Patiënt gomhodelijk: Dal is dan zno- Vi-t'l als Pon samenzwering in con kies- Nict vleiend. Was jij niet verbaasd, toen je hoor- r'|dn.! ik op mijn leeftijd nog ging trou wen? ja. is was-verbaasd, maar niet over jon! Een auteurshuishouden. ..En lieb je nu lieusch honderd gulden voor dat korte stukje gekregen, man lief? Hoe lang ben je er wel mee bezig geweest?" ..Eon dag of twee, drie, denk ik." ..Dal is dus 40 a 50 gulden per dag of circa 300 in de week en dat maakt 1200 por maand. Nu van zoowat 15 duizend gul den per jaar kunnen we toch best een auto houden-" Haar kookkunst. Zij zaten vóór liet eerst aan den door baar bereiden maaltijd. Hel doet mij genoegen, zeidc zij, dat Hol u smaakt. Moeder dacht, dat ik niet koken kon. Ze zei altijd: je kunt maar twee dingen behoorlijk klaar maken, dat is tomalensla en pruimensla. 0. zeide hij. En welk van de twee is dit gerecht nu? Uitlegging Zeg eens, pa. wat is dat. hel dier lijke in den menscli? Wel, dat is als iemand een lintworm beeft. Omschreven. Onderofficier: ,,'k Wil nu juist niet zeggen, dal je een aartsdom gezicht bobt. maar als je in den spiegel ziel. hoeft de andere een vreeselijk dom uiterlijk." Huichelen A.: Menschen, die huichelen, kan ik niet uitstaan! Daar lieb je noü bijvoor beeld die Gerritsen B.: Maar dat is toch oen vriend van je? Ja. in schijn: ik ben altijd vriende lijk tegen hem: maar om zijn huichelen heb ik een hekel aan hem! De man van zijn plicht. Mijnheer, in dit compartiment mag niet gerookt worden. - Dat weel ik, conducteur, maar aan gezien ik op liet oogenblik de eenige pas sagier ben Hier mag niet gerookt worden, me neer: al zat er geen,sterveling in het com partiment dan mocht er nóg niet gerookt worden. De waarschuwing Z: De mail' van Marie iiöeint haar z'n appeltje en de perzik van z'n boom gaard'. Waarom" zog jij dat ook niet'eens tcgén ui ij? Ilij: Ik wil 't wel doen. Maar vergeet niet dat .Marie's man in den tuinbouw' is. Je weel: ik ben in den vischhandel. Onverwacht antwoord. Mevrouw (de dienstbode bij bet drinken uir de cognacflesch verrassend): Anna, dat is sterk Anna: Ja, mevrouw, èrg .sterk is-ie! Ook een reden. Conducteur: Wat. oen kaarlje-half- geld voor dien heer. mevrouw? Dame: Ja. Hij heeft nog minder ver stand. dan een kind van twaalf jaar. Ondeugend Zeg eens. collega, 't spijt me dat zeggen moet. maar je gedichten laten volkomen koud! - Zoo? Nu, dat kan ik in elk geval y do uwe niet zeggen daarin toch zooveel opgewarmds voor. - Wat het ergste is. Schilder: Mooi. Breng dit sc-luldeH nu maar naar de tentoonstelling. pas op. de verf j is nog nat. Kruier: 0. dat hindert mij niets.Ji bob oen oude jas aan. De gelukkige. Hebt u geboord, dat Jansen z'n doi-fc. ter gaat trouwen? Nee. Wie is de gelukkige? Jansen! COBALD £N ZIJN VRIEND. Een sprookje van Oom Wim. TIL Dat had ik niet gedacht, oude vriend. Ik meende, dal men hier. was als in de onderwereld Gedacht! Juist zoo denkt ieder, die rechtschapen door bet leven gaal Wie liet hart heeft op de rechte plaats en geeft van liet zijne; wie lief beeft zijn evennaaste en houdt van alles wat goed is en schoon, die kan zich niet voorstellen, dat er men schen zijn, die anders doen anders bande len. Zoo is het leven! Maar kom, ik zal een dekentje balen, anders zou mijn vriendje kou lijden in den langen nacht, en dat ware de gastvrijheid