H
KALENDER DER WEEK
I I
N.B. Als inliet anders wtordlt aamgegevt^.
Ibeefit in deze week ilederte H. Mis Gloria,
tailst Gredlo en heeit de gewon'e Prefatie.
ZONDAG 6 Sept. Veertiende Zon-
'd a g ina Pinksteren. Mds: Protec-
tori, 2de gelxle A Oumctdis, 2e maar keil
de v. d. priester. Prefatie v. d. Aileriredi-
ïigiste Drieëenlhedd. KÜieur: Groen.
Wiiij hebben hier geen blijvende woon
plaats, maar ziijn bestemd voor het Rijk
GodJs. Daarop moeten allereerst oorze stre
vingen rijn gericht. (Evangelie en Gom-
tounio). Maar er rijn er zoovedCn, ook on
der de Christenen, die er niaar streven
Ihuin nerigingen, in strijd met de H. Wet
txods, te bevredigen, stroven ook naar den
"Mammon, d'.w.z. den rijkdom en overdre-
Ven angstig bezorgd ziijn voor het trijde-
ïdjke en het rijk Gods vergeten, 't Is het
'gevolg van kl'eringedoovigheiid, van gebrek
kan vertrouwen op „Onze Vader, die in de
"Hemelen is". Vandaag houdt do H. Kerk
'ons voor ooigen, dat wij als ware Christe
nen, di. volgelingen van Qhnilslus, onze
"bedorven matuur met Gods hulp moeten
kruisigen (Gebed, Epistel), moeiten ver-
'trouwen op God. Want het is goed te ver
trouwen op dien Heer, beter dian op de
imemschen (Graduale). Wie op God ver
trouwt zal zijn bijstand ondervinden (In-
Hroitus, Offertorium), vooral in het H.
t)ffer der ,Miö en 'in de H. Gommuniie
'(Sfilgebed en Pcsfceommunio).
MAANDAG 7 Sept. Mis als giste
ren: Protector. Geen Gloria, 2de ge-
ber A Cunctis, 3e Fideiium (Voor de
Overledenenziie in het Misboek de eerste
Mis voor d'e Overledenen), 4e naar keuzo
V. d. priester. Kleur: Groen.
DINDSDAG 8 Sept. Feestdag der
^Geboorte der Allerheiligste
"Maagd Maria. Miis: Salve, 2de ge
bed (alleen in .gti'lOe H H. Missen) v. d.
"H. Hadrianus, Martelaar. Credo. Prefatie
V. d. Allerheiiliigisite Maagd (invullen:. "En
bij de geboorte). Kleur: W i t.
Wees gegroet, Maria, bij uwe lintrede iln
'diiit tranemdal. ,,Uwe geboorte, o Heilige
"Maagd en Moeder van God heeft vreugde
geboodschapt aan geibeel de wereld; want
kiit. U is opgegaan die Zon der gereedtig"—
Wd, Ohriistus onize God, die dë vervloe
king wegnemende, zegening heeft ge
bracht en dtoor Zijne overwinning op den
'dood ons het eeuwig leven geschonken
heeft.'' (Kerk. Getijden).
WOENSDAG O Sept. Mis v. d. H.
Gorgonius, Martelaar, 2e gebed- A.
Cunctis, 8e naar keuze v. d. priester.
Kleur: Rood.
De H. Gorgonius, 'groot-Kamerheer van
Keizer Diocletiamus, werd na zeer vele en
gruwzame folteringen verduurd te hebben
eindeJ'ijk, met nog eenage andere beamb
ten, geworgd.
DONDERDAG 10 Sept. Mis v. d. H.
Nicolaas van Tolentimo, Belij
der; Justus ut pallma. Kleur: Wit.
Door de predikatie va 11 een Aucustijner-
pater over do verachting dier wereld
getroffen, trad de H. Nicolaas in de Orde
der Augustijnen. Zijn kloosterleven, bij
na voortdurend te TÖ'enliirio doorgebracht
(vandaar zijn naa.m), wa's een aaneen-
schakcling van vasten, gebed en boete.
VRIJDAG 11 Sept. Mis. v. d. H H.
Protus en Hyaci nth us. Ma.rie'a-
ren. Salus au tem, 2e gebed A. Cunctis, 3e
naar keuze v. d. priester, 4e voor den
Bisschop (wegens den verjaardag der Bis
schopskeuzo: zie toot d:t ge-Vd de Mis op
den verjaardag der keuze of wijdü'ng van
een Bisschop). K'eur: Rood.
ZATERDAG 12 Sept. Feest van
den H. Naam van Maria. Mns:
V u 11 u m t u u m, 2e gebed voor den
Paus. Credo. Prefatie v. d. Allerheiligste
Maagd (invullen: En B op het Feest)
Kleur: W i t.
0 H. Maria, mogen allen, die de ge
dachtenis vieren van. uwen herligen Nna.m,
Uwe hulp ondervinden(Kerk. Getijden).
