T Gust ruischte een aar uit, blies het kaf weg en pikte de korreltjes uit zijn hand op Een dingen gaat mij niet, meester, 'k Vrees maar dat ik later, ten eeuwige 'dage, met 'nen kruiwagen mijn oogst zal binnenhalen. En dat zou toch niet heele maal rechtvaardig zijn. Watto? vroeg de meester. Wel ja, dat als ik sterf, ik ook met 'nen kruiwagen verdiensten bij de schuur ,van den Hemel zal aankomen, en andere menschen daar met wagens en koppels paarden zullen binnenrijden. Peinst ge dat gemeend, Gust? Peinzen wel niet, doch ik betrouw bet spel maar half en half. Daar zijn hier op ons parochie menschen, die alle dagen paar de Mis kunnen gaan en te Commu nie. Zullen die niet zwaarder geladen zijn dan ik, met mijn werk op den akker en op jde hofstee? Daar zijn ginder die Zusters, waar ons Miekon bij naar school gaat. en "'b alles laten hebben om hier bij vrcem- po menschen school te doen.... Van u wil ik niets zeggen, anders zoudt ge zuur «ien.... En onze Pasfoor! Als die gewild bad, die zou een ander baantje gehad heb ben, en rijk cn rustig geleefd. En die is bier bij ons komen wonen, en die blijft /tot li ij dood gaat, om ons naar den hemel jte leiden, en voor niets anders. De men schen zullen allen met 'nen zwaarderen last naar den hemel rijden daji ik. Ik zal daar weer aankomen met mijn kruiwa- genljo. Meent ge dat ook niet meester? Neen, Gust, dat meen ik niet. Gij kunt Öaar zooveel oogst binnen brengen als de andero menschen, want alles is daar gele gen aan do liefde tot God, waarmee wij onze zaken doen. Als gij zaait en maait, en krult en dorst, maar dat doet om God, uft liefde voor Hem, en omdat Hij u in uwen stand gezet heeft, en de Pastoor en elkeen zullen dik beloond worden op één voorwaarde: dat zij al hun werk doen uit liefde tot God. Leggen zij veel liefde in schooldoen en spreken en Biecht hooren, 'en Mis doen en de rest, dan wordt hun kar zoo zwaar geladen als uw kruiwagen En anders, ja, anders weegt uw vracht zwaarder! Aardig! mompelde Gust, en hij trok zijn kruiband in zijn nek. Luister, zei de meester, Mieken hebt gij gebeden, eer gij uw boterham at? Ja ik, meester! zei de kleine en ze lachte met haar handje-vol pruimenspijs. nemel dan, Gust, dan telt elke beet voor den Hemel, manlief, dan eet dat kind ter eere van God, net 'lijk elke kruiwagen van u telt voor den hemel. Is dat niet schoon? Elk in zijn slaat moet alles doen ter eer van GodAls gij dan één schoon verdiensten oplegt, legt God zelf er wel tien bij. Als ge wilt, zult ge met een zwaren wagen nog niet toekomen voor den Hemel. Zoo is het! Gust zijn oogen gingen al wijdér en hel derder open: Ja schoon; daar krijgt 'ne mensch mood bijl Hij stond op, schoof don kruiband aan de priemen, speekle in zijp banden en reed voort: Moester, vriendlief, gij bobt er zelf bij mij al een schoof bijgelegd! Laat Qnze Lieve lieer met de andere nog maar klaar komen. VooruitNu zou 'ne mensch nog meer lust krijgen om de kerk in te rijden! COBALD EN ZIJN VRIEND. Een sprookje van Oom Wim. VI Voorzichtig Cobald! voorzichtig Toto, bet ijslaagje is dun, erg dun en al is de last van jullie beiden ook niet veel in kilo's uitgedrukt, toch zou dat gewicht te zwaar kunnen zijn, fluistert Asa, bezorgd als hij is zijn beide kameradon toe, doch deze gaan langzaam en onverschrokken voort en fcebben voor 't geval het ijs ook breekt, klei ne plankjes aan de voeten gebonden, die dienst zullen doen als vlot, zoodat nu alle gevaar is uitgesloten. Maar