDERS. ALLERZIELEN. Rust in vrede, rust in vrede, gij die, wandlend, zijt van hier voorwaards- en voorbijgetreden, onder Ghristi kruisbanier; die naar 't land zijt, het verdoken, waar de koninklijke staf ligt bij 't naamloos stof gebroken van 't onedel werkmansgraf; waar geleerdheid niets kan baten, weet men Ghristi lessen niet, waar men geld en goed moet laten, waar geen schoonheid overschiet. Rust gij, leeraar en geleerde, rust schoolier en schoolregent; rust, dien elke ende een vereerde, rust, dien niemand heeft gekend. Rust, die 't zelfste bloed in de aderen droegt misschien als ik; en gij, vrome zielen onzer vaderen, rust, en dat u vrede zijl Moge God u ruste geven, die begonnen, die volend, of die, midden in het leven, -wakend hebt de dood gekend. Rust in vrede, rust in vrede, jonge en oude, groot en smal, rust en, in Gods zaligheden, rust, gij afgestorv'nen al. Rust in vrede, rust in vrede, u nog eens vaarwel gezeid, eer ik weg en thuiswaarts trede, rust.tot in der eeuwigheid! Amen GUIDO GEZELLE. BOOIKEN. Iedereen kent hem daar. Want eiken Woensdag, op de wekelijksche markt, staat hij daar. Terwijl onder de kastanjelaren, over heel het plein gepraat en geroezemoesd wordt bij kraamkens met schoenen en blokken en kleergoed en kousen en ver lakte potten en pannen, dringen er altijd menschen in een halve ronde opeen, gin der tegen het bekken van het Gemeente huis.' Vrouwen met een zwarten kalebas aan den arm; mannen met den ledigen witten korf en een geruiten doek in; sjou wers met een zwaren stok, dio met een riemken aan hun pols hangt: meisjes met pakken en loeren tesschen. Ze kijken al lemaal omhoog, naar Booiken. Boven op de tafel staat die daar met een laag groen papieren op den linker arm en beveelt: „Toe, menschen. nog eens en dan kunt ge het." Met een grooten sleutel slaat hij de maat. Zijn jongen zit op den hoek van de tafel en krabt op de viool; de vrouw gaat tusschen den hoop rond. „Allee, menschen, vier schooi; lie- kens voor vijf en twintig centimes. Voor wie?" „Toe, nog eens, 't-zal gaan." En de sleutel van Booiken steekt de lucht in en de lippen van de menschen gaan open en toe en Booiken zingt, dat het klinkt over de Markt en het volk hommelt mee en trappelt met de voeten. „Laat de boeren maar dorschen „En hun vrouwen maar koken; „Het leven is schoon en is goed!. Allee, menschen, vier schoon Jjekens voor viif en twintig centimcn. Voor wie? Voor wie? Op een omzien staan al de menschen met een groen bladje in hun hand te zingen „Laat de boeren maar dorschen „En hun vrouwen maar koken...." En als de markt af is en Booiken de tafel met vier pooten naar boven draait, blijven soms mannen staan en lachen: „Booiken, ge zijt toch altijd goed gezind. Een mensch zou zin krijgen om ook lie- kenszanger te worden." Dan knipoogt Booiken naar zijn vrouw; „Dat is een kunst, hé Cor!" Met Booiken heb ik kennis gemaakt over jaren. Op een achternoen in den Mei, als ik bij kozijn Mandus gaan koffie drin ken was. Mandus deed mij uitgeleide tot aan den kassei, en als we achter de hof- haag uitkwamen, stapten daar een man en een vrouw voorbij. Die baden samen hun Rozenhoedje; de man bad voor: „Wees gegroet, Maria...." en de vrouw mompelde: „H. Maria, Moeder Gods Ze stapten maar door, zoo een twintig schreden voor me en hun paternoster zwierde naast hun lijf. De man had twee pakken schuin op den rug hangen, een zwarten leeren zak gelijk de jongens, die naar de school gaan; en dan een gTauwen zak met een hesp in, dacht ik. Ze moesten nu hun Rozenhoedje af hebben, want de vrouw trok een papieren zak hoven en haalde er iets uit, en de man bleef staan en stak zijn pijp aan. Een goeden dag, menschen, zei ik. Lekker weer om op de baan te zijn. Ja, dat is zoo meenden ze allebei, de Mei is groeizaam dees jaar. Ge zijt zeker op beeweg? waagde ik. Neon, glimlachten en schuddekopten ze. Als ge wilt, ja, zeide hij, op beeweg van de markt. We zijn liekenszangej. gaan nu naar huis. Wilt ge eens van stukken zien? En hij schoof den leeren zak naar ren, gespte hem los en haalde