Voor Huis en Hof, Jaar ïafer van de Jezuiëten werd over genomen, was Pater Noijen de eerste die naar de nieuwe Missie vertrok. Op 8 Octo ber 1918 werd hij tot apostolisch prefect benoemd. Den eersten tijd had hij zijn zetel te Atapoepoe op Timör; na de overname van Flores vestigde hij zich te Ndona bij Endeh. Voor de missie-actie op Flores was dat een feit van groote beteekenis voor de toekomst. Tot nog toe was de Missie be perkt gebleven tot oostelijk Flores (Laran- toeka en Maoemere) Redenen voor die verandering waren; de meer centrale lig ging, meer en vlugger verkeersgelegenheid met de missionarissen, het bestuur en ook met Europa; verder zat de gedachte voor, bier een bolwerk op te richten tegen de actie der Mohammedanen, die zich in deze streken van uit Endeh nogal krachtig ont plooide. Vooral was deze verplaatsing van belang voor de uitbreiding van de Missie over •West-Flores. Van uit Ndona werd de Missie over het geheele westelijke drie-vierde van Flores uitgebreid. Al viel er de eerste jaren we gens 't al te geringe aantal missionarissen niet aan te denken er vaste staties te stich ten, toch werden in 1914 en 1915 ook daar enkele schooltjes opgericht, en na vol doend onderricht ook een aantal school kinderen gedoopt. Thans zijn er centrale staties te Toda Beloe, te Badjawa en te Roeteng alle in het westelijk deel van Flores. Van strategisch oogpunt was dat een stap van groote beteekenis. De bouw van de nieuwe hoofdstatie te Ndona is vooral het werk geweest van Broeder Lamhertus (P. Schooren uit Neer L.) en Br. Willibrordus (A Donkers uit TTden) maar nu nog weten de beide Broe ders aanschouwelijk te vertellen hoe de apostolische prefect, in het zweet van zijn aangezicht mee aan de kar trok om de cement en de kalk naar de bouwplaats te brengen. Kort na Pater Noijen waren ook Pater [Arn. Verstraelen (eerst in de Togo-missie Werkzaam, Pater van 'den Hemel, Pater De Lange en eenige Broeders gevolgd. Het plan was, geleidelijk de Paters Jezuiëten te vervangen. Het uitbreken van den we- erldoorlog maakte het de Congregatie van Steil onmogelijk, het noodige en beloofde aantal priesters uit te zenden. Daarbij kwam nog, dat in 1918 te Larantoeka een in twee dagen tijds heel de pastorie een voudig uitstierf (door de Spaansche griep"). De laatste missionaris der Jezuiten al daar, Pater van der Velden, en de Paters van Steil-Uden: Karsten, Baak en Br. Vincentius Meeker, vielen ten prooi aan die ziekte. Nu nog kan men niet zonder ontroering het verhaal van de laatste dagen dier geloofshelden lezen, zooals het toen in 'den „Claverbond" werd meegedeeld. Op Timor kon maar één missionaris blij ven en op Flores waren maar drie pries ters der Congregatie van Steil meer over. Gelukkig bleven de Paters Jezuiëten, zoo ver het hun mogelijk was, nog op hun pos ten en kon Uden twee priesters, twee fra ters voor de leiding van het onderwijs en enkele Broeders en Zusters zenden; maar bet stond er met de Missie treuriger voor dan toen de Patera Jezuiëten in 1913 en 1914 zoo dringend om hulp gesmeekt had den. Die toestand bleef tot 1920. Vanaf dat jaar kon een regelmatige uitzending van missionarissen plaats hebben, zoodat thans het aantal priesters 48, dat der Broeders 15 en dat der Zusters (Steil-Uden) 45 be draagt. Een nieuwe zware slag trof de Missie in 't begin van 1921, door den dood van P. Noijen. Hoewel reeds lijdend en overwerkt, toen hij 't jaar tevoren vanwege 't generale kapittel naar Europa ging, had toch nie mand er aan gedacht dat hij zijn Missie niet meer zou terugzien; men hoopte veel eer, hem als Biscshop te Ndona te zien, terugkeeren. Doch God beschikte anders; Pater Noijen stierf 24 Febr. 1921 en werd op het kerkhof van 't Moederhuis te Steil