Patiënt gomhodelijk: Dal is dan zno-
Vi-t'l als Pon samenzwering in con kies-
Nict vleiend.
Was jij niet verbaasd, toen je hoor-
r'|dn.! ik op mijn leeftijd nog ging trou
wen?
ja. is was-verbaasd, maar niet over
jon!
Een auteurshuishouden.
..En lieb je nu lieusch honderd gulden
voor dat korte stukje gekregen, man
lief? Hoe lang ben je er wel mee bezig
geweest?"
..Eon dag of twee, drie, denk ik."
..Dal is dus 40 a 50 gulden per dag of
circa 300 in de week en dat maakt 1200
por maand. Nu van zoowat 15 duizend gul
den per jaar kunnen we toch best een
auto houden-"
Haar kookkunst.
Zij zaten vóór liet eerst aan den door
baar bereiden maaltijd.
Hel doet mij genoegen, zeidc zij, dat
Hol u smaakt. Moeder dacht, dat ik niet
koken kon. Ze zei altijd: je kunt maar
twee dingen behoorlijk klaar maken, dat
is tomalensla en pruimensla.
0. zeide hij. En welk van de twee is
dit gerecht nu?
Uitlegging
Zeg eens, pa. wat is dat. hel dier
lijke in den menscli?
Wel, dat is als iemand een lintworm
beeft.
Omschreven.
Onderofficier: ,,'k Wil nu juist niet
zeggen, dal je een aartsdom gezicht bobt.
maar als je in den spiegel ziel. hoeft de
andere een vreeselijk dom uiterlijk."
Huichelen
A.: Menschen, die huichelen, kan ik
niet uitstaan! Daar lieb je noü bijvoor
beeld die Gerritsen
B.: Maar dat is toch oen vriend
van je?
Ja. in schijn: ik ben altijd vriende
lijk tegen hem: maar om zijn huichelen
heb ik een hekel aan hem!
De man van zijn plicht.
Mijnheer, in dit compartiment mag
niet gerookt worden.
- Dat weel ik, conducteur, maar aan
gezien ik op liet oogenblik de eenige pas
sagier ben
Hier mag niet gerookt worden, me
neer: al zat er geen,sterveling in het com
partiment dan mocht er nóg niet gerookt
worden.
De waarschuwing
Z: De mail' van Marie iiöeint haar
z'n appeltje en de perzik van z'n boom
gaard'. Waarom" zog jij dat ook niet'eens
tcgén ui ij?
Ilij: Ik wil 't wel doen. Maar vergeet
niet dat .Marie's man in den tuinbouw' is.
Je weel: ik ben in den vischhandel.
Onverwacht antwoord.
Mevrouw (de dienstbode bij bet drinken
uir de cognacflesch verrassend): Anna,
dat is sterk
Anna: Ja, mevrouw, èrg .sterk is-ie!
Ook een reden.
Conducteur: Wat. oen kaarlje-half-
geld voor dien heer. mevrouw?
Dame: Ja. Hij heeft nog minder ver
stand. dan een kind van twaalf jaar.
Ondeugend
Zeg eens. collega, 't spijt me dat
zeggen moet. maar je gedichten laten
volkomen koud! -
Zoo? Nu, dat kan ik in elk geval y
do uwe niet zeggen daarin toch
zooveel opgewarmds voor. -
Wat het ergste is.
Schilder: Mooi. Breng dit sc-luldeH
nu maar naar de tentoonstelling.
pas op. de verf j is nog nat.
Kruier: 0. dat hindert mij niets.Ji
bob oen oude jas aan.
De gelukkige.
Hebt u geboord, dat Jansen z'n doi-fc.
ter gaat trouwen?
Nee. Wie is de gelukkige?
Jansen!
COBALD £N ZIJN VRIEND.
Een sprookje van Oom Wim.
TIL
Dat had ik niet gedacht, oude vriend.
Ik meende, dal men hier. was als in de
onderwereld
Gedacht! Juist zoo denkt ieder, die
rechtschapen door bet leven gaal Wie liet
hart heeft op de rechte plaats en geeft van
liet zijne; wie lief beeft zijn evennaaste en
houdt van alles wat goed is en schoon,
die kan zich niet voorstellen, dat er men
schen zijn, die anders doen anders bande
len. Zoo is het leven!
