Derde Blad
Ziterdag 12 September 1925
HET H. VORMSEL.
Voorbereiding en Ceremoniën.
Omdat het H. Vormsel een Sakrament
der levenden is moet het ontvangen
worden in staat van heiligmakende genade;
m. a. w. men bedrijft een groote zonde van
heiligschennis als men dit Sakrament ont
vangt in staat van doodzonde. De II. Geest
zal ingaan in de aiel van den vormeling, en
Hem ontvangen terwijl men een zware
zonde op het geweten heeft, is even erg als
wanneer men de H. Communie ontvangt
in staat van doodzonde.
Het kan aanbeveling verdienen, vooral
voor hen die op lateren leeftijd gevormd wor
den, een algemeene biecht te spre
ken, opdat men voor dit slechts eens in het
leven te ontvangen Sakrament ook zoo
waardig mogelijk zij voorbereid.
Daarom ook zal iedere Vormeling zich
beijveren om vóór het ontvangen van het
H. Vormsel ter Communie te gaan, omdat
de H. Geest des te liever komt in een hart.
dat eerst met de H. Communie is vervuld
geworden.
En als dan het verheven oogenblik daér
is, dat de toediening van dit H. Sakrament
zal plaats hebben, zal men nogmaals een
goed berouw verwekken over alle zonden,
om toch maar met zooveel mogelijk vrucht,
en zoo heilig mogelijk voorbereid den H.
Geest in de ziel te ontvangen.
Bij het Vormsel evenals bij bet Doopsel
worden een Peter en Meter aangesteld.
Toen nog het Doopsel en het Vormsel tege
lijk werden toegediend was dezelfde per
soon peter of meter bij de twee Sakramen-
fen; sinds die Sakramenten echter geschei
den zijn is voor het Vormsel een afzonder
lijk peterschap ingesteld. Hierbij merken
we op, dat bij het Vormsel niet peter én
meter zijn, maar slechts één van beiden
worden toegelaten, nl. voor de mannen een
peter, voor de vrouwen een meter; zij moe
ten gedoopt en gevormd zijn, en* goede ka
tholieken, die ook weten, wat ze doen.
Zij staan bij de toediening van het H.
Sakrament bij den vormeling en W^en dp
band op diens schouder,terwijl de Bisschop
bet Vormsel toedient.
Ter onzer bijzondere bescherming wordt
ons bij het Vormsel ook een naam van een
heilige gegeven; zelf mogen we uitkiezen
onder wiens bescherming we ons willen
stellen, en met dien naam mogen wij ons
voortaan noemen.
Wanneer dan het oogenblik van de toe
diening dóór is, zijn alle Vormelingen aan
wezig en liggen neergeknield.
De Bisschop verschijnt in zijn vol bis
schoppelijk gewaad met mijter en staf.
Dan strekt hij de handen over de vorme
lingen uit en roept over hen den H. Geest
af. Men lette er op, dat deze algemeene
bandoplegging noodzakelijk hchoort hij de
zekere geldigheid van bet Sakrament.
Terwi.il de Bisschop daar zoo staat met
uitgestrekte handen, bidt bij, dat de H.
Geest over ben moge nederdalen, mot
diens zeven kostbare gaven, welke in de
H Schrift genoemd worden: de gave van
wijsheid, opdat ze wijs mogen zijn, en hun
geluk zoeken bij God:
de gave van verstand, ordat ze de leer
van Jesus goed mogen begrijpen;
dn gave van raad, opdat ze goeden raad
rullen weten, als hun zieleheil gevaar loopt:
de gave van sterkte, opdat ze onbevreesd
hun geloof mogen belijden;
de gave van wetenschap, opdat ze den
weg naar den hemM moeen kennen
de gave van godsvrucht, opdat ze bun
vreugde hebben In God en goddelijke din
gen:
de gave van de Vreeze des Hoeren, opdat
zo Cod vreezen en niet in zonde vallen.
