T Gust ruischte een aar uit, blies het kaf
weg en pikte de korreltjes uit zijn hand op
Een dingen gaat mij niet, meester,
'k Vrees maar dat ik later, ten eeuwige
'dage, met 'nen kruiwagen mijn oogst zal
binnenhalen. En dat zou toch niet heele
maal rechtvaardig zijn.
Watto? vroeg de meester.
Wel ja, dat als ik sterf, ik ook met
'nen kruiwagen verdiensten bij de schuur
,van den Hemel zal aankomen, en andere
menschen daar met wagens en koppels
paarden zullen binnenrijden.
Peinst ge dat gemeend, Gust?
Peinzen wel niet, doch ik betrouw
bet spel maar half en half. Daar zijn hier
op ons parochie menschen, die alle dagen
paar de Mis kunnen gaan en te Commu
nie. Zullen die niet zwaarder geladen zijn
dan ik, met mijn werk op den akker en op
jde hofstee? Daar zijn ginder die Zusters,
waar ons Miekon bij naar school gaat. en
"'b alles laten hebben om hier bij vrcem-
po menschen school te doen.... Van u
wil ik niets zeggen, anders zoudt ge zuur
«ien.... En onze Pasfoor! Als die gewild
bad, die zou een ander baantje gehad heb
ben, en rijk cn rustig geleefd. En die is
bier bij ons komen wonen, en die blijft
/tot li ij dood gaat, om ons naar den hemel
jte leiden, en voor niets anders. De men
schen zullen allen met 'nen zwaarderen
last naar den hemel rijden daji ik. Ik zal
daar weer aankomen met mijn kruiwa-
genljo. Meent ge dat ook niet meester?
Neen, Gust, dat meen ik niet. Gij kunt
Öaar zooveel oogst binnen brengen als de
andero menschen, want alles is daar gele
gen aan do liefde tot God, waarmee wij
onze zaken doen. Als gij zaait en maait, en
krult en dorst, maar dat doet om God, uft
liefde voor Hem, en omdat Hij u in
uwen stand gezet heeft, en de Pastoor en
elkeen zullen dik beloond worden op één
voorwaarde: dat zij al hun werk doen uit
liefde tot God. Leggen zij veel liefde in
schooldoen en spreken en Biecht hooren,
'en Mis doen en de rest, dan wordt hun
kar zoo zwaar geladen als uw kruiwagen
En anders, ja, anders weegt uw vracht
zwaarder!
Aardig! mompelde Gust, en hij trok
zijn kruiband in zijn nek.
Luister, zei de meester, Mieken hebt
gij gebeden, eer gij uw boterham at?
Ja ik, meester! zei de kleine en ze
lachte met haar handje-vol pruimenspijs.
nemel dan, Gust, dan telt elke beet
voor den Hemel, manlief, dan eet dat kind
ter eere van God, net 'lijk elke kruiwagen
van u telt voor den hemel. Is dat niet
schoon? Elk in zijn slaat moet alles doen
ter eer van GodAls gij dan één
schoon verdiensten oplegt, legt God zelf
er wel tien bij. Als ge wilt, zult ge met
een zwaren wagen nog niet toekomen voor
den Hemel. Zoo is het!
Gust zijn oogen gingen al wijdér en hel
derder open:
Ja schoon; daar krijgt 'ne mensch
mood bijl
Hij stond op, schoof don kruiband aan
de priemen, speekle in zijp banden en
reed voort:
Moester, vriendlief, gij bobt er zelf
bij mij al een schoof bijgelegd! Laat Qnze
Lieve lieer met de andere nog maar klaar
komen. VooruitNu zou 'ne mensch
nog meer lust krijgen om de kerk in te
rijden!
COBALD EN ZIJN VRIEND.
Een sprookje van Oom Wim.
VI
Voorzichtig Cobald! voorzichtig Toto,
bet ijslaagje is dun, erg dun en al is de
last van jullie beiden ook niet veel in kilo's
uitgedrukt, toch zou dat gewicht te zwaar
kunnen zijn, fluistert Asa, bezorgd als hij
is zijn beide kameradon toe, doch deze gaan
langzaam en onverschrokken voort en
fcebben voor 't geval het ijs ook breekt, klei
ne plankjes aan de voeten gebonden, die
dienst zullen doen als vlot, zoodat nu alle
gevaar is uitgesloten.
