Je Leidsctie Courant" naiHii H MIER EK DUURT mmaemmm Derde Blad Zaterdag 5 September 1925 HET H. VORMSEL. De eerste vormelingen ui in de Apostelen geweest Zij hadden een buitengewoon rwaren strijd te strijden, omdaft rij in opdracht hadden van hun Meester om de wereld te bek ee ren, de wereld, die mnt hart en ztel gehecht was 'aan het kwaad, overgeleverd aan vate^he meesters, to* sükkens toe be dolven in de zonden van de ergste soort: ongertoof en zedeloosheid. Om daartegen op te treden en aan die verdwaasde wereld te leeren de plicihit van geloof aan den gekruiiden Ghnistus, en de deugd van kunsohiheidi, was hun eon b j- ziondore kracht noodiig; deze kracht is hun verleend door God op het Prnlks' er- feest. boen de H. Geest over hen neder- daaVLe; daarna ziin ze mei succes uitge trokken en hebben de wereld voor Chris tus veroverd. De kracht, die zrj ontvangen hebben, ontvingen ze echter niiet alleen voor zich zelf, maar hebben daarvan ook aan an deren meegedeeld. Hierover lezen we een nauwkeurig ver haal in de Handelingen der Aposteten, door Lucas geschreven: Phibppua (h:j was een diaken n.i. een medeholoer der Apostelen) nu kwam in eene s'ad van Sa maria en predikte hun den Christus. Do scharen nu gaven eenparig gehoor aan hetgeen door Fhlilippus gezegd werd, bij bet booren en zien van de wonderteke nen, die hij deed. Wamt bij velen van hen, die door onreine geesten waren bazelen, jringen deize onder luid gekrijsoh van hen uit; .verder werden vele lammen en kreu pelen genazen. En er kwam groote vreug de in de stadToen ze echter geloofden aan de evangelieprediking van Phi lippus over heft koninkrijk Gods en den naam van Jesus Ohrislus, ontvingen ze het Doopsel, mannen zoowel als vrouweu Toen nu de Apostelen te Jerusalem hoor den, dialt Samaria het woord Gods had aangenomen., zonden ze Petrus en Joannes derwaarts. Dezte kwamen af en baden voor ben, dat ze den H. Geest mochten ontvan gen. Want deze wa.s nog op niemand hun ner neergedaald, maar ze waren enkel nog gedoopt in den naam van den Heere Jesus. Toen legden ze hun de handen op, en ze ontvingen den H. Geest. In het Doopsel was al reeds de H Geest in hun ztelen neergedaald; maar na het Doopsel wil Hij nog mot bijzondere ge nade komen om te Sterken en deze kracht was .nog niet over die' van Samaria ne- .dergekomen. Toen de Apostelen hun de handen op legden en voor hen baden, kwam de H. .Geest met z:jm kracht over hen. Let wel dat niet PhiHippus de handen oplegde, maar de AposteVn, want hij d'ie slechts diaken was had daartoe n:et de macht. Wat de Apostelen, daar hebben gediaan js niet andere geweest dam de toedüming van het Vormsel. In hetzelfde boek van - de Handelingen der Apostefem lezen ,we ook. dat Paulus te JDphose aan ongeveer twaalf mannen het Doopsel toediende en daarna hun de han den oplegde, waardoor rij den H. Geest ontvingen; hij heeft ze dus gevormd. In dien eersten tijd gebeurde het ook, dat de genen, dn1© gevormd wet en. nieuwe talen spraken en profeteerden, en zoo geschied de ook in Ephese. Hoe moeiten nu die Apostelen geweien hebben dat door die oplegging dier handen de H. Geest, over de menschen neder daalde? Dit hebben zöj geleerd van Chris tus. Datzelfde hebben na de Apostelen hun opvolgers en ook zij alleen gedaan en in alle tijden hebben die Bisschoppen het H. .Vormsel op die wijze toegediend. Wiljt gij een getuigenis ut meerdere? Ziehier. De H. HB.eron.ymus (gestorven in 40) doelt mee, dait in de kerk de gewoonte bestond, dat de B'ssdhop zich begaf naar hen, diie in verafgelegen sltreken door priesters en diakens waren gedoopt, om hen onder aanroeping van den H. Geest de handen op te leggen. Toen ter tijd gin gen dus de Bisschoppen ook op vormreis, terwijl zij de handen oplegden en met chrisma zalfden. Tolt aan de zestiende eeuw is dian ook bet Vormsel door alien als een Sakra.