Het spreekt vanzelf, dat dan de Vorme
lingen moeten meebidden voor zfch zelf.
Na dit bidden verschijnt elke vormeling
voor den bisschop fop andere plaatsen
staan de vormelingen in een kring en gaat
de bisschop aldus him rij langs), knielt on
middellijk neer, waarna de Opperpriester
liem de hand op het hoofd legt, en onder
wijl met den duim bet voorhoofd zalft met
bet H. Chrisma in den vorm van een kruis,
zeggend: Ik teeken it met bet teeken des
kruises, en zalf u met het Chrisma des
hailg, in den naam des Vaders en des
Zoons en des H. Geestes; tot slof geeft
de bisschop met twee vingers een lichten
slag in bet gezicht.
Dit alles heeft een dieper zin en betee-
kenis.
De handoplegging beduidt het
mededeelen van den H. Geest.
De z a 1 v i n g m e t o h r 1 s m a duldt op
de kracht, welke wordt geschonken, tegen
de zielerijandennl. het chrisma bestaat
uit olijfolie en balsem; de olie werd ge
bruikt door de kampvechters in de oud
heid om de ledematen sterk en lenig te
maken, de olie-zalving duidt dus op kracht
in den geestelijken strijd: de balsem is zaer
welriekend en en tevens bederfwerend, bier
befeekenend, dat de vormeling een welrie-
kenden geur zal verspreiden van deugden
en dat hij zal beschermd worden tegen het
bederf der zonden.
De zalving geschiedt op het voor
hoofd in kruisvorm, ten teeken. dat de
gevormde zijn geloof In Jesus Christus zoo
openlijk zal belijden, als droeg hij het
kruis op zijn voorhoofd "oteekend.
Na dit alles draagt de gevormde het
«eeken van Christus ln de ziel en la hij
overvloeid van de gaven des H. Geestes, die
met den Vader en den Zoon opnieuw in de
ziel zijn komen wonen.
Dan is de gevormde in staat, om, zooals
de kaakslag aanduidt, lijden en ver
volging en zelfs den dood voor het geloof
in Christus te ondergaan.
Nogmaals bidt de bisschop, dat allen
volmaakte tempels des H. Geestes mogen
zijn; en vraagt dan dpn zegen Gods over
hen af, opdat ze het eeuwig leven mogen
hebben.
Allen verlaten in devote stemming de
Kerk; de nieuwe strijders treden aan; het
leger van Christus is weer met versche
troepen versterkt.
Moge de H. Geest krachtig en zichtbaar
inwerken, den Vormelingen tot heil, en der
Kerk tot zegen.
J. C. C. GROOT, kapelaan.
UiT OE BEWEGING VAN 1880.
v.
Aan het begin der Sociale Lyriek staat
een Engelschmaa Thomas llood, die in
1843 uitkwam met een scherp gedicht:
„The Song of the Shirt" het lied van
het hemd waarin het droevig lot der
Engelsche linnennaaisters met schrille
kleuren geteekeud werd. Potgieter vertaal
de het in het Hollandsch. Van Thomas
Hood kwamen nog andere gedichten, be
trekking hebbende op arbeidstoestanden
Weldra vond hij navolgers. Ook in Frank
rijk en Duitschland. Deze dichters waren
geen proletariërs. Zij kwamen uit de be
tere standen.
Aangenomen, dat de proletariërs dier
dagen dichterlijke impulsen in zich zou
den hebben gehad, hoe zouden zij zich
hebben kunnen uiten? Hun ontbrak het
aau cultuur, aan de noodige ontwikkeling
om hun gevoelens behoorlijk vorm te ge
ven. Het ontbrak hun aau de eenvoudigste
techniek der verskunst. En nu mag men
dichterlijke inspiratie hebben, zooveel men
wil, er moeten ten slotte behoorlijke kana
len zijn, waardoor die inspiratie vrij uit
kan stroomen, Overal zijn het de meer
ontwikkelden, dichters uit betere standen
die de eerste accoorden der sociale lyriek
aanslaan. Ook in ons land.