Maar geen nood! De kant is al bereikt
en zo hebben de voeten al vrij en klauteren
al, behoedzaam en voorzichtig langs den
hoogen wal op en naderen zoo van beide
kanten de bijnaslapende wacht en hup!
yoor deze weten wat te gebeuren staat, daar
sluift het fijne poeder in de lucht en reeds
vallen hun^oogen dicht en zinken hunne
hoofden tof op de borst en slapen zij gerust
voort in diepen, vasten slaap, en zoo zullen
zij blijven slapen volle zes uur eer de
kracht van dit poeder is uitgewerkt, maar
dan ook is de gevangene al lang vrij en ter
plaatse, waar op dit oogenblik reeds een
[waardige ontvangst hem bereid wordt.
Volg mij Toto, volg mij!
Ja overste, ik blijf in uw spoor en
irolg
.Mondje toe Toto! Nu over het voor
plein, het bordes op, waar de twee inge
drongen schildwachten vast niet vermoe
den zullen, dat er menschelijke wezens tot
hier reeds zijn doorgedrongen. Pas op. en
neem den linkergast voor jouw rekening,
ik zal den anderen kameraad onschadelijk
maken.
Goed Overste! Zoo zal ik doen.
En zoo scheiden ze en volgen elk dpn
weg vooraf bepaald. Door de groote bak
ken, waarin dichtgpdekte ofeanders staan
voldoende gedekt, zijn ze zoo aan den trap,
die naar hoven leidt en eer het maantje
eventjes komt turen door de inmiddels wat
opgeklaarde lucht: het sneeuwde al lang
niet meer hebben ze hun doel bereikt;
klauteren ze behendig langs de gekromde
ruggen naar boven en voor ze kunnen grij
pen, vallen reeds hunne armen slap langs
bunnen lichamen en slapen zij in, en blij
ven zoo liggen, tot hPt zonnetje hen wekt,
onbewust van het gebeuren van dien
nacht.
Ziezoo mijn vriend! dat is het tweede
sfel, dat thans in het Droomenland is aan
gekomen. Nu is het grootste deel van ons
.werk volbracht.
ITeb je hamer en boor en zaag nog in den
'gordel mijn vriend, ynor het geval we deze
gereedschappen noodig hebben.
Meegenomen heb Ik ze Overste, zoo
'ik ze niet verloren heb, moet alles nog ter
plaatse zijn. Ik zal eens onderzoeken. En
Lij zoekt on vindt en stelt Cobald gerust.
Goed zoo Toto, nu zal geen deur zoo
'dik en geen slot zoo groot en geen grendel
zoo vast zijn, of we zullen er komen. Volg
mij! Hier door het kelderluik.
En beiden wippen naar binnen en ko
men zoo in den halfdonkeren gang, slechts
verlicht door het zwakke licht van een
kleine lantaarn en aan 't eind van dezen
gang, zien zij duidelijk twpp donkere ge
stalten van verre zich afteekenen tegen
den wittpn muur als vreemde spoken
en daar.... is nu het einddoel van onzen
tocht Toto; daar vinden we, wien we zoe
ken envinden zullen.
Langzaam maar kameraad! Blijf in de
schaduw. Kijk ze kloppen hun pijpen uit
en vullen ze opnieuw. Voor ze de lucifers
aanstoken moeten we het poeder gestrooid
bebhen boven hunne oogen: kom thans is
bet oogenblik ons wel gunstig en zie
Voort kruipen die twee den langen gang
af en plots daar klimmen ze langs hun
knieën naar boven, wippen op hun schou
ders en reeds stuift het in de lacht en
feeds vallen hun oogleden zwaar neer en
slapende rollen ze langs den piuaï en lang
uit slapen ze ongestoord en vast voort, tot
de volgende wacht tegen den morgen ze in
doze houding vinden zal.
Ziezoo Toto; nu kun je vrij spreken!
Hier is niemand die ons hooren zal, of het
moest hem zijn, dien wij zoeken.
Waar is ie dan Overste!
Wel, hier achter de deur. Wacht een
oogenblik! dan zul je het hooren.
En Cobald wipt naar boven; springt op
het plankje waarop het eten van den ge
vangene wordt naar binnen geschoven
en.klopt.