Ie kor! gedaan. En de,grijsaard neemt een zijner weinige dekens, wikkelt Cobald daar in. als een moeder haar kindje in de wind sels pakt en bet duurt dan ook niet lang cl de oogon van den kabouterboofdman vallen toe en bij slaapt en droomt vast en zeker van die slechten graaf temidden zij ner schatten, en te midden van zijn over vloed en van den edelen grijsaard, die trots zijn armoede. Cobald een gastvrijheid schenkt, die niet onbeloond mag blijven. De nacht is voorbij. De opgaande zou beschijnt hel besneeuw- d« landschap. Een straaltje valt op Cobald s gezicht en bij schrikt wakl>er alsof bij aangeraakt wordt met een iooverslokje en als bij de ougonopenslaal, dan ziet hij den ouden man aan het Teister.slaan, blikkend in liet be sneeuwde landschap voor bom én ziende in do lichting van den burcht, waar bij woont, die toonde lager te slaaan dan liet kleine fcaboutervolkje; hoe nederig ook ge plaatst in bet leven. Goeden morgen Cobald, én hoeft de rust mijn vriendje opgewekt tot nieuwe levenslust? -r- Dank U edele gastheer. Mijn rust schonk mij nieuwe krachion om mijn dak- taak te aanvaarden. Maar nu? Wal moet ik doen, om zooveel gastvrij- beid te beloonon? Ik lieb geen geld en kan dus in klinken de munt mijn dank niet betalen; boe graag ik liet zou wenselien. Neen Cobald! ik verlang geld noeli dank. Wat ik deed, was plicht en (Te ver vulling van een plicht sluit een dank in zich. Zoo spreekt een waar edelman, dier bare vriend. Maar komaan! Ik zal u iets geven, wat meer. waarde heeft, dal geld. Ik goof U zie hier! een fluit. Fluit drie keer en. zijl gij in gevaar: oiis leger staal klaar om u te redden. Zijl git-in nood; fluit en.wij zijn aan uw zijde; bobt gij honger, fluit en.... de onzen brengen, wat dien honger stillen zal; liebl gij dorst, fluit weerom en waar gij ook zijl, een der onzen anl u opsporen en uw dorst zal goloscht worden, zoowaar ik. Cobald ben. de aanvoerder van 20M0 sol dalen, op wier hulp en steun ik nog nooit tevergeefs rekende en daarbij weet wel, edele grijsaard, dat ons woord, een woord f- en dat het geen gewoonte is bij ons zijn woord te breken. En thans ga ik heen, naar het land mijner vaderen. En de grijsaard neemt de fluit aan en is overtuigd van hel woord, dat Cobald sprak en zegt geroerd: Zoo zal ik dit kostbare geschenk aan nemen ik zal liet gebruiken als ik in nood ii rkeeren zal En thans ga in vrede en de zegen van een ouden man srhonke je gezondheid, du >1 en vrede in dit leven. Tol ziens dan, want.... we zien elkander weer. Weg is Cobald en de grijsaard is weer alleen met zijn gedachten; alleen met het kostbare fluitje, waaraan uitwendig niets bijzonders op (e merken valt. De scherpe Noordenwind built en giert idoor liet woud en drijft de koude door alle reten en scheuren van muren en daken, ook van hel kleine huisje, waarin bibbe rend van de koude de eenzame grijsaard ti' lezen zit. Hij leest van lang vervlogen lijden. Hij leest van kabouters onder de aarde en van reuzen en dwergen en uymfeu en (lieren, die spraken en van zooveel andere wonderbaarlijke dingen, die wij lieden ten 'dage niet meer zien gebeuren. Hij glimlacht, de goeie man en in gedach te ziet hij voor zich dat klein opperhoofdje ricr kabouter-krijgslieden en dan.... gaal hij nog eens na, wat Cobald te zeggen bad en alles wel bezien, woonde daar ergens fcmliT de aarde