- ment aangenomen. Eerst Luther is gaan beweren, dlat het Vormsel geen Sakra- ment was en dlat Christus het niet zou hebben ingesteld. De kerk van Christus zou dus zestienhonderd jaar zidh hebben vergiet, walt natuurlijk, gezien de belofte van Christus zelf, een onjnoge'lijkheid ia. Ais het verheven moment gekomen is en alle vormelingen van; <len Bisschop lig gen neergeknield, slrekt de B ssc-hop zijne hand-en over hen uit en bidt, dat God dei H. Geest met rijne gaven over hen moge zenden. Daarna komt elke vormeling bij d"en Bisschop, en deze legt dan zijn rechter hand op heit hoofd vam den vormelfing en zalft hem het voorhoofd met chrisma in den vorm van een kruiis. Daarbij zegt hij: 'Ik toeken u meft heit teeken des kruises en sterk u mot helt chrisma, des hei is in den naam des Vaders en des Zoons en dee H. .Goes tea. Ziedaar het uitwendig teeken. Aan drilt uitwiemdrig teeken heeft Christus ©en groote genade verbonden. Op het pogen blik ml. van de handoplegging en de zalving komt de H. Geest in de ziel en 1 maakt haar opnieuw tot zijn woning, tot zijn tempert. Dan wordt de heiligmakende genade in dlie ziel vermeerderd zoodht zij nog veel schooner schittert en straalt dan voorheeneen bij zondore kracht tegen de vijanden der ziel wordt verleend; vooral wordt de riel gesterkt om standvastig be rijn in.het geloof. Zoo wordt de mensch een volmaakte Christen; bij het Doopsel werd hij kind van God, broeder van Jesus Christus; nu wordt hij strijder van Christus om het he melrijk be veroveren. Dan is do christen dubbel verplicht aan Christus trouw te blijven. De H. Geest drukt in d e ziel ook een merkleeken m, waardoor hij als Gods strijder wordt ge'eekend, een merkteeken, dat onuiriwisohbaar is. D? H. Pa.u'us spreekt hiervan in zijn Iwee-den brief aan die Coriufhriëre (1:21, 22): Hij nu die ons met u bevestigt in Christus, en ons ge zalfd hoeft is God; hij, dlie ons ook beze geld, en het onderpand des geestes in onze harten gegeven hoef tl Dit zegel be doelt de Bssebop, a&s hij zegt: „ik te©- ken u." Diit teeken bl'jft In de ziel, hetzij meen ver'oren gaat. hetzij men zalig wordt; omdat het on iril Wishaar is kan. men ook hpt Vormsel slechts eenmaal in het leven ontvangen. Het Vormsel :s dus het Sak ramen t, dat door de hnmdop'egging, de zalving möt chriisma en het gebod van den Bisschop, de genade geeft om het ge'oof standvastig te belijden. Om het Vormsel met vrucht te ontvan gen moet men zich daartoe door een vurig gebed voorbereiden, zooals dan ook ge woon!'jk gezang ml ijk gebeurt. Wie uiit lauwho:d of ou ve-rschrill gh old verzuimt het Vo mooi te on'tvangen, b©- rooft zich van vele genaden. dl:e henAood'g zijn, om standvastig te b Vijven in het ge loof. en loopt dus grooter kans van ver loren te gaan Het ia natuurlijk een zaak der kcWi te bepalen op wecken leeftijd men het Vorm sel kan ontvangen; vere'aeht is dat men bot de jaren van ondexschrid zij gekomen, ofsohoon mem in de eerste eeuwen van heit christendom de kinderen vormde ter stond na het Doopsdl; thans is de leeftijd van de jaren des omdVsciheids vastgesteld, omdat meer en meen: bleek dat wachten boit hert 12de jaar voor velen narlee'ig was, daar dan die gevaren voor hun geloof reeds te groot waren, om ze zonder d'e kracht van hot Vermeel te overwinnen. Hert is daarom een voorname taak der ouders te zo-gen. dart hun k'nd diirt Sakra- ment op tijd en zoo waardig mogel'jk vangt J.CC GROOT, Kapelaan. HET WEZEN OEcl SOCIALE LYRIEK. IV. Zoo staat dan sinds,het midden der 10e eeuw de arbeiderskwestie voor ons als drei gend phantoom. Niet genoeg kunnen we er den nadruk op leggen, dat de machine de machtigste motor is geweest om de oude levensver houdingen te vernielen en de tegenstellin gen op te stuwen. De machine