Merkwaardig is dat wij in zekeren zin
geheel achteraankomen. Want de sociale
lyriek die in ons land werkelijk tot- de
kunst gerekend kan worden komt 1890.
Het heeft dubbele oorzaak.
In de eerste plaats kende ons land niet
de reusachtige vlucht van 't fabriekswezen
als de groote industrieels centra van
Europa. De verhoudingen waren iets min
der scherp en de plattelandsbevolking, die
in de 19de eeuw en nog aanmerkelijk
de steden overvleugelde, bezit meer rust,
meer berusting, meer gezond verstand en
dieper godsdienstzin dan liet nerveuze
proletariaat der groote steden. Onze koele
volksaard is bovendien niet zoo licht te
vangen voor revolutionaire avonturen.
Tusschen '80 en '90 evenwel zijn er in ons
land geweldige bewegingen voor de uit
breiding van het kiesrecht. Er komt een
korte maar hevige opstuw ing van een re
volutionaire vloedgolf, waardoor zelfs de
landarbeidersbevolking van Friesland en
de Drentsche veenarbeiders een oogenblik
worden meegesleurd. De romantiek van
dit gebeuren miste zijn invloed niet op
jonge dichters.
In de tweede plaats was er in de let
teren iets gebeurd. Vóór '80 was er een
geijkte dichtertaal. Men borduurde voort
op de oude motieven van dichterlijke stof
in huiselijke rijmelarij of rhetorische wen
dingen. Door Kloos, Verwey, Van Eeden,
Van Deyssel, enz., werd heel die conven-
tioneele boel onderste boven geworpen Of
schoon later de erkentenis is gekomen, dat
men hierin tever is gegaan, was in dien
tijd een stormpje noodig. Reeds vroeger
merkten we in ander verband op, dat
daamee een op de spits gedreven indivi
dualisme de litteratuur ging beheerschen,
wat zich bij Perk en Kloos uit, als zij
verklaren, ieder in anderen vorm, een God
te zijn in 't diepst van hun gedachten en
zelfs de vrij kalme Verweij schrijft:
Ziel van mijn ziel. Leven dat in mij woontl
Veelnamig Mysterie, die ik noem
Mijn Ik, mijn Zelf, mijn Wezen, U
roep ik aan;
Opdat gij spreke' en van mijn lippen
drijv'
Leute van zang, die over de aard zal gaan,
En 'k thans njet mijn, maar Uwe
woorden schrijv'.
In den grond was er tusschen de jonge
ren van '80 geen litteraire gemeenschap
mogelijk en slechts enkelen hebben hun
individualisme, tot schade van zich zelf
en hun kunst kunnen volhouden.
Bij velen kwam het inzicht, dat de
mensch niet op en uit zichzelf bestaat,
maar dat hij voor het minst in ieder ge
val, samenhangt met de wereld, waarin hij
leeft; dat ook door de individueele men-
schenziel het wereldrhythmo pulseert, dat
er banden zijn van traditie uit het verle
den.
Bij de Christelijk geloovigen onder de
Tachtigers was dit inzicht vanzelf reeds
aanwezig. Tot hun eigen nadeel en zeker
ook wel tot schade der Nederlandsche cul
tuur, hielden de Calvinisten zich afzijdig,
treffen we onder de Tachtigers geen enke
len orthodox protestant aan „die bij het
stellen van het ideaal met de souvereine
majesteit van de Christelijke moraal had
kunnen rekenen" (Da. Wielinga).