„Hoor ik wat?" klinkt een stem van
binnen.
Cobald klopt harder.
Doe open het raampje en laat mij
binnen.
En de grijsaard doet het raampje los en
daar springt Cobald naar binnen, wipt op
den schouder van zijn vriend en fluistert
l:em in 't oor, dat alles gereed is te zijner
redding en geen gevaar meer te duchten is.
Lieve, trouwe vriend zegt de gevan
gene, hoe kom jij hier?
Niets vragen! Eerst hier weg en dan
vertellen.
Maar hoe komen we hieruit, de deur
is op slot en de grendel is stevig en de
sleutel is vast niet bij mij.
Hier is de sleutel, zegt Toto, die in
middels ook is hinnengesprongen; ik heb
eventjes de zakken der wachters doorzocht
en één van deze reuzen had dat gevaarte
in zijn binnenzak zitten. Hier is ie.
Do grijsaard lacht en neemt den sleutel
en dra knarst het slot en open gaat de deur
en daar gaan ze heen met Cobald aan het
hoofd, de vrijheid tegemoet.
(Wordt vervolgd).
CORRESPONDENTIE.
Gerard Griindemann, Leiden.
Dat eerste verhaaltje is al heel aardig
en laat ik ook plaatsen; wil je vandaag al
eens küken. Maar. als je nu weer eens iets
maakt, maak het dan een bpetje langer en
met wat meer zorg. Het oog wil ook wat
hebben, mijn vriendje. Dag Gerard! Groet
jes aan vader en moeder!
Emile Duyra, Leiden. Flink
zoo Emil! Dat heet ik werken! Ik wist wel
dat er wat aan haperde anders was jij wel
van de partij: „Brussel" krijgt direct een
plaats. Jouw stukjes worden graag gele
zen en. zijn het plaatsje ook wel waard.
Wat Is Brussel mooi hé!? Dat is toch weer
heel iets anders dan Antwm-npn of Am
sterdam, niet? Ik zie het volgend verhaal
tje met spanning tegemoet. Dag Emilel
groet je ouders van me! Je moet je bijdra
gen goed bewaren en opplakken, dan zie ik
ze in de Kersfvaeantie eens allemaal bij
elkaar. Doe je dat?
Gerard de Kier, Lelden.
Het dn-1) me nlnizier te hooren Gerard, dat
het horloge gopd bevalt enprecies
ioont. Bewaar het maar, mijn vriendje en
blijf ook voortaan met ons meedoen. De
twee kleine verhaaltjes worden geplaatst,
maar nog even geduld, vriendjes! Dag jon
gens. Groeten aan vader en moeder!
Jan van Schie, Leiden
Mooi versje mijn vriendje maar, maar!.
is dat nu eigen wprk? Ik wou, dat het
waar was, dan schoof ik dadelijk aan de
rednctioneele tafel een stoeltje bij. Maar,
om je een ploizier te doen, laat ik dit versje
plaatsen met het bekpnde: „Om van buiten
te loeren" er boven. Groet moeder van mei
Dag Jan!
Corrie Timmermans, Hazers-
w o u d e. Wat 'n allerliefst versje is
dat Corretje! Als je dat nu eens zelf ge
maakt had, was ik heusch trotsch op zoo'n
nichtje. De volgende week, moet je eens
goed kijken: ik wed dat „Klein Moedertje"
dan werkelijk voor ons staat en jou goedag
zegt. Kijk eens. Dag Corriel
De zakdoek des Konings.
Het geviel, niet lang geloden, dat koning
Haakon van Noorwegen bij de een of an
dere openbare plechtigheid zijn zakdoek
liet vallen. Iemand uit het publiek beijver
de zicb»het koninklijk kleedingstuk op te
rapen en het Zijner Majesteit eerbiediglijk
toe te reiken.
Deze toonde zich zeer dankbaar. „Ge
beseft niet, goede vriend, hoe belangrijk
dit voorwerp is, dat ik dreigde te verliezen,
en hoe verheugd ik ben, het weer terug te
Lebben, want in trouwe, het is de eenige
zaak in het koninkrijk, waarin uw koning
Let recht h'eeft zijn neus te steken".
Aldus vertelt Gérard Bauer in de „Echo
de Paria".
De verjaarsgeschenken.