vernietigde het handwerk en dus de liefde, waarmee de werkman de vaak kunstzinnige producten zijn handen vervaardigde. De machine vernietigde het persoonlijk karakter van den arbeid. De machine veranderde de werkplaats van den patriarchalen meester, die op vertrouwelij- ken voet stond met zijn volk, in de fabriek van den groot-industrieel met zijn mili taire organisatie, waar alleen macht recht was, overeenkomstig de Romeinsch-libera- listische rechtsopvatting. De machine verne derde den mensch tot haar mechanisch verlengstuk, dat slechts de eenvoudigste en eentonigste handgrepen had te ver richten om het ding in 't eindelooze te la ten produceeren. En door de steeds toene mende perfectie der machinerieën, door de immer toegespitste arbeidsverdeeling werd de arbeid steeds zielloozer en kleurloozer. Arbeid was voor vele duizenden geen ont wikkeling van energie meer, maar geest- doodende inspanning. Een groot deel van den arbeid beantwoordde niet meer aan zijn tweeledig doel: middel te zijn tot le vensonderhoud en zijn vreugde te vin den in zichzelf. De arbeid, door Christus evenwaardig genoemd naast 't bidden, was voor tallooze duizenden van een zegen een vloek geworden. Hoe kon er hooger idea lisme gloeien in harten die verstompten, door dat van de handen niets gevraagd werd dan mechanisceh handelingen, 14, 10 uren per dag? Hoe kon men denken aan iets hoogers, wanneer men gedwongen was, zich alleen er op te spitsen de productieve mogelijk heid van de machine zoo hoog mogelijk op te voeren, om het schamele loon aan het einde der week met eenige dubbel tjes te zien vermeerderd? Want zoo was toch de toestand, enkele tientajlen van ja ren geleden? „Er is", zegt Pans Leo XIII, „bijna een slavenjuk opgelegd aan de overgroote massa van het proletariaat," waartoe bij droeg „de verslindende woeker", die ze dreef in de armen van pandhuishouders en gedwongen winkelnering. Als we nu het wezen der sociale lyriek eindelijk in oogenschouw gaan nemen, dan kunnen we een onderscheid maken tus- schen de dichters, die, afkomstig uit de betere 6tanden, zich door ontferming be wogen, bogen over de verdrukten en zij, die uit den boezem van het proletariaat zélf opkwamen. Er zal verschil zijn van gevoelstoon. Bij de eersten vooral de droefheid, het groote medelijden, de belijdenis van on recht door eigen klasse bedreven. Over de zen ïs gekomen wat Aïlarif Plerson noemde „de verteedering des harten". En hij schrijft: „Men vraagt weer naar een Evan gelie voor de onterfden. Er openen zich weer armen voor de kleinen en menschen van klein verstand. Er is weder een op merken, een niet wegredeneeren van de vermoeiden en belasten, een stem die op komt voor de zwakken en beroofden, een stem die het onnatuurlijk durft noemen, akelig onnatuurlijk, dat één lid kan lijden zondor dat de andere leden van het li chaam de pijn gevoelen." In de poëzie derzulken zal men vin den oen poëtische mijmerig, soms aan gloeiend tot een felle klacht. Zij weent over misstanden en vraagt om de ver schoppelingen de hand der arbarming toe te steken. Christenen bezielt zij bovendien tot da den van Christelijke Charitas. - Maar do poëzie,' die opbruist uit het nart van het proletariaat zelf, zal de re signatie missen en de vrede, en helaas het Godsvertrouwen. Zij kolkt omhoog uit felle ontroering; zij ziedt van heftige verontwaardiging; zij eischt op dreigende wijze recht; zij is vol spanning; zij predikt in rauwe kreten verzet en opstand. Episch in haar schildering van be staande toestanden, leeft zij van onmee- doogende kritiek. De lyriek, die zelfopen baring is, is hier de vertolkster van per soonlijke woede en smart. Maar het is het leed en de wrok van duizenden die in hot 'hart des dichters pijnt en krampt Het leed der klasse, het samcnhoorigheidsgevopl, het