er groen blaadje uit. Daar, -dat zijn ons leste nieuwe1 kens. Ik maak die zelf. Lees die eens'j ge thuis zijt. Van dan af zijn we in kennis gehU en vrienden geworden. Nu en dan komen Booiken en Coij me, als hij nieuw liekens gedicht W Dan schuift hij zijn stoel achter] knoopt zijn frak los, steekt de één ha onder de slip, doet die op en neer gJ en houdt het papier in de ander fcü Gor blijft zitten met de handen in u schoot en de oogen neergeslagen en H tert. Nu moet ge rechtuit zegen of ding op zijn pooten staat, zegt en begint: „En hebt ge al eens een kind bei „O jal „En woudt ge ook dan geen kindje „O jal" Booiken, jongen, zei Ik hem gij zijt niet lijk de andere liekenszam Ge zingt altijd over plezierige nooit over akelige moorden of brc Ik geloof het wel; dat kon eri door in den ouden tijd. Toen leefde i liekenszanger een half jaar van moord. Maar nu? De menschen zijn te slecht geworden. En we moeten i kop niet meer volzingsn met die ah! dingen. Beter ze blijmoedig te mai Daar dienen de liekens voor. Ge hebt overschot van gelijk, ken. En wil ik u nog eens wat zeg Ik heet eigenlijk Frans Franciscus. Sint Franciscus is mijn patroon. En heb eens van een kapucien hooren p ken, dat die ook overal liekens ging gen, maar blijmoedige altijd. Ik p»insde-na en meen#? dan: Franciscus Booiken, gij kunt een groote heilige worden. Hij liet zijn slip gerust en het pq hangen, bezag me strak, maar zei i En Gor zat te luisteren. Acht dagen naderhand stond hij i bij mij, zonder Gor dezen keer. Weer nieuwe liekens, Booiken? Neen, zei hij ernstig, 't is m? grooten heilige. Dat heeft me gen hier van binnen; dat wil mijn kop uit. Als ik op de Markt sta, boven o| tafel, en de menschen naar me staa luisteren en te kijken, dan peins ikini eigen: „Booiken, jongen, Franciscus 1 ken, ge zoudt lijk uw patroon kunnen i Maar ge zijt daar nog verre ai." Eni over kom ik praten. Zie, we gaan alle gen naar de Mis, mijn vrouw en ik. der waar we zijn, en dat is soms BESCHRIJVING DER PLAAT. No. 292. Do mantel hier afgebeeld is een modern model van steenroode velours de laino. Over de beide voorpanden loopt een plooi, die van onderen eindigt aan den top van een ingezette punt: van deze punten worden er eveneens twee in de zijnaden gezet aan elke kant één. Ter hoogte der taille brengt men in de zijden schuin ge plaatste zakken aan. De revers gaan van boven over in een dubbele kraag, die men steeds staande draagt: deze is alleen van buiten tot en met den rug van de vouw met beverbont gegarneerd. Hetzelfde bont treffen we als garneering van mouwen en onderkant aan. Voering: beige voerzij- de; kousen: rose en schoenen: zwart; hoed bijpassend rood of zwart. Patr. f 1.35. No. 293. Eenvoudige, maar correcte win termantel van zware velours de laine, tint bleu. Het bovengedeelte is recht, het onder gedeelte is daar aangevoegd met een schuine taille-lijn: de verwijding wordt verkregen door ingevoegde puntvormigo stukken in de zijnaden. De mantel wordt gesloten op zes stof-overtrokken knoopen en lussen. De kraag heeft het sjaal-model en is bij den hals gegarneerd met grijs ko pij nbout, hetwelk men eveneens aantreft de mouwen en langs den onderrand met uitzondering van een aanmerkelijk «3eel der voorpanden. Men drage een hoed A dezelfde tint, vilt of fluweel. Patr. ƒ1.85 No. 294. Deze elegante japon van beige Siasha, heeft van voren een zeer lange ^lintvormige insnijding, met een daar onder gevoegd, borststuk van gebloemde tfveenroode crêpe do chine: met deze laat ste voert men ook den binnenkant van het iraagje en de revers. De taille is gemar keerd door een smallo heupband, die van yoren loshangt en in een strik gelegd jwordt. In het rokgedeelte komen van vo- gren in het midden ongeveer 18 c.M. uit elkaar twee vasto plooien, terwijl in de gijden lange puntige stukken ingevoegd borden. Kousen roso en schoenen donker kruin. Patr. 1.35. EENVOUDIGE BRODERIE. Bij onze modellen nos. 295 en 296 zien wo een motief op ware grootte afgebeeld voor een broderie toegepast op beide ge noemde modellen. Men kan de