een volkje van zoo'n edclo inborst en groote rechtschapenheid dat wij inenschenkinderen, die ons noemen de krone der Schepping, bij dal zelfde een voudige volkje menig lesje konden opdoen Tan groote zielenadel ui klauioi' geslacht. Kom, denkt do oude. vandaag is liet veer nog ruwer, en de koude nog nijpender. Wie zou thans mijn pad nog kruisen? Hol ware toch al te dwaas, v.vt. ik den graaf verwachtte in liet woud. Ik durf het best wagen en baal me een vrachtje van liet dorre hout. wat ik eergisteren in den steek moest laten. Kom ik ga het halen. Bij eiii weer is geen onraad te duchten. Wie niet heel hoog noodig heeft z'n neus builen de deur te steken, blijve in huis en ik ga. Ik doe niemand te kort. Tk zal strakjes lek kertjes naa'. het snorrende kacheltje krui pen en dan. laat ik de vlokjes krijger tje spelen in het veld en laat ik den wind razen en tieren zooveel hij wil. Dan deert mij de koude niet en lach ik om 's winters bedrijf. Hij gaal. .-de oude en. het zal lang duren eer hij weer den voet zetten zal over den dompel van zijn eigen woning en eer hij hel kacheltje Jioort snorren, zooals hij zich daareven voorstelde te zullen doen. Hij gaat om niet weer te keeren. (Wordt vervolgd). CORRESPONDENTIE. B e s y -en Groetje S1 u y s, Leiden. Ik was heel blij jullie tweetjes te zien. Ik begon al haast te vreezen, toen de dikke brief eindelijk kwam. Zeker laat ik de ver haaltjes plaatsen: ik vind ze zeer geschikt. 11 zou al vast eens zien, of nergens een aardig verhaaltje staat, onderteekend door oen van mijn twee lieve Nichtjes van de Hoogewoerrl. Dag kindertal! Veel groetjes aan pa en moe! Dal ooievaartje stond or ook best op Groetje en nog wel met zoó'n mooi rood pootje en dito bekje. A n t o o n d o J o n g, H a z e r s w o u d e Zoo, mijn vriendje, wou jij dal leuke opstelletje geplaatst hebben? Dal zal ik doen, maar. maak liet in het vervolg drie keer zoo lang, anders vrees ik, dat alle lozers een vergrootglas moeten opzet ten om het te vinden. Kijk vandaag eens. Ik wed, dal er ..De slimme waard" in staal en wel Ier aanmoediging. Dag Antoonl Bart Rooyakkors, Leiden. Om jou oen pleizier Ie doen en om je aan Ir porren lot het maken van een verhaaltje van minstens drie bladzijden, zal ik die twee grapjes van jou plaatsen. Maar nu reken ik er ook op. dat je zoo'n verhaaltje maakt. En boe vind je bot boek? Leuk hé! Dag Bart! De raadsels Iaat ik wel eens plaatsen! A n n i e K n a a p, Heeronstraat. Wel Annie, wat heb jij een keurig land schap geschilderd. Tk ben er ernstig over aan 't denken, of ik er niet een lijstje zal laten omzetten: zoo mooi vind ik het. Ik vind het jammer, dat jij geen prijsje ge wonnen hebt. Maar, waf kan ik er aan doen? We kunnen het geluk niet dwingen, niet waar? Dag Annie! Veel groetjes thuis! Nico en Eva Ranke, Bodegra ven. De raadseltjes waren heel goed en het verhaaltje en versje wordt ook ge plaatst, maar, nog een beetje geduld. Ik zou jullie beidjes niet graag vergeten hoor! Dag kinderen! A d v i a a n van L a turn, Lei d e n. Zoo mijn Neefje, zou jij jouw verhaaltje zoo graag willen geplaats zien. Wel, dan doe ik het'ook. Kijk maar eens een der vol gende Zaterdagen, dan zal „Mijnheer Boek worm in zijn nieewc spel" ten tooneele ver schijnen en dan is Adriaan in zijn nopjes. Dag jongen! J o h a n Mulder R o o i l Jullie bent flinke