klassegevoel kiest den eenling tot spreektrompet der massa. Gelijk de go- heele arbeidersbeweging staat onder het teeken van den strijd, zoo wordt ook de sociale lyriek beheerscht door botsing en strijd. En als het aanlichten van een nieuwen dag aan den vprren horizon der toekomst wordt voorspeld, dan is het niet een dag van verzoening en vrede, niet een dag gloeiend onder de zegevaan van het Kruis, maar een dag die slechts kan op gaan uit een nacht van bloed en moord en de doffe stervenskreten der bour geoisie. Zoo heeft ook do sociale lyriek haar geloof; maar het is een geloof der ver schrikking, een geloof uit haat geboren, door haat gevoed. „Wir haben lang genug geliebt; Wir wollen endlich hassenl" Een geloof, dat zijn credo besluit met huiveringwekkende hymnen aan satan. De sociale lyriek wordt beheerscht door heftige tegenstellingen, mokkende en dan weer uitwoedende wraakzucht tegen de bezitters; en geduldige onterming met de proletariërs. Hevige strijdlust, niets ontziende vernietigingszucht; en kinderlij ke teerheid tegenover havelooze schoffies, verkommerde schooiers, geketende misda digers en de producten van moreele el lende die voor wat geld him lichaam ver- koopen. Ze keert zich tegen de handhavers der maatschappelijke orde, ook wanneer deze een hart in de borst dragen, dat klopt van erbarming, ook wanneer deze door daad en woord voor de sociale rechtvaar digheid getuigen. En soms worden de phi- lan troop en de priester nog heviger aange vallen dan de gewetenlooze uitbuiters, om dat men bij de eersten in wanhopige ver blinding slechts huichelarij in plaat3 van liefde en meegevoel ziet. Maar de opstandeling tegen de maat schappelijke orde, de gewiekste apache, de handige inbreker, de sjap en de deer ne worden verheerlijkt. Sprak niet Auguste Barbier van „la saint canaille" het heili ge gepeupel? De sociale lyriek is soms overdreven en wreed realistisch in haar visie op maat schappelijke misstanden en zij vermeit zich tegelijkertijd in de betooverende fata morgana van een aardschen heilstaat. Oorlog en vrede, vernietigen en schep pen, het lied van den arbeid en van de werkstaking, dat van straffe organisatie en bandèlooze vrijheid, edele zelftucht en een teugeloos volgen der laagste levensin stincten, het leeft alles in de sociale ly riek. Door een wervelstroom van ©assies voort- gezweept, zingen deze dichters larmoyant sentimenteel van de liefde, vermeien zij zich in een heidensche vreugde aan de natuur, om vervolgens weerde daverenderhytmen- klank van stampende machines, bonzende stoomhamers, en de ronkende gonzing van motoren en turbines door hun verzen te doen stormen. In tegenstelling met elke lyriek van vroegere cultuurtijden bezingen zij het afbeulende sjouwen der dokwer kers langs de kaden, het wroeten in het donkere woud der mijngangen; het rosse leven in de donkere achterbuurten en in de lugubere holen van misdaad en zonde. En in hun grenzelooze zelfverblinding pre diken de dichters een heilstaat, die soms weinig meer is dan een Babel van on tucht en voeren zij een krankzinnigen strijd tegen hot Godsgeloof en tegen Hem, die nW eindelooze mildheid de vermoeiden en belasten tot Zich riep en ook voor hen Zijn kostbaar leven gaf. Van het Binnenhof. Al zitten Kamerleden en Kamerverslag- gevers maanden lang dag aan dag bijeen in dezelfde zaal, zij blijven toch twee af zonderlijke kringen vormen, wat trouwens niet meer dan billijk is: de pers is feitelijk slechts gast (zij het een vaak zeer geziene gast) en dient zich dienovereenkomstig te gedragen. Op straat moge een journalist al eens met een Kamerlid genoeglijk opwandelen, in de corridors van 'het gebouw al eens een pret tig praatje met een of anderen afgevaar digde kunnen maken of er een om inlich tingen kunnen vragen achter het klap deurtje, zoodra