Maar kom, ik zal een dekentje balen,
anders zou mijn vriendje kou lijden in den
langen nacht, en dat ware de gastvrijheid
Ie kor! gedaan. En de,grijsaard neemt een
zijner weinige dekens, wikkelt Cobald daar
in. als een moeder haar kindje in de wind
sels pakt en bet duurt dan ook niet lang
cl de oogon van den kabouterboofdman
vallen toe en bij slaapt en droomt vast en
zeker van die slechten graaf temidden zij
ner schatten, en te midden van zijn over
vloed en van den edelen grijsaard, die trots
zijn armoede. Cobald een gastvrijheid
schenkt, die niet onbeloond mag blijven.
De nacht is voorbij.
De opgaande zou beschijnt hel besneeuw-
d« landschap.
Een straaltje valt op Cobald s gezicht en
bij schrikt wakl>er alsof bij aangeraakt
wordt met een iooverslokje en als bij de
ougonopenslaal, dan ziet hij den ouden man
aan het Teister.slaan, blikkend in liet be
sneeuwde landschap voor bom én ziende
in do lichting van den burcht, waar bij
woont, die toonde lager te slaaan dan liet
kleine fcaboutervolkje; hoe nederig ook ge
plaatst in bet leven.
Goeden morgen Cobald, én hoeft de
rust mijn vriendje opgewekt tot nieuwe
levenslust?
-r- Dank U edele gastheer. Mijn rust
schonk mij nieuwe krachion om mijn dak-
taak te aanvaarden. Maar nu?
Wal moet ik doen, om zooveel gastvrij-
beid te beloonon?
Ik lieb geen geld en kan dus in klinken
de munt mijn dank niet betalen; boe graag
ik liet zou wenselien.
Neen Cobald! ik verlang geld noeli
dank. Wat ik deed, was plicht en (Te ver
vulling van een plicht sluit een dank in
zich.
Zoo spreekt een waar edelman, dier
bare vriend. Maar komaan! Ik zal u iets
geven, wat meer. waarde heeft, dal geld. Ik
goof U zie hier! een fluit.
Fluit drie keer en. zijl gij in gevaar:
oiis leger staal klaar om u te redden.
Zijl git-in nood; fluit en.wij zijn aan
uw zijde; bobt gij honger, fluit en.... de
onzen brengen, wat dien honger stillen zal;
liebl gij dorst, fluit weerom en waar gij
ook zijl, een der onzen anl u opsporen en
uw dorst zal goloscht worden, zoowaar ik.
Cobald ben. de aanvoerder van 20M0 sol
dalen, op wier hulp en steun ik nog nooit
tevergeefs rekende en daarbij weet wel,
edele grijsaard, dat ons woord, een woord
f- en dat het geen gewoonte is bij ons zijn
woord te breken. En thans ga ik heen, naar
het land mijner vaderen.
En de grijsaard neemt de fluit aan en is
overtuigd van hel woord, dat Cobald sprak
en zegt geroerd:
Zoo zal ik dit kostbare geschenk aan
nemen ik zal liet gebruiken als ik in nood
ii rkeeren zal En thans ga in vrede en de
zegen van een ouden man srhonke je
gezondheid, du >1 en vrede in dit leven.
Tol ziens dan, want.... we zien
elkander weer.
Weg is Cobald en de grijsaard is weer
alleen met zijn gedachten; alleen met het
kostbare fluitje, waaraan uitwendig niets
bijzonders op (e merken valt.
De scherpe Noordenwind built en giert
idoor liet woud en drijft de koude door alle
reten en scheuren van muren en daken,
ook van hel kleine huisje, waarin bibbe
rend van de koude de eenzame grijsaard
ti' lezen zit.
Hij leest van lang vervlogen lijden.
Hij leest van kabouters onder de aarde
en van reuzen en dwergen en uymfeu en
(lieren, die spraken en van zooveel andere
wonderbaarlijke dingen, die wij lieden ten
'dage niet meer zien gebeuren.