Van huis uit Katholieken waren Al-
phons Diepenbrock en Frans Erens. Met
wat goeden wil kan men Eduard Brom
ook nog tot hen rekenen, ofschoon zijn
eerste verzen van 1886 zich in niets onder-
scheiden van de veelgesmade dominee'a-
poëzie der vorige periode. Maar Diepen
brock alleen is een heele cultuurbeweging
waard. Nooit heeft hij zfch overgegeven
aan de exalattie van het individualisme,
al begreep hij de noodwendigheid, dat dit
een oogenblik komen moest. Zijn machtige
geest, streng klassiek geschoold en be-
heerscht, tevens doorgedrongen in den zin
van het duistervlammende handschrift
op de zaalwanden der tijden, die in barok
ke schoonheid zich welven over het Euro
pa der Nieuwe Geschiedenis, is zwaar van
de liefde in de profetieën der toekomst.
Met verblindende klaarheid ziet hij aan
den ingang der 19de eeuw twee figuren
staan: Novalis en Beethoven. En hij boort
ook dezer stemmen „nü eerst klinken met
den eigenen klank in het gastvrij gewelt
dezer nieuwe jaren, als kinderstemmen in
een verwilderden rozentuin".
Diepenbrock is in hoogeren zin de sa
menvatting van dertig jaren van wisse
lende kunstzinnige aspiraties. Bij het
licht van zijn genie, de morgenschemering
der 20ste eeuw, zal het de kunst, vooral de
Katholieke kunst mogelijk zijn, zich in
volle breedheid en menschelijkheid te ont
plooien met verwerping van zoetelijk trac-
taatjesproza en tierelantijntjes-muziek. Ge
lijk zijn Katholiciteit van machtige wijde
spanning en universeel historisch begrip
is, zoo is het breede rhythme van zijn stijl
een zee van innerlijke bewogenheid. Voor
Frans Erens is het Katholicisme een per
soonlijke aangelegenheid, hij *is een klein,
maar fijn en precieus talent, 'n beminne
lijk mensch. Diepenbrock is geniaal; bij is
universeel en ziet alle dingen in liet wijd
en diep verband van een niet benepen en
benauwd maar universeel Christendom.
Diepenbrock imponeert al de Tachtigers
door zijn hooge houding. Hij staat groot
en vrij, behoeft concessies te doen noch
aan individualisme, noch aan socialisme,
maar staat verzoenend en begrijppend bo
ven alles, de synthese van klassiek en ro
mantiek levensbegrip.
De eerste, die zich door voortgaande
ontwikkeling afscheidt van de Nieuwe
Gidsers is Albert Verwey. Als gaaf Hol
lander begrijpt hij, dat men na het indivi
dualisme en de litteraire ruitensmijterij
weer moet komen tot opbouw en tot aan
sluiting bij de traditie. Het leven in 't he
den moet wortelen in 't verleden, want de
krachten van het heden zijn gegroeid uit
de krachten van de historie. In den eersten
tijd dat Verwey de synthese zoekt, schrijft
hij ren bekend geworden verhandeling:
„Volk en Katholicisme", waaraan de in
vloed van Diepenbrock niet vreemd is.
Hier in deze merkwaardige opmerking:
„Niet tusschen Persoonlijkheid en Levens
eenheid zou de strijd ontstaan, maar tus
schen de machten, die we als idealen van
Levenseenheid hebben genoemd en aange
wezen: „Het-Volk en de Katholieke Kerk"
Bij een van deze twee machten diende de
dichter, de kunstenaar aansluiting te zoe
ken. Tusschen deze twee machten ligt het
cultuurprobleem der toekomst. Verwey
zoekt geestelijke verdieping en alzijdige
aanraking met het leven, maar noch de
utopieën van het socialisme, noch het Ka
tholicisme vermocht hem te binden. Naar
alle zijden de voelhorens van zijn geest uit
stekend, contact zoekend met alle stroo
mingen van 't cultureele leven, bleef het
hem onmogelijk een bepaalde keuze te
doen. Maar het individualisme had afge
daan.
In Van Eedens dichterschap beginnen
weldra ethische factoren den boventoon te
voeren en omdat hij zich altijd geroepen
acht tot een soort apostolaat van de daad
begeeft hij zich in experimenten om een
ethisch-communistische maatschappij te
doen groeien.