kinderen hoor en ik vind het alleen jammer, dat op no. 4 Timorstraal geen prijsje gevallen is. Om jullie dan ook nog een beetje te troosten, schiAif ik maar gauw dat briefje aan het leuke viertal en ik hoop, dat liet met Paschen heter lukken' zal. Bidt al vast eens een Onze Vadertje! Groeit klein zusje al goed? Dag jongens, veel groetjes aan moeder! R o b b e d o e s, J. e i cl e u. Zeker Robbedoes, het is ook niet prettig lieele- maal geen verhaaltje in de krant, te zien, door eigen hand gemaakt! Maar jij hebt be loofd de schade in te halen. Doe dal! Ik re ken er op eu een plaatsje is al gereser veerd. Do volgende week komt jou verhaal tje er in. De vraag behandel ik later en van 't andere heb ik niets .gehoord. Ik zal eens informceren! Veel groetjes aan vader en moeder en de stevige vijf voo jou. J o Krabbel, L e i d s n. Wat is je dat tegengevallen hé, Jo! Jij bad nog wel zoo op een prijsje gerekend en nu weer „mis". Och kind, zoo gaat het immers bij de meesten van ons! Dat is de beste (roost. En (och volhouden. Hel verhaaltje wordt geplaatst, maar een klein beetje geduld nog. Voel groeten a,an je ouders! Dag Jo!. Annie Dl eb els, beiden. Jij lienI een flinke meid. Al krijg je ook geen prijs, toch zpl een een volgenden keer mee doen, zeg je. Zie je, dat is goed gespro ken. En zoo hoort bet ook. Het aardige versje van moeders verjaardag, laat ik vast plaatsen. Ik vind bet heel, heel mooi! Dag Annie! Groet je moedertje \an me! De volgende werk ga ik door mot het beantwoorden der brieven Oom W i m De bedoelde Spreekwoorden. Opg. Ill B. (zie aanl. vorige week). Vele varkens maken de spoeling dim Paarden, die de haver verdienen, krij gen ze niet. Waar do brouwer zit. kan de bakker" niet zitten. Hij zal daar geen zeven zakken zout eten. Beter een half pi, dan een Joegen dop. Hij beeft liet galgemaal te pakken. Water bij den wijn doen. Boter bij de viscb. Mosterd na den maaltijd. Hij beeft nog wel een appeltje voor den dorst bewaard. Aren vindt geen spek in een bondennesL Gebraden duiven vliegen ons niet in den mond. Eten als een scluircndorscher. Drinken als een Tempelier. Hij heeft te diep in bet glaasje gekeken. Honger is de boste saus (de beste kok). Als de drank is in den man, is de wijs heid in de kan. De hond in den pot vinden. De muizen liggen dood voor de kast. Honger als 'n paard hebben. Beter één vogel in de band. dan tien in de lucht. Als twee honden vechten om een been, loont er vaak oom derde mee licQ.ii. De oen z'n dood. is de ander zijn brood. Men moet do tering naar de nering zet ten. Dat is honing in zijn mond. Honger maakt rauwe boonen zoel Goede wijn behoeft geen krans. Stroop om den mond smeren. Harde noten kraken. Hel genadebrood eten. Bakkerskinderen brood geven. Drink wal klaar is, eet wat gaar is. Men moet eten om ie leven, Maar niet leven om (e eten. Bitter in den mond, maakt het hart ge zond. I-Ionger is een scherp zwaard. Tierivillc van 't smeer likt de kal de kan del eer. Bij gebrek aan brood, eet men korstjes van pastei. Muizende katten, mauwen niet. Vieze varkens worden niet vet. Er worden wol eter.s gemaakt, maar uiet geboren. Wie gewerkt heeft vlug en goed. Smaken rauwe boonen zoet. Knollen voor citroenen verknopen. Kruimels is ook brood. Men kan ook van 't goede, te veel hebben. Hij valt er op aan, als de bok op een haverkist. Dat is