Kisse. ALB. M. KOK, Pr.
van zijn heilige overtuiging, sprak met
zachte .stem:
Maar, mevrouwu ban ?t heuisch
niet verantwoorden. 'Neem nrj niet kwa
lijk, maar 't is een misverstand, waarin
o leeft. Ik hoop. dat Onze Lieve Heer u
nog bijtijds beteir zal leeren.
Op een 'da? was er plotseling grootie be-
weg-ue vóór de deur van haar hips, en
menschen pim?en itn en nil, met wifte ge-
zchfen. Schneliik was zij gestorven
Nog zie ik duidelijk onze oude dienst
bode rnett sne'le sehrWl'en binn'pn kom on:
Ixx-ééns dood! Ze lag op haar knieën
voor de kleerenka.gt met dien sleutel in den
hand. Ze heeft heelmin al geen tijd ge
had om nog berouw te hebben. •-
Fn ik boor nog ml1'jn rader cu miiWe
moodier tegelijk woorden spreken van bet
risping:
Mein kon 1 noo't weten God was
eoo barmh arti'e-laten we liever een
Otnze-Vader bidden voor haar zi'olcrust
Gaar zijn nu ongeveer dertig 'jaren
voorbijgegaan t WaaT is al dien tijd
geweest do ztiel de ziel
„Nieuw Nederland".
DE ZON BRAK DOOR....
Hij werkte op de fabriek van 's morgens
»ot 's avonds. En als de week ten einde
was had hij gewoonlijk nog het extratje
Tan drie of vier overuren.
Zij zorgde voor de kinderen en het
huishouden. Hoewel dit heel wat tijd in
beslag nam, vond zij toch dagelijks nog
tokele uren om aan de dampende wasch-
tobbe te staan en zoo een kleine bijver
dienste te maken. Wantalles was
og zoo duur en met vijf kinderen gleed
et geld door je vingers, 'n Gulden be-
wekende werkelijk niet veel. Toch scheen
froor hen het gouden zonnetje van geluk
in groote liefde en volle tevredenheid. Tot
een donkere wolk dreigend was ko
men opzetten en het lieve gelukszonnetje
verduisterd had.
'n Moordende ziekte was geslopen in
zijn mager lijf, 'n ziekte, die hem heel den
dag met loomheid sloeg, zoodat het werken
hem slechts moeilijk van de hand ging, 'n
ziekte, die 'n drogen kuch als vastgeroest
deed zitten in zijn longen, "n ziekte, die
hem allen eetlust, alle krachten ontnam.
In 't begin telde hij het niet, klaagde
soms met 'n enkel woordje bij zijn vrouw
over zijn afnemende sterkte, terwijl de
zorgentrek zich dieper groefde om zijn
mond.
Zij raadde: „je moest eens naar den
dokter gaan. En al moet je dan ook enkele
dagen rust nemen, ik zal een paar wasch-
huizen méér zien te krijgen.... Zoo red
den wij ons dan wel."
Maar dit wilde hij niet. vond het niet
noodig, tot hij zelf eindelijk ook de nood
zakelijkheid er van inzag, na verschillende
standjes over slecht werk op de fabriek
en na herhaalde waarschuwingen van zijn
makkers.
„Je ziet er beroerd uit, kerel! En 't werk
valt je zwaar. Je bent beslist ziekt Als ik
jou was, zou ik 'n doktersbezoek niet lang
uitstellen."
Hij ging, aarzelend! En toen hij terug
kwam, stond zijn gezicht zorgerlijker dan
ooit.
„Ik ben ziek", vertelde hij, „ik moet naar
net sanatorium! O God, als ik nog maar
ooit werken kan."
'n Algeheele moedeloosheid was over
hem gekomen. En dat juist gaf zijn vrouw
de kracht, hem vol opgewektheid, te troos
ten.
„Natuurlijk kom je nog aan het werk!
Dacht je, al je heele leven te luieren? Neen,
neen, van onze rente leven kunnen we nog
lang niet. Ga jij maar rustig 'n paar maan
den naar 't sanatorium, tot je sterk genoeg
bent om weer voor je vrouw en kinderen
den kost te verdienen. Heb geen zorg voor
ons. Ik ben sterk, dat weet je! En met mijn
wasschen verdien ik een klein weekgeld.
Door het collectief contract, dat je vakbond
heeft afgesloten, krijg je toch nog een uit-
keering bij ziekte. Dat en mijn waschgeld
zal ons den tijd wel door doen komen."
Hij glimlachte moe. En toen het zijn
beurt was, vertrok hij naar Apeldoorn, om
daar in het heerlijke sanatorium Berg en
Bosch nieuwe krachten te verzamelen voor
zijn afgesloofd lichaam.
Hij ging, met zwaar hart, want zijn
grootste zorg was: mijn patroon neemt mij
niet terug op de fabriek.Er zijn jonge,
sterke krachten in overvloed! En wat dan?
O, God wat dan?
't Sanatorium gaf hem wat hij gehoopt
had. En met de terugkeerende krachten
doorstroomde hem ook een nieuwe levens
lust.