geen nood! De kant is al bereikt en zo hebben de voeten al vrij en klauteren al, behoedzaam en voorzichtig langs den hoogen wal op en naderen zoo van beide kanten de bijnaslapende wacht en hup! yoor deze weten wat te gebeuren staat, daar sluift het fijne poeder in de lucht en reeds vallen hun^oogen dicht en zinken hunne hoofden tof op de borst en slapen zij gerust voort in diepen, vasten slaap, en zoo zullen zij blijven slapen volle zes uur eer de kracht van dit poeder is uitgewerkt, maar dan ook is de gevangene al lang vrij en ter plaatse, waar op dit oogenblik reeds een [waardige ontvangst hem bereid wordt. Volg mij Toto, volg mij! Ja overste, ik blijf in uw spoor en irolg .Mondje toe Toto! Nu over het voor plein, het bordes op, waar de twee inge drongen schildwachten vast niet vermoe den zullen, dat er menschelijke wezens tot hier reeds zijn doorgedrongen. Pas op. en neem den linkergast voor jouw rekening, ik zal den anderen kameraad onschadelijk maken. Goed Overste! Zoo zal ik doen. En zoo scheiden ze en volgen elk dpn weg vooraf bepaald. Door de groote bak ken, waarin dichtgpdekte ofeanders staan voldoende gedekt, zijn ze zoo aan den trap, die naar hoven leidt en eer het maantje eventjes komt turen door de inmiddels wat opgeklaarde lucht: het sneeuwde al lang niet meer hebben ze hun doel bereikt; klauteren ze behendig langs de gekromde ruggen naar boven en voor ze kunnen grij pen, vallen reeds hunne armen slap langs bunnen lichamen en slapen zij in, en blij ven zoo liggen, tot hPt zonnetje hen wekt, onbewust van het gebeuren van dien nacht. Ziezoo mijn vriend! dat is het tweede sfel, dat thans in het Droomenland is aan gekomen. Nu is het grootste deel van ons .werk volbracht. ITeb je hamer en boor en zaag nog in den 'gordel mijn vriend, ynor het geval we deze gereedschappen noodig hebben. Meegenomen heb Ik ze Overste, zoo 'ik ze niet verloren heb, moet alles nog ter plaatse zijn. Ik zal eens onderzoeken. En Lij zoekt on vindt en stelt Cobald gerust. Goed zoo Toto, nu zal geen deur zoo 'dik en geen slot zoo groot en geen grendel zoo vast zijn, of we zullen er komen. Volg mij! Hier door het kelderluik. En beiden wippen naar binnen en ko men zoo in den halfdonkeren gang, slechts verlicht door het zwakke licht van een kleine lantaarn en aan 't eind van dezen gang, zien zij duidelijk twpp donkere ge stalten van verre zich afteekenen tegen den wittpn muur als vreemde spoken en daar.... is nu het einddoel van onzen tocht Toto; daar vinden we, wien we zoe ken envinden zullen. Langzaam maar kameraad! Blijf in de schaduw. Kijk ze kloppen hun pijpen uit en vullen ze opnieuw. Voor ze de lucifers aanstoken moeten we het poeder gestrooid bebhen boven hunne oogen: kom thans is bet oogenblik ons wel gunstig en zie Voort kruipen die twee den langen gang af en plots daar klimmen ze langs hun knieën naar boven, wippen op hun schou ders en reeds stuift het in de lacht en feeds vallen hun oogleden zwaar neer en slapende rollen ze langs den piuaï en lang uit slapen ze ongestoord en vast voort, tot de volgende wacht tegen den morgen ze in doze houding vinden zal. Ziezoo Toto; nu kun je vrij spreken! Hier is niemand die ons hooren zal, of het moest hem zijn, dien wij zoeken. Waar is ie dan Overste! Wel, hier achter de deur. Wacht een oogenblik! dan zul je het hooren. En Cobald wipt naar boven; springt op het plankje waarop het eten van den ge vangene wordt naar binnen geschoven en.klopt. „Hoor