geen spek voor zijn bek. Met honing vangt men meer vliegen dan met azijn. Lievere koekjes worden niet gebakken, maar wel lekkere. Vele koks bederven den brei. Verandering van spijs doet eten. Van zijn buik een afgod maken. De druiven zijn te zuur. Alles voor zoetekoek opeten. Een eitje niet iemand pellen. Een appeltje met iemand schillen. Beter hard geblazen dan den mond ver brand. Jo moet niet gapen, als je geen honger hebt. Hij lust zijn natje en zijn droogje. Hij eet voor tien. als een weerwolf. Wie 't laatste uit de kan wil hebben, Krijgt het deksel op z'n neus. De zee uitdrinken. Ongegund brood wordt 't meest gegeten. De kelk des lijdens tol den bodem ledigen. Hij moet het gelag betalen. Er verdrinken meer menschen in een glas dan in de zee. Hij laat zich niet de kaas van zijn brood eten. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Voor spek en boonen meedoen. Hij ziet scheel (zwart) van den honger. Zoete broodjes hakken. 't Is alles koek en ei. Eerst door den zuren appel hijten. Hoe smaakt je die peer? Eten wat de pof schaft. Zijn laatste oortje versnoepen. Een hongerige maag is een slechte raadgever. Wie drinkt zonder dorst en eet zonder honger, Die sterft zooveel te jonger. Overdaad aan spijs en drank, maakt uw ziel en lichaam krank. Van de verboden vrucht elen. Iemand hef brood uit den mond sïoolen. Een glaasje op de valreep. Naar de -vleéSchpotlen van Egypte ver langen. Nadorst hebben. T Zijn do slechtste vriichlonniet, waar aan de wéspon knagen. Klaren wijn schenken. Do kal. bij het spek zetten. ..Elk zijn meug", zei de hoer én hij at vijgi-m. Bier op wijn. geeft venijn: Wijn op hier, geeft pleizier. Roel in hel eten gooien Dal hapje gaal zijn neus voorbij Het lijkt wel snert. Zijn oog is groötcr dun zijn buik. Men kan van den wind niet eten (leven). Op zwart zaad' zitten. Al etende krijgt men trek. Hel vleesch is heler dan de beenen. Het eerste bij de soep, T laatste bij den troop. Dal is kost voor de lekkerbekken. Mol -spek schieten. Kwade noten kraken. Bij heeft paardevleësch gegeten. Voor iemand de kastanjes uit hel vuur halen. Wat de vrouw gaarne mag. eet de man alle dag. Oj) de koffie komen. Zoo lekker als kip zijn Boven zijn biertje zijn. Dal smaakt als suiker. Wat zegt u daarvan? Zoo rijk is onze taal, dat we op zooveel manieren ons we len uit te drukken. En denkt nu niet, dat dit de eenige spreekwoorden zijn, dié in eenig verhand slaan met-et en en drinken! Ik wed, als wij allen zoolden, dal we nog aan een veel grooler getal zouden komen. O o m W i m. Reisavonturen van Mijnheer Vakkei. Op een morgen in Januari 1917 was hel echt hondenweer: de lucht was grijs ge noeg om den bemmnelijksten treinconduc teur uil zijn humeur te brengen. Het waai de hard, sneeuw- en hagelbuien- vielen uit do lucht. Bij Zwolle staple mijnheer Vakkei in opu hein, die langs kleine lijntjes liep met een snelheid van 35 K.M. per uur. Roklaag den reiziger, die 5 maal moei overstappen, 17 minuten heeft om zijn ont bijt te gebruiken en een kwartier voor zijn diner. Toch was onze reiziger tamelijk goed gemutst en stond weldra voor een tweede klas coupé, mei een valiesje in zijn hand en een reisdeken. Hij opent het portier en ziel een dikke heer verdiept in een groot dagblad. Behalve verscheidene pakjes en valiesjes die overal verspreid lagen, ver spert hij den