begraven. Mgr. Noijen was niet alleen een missionaris van den eersten rang, een man van algeheele zelfopoffering, van gebed en groot vertrouwen op God, maar eveneens een generaal leider der Missie, met rijp in zicht en omvattenden blik, vaste, wei-door dachte plannen en groote wilskracht. Bij ieder, die hem kende, en met hem samen werkte vooral, ook bij den bestuursambte naar, was hij gezien en bemind. In 1922 werd do apostolische prefectuur tot vicariaat verheven en Mgr. Verstraelen (uit Sevenum) werd de eerste missie-bis schop. Na zijn wijding (in Holland) naar zijn missie teruggekeerd, werd hij met bui tengewone geestdrift niet alleen door chris tenen maar ook door heidenen ontvangen. Ondanks (misschien moeten we wel zeg gen „door") de zware beproevingen die de Floresmissie gedurende de eerste jaren had te doorstaan, is de vooruitgang thans verbluffend en overtreft in rfenig opzicht die Missies, die tot dusver als de bloeiend- ste bekend stonden. Ziehier enkele getal len: 1914 1924 Christenen 30000 77.525 Jaarlijksche" doopsels 2081 12.158 Scholen 15 175 Schoolkinderen 1800 14.222 Op ieder van de priester-missionarissen kwamen verleden jaar: 2150 katholieken, 530 doopleerlingen, 7500 biechten en 24.560 H. Communies! Zulk een voor uitgang zal men nauwelijks ergens ter we reld vinden. Onder de natuurlijke oorzaken van dien groei verdienen zeker genoemd te worden de „schoolregeling", nog in 1913 tusschen de Paters Jezuiëten en de Regee ring getroffen, waardoor, met den krach- tigen steun der Regeering, een snelle uit breiding van het onderwijs mogelijk is. (Hieromtrent werden nadere bizonderhe- den gepubliceerd door de „Kath. Missiën" Sept. 1925). Verder was die vooruitgang mede te danken aan de „standaardscho- ïenn: een soorl Muïoschofen, die 3e Mis sionarissen een flinken staf van degelijke onderwijzers bezorgen, welke op hun ma nier weer een missietaak vervullen. Op plaatsen, waar slechts zelden een priester komen kan. Ten slotte noemen we als fac tor van godsdienstvooruitgang den aard van het volk. Het is betrekkelijk gering in aantal, in vele stammen verdeeld; het be zit weinig beschaving en heeft een krachtig nationaal zelfbewustzijn: zijn laagstaande, animistische godsdienst biedt intusschen weinig bevrediging, zoodat het voor het Christendom dus eerder toegankelijk is. Wel heeft de Missie op sommige plaat sen een ernstigen strijd te voeren tegen het Mohammedanisme, wel is het aantal mis sionarissen nog veel te klein voor het uit gestrekte gebied en staat de Missie voor groote financieels zorgen. Het is ons voldoende, te hebben aange toond, doch er zijn evenveel, ja nog veel meer voorteekenen voor een schoone, zelfs heerlijke toekomst! Thans reeds vormt de Floresmissie de parel onder alle arbeids velden die aan de Congregatie van Steil- Uden zijn toevertrouwd.... Bij de vloeiende lofprijzingen door Z. Em. Kard. Schulte van Keulen en Pater Vath S.J. van Duitsche, Pater Raaijma- kers (Schout) en Minister Bongaorts van Nederl. zijde, de laatste dagen te Steil uit gesproken, is herhaaldelijk gewezen op de snelle uitbreiding der S. V. D. en op haar werkkracht. Ons is het voldoende in de voorafgaan de artikelen te hebben aangetoond, dat ook de jeugdige Nederl. Provincie aan de groote zaak van Christus en zielenredding wil medewerken bezield van denzelfden geest en geleid door dezelfde tradities van haren Stichter, waaraan de geheele Con gregatie zooveel te danken heeft. HERFSTWERZKAAMHEDEN IN DEN TUIN. Zeer oppervlakkig beschouwd, doet het niet ter zake, wat er met het land gebeurd, als de oogst er af is, en is het niet van belang, in welken toestand men het achter laat, om te overwinteren. Beschouwt men het echter serieuzer en is men niet tevreden met een