O, mannie, ik moet je wel vertellen,
wat ik voor je verjaardag gekocht heb,
zei het jonge vrouwtje, dat haar groote
geheim niet langer bewaren kon. Nu
raad eens? Een mooie gekleurde mat om
voor m'n kaptafel te leggen en 'n bronzen
beeldje voor den schoorstoenmante] in 't
salon. En.en weet je al wat je mij zal
geven?
Nu, ik denk 'n veiligheidsschcermes
en 'n paar zilveren manchetknoopen.
Moderne annonce.
Een lieve zindelijke poes gratis te be
komen, alleen voor vegetariërs.
Onbillijk.
Conducteur: U zult voor dezen Jon
gen moeten betalén, mevrouw.
Dame: Onzin, ik heb nog nooit voor
hem betaald.
Conducteur: Dan zult u toch eens
moeten beginnen.
Dame: Geen kwestie van.
Conducteur; U moet voor dezen jon
gen betalen, anders laat ik den trein stop
pen en zet ik hem er uit.
Dame: U behoeft niet te denken, dat
dat de manier is om mij te doen betalen.
Conductur: U moet 't reglement van
de spoorwegmaatschappij kennen, me
vrouw. Hoe oud is de jongen?
Dame: Hoe kan ik dat nu weten? Ik
heb hem nooit eerder gezien.
Prettig op visite.
Ben je den heelen middag bij de Wil-
lemsen's op visite geweest?
Ja. Er waren een heeleboel bezoekers
en telkens, als er een weg ging, begonnen
de anderen zóó veel kwaad van hem te
spreken, dat ik niet eerder durfde weg
gaan voordat al de anderen weg warenl
Dan maar wat anders.
Vegetarische dame: Hier heb je een
kwartje, maar beloof me dat je or geen
vleesch voor zult koopen.
Vagebond, geestdriftig: Ik zal het nog
liever verdrinken, juffrouw!
Het eenlg doel.
Hij (in den schouwburg): Waarom ge
bruik je je tooneelkijker niet?
Zij: Omdat ik vergeten heb, mijn bril
janten ringen aan te doen!
Anna van Diemen, Noord
wij k e r h o 111. Zoo Anna heb jij op
Koninginnedag zooveel pleizier gehad en
genoten. Iemand die zoo'n feest in zoo leu
ke versjes kan beschrijven, moet er hij ge
weest zijn, of een reuzen fantasie hebben;
is het niet zoo? Dag Annal De volgende
week eens goed uitzien.
Cornelia Bos, Hazerswoude.
Wel, mijn beste vriendje, dat opstelletje
is goed naverteld. Ik geloof, dat wij allen
„De gefopte Herbergier" wel eens lazen.
Maar wat geeft het ook! Er zijn er nog al
tijd, die niets van deze mooie -fopperij af
weten. Daarom krijgt^jouw verhaaltje wel
een plaatsje. Maar nog een beetje geduld.
Er wacht nog heel wat en meer ruimte
kunnen we onmogelijk vergen, zou het
niet. Dag Cor! Maak maar wat nieuws,
voor later!
Huub Hoppenbrouwer, Al
phen aan den R ij n. Jij bent
er vroeg bij mijn vriend! We hebben geluk
kig nog geen ijs en met het ijs „winterver
maak". Ik zal dan ook met het plaatsen
wachten en dan.... is het opstelletje veel
te kort. Minder, dan drie bladzijden is bijna
niets, als het gedrukt is. Die lange artike
len van mij, zijn nog maar vier bladzijden,
klein geschreven nog wel. Je begrijpt dus
dat jouw verhaaltje haast niet, met twee
brillen gewapend, te vinden zou zijn! Dag
Huubke tot Januari, dan zie ik je weer.
Ds volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven 'en met het be
antwoorden der ingekomen vragen voor
„De "Vragenbus". Dag jongens!
Oom Wim.
Brussel.
(Ter herinnering aan mijn vacantia 1925)
BoemI Daar stonden we dan, mijn neef
Henri en ik in 't station „du Nord" van
Brussel. Onder de overkapping dacht ik
och, hoe zal dat vandaag met ons beidjes
afloopen, want Brussel is grooter dan Kat
wijk,* maar afijn, ik stelde mijn vertrouwen
maar op mijn grooteren neef, die niet voor
de eerste maal In de Belgische hoofdstad
kwam.