Hij glimlacht, de goeie man en in gedach
te ziet hij voor zich dat klein opperhoofdje
ricr kabouter-krijgslieden en dan.... gaal
hij nog eens na, wat Cobald te zeggen bad
en alles wel bezien, woonde daar ergens
fcmliT de aarde een volkje van zoo'n edclo
inborst en groote rechtschapenheid dat wij
inenschenkinderen, die ons noemen de
krone der Schepping, bij dal zelfde een
voudige volkje menig lesje konden opdoen
Tan groote zielenadel ui klauioi' geslacht.
Kom, denkt do oude. vandaag is liet
veer nog ruwer, en de koude nog nijpender.
Wie zou thans mijn pad nog kruisen? Hol
ware toch al te dwaas, v.vt. ik den graaf
verwachtte in liet woud. Ik durf het best
wagen en baal me een vrachtje van liet
dorre hout. wat ik eergisteren in den steek
moest laten. Kom ik ga het halen. Bij eiii
weer is geen onraad te duchten. Wie niet
heel hoog noodig heeft z'n neus builen de
deur te steken, blijve in huis en ik ga. Ik
doe niemand te kort. Tk zal strakjes lek
kertjes naa'. het snorrende kacheltje krui
pen en dan. laat ik de vlokjes krijger
tje spelen in het veld en laat ik den wind
razen en tieren zooveel hij wil. Dan deert
mij de koude niet en lach ik om 's winters
bedrijf.
Hij gaal. .-de oude en. het zal lang
duren eer hij weer den voet zetten zal over
den dompel van zijn eigen woning en eer
hij hel kacheltje Jioort snorren, zooals hij
zich daareven voorstelde te zullen doen.
Hij gaat om niet weer te keeren.
(Wordt vervolgd).
CORRESPONDENTIE.
B e s y -en Groetje S1 u y s, Leiden.
Ik was heel blij jullie tweetjes te zien.
Ik begon al haast te vreezen, toen de dikke
brief eindelijk kwam. Zeker laat ik de ver
haaltjes plaatsen: ik vind ze zeer geschikt.
11 zou al vast eens zien, of nergens een
aardig verhaaltje staat, onderteekend door
oen van mijn twee lieve Nichtjes van de
Hoogewoerrl. Dag kindertal! Veel groetjes
aan pa en moe! Dal ooievaartje stond or
ook best op Groetje en nog wel met zoó'n
mooi rood pootje en dito bekje.
A n t o o n d o J o n g, H a z e r s w o u d e
Zoo, mijn vriendje, wou jij dal leuke
opstelletje geplaatst hebben? Dal zal ik
doen, maar. maak liet in het vervolg
drie keer zoo lang, anders vrees ik, dat
alle lozers een vergrootglas moeten opzet
ten om het te vinden. Kijk vandaag eens.
Ik wed, dal er ..De slimme waard" in staal
en wel Ier aanmoediging. Dag Antoonl
Bart Rooyakkors, Leiden.
Om jou oen pleizier Ie doen en om je aan
Ir porren lot het maken van een verhaaltje
van minstens drie bladzijden, zal ik die
twee grapjes van jou plaatsen. Maar nu
reken ik er ook op. dat je zoo'n verhaaltje
maakt. En boe vind je bot boek? Leuk hé!
Dag Bart! De raadsels Iaat ik wel eens
plaatsen!
A n n i e K n a a p, Heeronstraat.
Wel Annie, wat heb jij een keurig land
schap geschilderd. Tk ben er ernstig over
aan 't denken, of ik er niet een lijstje zal
laten omzetten: zoo mooi vind ik het. Ik
vind het jammer, dat jij geen prijsje ge
wonnen hebt. Maar, waf kan ik er aan
doen? We kunnen het geluk niet dwingen,
niet waar? Dag Annie! Veel groetjes thuis!
Nico en Eva Ranke, Bodegra
ven. De raadseltjes waren heel goed en
het verhaaltje en versje wordt ook ge
plaatst, maar, nog een beetje geduld. Ik
zou jullie beidjes niet graag vergeten
hoor! Dag kinderen!
A d v i a a n van L a turn, Lei d e n.
Zoo mijn Neefje, zou jij jouw verhaaltje
zoo graag willen geplaats zien. Wel, dan
doe ik het'ook. Kijk maar eens een der vol
gende Zaterdagen, dan zal „Mijnheer Boek
worm in zijn nieewc spel" ten tooneele ver
schijnen en dan is Adriaan in zijn nopjes.