teekening op calqueer-papier doortrekken: hierbij zijn alleen do groote hoofdlijnen van be lang, zoodat men de verschillende ingetee- kendc steken verwaarloozen kan. De ge calqueerde lijnen prikt men vervolgens met een naald of speld op een dikke doek door en legt daarna do teekening op de iuiste plaats op de stof van het te bor- duuren kleedlngstuk en wrijft wat fijn gewreven houtskool met een wiek of stukje zeemleer door de gaatjes Deze bewerking herhaalt men zoo vaak als noodig is. Dit kinderjurkje, van roode kasba, kan men met grijs en een andere tint rood bordu ren en kiest de kleur van de biais langs den hals en de manchetjes daarmee in overeenstemming. Do casaque no. 296 heeft hetzelfde mo tief in twee verschillende groottes. Op witte crêpe de chine kan men hier een kleurige broderie van geel, rood en zwart aanbrengen. Hot kraagje is zoodanig ge maakt dat het linkergedeelte door twee splitjes in het rechter wordt geschoven. Patroon 0.75. KINDERKLEEDING. Met de intredende koude moeten onze kleine meisjes en jongens vanzelf warmere kleêren hebben. ZooaJs meestal het ge val is, blijkt na een grondige inspectie van mama, dat de kleertjes die verleden jaar nog zoo aardig leken en nog zoo goed pasten, nu zoo onfrisch er uit zien en o, zoo krap zijn! Welk een prettig werk is het voor U, om voor het kleine goedje van een „zoo maar-eens" gekocht lapje een jurkje, manteltje, schoolhoed of muts te maken en welk een (misschien minder prettige doch méér voldoening gevende) bezighe:d is het om aan oude, gedragen kleertjes, een nieuwe, frissche gedaante te geven! Wij combineeren zoo graag tweeërlei stoffen bij het maken van kinderkleeren en het is dan ook opmerkelijk dat deze manier van bewerken steeds succes be haalt. Zij het dan dat het jurkje heel een voudig of met zorg en veel arbeid is ge maakt, het to samen gebruiken van tweëer- lei stoffen, contrasteerend of harmoniee rend verhoogt het effect. En, is juist dit niet iets zeer practisch in de mode, die ons daardoor toestaat van twee oude kleeding- stukken één nieuw te maken? Wat voor de japon geldt, is ook van toe passing op het kinderjurkje. Twee oude japonnen, kunt u tot één (soms onherkenbare) geheel nieuwe om- tooveren en twee oude jurkjes tot één nieuw, modern jurkje van het kleine meisje. Er zijn natuurlijk vele manieren. Ik noem U eerst deze: Een tuniek-jurkje, bestaande uit apart voering-jurkje, waar aan de mouwtjes en een rand van onde ren van b.v. een effefl stof zijn, en het tuniekje of bovenjurkje van een gewerkte stof. Een andere manier is deze: Aan be staand jurkje, wordt ter hoogste van de heupen, een rokje aangezet van andere stof, bestaande uit stolpplooien of gewone plooien. Een ceintuurtje kan ter afwerking iv vden aangebrabht. Hals en mouwtjes kunnen natuurlijk worden opgevroolijkt door een garnituurtje van wit batist. Plat te wil batist of neteldoek-kraagjes is voor kleine meisjes een zeer geliefde dracht. Een klein borduur-motiefje, eenig open werk of geplisseerde strookjes ter omran ding, kunnen de kraagjes en manchetten, zoowel van meisjes als van kleine jongens nog fleuriger maken. Voor kleine jongens past men witte garniluurtjes toe op kielpakjes van fluweel of wollen stof. Zeer practisch kunnen der gelijke kieltjes een veel gedragen broekje grootendeels bedekken. Een wit lederen ceituurtje kan zeer goed aangebracht worden, ter voorkoming van het opkruipen der kieltjes onder het spelen. Ook met soutache, tres, siersteekjes en smockwerk kan men heel aardige resul taten verkrijgen. Een mooie, sprekende tint is voor stof, waarvan men kindergoed maakt, wel ge- wenseht, doch een gecompliceerd of be werkelijk model is niet noodig. Do een voudigste jurkjes of kieltjes zijn dikwijls de aardigstenl ANNIE M. M. PATRONEN NAAR MAAT. Papieren patronen op maat gemaakt, kunnen besteld worden onder toezending of bijvoeging van het bepaalde bedrag plus 15 cent porto, aan het Comptoir des Patrons, Molenstraat 48 B, Den Haag. De Igens onderst

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 12