ik wat?" klinkt een stem van binnen. Cobald klopt harder. Doe open het raampje en laat mij binnen. En de grijsaard doet het raampje los en daar springt Cobald naar binnen, wipt op den schouder van zijn vriend en fluistert l:em in 't oor, dat alles gereed is te zijner redding en geen gevaar meer te duchten is. Lieve, trouwe vriend zegt de gevan gene, hoe kom jij hier? Niets vragen! Eerst hier weg en dan vertellen. Maar hoe komen we hieruit, de deur is op slot en de grendel is stevig en de sleutel is vast niet bij mij. Hier is de sleutel, zegt Toto, die in middels ook is hinnengesprongen; ik heb eventjes de zakken der wachters doorzocht en één van deze reuzen had dat gevaarte in zijn binnenzak zitten. Hier is ie. Do grijsaard lacht en neemt den sleutel en dra knarst het slot en open gaat de deur en daar gaan ze heen met Cobald aan het hoofd, de vrijheid tegemoet. (Wordt vervolgd). CORRESPONDENTIE. Gerard Griindemann, Leiden. Dat eerste verhaaltje is al heel aardig en laat ik ook plaatsen; wil je vandaag al eens küken. Maar. als je nu weer eens iets maakt, maak het dan een bpetje langer en met wat meer zorg. Het oog wil ook wat hebben, mijn vriendje. Dag Gerard! Groet jes aan vader en moeder! Emile Duyra, Leiden. Flink zoo Emil! Dat heet ik werken! Ik wist wel dat er wat aan haperde anders was jij wel van de partij: „Brussel" krijgt direct een plaats. Jouw stukjes worden graag gele zen en. zijn het plaatsje ook wel waard. Wat Is Brussel mooi hé!? Dat is toch weer heel iets anders dan Antwm-npn of Am sterdam, niet? Ik zie het volgend verhaal tje met spanning tegemoet. Dag Emilel groet je ouders van me! Je moet je bijdra gen goed bewaren en opplakken, dan zie ik ze in de Kersfvaeantie eens allemaal bij elkaar. Doe je dat? Gerard de Kier, Lelden. Het dn-1) me nlnizier te hooren Gerard, dat het horloge gopd bevalt enprecies ioont. Bewaar het maar, mijn vriendje en blijf ook voortaan met ons meedoen. De twee kleine verhaaltjes worden geplaatst, maar nog even geduld, vriendjes! Dag jon gens. Groeten aan vader en moeder! Jan van Schie, Leiden Mooi versje mijn vriendje maar, maar!. is dat nu eigen wprk? Ik wou, dat het waar was, dan schoof ik dadelijk aan de rednctioneele tafel een stoeltje bij. Maar, om je een ploizier te doen, laat ik dit versje plaatsen met het bekpnde: „Om van buiten te loeren" er boven. Groet moeder van mei Dag Jan! Corrie Timmermans, Hazers- w o u d e. Wat 'n allerliefst versje is dat Corretje! Als je dat nu eens zelf ge maakt had, was ik heusch trotsch op zoo'n nichtje. De volgende week, moet je eens goed kijken: ik wed dat „Klein Moedertje" dan werkelijk voor ons staat en jou goedag zegt. Kijk eens. Dag Corriel De zakdoek des Konings. Het geviel, niet lang geloden, dat koning Haakon van Noorwegen bij de een of an dere openbare plechtigheid zijn zakdoek liet vallen. Iemand uit het publiek beijver de zicb»het koninklijk kleedingstuk op te rapen en het Zijner Majesteit eerbiediglijk toe te reiken. Deze toonde zich zeer dankbaar. „Ge beseft niet, goede vriend, hoe belangrijk dit voorwerp is, dat ik dreigde te verliezen, en hoe verheugd ik ben, het weer terug te Lebben, want in trouwe, het is de eenige zaak in het koninkrijk, waarin uw koning Let recht h'eeft zijn neus te steken". Aldus vertelt Gérard Bauer in de „Echo de Paria". De verjaarsgeschenken. O, mannie, ik moet je wel vertellen, wat ik voor je verjaardag gekocht heb, zei het jonge vrouwtje, dat haar