Dag jongen!
J o h a n Mulder R o o i l Jullie
bent flinke kinderen hoor en ik vind het
alleen jammer, dat op no. 4 Timorstraal
geen prijsje gevallen is. Om jullie dan ook
nog een beetje te troosten, schiAif ik maar
gauw dat briefje aan het leuke viertal en
ik hoop, dat liet met Paschen heter lukken'
zal. Bidt al vast eens een Onze Vadertje!
Groeit klein zusje al goed? Dag jongens,
veel groetjes aan moeder!
R o b b e d o e s, J. e i cl e u. Zeker
Robbedoes, het is ook niet prettig lieele-
maal geen verhaaltje in de krant, te zien,
door eigen hand gemaakt! Maar jij hebt be
loofd de schade in te halen. Doe dal! Ik re
ken er op eu een plaatsje is al gereser
veerd. Do volgende week komt jou verhaal
tje er in. De vraag behandel ik later en
van 't andere heb ik niets .gehoord. Ik zal
eens informceren! Veel groetjes aan vader
en moeder en de stevige vijf voo jou.
J o Krabbel, L e i d s n. Wat is je
dat tegengevallen hé, Jo! Jij bad nog wel
zoo op een prijsje gerekend en nu weer
„mis". Och kind, zoo gaat het immers bij
de meesten van ons! Dat is de beste (roost.
En (och volhouden. Hel verhaaltje wordt
geplaatst, maar een klein beetje geduld
nog. Voel groeten a,an je ouders! Dag Jo!.
Annie Dl eb els, beiden. Jij
lienI een flinke meid. Al krijg je ook geen
prijs, toch zpl een een volgenden keer mee
doen, zeg je. Zie je, dat is goed gespro
ken. En zoo hoort bet ook. Het aardige
versje van moeders verjaardag, laat ik
vast plaatsen. Ik vind bet heel, heel mooi!
Dag Annie! Groet je moedertje \an me!
De volgende werk ga ik door mot het
beantwoorden der brieven
Oom W i m
De bedoelde Spreekwoorden.
Opg. Ill B. (zie aanl. vorige week).
Vele varkens maken de spoeling dim
Paarden, die de haver verdienen, krij
gen ze niet.
Waar do brouwer zit. kan de bakker"
niet zitten.
Hij zal daar geen zeven zakken zout eten.
Beter een half pi, dan een Joegen dop.
Hij beeft liet galgemaal te pakken.
Water bij den wijn doen.
Boter bij de viscb.
Mosterd na den maaltijd.
Hij beeft nog wel een appeltje voor den
dorst bewaard.
Aren vindt geen spek in een bondennesL
Gebraden duiven vliegen ons niet in den
mond.
Eten als een scluircndorscher.
Drinken als een Tempelier.
Hij heeft te diep in bet glaasje gekeken.
Honger is de boste saus (de beste kok).
Als de drank is in den man, is de wijs
heid in de kan.
De hond in den pot vinden.
De muizen liggen dood voor de kast.
Honger als 'n paard hebben.
Beter één vogel in de band. dan tien in
de lucht.
Als twee honden vechten om een been,
loont er vaak oom derde mee licQ.ii.
De oen z'n dood. is de ander zijn brood.
Men moet do tering naar de nering zet
ten.
Dat is honing in zijn mond.
Honger maakt rauwe boonen zoel
Goede wijn behoeft geen krans.
Stroop om den mond smeren.
Harde noten kraken.
Hel genadebrood eten.
Bakkerskinderen brood geven.
Drink wal klaar is, eet wat gaar is.
Men moet eten om ie leven,
Maar niet leven om (e eten.
Bitter in den mond, maakt het hart ge
zond.
I-Ionger is een scherp zwaard.
Tierivillc van 't smeer likt de kal de kan
del eer.
Bij gebrek aan brood, eet men korstjes
van pastei.
Muizende katten, mauwen niet.
Vieze varkens worden niet vet.
Er worden wol eter.s gemaakt, maar uiet
geboren.
Wie gewerkt heeft vlug en goed.
Smaken rauwe boonen zoet.
Knollen voor citroenen verknopen.
Kruimels is ook brood.
Men kan ook van 't goede, te veel hebben.