middelmatigen oogst, dan is het van het grootste belang, wat er met het land gebeurt en hoe men het achterlaat om het volgend zaai- en plant seizoen af te wachten. Vele men- schen, en vooral liefhebbers, zijn zeer spoedig tevreden over hun oogst, omdat ze niet in staat zijn hem te vergelijken met anderen. Van het allergrootste belang ïs het bij voorbeeld, dat er geen plantenresten, als bijv. andijviebladeren, koolstronken enz. op het land achterblijven, niet alleen, om dat ze prachtige woongelegenheden zijn voor slakken of eieren daarvan en ook voor luizeneeiren en poppen, maar voor al, omdat ze de draagsters kunnen zijn of bijna zeker zijn, van verschillende be smettelijke ziekten. We meenen, dat er, zelfs in de practijk, over het algemeen veel te weinig waarde gehecht wordt aan de ziekten en de ge volgen er van. Soms .is het zelfs zoo, dat men die gevolgen niet constateeren kan, omdat men de ziektesymptonen niet kent; hoeveel werkelijk gezonde aardappelen worden er in ons land b.v. geteeld? Hoe genaamd geen immers! Of het land is be smet, óf het pootgoed. Soms ziet men het loof, nadat de aard appelen gerooid zijn, weken op het land zwerven of op hoopen liggen; zelfs ge bruikt men het om de aardappelen toe te dekken. Hetzelfde gebeurt bij de groentenkwee- kers met afval van uien, kool, boonen enz. Ook het onkruid, dat op het land ach terblijft, moet, om dezelfde redenen ver wijderd worden. Ook dit biedt een schuil plaats aan overwinterende insecten, eieren, poppen of larven, maar daarnaast zijn er zeer vele onkruidsoorten, die door dezelf de ziekten geteisterd worden als onze cultuurplanten en die dus over en weer besmetting kunnen teweegbrengen. Nu hebben we nog niet gedacht aan het feit, dat dat onkruid leeft van voedsel, dat be stemd is voor den volgenden oogst. Dus: alles wat van het land kan moet er af, om te zorgen, dat de vorst en«de win- defa overal door kunnen dringen, om hun zuiverende werking uit" te oefenen. Ook in den fruit- en bloementuin moet schoon schip gemaakt worden: afgestor ven vaste planten worden opgeruimd, als ook de stokken, waaraan ze eventueel vastgehouden waren. Weliswaar vormt het afval van sommige planten CArgen- tijnsch gras) een soort natuurlijke be schuttin?, maar dat kan men evengoed en met minder gevaar voor besmetting enz. verkrijgen met een weinig turfmolm. In den fruittuin denke men vooral aan afgewaaide takken en afgevallen, verrot fruit. In afgevallen appels en peren vindt men bijna altijd de beruchte worm pjes, die wel voor een volgende generatie zorgen, als wij het niet trachten te ver hoeden, en de takken en afgevallen bla deren kunnen kanker of schurftsporen dragen. .Ook de schubben, die zich aan de stammen van oudere boomen bevinden, vormen een prachtige schuilplaats voor de nageslachten van schadelijk gedierte en ziekten; men kan ze met een stevigen, liefst stalen borstel, heel goed verwijde- Ten slotte laat men het land, 't 2jj gespit ls of niet, zooveel mogelijk met r> d.w.z. men loope of rijde er niet der noodzaak. Als het land nat is, zooals in den ter meestal het geval is, dan loopt l zooals dat in de praktijk genoemd ^c- het land kapot; men bederft namely structuur Het wordt een papperige r sa, waaruit de lucht grootendeels vetf ven is en waar de vorst niet goed z'n stige werking kan uitoefenen en wai de boomen of planten niet goed kunnen. Men moet niet vergeten, dat boo planten in den winter slechts schijnlr in rust zijn en niet in werkelijkheid. V. 1 Vragen aan de Redactie van „De L, eche Courant." EEN DAG BIJ DE PATERS TRAPPISTEN. Wij kwamen uit België van een vacanl reis over Achel weer ons land binnen besloten een dag bij de paters Trappi? uit te rusten. Wij werden hier echt gastvrij ontvat door