groote geheim niet langer bewaren kon. Nu raad eens? Een mooie gekleurde mat om voor m'n kaptafel te leggen en 'n bronzen beeldje voor den schoorstoenmante] in 't salon. En.en weet je al wat je mij zal geven? Nu, ik denk 'n veiligheidsschcermes en 'n paar zilveren manchetknoopen. Moderne annonce. Een lieve zindelijke poes gratis te be komen, alleen voor vegetariërs. Onbillijk. Conducteur: U zult voor dezen Jon gen moeten betalén, mevrouw. Dame: Onzin, ik heb nog nooit voor hem betaald. Conducteur: Dan zult u toch eens moeten beginnen. Dame: Geen kwestie van. Conducteur; U moet voor dezen jon gen betalen, anders laat ik den trein stop pen en zet ik hem er uit. Dame: U behoeft niet te denken, dat dat de manier is om mij te doen betalen. Conductur: U moet 't reglement van de spoorwegmaatschappij kennen, me vrouw. Hoe oud is de jongen? Dame: Hoe kan ik dat nu weten? Ik heb hem nooit eerder gezien. Prettig op visite. Ben je den heelen middag bij de Wil- lemsen's op visite geweest? Ja. Er waren een heeleboel bezoekers en telkens, als er een weg ging, begonnen de anderen zóó veel kwaad van hem te spreken, dat ik niet eerder durfde weg gaan voordat al de anderen weg warenl Dan maar wat anders. Vegetarische dame: Hier heb je een kwartje, maar beloof me dat je or geen vleesch voor zult koopen. Vagebond, geestdriftig: Ik zal het nog liever verdrinken, juffrouw! Het eenlg doel. Hij (in den schouwburg): Waarom ge bruik je je tooneelkijker niet? Zij: Omdat ik vergeten heb, mijn bril janten ringen aan te doen! Anna van Diemen, Noord wij k e r h o 111. Zoo Anna heb jij op Koninginnedag zooveel pleizier gehad en genoten. Iemand die zoo'n feest in zoo leu ke versjes kan beschrijven, moet er hij ge weest zijn, of een reuzen fantasie hebben; is het niet zoo? Dag Annal De volgende week eens goed uitzien. Cornelia Bos, Hazerswoude. Wel, mijn beste vriendje, dat opstelletje is goed naverteld. Ik geloof, dat wij allen „De gefopte Herbergier" wel eens lazen. Maar wat geeft het ook! Er zijn er nog al tijd, die niets van deze mooie -fopperij af weten. Daarom krijgt^jouw verhaaltje wel een plaatsje. Maar nog een beetje geduld. Er wacht nog heel wat en meer ruimte kunnen we onmogelijk vergen, zou het niet. Dag Cor! Maak maar wat nieuws, voor later! Huub Hoppenbrouwer, Al phen aan den R ij n. Jij bent er vroeg bij mijn vriend! We hebben geluk kig nog geen ijs en met het ijs „winterver maak". Ik zal dan ook met het plaatsen wachten en dan.... is het opstelletje veel te kort. Minder, dan drie bladzijden is bijna niets, als het gedrukt is. Die lange artike len van mij, zijn nog maar vier bladzijden, klein geschreven nog wel. Je begrijpt dus dat jouw verhaaltje haast niet, met twee brillen gewapend, te vinden zou zijn! Dag Huubke tot Januari, dan zie ik je weer. Ds volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven 'en met het be antwoorden der ingekomen vragen voor „De "Vragenbus". Dag jongens! Oom Wim. Brussel. (Ter herinnering aan mijn vacantia 1925) BoemI Daar stonden we dan, mijn neef Henri en ik in 't station „du Nord" van Brussel. Onder de overkapping dacht ik och, hoe zal dat vandaag met ons beidjes afloopen, want Brussel is grooter dan Kat wijk,* maar afijn, ik stelde mijn vertrouwen maar op mijn grooteren neef, die niet voor de eerste maal In de Belgische hoofdstad kwam. Met de stroom van volk gingen- we naar den uitgang en stonden weldra voor een met prachtige gebouwen omringd plein, al waar