Hij valt er op aan, als de bok op een
haverkist.
Dat is geen spek voor zijn bek.
Met honing vangt men meer vliegen dan
met azijn.
Lievere koekjes worden niet gebakken,
maar wel lekkere.
Vele koks bederven den brei.
Verandering van spijs doet eten.
Van zijn buik een afgod maken.
De druiven zijn te zuur.
Alles voor zoetekoek opeten.
Een eitje niet iemand pellen.
Een appeltje met iemand schillen.
Beter hard geblazen dan den mond ver
brand.
Jo moet niet gapen, als je geen honger
hebt.
Hij lust zijn natje en zijn droogje.
Hij eet voor tien. als een weerwolf.
Wie 't laatste uit de kan wil hebben,
Krijgt het deksel op z'n neus.
De zee uitdrinken.
Ongegund brood wordt 't meest gegeten.
De kelk des lijdens tol den bodem ledigen.
Hij moet het gelag betalen.
Er verdrinken meer menschen in een
glas dan in de zee.
Hij laat zich niet de kaas van zijn brood
eten.
Wiens brood men eet, diens woord men
spreekt.
Voor spek en boonen meedoen.
Hij ziet scheel (zwart) van den honger.
Zoete broodjes hakken.
't Is alles koek en ei.
Eerst door den zuren appel hijten.
Hoe smaakt je die peer?
Eten wat de pof schaft.
Zijn laatste oortje versnoepen.
Een hongerige maag is een slechte
raadgever.
Wie drinkt zonder dorst en eet zonder
honger, Die sterft zooveel te jonger.
Overdaad aan spijs en drank, maakt uw
ziel en lichaam krank.
Van de verboden vrucht elen.
Iemand hef brood uit den mond sïoolen.
Een glaasje op de valreep.
Naar de -vleéSchpotlen van Egypte ver
langen.
Nadorst hebben.
T Zijn do slechtste vriichlonniet, waar
aan de wéspon knagen.
Klaren wijn schenken.
Do kal. bij het spek zetten.
..Elk zijn meug", zei de hoer én hij at
vijgi-m.
Bier op wijn. geeft venijn: Wijn op hier,
geeft pleizier.
Roel in hel eten gooien
Dal hapje gaal zijn neus voorbij
Het lijkt wel snert.
Zijn oog is groötcr dun zijn buik.
Men kan van den wind niet eten (leven).
Op zwart zaad' zitten.
Al etende krijgt men trek.
Hel vleesch is heler dan de beenen.
Het eerste bij de soep, T laatste bij den
troop.
Dal is kost voor de lekkerbekken.
Mol -spek schieten.
Kwade noten kraken.
Bij heeft paardevleësch gegeten.
Voor iemand de kastanjes uit hel vuur
halen.
Wat de vrouw gaarne mag. eet de man
alle dag.
Oj) de koffie komen.
Zoo lekker als kip zijn
Boven zijn biertje zijn.
Dal smaakt als suiker.
Wat zegt u daarvan? Zoo rijk is onze
taal, dat we op zooveel manieren ons we
len uit te drukken. En denkt nu niet, dat
dit de eenige spreekwoorden zijn, dié in
eenig verhand slaan met-et en en drinken!
Ik wed, als wij allen zoolden, dal we nog
aan een veel grooler getal zouden komen.
O o m W i m.
Reisavonturen van Mijnheer Vakkei.
Op een morgen in Januari 1917 was hel
echt hondenweer: de lucht was grijs ge
noeg om den bemmnelijksten treinconduc
teur uil zijn humeur te brengen. Het waai
de hard, sneeuw- en hagelbuien- vielen uit
do lucht.
Bij Zwolle staple mijnheer Vakkei in opu
hein, die langs kleine lijntjes liep met een
snelheid van 35 K.M. per uur.
Roklaag den reiziger, die 5 maal moei
overstappen, 17 minuten heeft om zijn ont
bijt te gebruiken en een kwartier voor zijn
diner. Toch was onze reiziger tamelijk goed
gemutst en stond weldra voor een tweede
klas coupé, mei een valiesje in zijn hand
en een reisdeken. Hij opent het portier en
ziel een dikke heer verdiept in een groot
dagblad. Behalve verscheidene pakjes en
valiesjes die overal verspreid lagen, ver
spert hij den doorgang, door zijn respec
tabelen omvang. Toen hij Vakkei in de ga
ten kreeg, stoof hij woondend op. Hij kijkt
hem aan met groote oogen en zegt:
„Laat mij met rust mijnheer, ik ben hel
eerst gekomen. Zoek maar een anderen
coupé voor uw persoontje."