Met de stroom van volk gingen- we naar
den uitgang en stonden weldra voor een
met prachtige gebouwen omringd plein, al
waar een ontzettende drukte heerschte van
trams, automobielen, autobussen, mator
en gewone rijwielen en voetgangers. Door
al het gekriael baanden we ons een weg
naar de rue Netif. Dit is een zeer drukke
straat, waarin prachtige winkels en maga
zijnen. In één dezer magazijnen traden we
binnen. Hier was een gezellige drukte en
van alles was er zoowat te koop, en veel
was er, wat mij bqvlel, doch het bleef hij
zien.
Voor de mooie artikelen was mijn beurs
to plat en voor het in mijn oog minderwaar
dige. had ik geen zin. Al kijkende en trap
pen klimmende waven we tot op de derde
galerij beland. Van deze hoogte leverde een
blik naar beneden in het magazijn een
mooi schouwspel op. Het geschuif der voe
ten en het geroezemoes der stemmen, was
een snort, verwegzijnde, eigenaardige mu-
ziek. Opeens drukte mijn neef op een
knopje en keek mij lachend aan. Ik dacht
..Wat zal die grappenmaker nu weer uit
halen". Een oogenblik daarna werd de deur
en een paar hekjes geopend en zei een
geunifórmde tegen ons: s. v. p. messieurs
en nood)ede ons zoo uit tot instappen. Bij
die woorden voelde ik mij 5 centimeters
grooter worden! En ik keek daarbij mijn
neefje eens aan, want wat mijn eergevoel
streelde, was voor hem een soort van belee-
diging, daar hij zich zelf een hevige „Fla-
migant" noemt Want het Fransch. in een
Vlaamsche stad, zooals Brussel toch eigen
lijk is, is een doorn in zijn oog! Met de lift,
want dat was het, waarin we gezeten wa
ren, reisden we tot den beganen grond van
het magazijn. Al spoedig stonden we weer
in de straat. Hier viel mij op, dat ik zoo
veel zuiver Hollandsch hooTde spreken,
waaruit af te leiden viel, dat ik niet de
eenige Hollander in Brussel was, maar dat
meerdere miiner landgenooten hun vacan
tia in Klein-Parijs doorbrachten.
Aan het einde der straat stonden we
voor den Vlaamsehcn Schouwburg, aan de
eene en aan de andere zijde het Postkan
toor, beiden reuzen gehouwen. In laatst
genoemd gebouw gingen we postzegels koo-
1 pen en konden zoo daarbinnen een kijkje
BIJ den slager.
Het meisje was bleek. Zij hield het
gericht op den man, die voor haar aloi
een grooten, bruten kerel met een Tljfe
scherp mes in de hand, gereed om het
gebruiken.
Hebt gij dan heelemaal geen hu
meer? vroeg zij.
Neen! antwoordde de brute kerel a
rauwe stem.
Nu, zeide het bleeke meisje, geef
dan maar voor twee kwartjes lever!
De gestrafte taalmeester.
Een taalmeester heeft den nacht in
logement doorgebracht: bij zijn vertrekt
hij de rekening in, die men hein aanbij
en glimlacht.
Zou er een abuis op uw nota zjj;
vraagt hem een bediende.
Ja, een klein abuis; er staat voormj
dejeuner: een omelette met één t, in p]jj
Vc^n twee.
O! dat is gemakkelijk te verbeten
mijnheer.
En de bediende verhoogt de rekening
volgt: „Een ommelette met twee thee."
In de bioscoop.
Zit je daan goed?
Best.
Kun je goed op het doek kijl.cr?
Uitstekend.
Tocht het er niet?
Heelemaal niet.
Is 't een makkelijke fauteuil?
't Kon niet beter.
Laten we dan van plaats verwiss
nemen. Onnoodig to zeggen dat het druk 1
was, maar wel is het de moeite, te ver
melden, dat de vestibule en de publiekka-
mer mooi beschilderd zijn. Door een zij
straat kwamen we op 'n broeden Boulevard,
en weldra ontwaarde ik een trotsch ge
bouw, hetgeen volgens zeggen van neef
Henri, de Beurs was. De voorgevel is ver
sierd met prachtig beeldhouwwerk en zes
reuzen kolommen.
(Slot volgt).
Van twee Jagers.