een ontzettende drukte heerschte van trams, automobielen, autobussen, mator en gewone rijwielen en voetgangers. Door al het gekriael baanden we ons een weg naar de rue Netif. Dit is een zeer drukke straat, waarin prachtige winkels en maga zijnen. In één dezer magazijnen traden we binnen. Hier was een gezellige drukte en van alles was er zoowat te koop, en veel was er, wat mij bqvlel, doch het bleef hij zien. Voor de mooie artikelen was mijn beurs to plat en voor het in mijn oog minderwaar dige. had ik geen zin. Al kijkende en trap pen klimmende waven we tot op de derde galerij beland. Van deze hoogte leverde een blik naar beneden in het magazijn een mooi schouwspel op. Het geschuif der voe ten en het geroezemoes der stemmen, was een snort, verwegzijnde, eigenaardige mu- ziek. Opeens drukte mijn neef op een knopje en keek mij lachend aan. Ik dacht ..Wat zal die grappenmaker nu weer uit halen". Een oogenblik daarna werd de deur en een paar hekjes geopend en zei een geunifórmde tegen ons: s. v. p. messieurs en nood)ede ons zoo uit tot instappen. Bij die woorden voelde ik mij 5 centimeters grooter worden! En ik keek daarbij mijn neefje eens aan, want wat mijn eergevoel streelde, was voor hem een soort van belee- diging, daar hij zich zelf een hevige „Fla- migant" noemt Want het Fransch. in een Vlaamsche stad, zooals Brussel toch eigen lijk is, is een doorn in zijn oog! Met de lift, want dat was het, waarin we gezeten wa ren, reisden we tot den beganen grond van het magazijn. Al spoedig stonden we weer in de straat. Hier viel mij op, dat ik zoo veel zuiver Hollandsch hooTde spreken, waaruit af te leiden viel, dat ik niet de eenige Hollander in Brussel was, maar dat meerdere miiner landgenooten hun vacan tia in Klein-Parijs doorbrachten. Aan het einde der straat stonden we voor den Vlaamsehcn Schouwburg, aan de eene en aan de andere zijde het Postkan toor, beiden reuzen gehouwen. In laatst genoemd gebouw gingen we postzegels koo- 1 pen en konden zoo daarbinnen een kijkje BIJ den slager. Het meisje was bleek. Zij hield het gericht op den man, die voor haar aloi een grooten, bruten kerel met een Tljfe scherp mes in de hand, gereed om het gebruiken. Hebt gij dan heelemaal geen hu meer? vroeg zij. Neen! antwoordde de brute kerel a rauwe stem. Nu, zeide het bleeke meisje, geef dan maar voor twee kwartjes lever! De gestrafte taalmeester. Een taalmeester heeft den nacht in logement doorgebracht: bij zijn vertrekt hij de rekening in, die men hein aanbij en glimlacht. Zou er een abuis op uw nota zjj; vraagt hem een bediende. Ja, een klein abuis; er staat voormj dejeuner: een omelette met één t, in p]jj Vc^n twee. O! dat is gemakkelijk te verbeten mijnheer. En de bediende verhoogt de rekening volgt: „Een ommelette met twee thee." In de bioscoop. Zit je daan goed? Best. Kun je goed op het doek kijl.cr? Uitstekend. Tocht het er niet? Heelemaal niet. Is 't een makkelijke fauteuil? 't Kon niet beter. Laten we dan van plaats verwiss nemen. Onnoodig to zeggen dat het druk 1 was, maar wel is het de moeite, te ver melden, dat de vestibule en de publiekka- mer mooi beschilderd zijn. Door een zij straat kwamen we op 'n broeden Boulevard, en weldra ontwaarde ik een trotsch ge bouw, hetgeen volgens zeggen van neef Henri, de Beurs was. De voorgevel is ver sierd met prachtig beeldhouwwerk en zes reuzen kolommen. (Slot volgt). Van twee Jagers. Er was eens een jager die Koen heette. Van zijn vriend Brander