Mijnheer Vakkei is nogal strijdlustig van
aard en het gegrom van dezen mijnheer
vermeerderd zijn lust om juist in deze
coupé te reizen. Met vriendelijk gebaar
steek! Vakkei »zijn reisdeken vooruit en
fluistert met honingzoete slem: „Pardon,
mijnheer, zou u dit even aan willen nemen,
dan kan ik mijn valies beter binnen hij-
sehon. „Gooi dat ding maar ergens neer,
iedereen bemoeit zich mot zijn eigen ba
gage".
De dikzak kruipt nog dieper in zijn hoek
Vakkol trekt zichzelven naar boven en
stoot in het voorbijgaan niet zacht tegen
zijn medereiziger aan.
Zeg, kun je mijn voeten en knieën
niet met rust laten.
Duizendmaal pardon, mijnheer, maar
als ik mijn heide handen moet gebruiken...
Waarom hebt u mijn reisdeken niet even
aangenomen?
Nog eens gezegd, mijn principe i.s. dal
iedereen zich met zijn eigen bagage be
moeit.
Dit gezegd, valt de man van principes
weer aan '1 lezen.
Een uurtje later komen de dikkerd en
Vakkei bij een kruispunt aan.
De dikzak raapt zijn spullen bij elkaar en
verdwijnt. Vijf minuten later zet de trein
zich weer in beweging. Daar opeens komt
de dikzak uit de wachtkamer gehold recht
op Vakkei zijn coupé af, terwijl hij
schreeuwt en met de armen zwaait.
Vakkol laat het raampje zakken en nu
weel liij direct waar het over gaat.
Mijnheer, s.v. p. ik heb mijn para-
pluie vergeten.daar in het hoekje links
Ik zoek dadelijk en vind het bewuste arti
kel. Met oeu glimlach houdt Vakkei de
parapluie op een fatsoenlijke hoogte.
Deze is het, niet waar. mijnheer?
Ja. ja! zegt de reiziger. (De trein loopt
steeds harder). Hij kijkt als een buldog, die
een groot been ziet, dichtbij. Maar de trein
loopt door; de dikkert raakt buiten adem
en op zijn rood gezicht maakt de hoop
plaats voor verbazing, wanneer Vakkol
zegt: „Mijnheer, volgens uwe principes moet
elkeen zich met zijn eigen bagage bemoeien.
Telegrafeer maar even naar dén stations
chef van liet volgend plaatsje dan komt de
parapluie wel terecht.
Maar, dal is idioot, u kan hem toch
even aangeven!
Ik pas uwe principes toe. mijnheer,
en u moet er zich wel bij bevinden.
Gij spot. met me! Geef hiér j,
l>f.jif. parapluie!
Neen mijnheer, iedereen draagt w
voor zijn eigen bagage. Dfe les is wel'oj,
telegram waard.
Ik (elegrrtfeer niet
De rest gaat Verloren in het lawaai vjj
den trein, die iiu op normale vaart gob
uien is.
De dikkerd zet een vuist tegen zijn pan
plu ie, dié in mist en stoom verdwijnt.
Het middaguur is voorbij. Vakkei luw'
juist een bordje' gegeten van iels, dat in
verte op soep geleek, en met haast hadbj
con paar gebakken aardappelen verslonden
Al bad hij nü nog zoo vlug gewerkt, to-|
vas hij Ie laat. De trein was al in beu?
ging en onze vriend sprong op de treeplaii
Gelukkig nu kau ik juist nog mee zei kj
Helaas, daar staat juist een conducteuri
wachten om op een vrachtwagen te sprii
geil, die achteraan komt.
Hij ziet Vakkels beweging, grijpt Ito;
bij den arm "en trekt hem naar beneden q
den begauen grond.