den gastnleester pater Modestus, ons aan den avondmaaltijd noodde, wij aanzaten met een paar Belgische een Duitschen geestelijke, die hier et: dagen in afzondering doorbrachten, dien avonddisch ging het heel gezellig al moest er soms geschipperd worden c het drietallig gezelschap, waarin wij Hollanders geen kwade figuur maal met ons, zij het niet altoos vlot gesprci Fransch en Duitsch. Na het avondmaal begaven wij onst de kapel, waar in het schemerdonker monniken het laatste gedeelte van hete officie baden, dat met een heerlijk gej gen Salve Regina besloten werd. ruischte die groetenis aan de Hem' ningin, wier beeltenis boven het hooga! in schitterende electrische verlicl straalde, door de majestueuse kerk op: vloeienden toon. Het was een opgaan de ziel tot Haar onze voorspreekster, smeeken der bannelihgen hier beneik Haar de Machtige, de Zoete Maagd lis Om 9 uur betraden wij in het ga; kwartier ons slaapvertrek, dat een uitzicht gaf op den tuin der novicen, waar een eenvoudig, maar zindelijk goed bed onze moede leden wachtte. Reeds om 3 uur 's morgens be?on het koorgebed der monniken dat streeks 5 uur besloten werd, na de lid door het opdragen der H. Missen don priesters aan meer dan 20 altaren. Omstreeks 7 uur droeg een der pi voor de gasten een H. Mis op in eenk het slot gelegen kapel, waar gele; gegeven werd te communiceeren. BESCHRIJVING DER PLAAT. No. 270. Nu de zomer voorbij is ver liezen de toiletten haar vroolijke kleuren en nemen plotseling de tinten van den herfst aan, zoodat allerlei bruinen, beiges en grijzen thans het meest gezien worden. Het hier afgebeeld model voor een lange mantel is van roodbruine duvetine. De beide zijden vertoonen twee stolpplooien en het daardoor gevormde paneel is voor zien van broderie van zijde indezelfde kleur als de stof; dezelfde broderie komt ook voor aan de ondereinden der mouwen. De mantel sluit op twee stofovertrokken knoopen en wordt gevoerd met lichtbeige effen voerzijde. Een hoed van vilt in bij passende kleur; kousen lichtbeige en schoenen zwart. Patroon fl. 1.35. No. 271 Een lange herfstmantel van havanna-bruine velours de laine. Z'n een voud is z'n grootste elegance. Het over slaande voorpand heeft in het midden vanaf de taille tot den zoom een stolp plooi. Van boven is de mantel geheel ge sloten, tot zelfs de staande kraag met om geslagen rand. De mouwen hebben man- chetvormige omslagen, die van onderen gespleten zijn en met ee» dubbelen knoop gegarneerd. Het overslaande voorpand wordt van onderen gegarneerd met een breede rand Australisch opossumbont. De knoopen van sluiting en mouwen zijn van bijpassend bruin galalith. De mantel be hoort gevoerd te worden met een gebloem de beige voerzijde. Een hoed in havanna bruin, vilt of fluweel; beige kousen en zwarte of heel donkerbruine schoenen. Patroon fl. 1.85. No. 272. In dezen tijd van het jaar dragen zeer veel vrouwen met succes, een herfstmantel met cape, zooals er een op de plaat is afgebeeld. Voor dit model zijn. twee stoffen aangewend: een effen duve tine „negre" (bruin) met een bijpassende Schotsche ruit. Het bovendeel der man tel en de binnenkant der cape zijn van de Schotsche stof. Deze laatste, die in de zijden tot een punt versneden is, heeft in een der zijden van den punt de opening van een zak. Het effen gedeelte heeft in de zijden een stolpplooi. De naad over de borst toont aan, dat het voorpand over hert zijpand valt. De sjaalkraag wordt ge garneerd met langharig opossum. Voering beige effen shangtung. Een hoed van de zelfde stoffen als de mantel. Kousen beige ön schoenen donker bruin. Patroon fl 1.50. No. 273. Chique man teil van bruin- ïoode rips. Het bovengedeelte is nauw en recht van vorm. Daarna volgt er een uit boogvormige stukken