In zekeren zin zijn antipode is Frank
van der Goes, die weldra uit de studeer
kamer naar buiten treedt als heftig doc
trinair socialist; een hartstochtelijk, on
verzettelijk man, die te Amsterdam van de
beurs wordt gedrongen maar dan weldra
zijn intrede doet in de universiteit om van
daar als privaat-docent een wetenschap
pelijke ruggegraat te geven aan het so
cialisme.
Van der Goes, die zijn Jonkheerstitel
prijs geeft, getuigt steeds, dat de arbei
dersbeweging te veel een beweging van ar
beiders is Personen uit de betere klas
sen moeten komen; op die manier nemen
de arbeiders iets over van de burgerlijke
cultuur en behoeven zij niet van voor af
aan te beginnen. Zoo werd ook tijdens de
Fransche revolutie de bourgeoisie geënt
met de cultuur van den adel. En de woor
den van Van der Goes vonden zoo goed
ingang, dat S. D. A. P. spottend omschre
ven werd als: Schoolmeesters-Dominees-
Advocaten-Partij.
En in denzelfden tijd breekt Herman
Gorter, die de allerzuiverste vertegenwoor
diger was van het streven der Nieuwe Gids
en ook de uiterste consequenties heeft ge
zocht, met het individualisme. Bij het di
lemma van Verwey kiest hij „het Volk" ln
den beperkten zin van het Socialisme. Hij
opent eindelijk in ons land de sluizen van
de Sociale Lyriek in Nederland.
Aan hem zij ons volgend artikel gewijd.
Van het Binnenhof.
Wie thans de Ridderaaal betreedt tal
rich kwalijk kunnen voorstéllen, hoe deze
mooie ruimte er een kwart eeuw go!eden
uitzag.
De trotsahe houten kap, welke haar
overwelft, geüijk nul is ook tot ongeveer
1860 het geval wais, bestond toen niet. In
de zaal stond toen een ijzeren geraamte
van dunne pilaren en spitsbogen tot on
dersteuning van het dak. De Rijksbouw
meester Rose had op genoemd tijdstip
gemeend, dat de oude kap aldus moest
vervangen woéden, IJzer, zoo redeneerde
h:j, was bet materiaal der toekomst en
dus moest ook de eeuwenoude Ridderzaal
er maar aan gelooven. Maar mood stond
hel niet
Hoezeter de -overtuiging toen ge
meengoed was, toonlt nu nog de bekende
St. Jacobstoren, waaraan ieder plaatje
van Den Haag te herkennen valt. Die toren
had van oudsher een sierlijke spdts, welke
ongeveer in het midden dier vorige eeuw
herstelling vere «iht. Men gong daarbij ra
dicaal te werk. De spits werd eenvoudig
afgebroken en cvar hetgeen ervan
overblijven moest,: wilde men niet te veel
wegbreken, werd de agn. gothiscihe spits
gezet, welke men nu nog aanschouwen
kan.
Nu moet rk eerlijk zeggen: leelijk kan
itk die sptits niet vinden, zoodat ik er niets
op tegen zou hébben hét in ieder gevall
goed geproportiotmeerde gevaarte te laten
staan, al waren 't als monument van wat
men in het midden der vorige eeuw als
bouwkunde der toekomst beschouwde. Te
genstanders vam de spits zullen echter
zeggen: 't Is al erg getnoog als de afbeel
dingen dat „monument" blijven vereeuwi
gen, maar in werkelijkheid moet het Wefst
zoo spoedig mogelijk verdwijnen. Er gaan
al stemmen op in die riöhtrimg, zoodat de
spits allicht den jangaten tiljd géleefd
heeft. Dr. Guvpera heeft trouwens al eens
een onderzoek ingeste'd naar de mogelijk
heid om de vroegere spitls wéder in eere
te herstellen en zijn rapporrt was gunstig,
doch het kostenibezwaar stond aan de ui
voering van het plan in den weg. Zoodra
di t wordt opgeheven zal de Haagsohe „po
perbus" wel verdwijnen.