de balustrade der perstri bune hen scheidt, moge er al eens steels- gewijze een groet gewisseld worden, maar daartoe bepaalt zich de toenadering dan ook. Dit is van meet af zoo geweest, zelfs toen de krantenmenschen, vóór de tribune er was, feitelijk ook in de Kamer zaten, zij het op een afzonderlijke plek. In dien tijd waren trouwens de afgevaardigden in gees telijken zin veel verder van de pers ver wijderd dan thans. Do tijd bracht toena dering, wat niet belette, dat bovenomschre ven afstand tot de ongeschreven wet van het parlement is blijven bohooren. Wat in menig opzicht heel goed is. Natuurlijk onthoudt men zich op de pers tribune ook zorgvuldig van „teekenen van goed- of afkeuring", zooals blijken van meeleven met wat wordt gezegd officieel heeten. Slechts onwillekeurig pleegt zulk een teeken wel eens over de persleuning te ontsnappen. „De oude heer Blok", dien ik hier al eens citeerde, herinnerde zich volgend ge val uit 1897 bij de behandeling der Kies wet-Van Houten, u weet wel, die „mensche- 1 ijkerwijs volmaakte". Heer Samuel po neerde toen een eenigszins gewaagde stel ling omtrent het recht van vertegenwoor diging van elke richting, die slechts in zeker milieu haar aanhang kan vinden. Een „ho! ho!" ontsnapte toen aan het licht-bewogen gemoed van een der joi^ma- riston. Minister Van Houten trok zich die ongeoorloofde critiek erg aan en toonde er zich zeer verbolgen over. Hij riep zelfs de presiale censuur in over die stoutigheid. De kalme president Gleichman wist echter met een vermanende, doch tevens vergoe lijkende opmerking den storm te bezweren. Het aardige van de zaak is intusschen, dat de opmerking was uitgegaan van een geestverwant des ministers, zoodat die censuur nog we! eens leuk had kunnen worden, gesteld zij ware uitgesproken. Zulke gevallen zijn intusschen hoogst zeldzaam gebleven, terwijl aan ernstige vergrijnen tegen de orde of het decorum de perstribune zich nooit heeft schuldig ge maakt. Grapjes, ja, die kwamen wel eens voor. Ik citeer weder den heer B. Blok, wiens uit 1901 dateorend boekje wel uit verkocht zal wezen en waarop ik des te zuiniger ben. „Ik herinner mij een uiterst saaie dis cussie bij de begrooting van Binnenland- sclio Zaken, toen (het was in de zestiger ja ren) Waterstaat daar nog bij hoorde. Thor- bpeke was do groote man, die dat alles op zijn horens nam. Hij kon over een polder- vraagstuk of een vaartverbetering even afgemeten en even belangwekkend praten als over eenigo kwestie van Staatsrecht of kunst De Tweede Kamer had toen den tijd. Zij vergaderde van Maandagochtend tot Zaterdagavond, soms bijna tot Zondag ochtend. (Groen van Prinsterer, de groote evenknie van Thorbecke en diens waarde vijand, verliet eons Zaterdag te midder nacht de vergadering, omdat do Dag des Hoeren was ingetreden). Dagen lang kon toen uit den treure over kleine dingen wor den gedebatteerd. Ik herinner mij een ge heel en zittingsdag over de calamiteuze polders! Men begrijpt dat we op de tribune hij zulke gelegenheden in slaap zouden zijn gevallen als wij ons zeiven niet wakker hadden gehouden. Met een collega (we za ten toen nog maar met ons vieren of vij ven op de trihune) zat ik gezellig te bab belen over kootjes en kalfjes. Onwillekeu rig werd het gesprok wat a 1 to opgewekt. Op een zeker moment werden we danig opgeschrikt, kir. Fokker (G. A.), de be kende bestrijder tegen de Staatsloterij, die.... nog bestaat, was aan hot woord. Hij keerde zich plotseling om: „Als de hee- ren straks klaar zijn, zouden zij dan zoo beleefdWat gingen we opeens ijverig aan 't pennen!