bestaande tailleband waarvan de richting der stof in tegen overges telden zin loopt als de rest, terwijl van hieruit het klokkende ondergedeelte valt. Een zeer smal ceintuurtje met on zichtbare sluiting garneert de heupen. Breede strooken skunksbont zijn aange bracht langs de zoomen van mantel en mouwen en aan den onderkant van den kraag. Hoed roodbruin fluweel: kousen beige en schoenen zwart. Patroon 1.35. No. 274. Een elegante herfstrobe van zwart crêpe-marocain. Van voren is de japon geheel recht zonder garneering; zij heeft slechts een op kleine knoopjes te sluiten opening over de borst. Van achter is in de linkerzijde door inknipping een spleet met kleinen overslag gemaakt; zij wordt met zwartzijden tres omboord en met twee knoopen gesloten op een onder- gevoegd stuk van dezelfde stof. In de rechterzijde heeft de tuniek van onderen een kleine split en de rok een stolpplooi: De splitten der mouwen en de zoom van de tuniek zijn gegarneerd met tres. De hals is voorzien van een smal strookje wit bont. Hoed paars of rood fluweel. Kousen rose en schoenen zwart. Patroon fl. 1.35. No. 275. Een aardige japon van don kerblauwe wollen zijde. De borst is uit geknipt en daaronder gevoegd een roode strook met kraagje van crepe de chine: van deze stof zijn ook de manchetten. Knoopen parelmoer of rood galalith. De rok heeft van voren een achttal gesloten stolpplooitjes (ongeveer 10 c.M. hoog). welke zich om den ander als openvallende stolpplooi voortzetten, waarbij dient op gemerkt, dat de middelste dubbel geplooid is. Ceintuur van zwart lak met roode gesp. Hoed rood of blauw vilt. Kousen rose en schoenen zwart. Patroon fl. 1.35. HOED EN SJAAL. Ook in den herfst zal de sjaal een ge liefde dracht blijven en dan hoofdzakelijk om haar bescherming tegen koude en wind. Was zij dezen zomer reeds nauw ver want aan den hoed, in den herfst en den winter zal dit nog meer uitkomen. Hoed en sjaal vormen meer en meer een garnituur en de modewinkels leggen u dan ook, wanneer U een hoed wilt koopen, steeds een bijbehoorende sjaal voor. Ontegenzeggelijk is de sjaal-mode een héél aardige en fleurige mode! Het haalt een mantel van saaie, onbepaalde kleur op, het doet een fletsch gezichtje meer spre kend worden. Er zijn tegenwoordig waarlijk pracht exemplaren onder de collecties sjaals, wel ke ons getoond worden. Prachtige kleuren-combinaties, heerlijke dessins, die vooral tot hun recht komen, wanneer daarmede rekening gehouden is met costuum en hoed. In najaar en winter zal de sjaal in een nieuwe uitvoering optreden, met den hoed als onafscheidelijk deel. Er zullen garni turen gedragen worden, waarvan de hoed bestaat uit bont, in twee soorten gecombi neerd en veelal in ruitvorm aangebracht Bijpassende sjaal is dan voorzien van bontranden van hetzelfde materiaal. Dan zullen er nog zijden hoedjes gedra gen worden in vele vroolijke herfsttinten zooals bruin, mosgroen, blauw, terracotta enz. Blauw vooral in matte en sterk-spre- kende tinten treedt op den voorgrond Men kan niet zeggen dat ze er niet aardig en smaakvol uitzien, vooral wanneer een sjaal van dezelfde zijde in de étalage's zoo ver leidelijk is bijgeëtaleerd. Sommige mode zaken exposeeren in hoofdzaak collecties hoeden en sjaals in vele nuances van fraise Een zeer fijne en gedistingeerde kleur. Zeer modern zijn hoed en sjaal van zijde, gegarneerd met een futuristische stof in tinten van bruin rossig en oranje. ANNIE M. M. PATRONEN NAAR MAAT. Papieren patronen op maat gemaakt, kunnen besteld worden onder toezending of bijvoeging van het bepaalde bedrag plus 15 cent porto, aan het ComptoirMes Patrons, Molenstraat 48 B, Den Haag. De maten op te geven volgens teekenine.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 12