Er slaan nog een paar bouwwerken uit
den ijzertijd ;n de Residence: het depar
tement van Kolomen op het P'ein en dos-
zelfs buurman, hot gebouw Van don Hoo-
gen Raad, ook wol bijgenaamd „het giraf-
fenhok", zulks niet u t eenigerlei oneer
biedigheid jegens zijn bestemming, doch
louter om de een:gsz:ns zonderlinge ar
cade*, welke ervoor staat. Doze doét door
haar lang'rerekte bogen donikon aan de
hoogte welke giraffen noodig hebben om
ergens onderdoor te kunnen loopnn zonder
hun nek te moeten krommen Het zou niet
kwaad wozen voor het aantoon van hert
Plein a!s voor die twee gebouwen eems
wat betere :n de p'aais kwam, doch zoo
wel meergemeld kostenbezwaar a's hun
soliditeit zullen daarvoor in afz orulxireri
lijd nogwel een beletsel vormen.
Ten aanz'en van de Ridderzaa' is men
evenwel over alle be'efselen heenges'apt,
wat ieder verhrugen zal die den ouden
toestand gezdeu heeft 't Was gewoon be
lachelijk, (kit ijzeren gevaar! e in dat
bouwwerk u t den gravenPjd. Men spreekt
wel eens \a«n ..tang op varken", maar deze
hvee heterogene dingen konden elkaar ten
aanéén vun de oude muren en het moder
ne hekwerk niet eens bereiken in stede
van op eikand t te slaan.
H or kwam nog tots bij. Om die pi'laren
te planden had men in I860 eenvoudig
galen gehakt in die boren onder den vloer
der zaal en daar de ijzeren palen eenvou
dig doorhoen gestoken, tot groot gevaar
voor de sol'dii'edt vnn hot gebouw, dat
dan ook in het begijn dezer eeuw dringend
herste'liing liegon te vragen. Men wilde
toen zeer terecht geen half werk doen en
herstelde den ouden toestand.
Eenmaal bezig werd terzelfder t'jd het
giansohe gebouw-complex onderbanden
geinen ion, wait ook hoog noodtig bleek.
Rond do oude gebouwen waren in den loop
der tijden allerlei huisjes gezet, zoo onge
veer in den trant, welke men ook b j oude
kerken kan waarnemen. Ze verdoezelden
niet al'een liet u:terlijk van het bouwwerk,
maar ook den toes'and, terwijl men in de
huisjes om zoo te zoenen kon doen wat
men w'lcie om de vocht van minton enz
nog erger aan te ta-sf -n dan de we'bekende
tand dos tijds vamigéf al deed. kon overal
intrekken zonder dat iemand er wat van
merkte voor het te laat wao, de regen kon
het proces van oudenui jning nog vererge
ren enz
Dat dit alles niat dcnkheeJdig was heb ik
zelf gerien In een ijier huisjes was tooh,
oijp een W. C. te maken, een-oudfig een
stuk uit ren gteunbe-r gehakt, zoodat bet
bovendeel van dot sternen gevaar'e im de
lucht h'rg en zoo een voortdurend ge
vaar opleverde in stede van het gebouw
te helpen schragen. Ware dal zoo geble
ven, wie weet of n:et op zekeren dag een
onge'ukkige verpletterd ware geworden
op een oogenbUk dat daartoe aiMcrmiinst
geëigend was
Hoe het z j. nu ongeveer 25 jaar geleden
werden ai! die huisjes afgebroken en het
muurwerk zooveel mogelijk fin den oudien
toestand hersteld, wait insgelijks geschied
de met het inwendige van het gebouw,
waarin in den loop der lange ia ren aller
lei veranderingen waren aangebracht wel
ke allermlliust als verbeteringen kojpden
vtirdien aangemerkt.