had hij gehoord, dat er een beer in het bosch was, die al den honing stal. Nu zou hij hem eens schieten, daarom ging hij vroeg op stap om den beer die kunsten af te leeren. Hij had veel kruit en lood meegenomen. Hij zocht den heelen dag maar vond hem niet. Alles had hij verschoten aan klein wild. Maar toen hij aan de hut kwam van zijn vriend Jaap do Brander, daar zag hij, o wee! den beer. Hij deed zich te goed aan wilden honing in den boom. Koen gooide alles neer wat hij op zijn rug had. Hij rekende op zijn vriend, dat hij hem wel helpen zou. Nu ging hij naar den boom toe en bleef er onder staan. De beer kwam nu naar beneden maar toen hij op zijn ackter- pooten op den grond stond, pakte hij zijn voorpooten vast, die hij om den boom ge klemd had. Help Brander, riep nu Koen, ik heb den heer gevangen. Maar huurman liet zich roepen. Maar toen al zijn goToep niet hielp begon hij te smeeken, ach buur man help me toch. Maar buurman deed bet licht uit en ging naar bed. Den gan- schen nacht zoo stond Koen met den beer in de handen: angstige uren maakte hij door. Tot eindelijk de dag begon en zijn buurman hem helpen kwam. Zijn huurman hief den bijl op om don heer den kop in te slaan. Halt! huurman, dat komt mij toe, niet waar. Hou jij Bruintje even vast dan zal ik hem eens op zijn hersens tikken. Jaap was een stoeren vent. pakte Bruin tjes klauwen vast en jager Koen was vrij. Nu buurman, hoe maar vast, jij sliep van nacht zoo goed en ik heb honger nou, dus ik ga even eten. Man sehreeuw maar niet zoo hard, ik zal je heusch niet vergeten. Zes uren gaan voorbij, voor huurman waren het eeuwen. Eindelijk zag hij in de verte Koen aankomen met zijn zwaren hifi. Nooit was hij zoo blij geweest, als op dat oogenblik. Koen zei nu, huurman hou hem recht, dan kloof ik hem den kop. Nu huurman, zeide Koen, ik hoop dat je deze les nooit verge ten zult: Met dezelfde maat waarmee men uitmeet, krijgt men ook ingemeten. Agatha Kieft. Een slimmerd. Er was eens een groot hosch en midden in het boseh woonde een herder met scha pen. En in dat hosch zelf waren veel wol ven. Op zekeren keer wou de herder met zijn schaapjes uitgaan. Fn een der jongen had hij in den stal ge'afen, dat lammetje had zijn pootje bezeerd. Toen de herder al eenige uren geloopen had kwam er ineens hij het stalletje een wolf loeren of hij ook soms het zieke lammetje te pakken kon krijgen. Eindelijk had hij het deurtje ge vonden en nu was het een kleinigheid voor den sterken wolf om binnen te komen en hij kwam binnen en pakte het arme lammetje en liep er he.pl hard mee weg diep het boseh in. Eindelijk stond de wolf stil en het lammetje zei: „Mijnheer wolf laat mij jouw mooie stem eens hooren?" en dat doed hij, hij liet het lammetje los en toen huilde hij zoo hard, dat alle honden het huis uitliepen en den wolf nazetten Het lammetje was gered en holde op drie poo- ten naar den stal. En toen 's avonds de herder thuis kwam. vond li ij zijn lammetje goed en wel in den stal en wat was hij verbaasd, toen hij van de ondeugende stre ken van d«n wolf hoorde. Zoo'n slimmerd! Gerard Griindemann, Witte Singel 88, Leiden. Groots droefheid. In een klein huisje lag een arme vrouw ziek te bed: Haar man was reeds vroeg gestorven. Zij had één jongetje van 8 jaar. De kost moest zij zelf verdienen en dat deed ze met naaien voor andere men schen. Maar nu lag ze ziek te bed. Al het geld was op en ze hadden geen stukje brood meer in huis. Piet, zoo heette de jongen, moest vanavond zonder eten naar bed, maar hij klaagde niet. 