doorgang, door zijn respec tabelen omvang. Toen hij Vakkei in de ga ten kreeg, stoof hij woondend op. Hij kijkt hem aan met groote oogen en zegt: „Laat mij met rust mijnheer, ik ben hel eerst gekomen. Zoek maar een anderen coupé voor uw persoontje." Mijnheer Vakkei is nogal strijdlustig van aard en het gegrom van dezen mijnheer vermeerderd zijn lust om juist in deze coupé te reizen. Met vriendelijk gebaar steek! Vakkei »zijn reisdeken vooruit en fluistert met honingzoete slem: „Pardon, mijnheer, zou u dit even aan willen nemen, dan kan ik mijn valies beter binnen hij- sehon. „Gooi dat ding maar ergens neer, iedereen bemoeit zich mot zijn eigen ba gage". De dikzak kruipt nog dieper in zijn hoek Vakkol trekt zichzelven naar boven en stoot in het voorbijgaan niet zacht tegen zijn medereiziger aan. Zeg, kun je mijn voeten en knieën niet met rust laten. Duizendmaal pardon, mijnheer, maar als ik mijn heide handen moet gebruiken... Waarom hebt u mijn reisdeken niet even aangenomen? Nog eens gezegd, mijn principe i.s. dal iedereen zich met zijn eigen bagage be moeit. Dit gezegd, valt de man van principes weer aan '1 lezen. Een uurtje later komen de dikkerd en Vakkei bij een kruispunt aan. De dikzak raapt zijn spullen bij elkaar en verdwijnt. Vijf minuten later zet de trein zich weer in beweging. Daar opeens komt de dikzak uit de wachtkamer gehold recht op Vakkei zijn coupé af, terwijl hij schreeuwt en met de armen zwaait. Vakkol laat het raampje zakken en nu weel liij direct waar het over gaat. Mijnheer, s.v. p. ik heb mijn para- pluie vergeten.daar in het hoekje links Ik zoek dadelijk en vind het bewuste arti kel. Met oeu glimlach houdt Vakkei de parapluie op een fatsoenlijke hoogte. Deze is het, niet waar. mijnheer? Ja. ja! zegt de reiziger. (De trein loopt steeds harder). Hij kijkt als een buldog, die een groot been ziet, dichtbij. Maar de trein loopt door; de dikkert raakt buiten adem en op zijn rood gezicht maakt de hoop plaats voor verbazing, wanneer Vakkol zegt: „Mijnheer, volgens uwe principes moet elkeen zich met zijn eigen bagage bemoeien. Telegrafeer maar even naar dén stations chef van liet volgend plaatsje dan komt de parapluie wel terecht. Maar, dal is idioot, u kan hem toch even aangeven! Ik pas uwe principes toe. mijnheer, en u moet er zich wel bij bevinden. Gij spot. met me! Geef hiér j, l>f.jif. parapluie! Neen mijnheer, iedereen draagt w voor zijn eigen bagage. Dfe les is wel'oj, telegram waard. Ik (elegrrtfeer niet De rest gaat Verloren in het lawaai vjj den trein, die iiu op normale vaart gob uien is. De dikkerd zet een vuist tegen zijn pan plu ie, dié in mist en stoom verdwijnt. Het middaguur is voorbij. Vakkei luw' juist een bordje' gegeten van iels, dat in verte op soep geleek, en met haast hadbj con paar gebakken aardappelen verslonden Al bad hij nü nog zoo vlug gewerkt, to-| vas hij Ie laat. De trein was al in beu? ging en onze vriend sprong op de treeplaii Gelukkig nu kau ik juist nog mee zei kj Helaas, daar staat juist een conducteuri wachten om op een vrachtwagen te sprii geil, die achteraan komt. Hij ziet Vakkels beweging, grijpt Ito; bij den arm "en trekt hem naar beneden q den begauen grond. Niet een stem vol waardigheid, zegt ti plechtig en met klem: „U moet mij daul baar zijn. mijnheer, -clat ik juist verschep op het oogenblik, dat gij uw leven