Word de Ridderzaal voorheen gebruikt
eersit a's kimdeiispeelp'.aatis, inzonderheid
gediirende de Haagisohe kermes, loiter als
loterijzaal voor de trekkingen dier Staats
loterij, weer later als geschikte plek om,
allerlei oude archiefstukken op te bergen
(ik heb zelfs heeüe pakken op de trappen
zien liggen), aan die achterzjido vam het
gebouw was het Gerechtshof gevestigd: die
strafkamer in de zgn. rolzaal, waarin
oude kraagstukken nog toonden, dat een
balkenlaag op onoordeolkund:ge wijze ver
wijderd was, de ctiviele kamer im de Lai-
rose-zaal, aldus genoemd naar de mioo'e
schilderstukken van Ladresse, welke de
wanden sierden.
Alleen deze zaal, wier versiering uk de
achttiende eeuw dateerde, is ongerept go-
bleven, maar overigens is het gebouw weer
zooveel mogelijk teruggebracht 'in den
toestand, waarvan die nauwkeurig nage
spoorde resten, beech ri j vingen en teeke
nd, ngen getuigden, wat een norgvuldig werk
van jaren is geweest.
Heit resu taat loonde wel d» moeite. Het
gebouw staat thans (een poort op hei
Binnenhof daargtfaton; voorheen was er
ook aan de andere rijde) geheel vrij, waar
door rijn oud karakter vam burcht weer
good uitkomt. Het Gerechtshof is overge
plaatst naar heit Korte Voorhout, waar.het
ook veel beter gehuisvest 1b, en zoo kon
hot gansohe complex, waarvoor graaf
Willem II em rijn zoon Floriis V den
grooAriag hMxla gehéX #an«omvat
worden allereerst vutor de openÉngisrittln^
der Staten Generaal en verder voor dm
ontvangst von Regeanfogswege van ooiw
greasen» welke er ook hun remaderingeql
kunnen houden, Behje&v® die Ridderzaal
toch rijn de lokalen, vxOeger bij hel ge
rechtshof tó gébruik, in deftige vergader-
zalen herschapen, waar Nederland geruat
vreemde gasten kan laten beraadslagen,
't Is dat het VredieepaJteie ook meerders
malen dusdanige gasten herbergt, maar
ander» zou de aloude Gravenzaal nog
meer dan thans in gebruik wezen.
Als >s avomdfe een oangreo in de Rid
derzaal wordt ontvangen maakt het
schfjnsed van het eleetrieche licht door d«
gebrandachiilderde venstors oen bepaald
feeörikon indruk op het stille Binnenhof,
terwijl de gasten, rondstarend door de
hooge ruimt», waar tapijten de wanden,
sieren, zullen moeten getuigen, dat zulk
een fraaie zaal tot die zeldzaamheden mag
gerekend worden, im aanmerking genomen
haax eeuwenheugende herkomst.
WWhaast gaat onze Koningin de zaal
weer betreden tor opening van het zitting
jaar der Sta ten-Gene ra al. Rond don troont
staan dian i,n halve-maanvorm de stoot n
geschaard voor die afgevaardigden des
volks, ter linker- en rechtorz'jde (eohtor
zander eenge politieke beteekemie), die
voor de hno-re genoodagdien uit de diplo
ma hieiko en andere kringen Aan de voor
zijde (dus tegen don muur van het bor
des) rijst een breede tribune, waarvan lr-t
middendeel voor de pers, do weenskamten
voor publ'ek bos'emd z:in. En zoo kan do
openrngspiv 111;riheid thans im vaardigen
vorm geschieden
Moge do aloude R dderzasl 700 nog ten?
de plaats van samenkomst bijven voor
het Koninklijk Huis en de vertegenwoor
digers de-s volks.
AJO.
EEN JUBILEERENDE MISSIE
CONGREGATIE.
(Gezelschap van 't Goddelijk Woord
Steil-Uden).
IV.