Niet een stem vol waardigheid, zegt ti
plechtig en met klem: „U moet mij daul
baar zijn. mijnheer, -clat ik juist verschep
op het oogenblik, dat gij uw leven in g?
vaar bracht. Gij hebt liet reglement f»:
meel overtreden. Het is uitdrukkelijk vg
boden, op de treinen der compagnie
springen, terwijl deze in beweging zijn. I
heb u het leven gered. Eensklaps rolt t
vrachtwagen, waarop mijn redder Hui;
hoort, voorbij en li ij springt er op mel d
zekerheid van iemand die een moedige dar
verricht heeft. Aanstonds grijp ik
vast, trek hem naar beneden en zet hemtt
don grond. Hij werd niet kwaad maar n
zend. Mol mijn nederigste gezicht en gr*
ten nadruk zeg ik, terwijl ik liem stori
vasthoud: Ik acht het een groot geluk
ik op mijn beurt uw leven kin redden. Juk
dacht ik, hoe moeilijk het zou zijn uw dad
naar waarde Ie vergelden. Leven voor k
vep. Nu zijn we quitte. Do slalionscvhef n
nóg andere reizigers hadden erg veohprf
in het geval. Alleen de conducteur vod
het minder vermakelijk en koek met schil
naar zijn trein, die zonder hein doorred
Gelukkig, do chef was een "aardige kere
hij liet den trein stoppen en Vakkei en»
conducteur stapten tevreden in. Aan lt
volgende station nam hij zelfs als teek
van verzoening een sigaret van hem aam
de vrede werd gesloten.
Betsy Sluis, TToogEWC ,xl l&i.Leië
r zt.
„Zeg. Tienus, die senelin daar moet i
een dubbeltje betalen voor 't slijpen u
z'n zakmes en kijk hem nou eens beet-:
maken
„Geen nood vriendje!" riep Tienus,
zich even bedacht te hebben. „Onze sló
steen kau ook voor iets dienst doen, 15
maar, Hoera, hard gaat-ie.!" laclde degir'
Daar vloog hij op zijn eenwieler de hou?
af en den vluchteling achterna,.
,,'k Hoh 'm, 'k hem 'm. help hem vas
houden!" schreeuwde Tienus en Gerrt
die liet grappige tooneel vol spanning v<
den. gilde terug: Ik beu er al!" 't Leek
of hij zevenmijlslaarzen aan had, s
haastte Gerrit zicli om z'n kameraad bij
slaan. Wandelaars, die het grapje toeval"
bijwoonden, hadden scliik in het geval f
ze gaven de scharenslijpers groot gi
dat ze hun buit niet loslieten, voor
schuld was afgedaan.
B. Rooijakkers, J. v. Goyonkadeh
'n Zonderlinge titel.
Een boer had eens een brief geschrtf
aan het gemeentebestuur en daarop,
naar gewoonte, tot opschrift gepind
„Edel Achtbare Heeren!" Toen hij nu«
eens een verzoekschrift moest, indienen I
do Provinciale Staten, begreep hij dat n
opschrift wel wat deftiger mocht wezen
schreef: „Edel Zestienbare Heeren".
B. Rooijakkers, J. v. Goyenkade'
Opstel, gemaakt naar aanleiding
een voorgelezen verhaaltje.
De slimme waard.
Een rechter, een officier en een Pi
kant kwamen 's avonds laat in een dorp
logement aan en vroegen om naobtw
Dat was een lastig geval voor den v#
want hij had nog maar één bed over
drie gasten keken elkaar eens aau
wachtten of niet een van lien zou Z6$
„Geef hein dat bed maar, wij zullen ons*
behelpen.". De waard moest dus beslis
en vroeg aan elk hunner hoe hij beetle
waar hij woonde.
„Ik heet A„ en lig sedert vijf jaar in*
nizoen te R.", zei de officier. En u
heer? „Ik ben meneer R. en zit acht 3aar'
do rechtbank to S.", gaf do rechter
antwoord. En U mijnheer? „Mijn naa®
G en ik sta tien jaar als dominé te b
woordde de derde.
Toen trok de waard een ^lachenog
en zei: „Nu komt de oplossiug. De kal,
heeft vijf jaar gelegen, de rechter acn
gezeten en do dominé tien jaar gestw
die heeft het bed wel verdiend, ^van
zal wel liet meeste vermoeid zijn.
A. de Jong, Hazerswou»