- „Een zeer geacht lid uit Overijssel stond vlak onder de tribune. Een rond toupetjo op de kruin van het achtbare hoofd prik kelde altijd onze lachzenuwen. Dat tou- petje! Altijd hadden we er een aanvechting naar. Op zekeren dag eindelijk viel (bij on geluk) de pen van een der onzen met de punt in het pruikje, dat even werd opge licht toen de eigenaar der pen aan den pen houder trok.... Gelukkig duurde do hen- gelpartij maar 'n seconde! „Een ander afgevaardigde had de ge woonte om zeer geleerd te „improviseeren", hoewel hij zijn speeches wel degelijk op 't papier had. Onze man deed het met ze ker schijnvertoon, dat ons hinderde. Hij schreef zijn rede op de blanke merge van een Kamerstuk en nam dan het air aan of hij bij zijn „improvisafid" dat stuk raad pleegde. Daar hij vlak tegen den wand stond konden zijn collega's in de Kamer moeilijk den truc volgen; wij wol. Als we over den rand van do tribune keken wisten we er alles van. En we hadden de ge woonte den man door onze onbescheiden heid telkens te plagen. Het Is al vele ja ren geleden, maar ik heb er nog spijt van." Aldus de goede heer Blok. Ik weet niet of ik er ook spijt van zou hebben, als Ik zoo'n aansteller in het zonnetje had gezet. Dat genoemde heer, die 40 jaar op de tribune zat, slechts zoo'n paar gevallen van uit den band springen zich wist te herinneren, toont wel, hoe ordelijk het on der de persmenschen blijkt toe te gaan, wat hun natuurlijk tot eere strekt en tevens is in het belang der beroepseer. Zooals men weet, werd een twintig Ja ren ongeveer geleden ter Tweede Kamer het Vragen-instituut ingevoerd, dat tegen woordig meerdere gemeenteraden navol gen. De Kamerleden kunnen schriftelijk wat vragen, wat ze in den regel doen, maar ze kunnen er ook op gesteld wezen hun vraag mondeling ter kennis te brengen, waaraan dan toch een schriftelijke toezen den aan den betrokken Minister moet voorafgaan anders zou Z.Exc. met het antwoord wel eens verlegen kunnen zitten. Vragen immers is gemakkelijk genoeg, maar antwoorden vereischt soms eenig naspeuren. Bovendien mag geen vraag worden gepubliceerd welke niet van te vo ren door den Voorzitter der Kamer als ge schikt is geoordeeld. We hebben dan ook nog onlangs in de krant kunnen lezen, dat den heer Wijnkoop door den president in overweging was gegeven, zekere vraag nfef Je stellen. Genoemde communist zette z'n vraag toen toch in de krant, doch zulks is natuurlijk niet in overeenstemming met den geest van het instituut, terwijl het heelemaal niet overeenkomt met goede parlementaire manieren. Hieraan 6toort zich Wijnkoop evenwel niet. Mondelinge vragen dan worden des Vrij- dagsmiddagfs te kwart over drie gedaan. Een vaste tijd daarvoor is gesteld omdat de minister dan aanwezig kan zijn. Nu wilde op een keer het geval dat een Limhurgsch Kamerlid een vraag zou stel len, maar dat de stand eener redevoering niet toeliet hem precies op tijd het woord te geven, 't Werd 10 minuten voor half vier, nog even later en ons Kamerlid stond op heete kolen. Hij moest n.l. den trein naar het Zuiden hebben en dat nip- perde Met zijn tasch in de hand stond hij gereed om met spoed te vertrekken Daar klonk eindelijk: „Het woord is aan den geachten afgevaardigde voor welke geachte volksvertegenwoordiger toen met snelheid zijn vragen voorlas en verdween nog voor do minister met zijn antwoord was aangevangen. De trein wachtte niet en dat antwoord zou meneer wel lezen. Waarom werd dan ook dati voorlezen op zoo'n ongeschikt uur gezet, nietwaar! j AJO. WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT. (Ie heift September). De R is weer in de maamiL dus: vaarwel Zomer! P.is heeflt d'e boer den oogat ge borgen, of hij bereidt den akker al weer voor hot volgende gewas. Veel gTaan was dit jaar gelagerd neergeslagen door fei len regen. Bolamgrjke scha cu moeilijk •zichten waren vaak de gevolgen. Welke voorzorgen kan de boer thans nemen om legeren voor 't vervolg zooveel mogelijk rt'e voorkomen? la Hij zaai© n et te dik; oipdat d© pi'amttem licht en lucht voldoend© krijgen en het slroo stevig kan worden. Helt gebruik eener zaamochine is aam te be verton: rijemteertt dus. De hoeve el heidi zaaizaad mag niet zijn 3 tot 4 H.L. per bannier, maar hij volsta met 2 Hoolo- liter. 