Het is wel algemeen bekend, welke treu
rige -gevolgen de blinde rassenhaat onder
en na den oorlog, ook aan de katholieke
missiën heeft gebracht. De Congregatie van
Steil overwegend Duitsch als /.ij was
heeft er niet 't minst onder geleden. Al
aanstonds na 't uitbreken van den oorlog
dreigden er gevaren voor de Missie van
Toge (Westkust van Afrika), Nieuw-Gui-
nea, Kiao-tsjou (China) en van Japan. De
drie eerste gebieden waren Duitsche kolo
niën, en laatstgenoemd land verklaarde
aan Duitschland spoedig den oorlog. In
Toge was men over de stichtingsmoeilijk
heden heen; in 1914 telde 't reeds 23000
katholieken, in 't zelfde jaar werd 't door
den H. Stoel tot Apostolisch Vicariaat ver
heven en Mgr. Wolf, de eerste vicaris,
werd den 28sten Juni te Steil Bisschop
gewijd. Door 't uitbreken van don oorlog,
een maand later, werd 't hem onmogelijk
naar zijn Missie te vertrekken Nooit heeft
hij ze meer mogen zien. Enkele weken na
't begin van den oorlog roods werd Togo
dnor de Goaliloerden bezet. Wel konden da
Missionarissen door blijven werken, zij 't
dan met eenige beperkingen doch zij
waren geheel van steun uit 't Moederland
verstoken: zoowel wat voedingsmiddelen
betrof als 't bijkomen van nieuw missie-
personeel Na 3 jaar wachten tusschen
hoop en vrees, kwam in den herfst 1917
dé zwaarste slag: tusschen October en
midden Januari werden alle Pators, Broe
ders en Zusters als krijgsgevangenen naar
Engeland gevoerd. Alle pogingen om hun
later den terugkeer mogelijk te maken,
zijn zonder gevolg gebleven. Thans werken
er de priesters van de Afrikaansche mis
siën van Lyon (Keer-Kadier). Kort na
hun intrede kon de eerste inlandsche
priester worden gewijd nog een late
vrucht van den arbeid der Paters van
Steil. Een andere Missie, die voor de Con
gregatie voorgoed verloren ging, was Mo
zambique. Door de verregaande beperkin
gen der Missionarissen reeds vóór den
oorlog, door de Portugeescbe regeering
opgelegd, waren de vooruitzichten in dat
gebied niet bijzonder gunstig, en daarom
werd 't verlies van die Missie minder ge
voeld. Doch 't lot der Missionarissen was
nog treuriger dan in Togo. Onmiddellijk
nadat Portugal aan Duitschland den oor
log had verklaard, werden de Paters in
een kamp, rondom met prikkeldraad afge
sloten, geinterneerd en hard behandeld.
Na 'n jaar werden zij naar Portugal ge
voerd, waar do behandeling heter was.
Eerst na vier jaren op 't laatst van
1919 kregen de Missionarissen hun
vrijheid terug.
Een ramp voor de Missie's van Steil
was 't verdrag van Versailles. Bijna ner
gens ter wereld waren de Duitsche Missi
onarissen veilig. De Superior-generaal
Blum verzocht de Bisschoppen van Neder
land de tusschenkomst van Kardinaal vun
Rossum in te roepen om 't verdrijven der
Missionarissen uit hunne gebieden te
voorkomen. Op 't initiatief van Mgr. ven
de Wetering protesteerden hier de Priea-
ter-Miessiebond en alle voornaamste kat
holieke organisaties tegen deze schand
daad. Tegelijk had Generaal Blum een
telegram gezonden aan Kardinaal Gibbons
in Baltimore: „Onze 545 priesters, broe
ders en zusters en vele andere Duitscha
Misisonarissen staan op 't punt te worden
uitgewezen. Verzoek om dringende voor
spraak bij president Wilson in Parijs".
Vooral door tusschenkomst van Kard.
Gibbons liep 't niet zoo erg als men eerst
gevreesd had. In China werdon er slechts
13 Missionarissen uitgewezen en ook dezen
mochten een jaar later terugkeerea. Ook