's Morg< vroeg ging hij er al op uit om wat t dienen. Den heelen dag had hij al gé pen maar nog niets verdiend. Hij vond! zoo naar, als hij 's avonds niets voor bi der mee kon brengen. Zoo was weer dezen dag. Bedroefd ging hij t. huis terug. Gelukkig sliep moeder. H zachtjes ging hij op een stoel naast het i zitten. Al gauw was ze weer wi sloeg haar oogen op en glimlachte bi lieven jongen toe, trok hem naar zich i en kun8te hem. Zij zonk weer terug haar kussens. Den volgenden moij kwam de dokter en zeide dat moedert sterkende middelen moest hebben. Piet weer naast zijn moeder en vroeg zich: ven af, waar hij het toch wel vandi moest halen. Opeens kreeg hij een idee. Hij zou als het donker geworden i stil de deur uitgaan om kievitseieren het bosch te gaan zoeken. Nu sliep n> der, gauw ging hij de deur uit en liep ra het water, maakte een klein bootje loi roeide weg. Het was reeds diep in nacht, rust en kalmte lag over het wM Ook Piet lag rustig in het bootje te pen. Met de gedachten hoe blij hij i moeder zou maken, als hij een mand met eieren thuis zou brengen en hoe: moeder weer flink en gezond zou won was hij ingesluimerd. Reeds vroeg sb de zon aan den hemel. Vrooli.ik spreid zij haar warme zonnestralen uit over bootje, waar do kleine jongen nog ru in lag te slapen. Eindelijk ontwaakte Vreemd keek hij rond waar hij was. I opeens dacht 'hij aan zijn werk. Eindt was hij hij zijn doel gekomen. Yrw sprong hij nu uit het bootje, nam de m op zijn rug en ging diep het hosch in gauw had hij zijn mand gevuld. R moest hij een poosje rusten Toen hij t poosje gezeten had, stapte hij weer i het bootje in en roeide weg. Neg voor het donker was, kon hij het boojte f leggen. Nu de mand er uit en gauw n huis. Zachtjes deed hij de deur open. moeder niet wakker te maken als zij si Afsar wat is dat nu, zag hij daar niet Priester staan. Op zijn teenen sloop zachtjes naar het hed van moeder, wat was zij bleek. De Kanelaan hnaldei zachtjes naar zich toe en vertelde dot moeder naar den hemel was gecaan daar voor altijd gelukkig was. Toon dat hoorde, barstte hij in tranen uit. 1 delijk bedaarde hii een beotie en verb toen wat hij gedaan had. Bij goede a schen werd hij opgenomen en zoo heeft nog gelukkige dagen gekend, wnt hij goede brave zoon ook wel verdiende. Annie Kj 't Wintert. (Om van buiten te leerenV Wintert ak'lig. :n heur won in" Heeft ze vuur, noch brood, noch licit Arme moederl immer waakt zij, Bij de wieg van 't kranke wicht. 1 't Wintert ak'ligdoor de reten Dringt de kou in guren stroom, Winden schokken 't schamel huiskee Wekken 't kindje uit zijn droom. „Moeder! zou 't al morgen wezen? ,,'k Voel geen lust tot slapen meer! i „Luister, Moeder, hoort ge ginder „Niet een stem, zoo zoet en teer?" „Stil mijn kind, 't is nog het uur ni> „Van ontwaken: slaap maar zacht; „Leg je hoofdje nog wat neder, „Tot de zon door 't venster lacht." „Moeder, Moeder!'t is een kindje „Hoor., daar spreekt het., hoor tocb< ,,'t Roept mij!., 't wil vast spelpn.. zal „Met dat kindjemedegaan?.. Stil is 't.de arme moeder luister! Naar de stem, die 't wichtje riep. Tot de morgenzon door 't venster. Straalde op 't kind, dat eeuwig slieï 't Wintert aaklig.in heur woninj TT reft ze vuur, noch brood, noch licht' Arme moederl waart gij ook maar Ingeslapen met uw wicht! Jan van Scbl Lange Raamsteeg 3'. f*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 14