Er was eens een jager die Koen heette.
Van zijn vriend Brander had hij gehoord,
dat er een beer in het bosch was, die al den
honing stal. Nu zou hij hem eens schieten,
daarom ging hij vroeg op stap om den beer
die kunsten af te leeren. Hij had veel kruit
en lood meegenomen.
Hij zocht den heelen dag maar vond
hem niet. Alles had hij verschoten aan
klein wild. Maar toen hij aan de hut kwam
van zijn vriend Jaap do Brander, daar zag
hij, o wee! den beer. Hij deed zich te goed
aan wilden honing in den boom. Koen
gooide alles neer wat hij op zijn rug had.
Hij rekende op zijn vriend, dat hij hem wel
helpen zou. Nu ging hij naar den boom toe
en bleef er onder staan. De beer kwam nu
naar beneden maar toen hij op zijn ackter-
pooten op den grond stond, pakte hij zijn
voorpooten vast, die hij om den boom ge
klemd had. Help Brander, riep nu Koen,
ik heb den heer gevangen. Maar huurman
liet zich roepen. Maar toen al zijn goToep
niet hielp begon hij te smeeken, ach buur
man help me toch. Maar buurman deed
bet licht uit en ging naar bed. Den gan-
schen nacht zoo stond Koen met den beer
in de handen: angstige uren maakte hij
door. Tot eindelijk de dag begon en zijn
buurman hem helpen kwam. Zijn huurman
hief den bijl op om don heer den kop in te
slaan. Halt! huurman, dat komt mij toe,
niet waar. Hou jij Bruintje even vast dan
zal ik hem eens op zijn hersens tikken.
Jaap was een stoeren vent. pakte Bruin
tjes klauwen vast en jager Koen was vrij.
Nu buurman, hoe maar vast, jij sliep van
nacht zoo goed en ik heb honger nou, dus
ik ga even eten. Man sehreeuw maar niet
zoo hard, ik zal je heusch niet vergeten. Zes
uren gaan voorbij, voor huurman waren het
eeuwen. Eindelijk zag hij in de verte Koen
aankomen met zijn zwaren hifi. Nooit was
hij zoo blij geweest, als op dat oogenblik.
Koen zei nu, huurman hou hem recht, dan
kloof ik hem den kop. Nu huurman, zeide
Koen, ik hoop dat je deze les nooit verge
ten zult: Met dezelfde maat waarmee men
uitmeet, krijgt men ook ingemeten.
Agatha Kieft.
Een slimmerd.
Er was eens een groot hosch en midden
in het boseh woonde een herder met scha
pen. En in dat hosch zelf waren veel wol
ven. Op zekeren keer wou de herder met
zijn schaapjes uitgaan. Fn een der jongen
had hij in den stal ge'afen, dat lammetje
had zijn pootje bezeerd. Toen de herder al
eenige uren geloopen had kwam er ineens
hij het stalletje een wolf loeren of hij ook
soms het zieke lammetje te pakken kon
krijgen. Eindelijk had hij het deurtje ge
vonden en nu was het een kleinigheid voor
den sterken wolf om binnen te komen en
hij kwam binnen en pakte het arme
lammetje en liep er he.pl hard mee weg
diep het boseh in. Eindelijk stond de wolf
stil en het lammetje zei: „Mijnheer wolf
laat mij jouw mooie stem eens hooren?" en
dat doed hij, hij liet het lammetje los en
toen huilde hij zoo hard, dat alle honden
het huis uitliepen en den wolf nazetten Het
lammetje was gered en holde op drie poo-
ten naar den stal. En toen 's avonds de
herder thuis kwam. vond li ij zijn lammetje
goed en wel in den stal en wat was hij
verbaasd, toen hij van de ondeugende stre
ken van d«n wolf hoorde. Zoo'n slimmerd!
Gerard Griindemann,
Witte Singel 88, Leiden.
Groots droefheid.
In een klein huisje lag een arme vrouw
ziek te bed: Haar man was reeds vroeg
gestorven. Zij had één jongetje van 8 jaar.