2e Men tel© een soort, welk© niet zoo licht legert: d© Pelküser rogge ver<! ent aanbeveling, mills men nüert met eigen bouw voortttele maar geregeld eeniig origineel of 1© nabouw-zaad aanschafte. Doet men dit ndot, dan wordit bet stroo gaandeweg min- der stevig. 3o. D'e bemesting moet doelma tig zijn. Gebruikt men stalmest, dam geva men daarnaast kaJizourt; phosphor zuur ia vaak vodoende aanwezig en waar dit zoo is, komt kali als plantemvoedingsslof het eerst In do m/mderheid, in 't min mum zooals het heert. Wie enriceJ kunstmest aan wen dit, heeft voldoende phosphorzuur ia don vorm van slaklcenmeel (of super op ni'ot-®uren grond) en kali, in den. vorm van kalizouit of kaamiet, uit te strooien, Skikatof kan men geven rim, Clui'LLsnlporter of in zvv ammoniak of van beide mesl.stoffen wat. Zw. ammoniak werkt langzamer. Wi© bij gebleken kaükbehoefte 'mergel wil uitstrooien zie goed toe, wat hij koopt, wat "hij krijgt. Geen gemalen harde kalksteen, maar werkelijke mergel; mort hoog gehalte, en ntert eon flijnihed van minstens 75 pcL Als goede soorten kunen wij aanbevelen! de Frrija-mergert en do StadtlolmermergeL Evenwel, ook hiierbij komenschommelin gen voor, dus onderzoek van het Proefsta tion is noodig. Do enkeling komt hier niet toe dte kosten zijn 'te hoog. Koop dus ntet andoren d.w.z. betrek uw mergel en ook uw andore meststoffen van een landbmiw- ef aankoopvereemiiginig, weuk© monstert 'ten onderzoek opzendt. Wij zagen bij d© reeds gerooide aardappelen vele knollen, aanigetalst door sohurft. Met good resultaat 'is hiertegen vroeig in den hhrfst rogge uit gezaaid, welke in 't volgend voorjaar, kort; vóór het poten, wordit omdlergobouwd. Het organisme, dlat d© sohurftziekl© veroor zaakt, schrijnt de versoh© groene massa t« verkiezen boven de aardappel knol) en; zoo dot deze niet worden aangetast. Men zaaie de rogge dfioht, opdat een weelderig gewas wond© verkregen. Deze w'ijze van doen is van oudis bij vel© landbouwers gebruikelijk. Dit ge- sohiOdtt dan echter met d© bedoeling d© voedingsstoffen in de bouwvoer niet met 'hert regenwater te doen wegzakken, maar door d© rogge te doen opnemen. Wordt deee dan in t voorjaar ondergeploegd, dan profileert het volgend© gewas er van, In den tuin: in den frudHrtuin gaan w© voort i<n deze maand met het zorgvuldig bogsrteo v«.n hert z.g. zomergeod. Als ©ch< lnlheemsoho soorten noemen we: de Riet- poer, de lange en rond© Perzi.kpeor dtf w Diamant peer, d© Vijgepeer en laten w« niet vergeten: d© onovertroffen Jultepeer. Wij plukken voorts in September om. T. Bonn© Lourise d'Avronchos, Beurré <1© Ménode, Bcurró d^Assomption-, Beurrl d'Amanlia, Poritr© d© Tongres, Marguerite "Marrilüot, Beuken's Buttortrme, Souven I* du Congres. Van d'e appels zijn of worden! plukrijp: Keizer Alexander, The Queen, Rood© Calville (d© door veten geliefd© Wijnappel), Warners King, Celline, Gra* venisteiner, Couleur de Ohartr en andere. De tijd van occuleeren is nog niet voorbij, maar men tahne ntet meer. Wat we in 't begin van 't seizoen reeds behandelden; worde nu nagezien; mogelijk kfnelt heit ver* band en groei t daardoor Sn dien bast meoj verhelp© dit dan. Geef eens acht of het 'gedeelte van den bladsteel dart Hj d© Vunötbewerking aan hot oog bleef zriten!* Verdord is; zoo ja^ dato. is dli/t een goed teew kan, do oculatl© is dan. gcrtuildt. Verbouwt ge ook bootoorwlon. (z.g. k-teviteoitjos of Hpikke/lboonen? Een. heerlijk© boon^oart; wolk© in dien wfilntor oJs droge boom g©4 goten wordrt en smak olijk or is dan d©

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 9