in g? vaar bracht. Gij hebt liet reglement f»: meel overtreden. Het is uitdrukkelijk vg boden, op de treinen der compagnie springen, terwijl deze in beweging zijn. I heb u het leven gered. Eensklaps rolt t vrachtwagen, waarop mijn redder Hui; hoort, voorbij en li ij springt er op mel d zekerheid van iemand die een moedige dar verricht heeft. Aanstonds grijp ik vast, trek hem naar beneden en zet hemtt don grond. Hij werd niet kwaad maar n zend. Mol mijn nederigste gezicht en gr* ten nadruk zeg ik, terwijl ik liem stori vasthoud: Ik acht het een groot geluk ik op mijn beurt uw leven kin redden. Juk dacht ik, hoe moeilijk het zou zijn uw dad naar waarde Ie vergelden. Leven voor k vep. Nu zijn we quitte. Do slalionscvhef n nóg andere reizigers hadden erg veohprf in het geval. Alleen de conducteur vod het minder vermakelijk en koek met schil naar zijn trein, die zonder hein doorred Gelukkig, do chef was een "aardige kere hij liet den trein stoppen en Vakkei en» conducteur stapten tevreden in. Aan lt volgende station nam hij zelfs als teek van verzoening een sigaret van hem aam de vrede werd gesloten. Betsy Sluis, TToogEWC ,xl l&i.Leië r zt. „Zeg. Tienus, die senelin daar moet i een dubbeltje betalen voor 't slijpen u z'n zakmes en kijk hem nou eens beet-: maken „Geen nood vriendje!" riep Tienus, zich even bedacht te hebben. „Onze sló steen kau ook voor iets dienst doen, 15 maar, Hoera, hard gaat-ie.!" laclde degir' Daar vloog hij op zijn eenwieler de hou? af en den vluchteling achterna,. ,,'k Hoh 'm, 'k hem 'm. help hem vas houden!" schreeuwde Tienus en Gerrt die liet grappige tooneel vol spanning v< den. gilde terug: Ik beu er al!" 't Leek of hij zevenmijlslaarzen aan had, s haastte Gerrit zicli om z'n kameraad bij slaan. Wandelaars, die het grapje toeval" bijwoonden, hadden scliik in het geval f ze gaven de scharenslijpers groot gi dat ze hun buit niet loslieten, voor schuld was afgedaan. B. Rooijakkers, J. v. Goyonkadeh 'n Zonderlinge titel. Een boer had eens een brief geschrtf aan het gemeentebestuur en daarop, naar gewoonte, tot opschrift gepind „Edel Achtbare Heeren!" Toen hij nu« eens een verzoekschrift moest, indienen I do Provinciale Staten, begreep hij dat n opschrift wel wat deftiger mocht wezen schreef: „Edel Zestienbare Heeren". B. Rooijakkers, J. v. Goyenkade' Opstel, gemaakt naar aanleiding een voorgelezen verhaaltje. De slimme waard. Een rechter, een officier en een Pi kant kwamen 's avonds laat in een dorp logement aan en vroegen om naobtw Dat was een lastig geval voor den v# want hij had nog maar één bed over drie gasten keken elkaar eens aau wachtten of niet een van lien zou Z6$ „Geef hein dat bed maar, wij zullen ons* behelpen.". De waard moest dus beslis en vroeg aan elk hunner hoe hij beetle waar hij woonde. „Ik heet A„ en lig sedert vijf jaar in* nizoen te R.", zei de officier. En u heer? „Ik ben meneer R. en zit acht 3aar' do rechtbank to S.", gaf do rechter antwoord. En U mijnheer? „Mijn naa® G en ik sta tien jaar als dominé te b woordde de derde. Toen trok de waard een ^lachenog en zei: „Nu komt de oplossiug. De kal, heeft vijf jaar gelegen, de rechter acn gezeten en do dominé tien jaar gestw die heeft het bed wel verdiend, ^van zal wel liet meeste vermoeid zijn. A. de Jong, Hazerswou»

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 20