De kost moest zij zelf verdienen en dat
deed ze met naaien voor andere men
schen. Maar nu lag ze ziek te bed. Al het
geld was op en ze hadden geen stukje
brood meer in huis. Piet, zoo heette de
jongen, moest vanavond zonder eten naar
bed, maar hij klaagde niet. 's Morg<
vroeg ging hij er al op uit om wat t
dienen. Den heelen dag had hij al gé
pen maar nog niets verdiend. Hij vond!
zoo naar, als hij 's avonds niets voor bi
der mee kon brengen. Zoo was
weer dezen dag. Bedroefd ging hij t.
huis terug. Gelukkig sliep moeder. H
zachtjes ging hij op een stoel naast het i
zitten. Al gauw was ze weer wi
sloeg haar oogen op en glimlachte bi
lieven jongen toe, trok hem naar zich i
en kun8te hem. Zij zonk weer terug
haar kussens. Den volgenden moij
kwam de dokter en zeide dat moedert
sterkende middelen moest hebben. Piet
weer naast zijn moeder en vroeg zich:
ven af, waar hij het toch wel vandi
moest halen. Opeens kreeg hij een
idee. Hij zou als het donker geworden i
stil de deur uitgaan om kievitseieren
het bosch te gaan zoeken. Nu sliep n>
der, gauw ging hij de deur uit en liep ra
het water, maakte een klein bootje loi
roeide weg. Het was reeds diep in
nacht, rust en kalmte lag over het wM
Ook Piet lag rustig in het bootje te
pen. Met de gedachten hoe blij hij i
moeder zou maken, als hij een mand
met eieren thuis zou brengen en hoe:
moeder weer flink en gezond zou won
was hij ingesluimerd. Reeds vroeg sb
de zon aan den hemel. Vrooli.ik spreid
zij haar warme zonnestralen uit over
bootje, waar do kleine jongen nog ru
in lag te slapen. Eindelijk ontwaakte
Vreemd keek hij rond waar hij was. I
opeens dacht 'hij aan zijn werk. Eindt
was hij hij zijn doel gekomen. Yrw
sprong hij nu uit het bootje, nam de m
op zijn rug en ging diep het hosch in
gauw had hij zijn mand gevuld. R
moest hij een poosje rusten Toen hij t
poosje gezeten had, stapte hij weer i
het bootje in en roeide weg. Neg voor
het donker was, kon hij het boojte f
leggen. Nu de mand er uit en gauw n
huis. Zachtjes deed hij de deur open.
moeder niet wakker te maken als zij si
Afsar wat is dat nu, zag hij daar niet
Priester staan. Op zijn teenen sloop
zachtjes naar het hed van moeder,
wat was zij bleek. De Kanelaan hnaldei
zachtjes naar zich toe en vertelde dot
moeder naar den hemel was gecaan
daar voor altijd gelukkig was. Toon
dat hoorde, barstte hij in tranen uit. 1
delijk bedaarde hii een beotie en verb
toen wat hij gedaan had. Bij goede a
schen werd hij opgenomen en zoo heeft
nog gelukkige dagen gekend, wnt hij
goede brave zoon ook wel verdiende.
Annie Kj
't Wintert.
(Om van buiten te leerenV
Wintert ak'lig. :n heur won in"
Heeft ze vuur, noch brood, noch licit
Arme moederl immer waakt zij,
Bij de wieg van 't kranke wicht. 1
't Wintert ak'ligdoor de reten
Dringt de kou in guren stroom,
Winden schokken 't schamel huiskee
Wekken 't kindje uit zijn droom.
„Moeder! zou 't al morgen wezen?
,,'k Voel geen lust tot slapen meer! i
„Luister, Moeder, hoort ge ginder
„Niet een stem, zoo zoet en teer?"
„Stil mijn kind, 't is nog het uur ni>
„Van ontwaken: slaap maar zacht;
„Leg je hoofdje nog wat neder,
„Tot de zon door 't venster lacht."
„Moeder, Moeder!'t is een kindje
„Hoor., daar spreekt het., hoor tocb<
,,'t Roept mij!., 't wil vast spelpn..
zal
„Met dat kindjemedegaan?..
Stil is 't.de arme moeder luister!
Naar de stem, die 't wichtje riep.
Tot de morgenzon door 't venster.
Straalde op 't kind, dat eeuwig slieï
't Wintert aaklig.in heur woninj
TT reft ze vuur, noch brood, noch licht'
Arme moederl waart gij ook maar
Ingeslapen met uw wicht!
Jan van Scbl
Lange Raamsteeg 3'. f*