„Neen! neen! zoo zou de patroon niet
zijn! Natuurlijk zou hij hem terugnemen!..
Natuurlijk! En werken zou hij voortaan
voor twee.Je zou zien: hij zou wel
gauw bevorderd worden en meer verdie
nen. meer nog dan eerst.
Bij zijn thuiskomst vertelde hij die plan
nen opgetogen aan zijn vrouw. En nu was
zij het die moe glimlachte, om hem de
heerlijke hoop niet te ontnemen.
En ze verzweeg zorgvuldig, dat zij, toen
haar verdiensten en het ziekengeld niet
te volle, toereikend bleken voor het talrijke
gezin, was gegaan naar dpn patroon, om
eenige ondersteuning.Haar man had
immers al zooveel jaren trouw gewerkt op
de fabriek.... De patroon had geweigerd.
't Was een slechte tijd.... malaise
overalHij had waarlijk moeite de ar
beiders te betalen, die werkten.... voor
de zieken.... neen.... daar kon hij niet
ook nog voor zorgen.Hij had toch vol
daan aan de costractueele bepalingenl
De vrouw was gegaan, vernederd en
teleurgesteld! En haar hart klopte bang
voor de zorgvolle toekomst.
En toen de man ging om zijn plaats op
de fabriek weer in te nemen, en door har
den arbeid in het noodzakelijk levensonder
houd der zijnen te voorzien, vond hij die
plaats bezet.
De fabrikant fronste onheilspellend de
wenkbrauwen.
„Hij kon alleen gezonde krachten gebrui
ken. Aan zieken kon en wilde hij het kost
bare gelei niet verspillen. Daarvoor wa
ren de tijden te slecht."
De werkman keek hem ontzet aan, als
begreep hij het niet. En toen het eindelijk
tot hem doordrong, kon hij niet andera,
dan in groote, starre verwondering heen
gaan.
Nu was dan toch werkelijk gekomen,
waarvoor hij gevreesd had. Wat nu? O
God, wat nu?
Zijn vrouw kwam op 't idee: „Ga naar
Herwonnen Levenskracht."
Eindelijk deed hij dit. Hij ging aarzelend
naar het plaatselijk comité en zette daar
zijn toestand uiteen.
„Ik kan weer werken en wil weer wer
ken. En nu is mijn plaats ingenomen."
Mot vriendelijke, hartelijke woorden
werd hij getroost.
„Zoo gauw moet u den moed niet op
geven.... Wij zullen voor u doen, wat
wij kunnen. TT zult zien: het komt alles
netjes terecht."
In de komende dagen werd de fabi'ikant.
meermalen bezocht door den voorzitter
van het plaatselijk comité.
Het werd een warm debat tusschen de
twee.
„Wat gaat mij het lot van mijn arbeiders
aan? Ik betaal ze redelijk voor hun werk.
Voor de rest heb ik absoluut niets met
hen te maken."
„Is uw arbeider dan uw evenmensch
niet? En zijt ge niet zedelijk verplicht te
helpen, waar het noodig is?"
Telkens kwam de fabrikant met zijn
verontschuldigingen, maar telkens ook
werd hij verslagen door den andere, die
de ware naastenliefde bezat.
Goddank! Het resultaat was gunstig.
„Hij kan a.s. Maandag weer beginnen."
De voorzitter van het plaatselijk comité
van Herwonnen Levenskracht trad met
uitgestoken hand op hem toe.
„Omdat hij uw evenmensch is, niet
waar mijnheer? Hij zal zoo gelukkig zijn!
Hij en zijn arbeidzame vrouw en kin
deren 1
De voorzitter ging en haastte zich, om
bet gezin de blijde boodschap te brengen.
In dit oogenblik scheurde de hemel,
eerst grauw en somber door de wolkenge
vaarten, eensklaps open en liet de lichten
de zon door.als verheugde zij zich over
den man, die 'n goede daad ging doen.,
als verheugde zij zich, dat de oogen van
den fabrikant eindelijk open waren voor de
lasten en nooden van zijn arbeiders. God
dank!
ANNY HULSMANS.
Aalst (bij Eindhoven) „Zonnebloemen"
FRAGMENT UIT „ONDER HET
VUUR DER KANONNEN''.
v. René Chatelaine (vert. F. Lampen).
De pastoor kwam naar buiten, lijkbleek.
Maar zijn stem was die van eén kind
Gods: vast en vertrouwvol.
Allemaal op de knieën.
De vrouw van den koster, wier jam
merkreten schel opklonken tegen 't kerk
je, sloeg zich voor 't hoofd al gillende:
mijn Jean, mijn arme Jeanheilige
Maria.... help hem toch....
Pastoor Bouvier wenkte even met de
hand en Piere Leitjy, die in vredestijd de
rechterhand van den pastoor was, trok
haar bij den schouder: wees toch bedaard
vrouwilef, God zal ons helpen, vertrouw
maar.
Allen hadden 't werk in den steek ge
laten toen de eerste granaat in de boer
derij van Minnebeau sloeg en daar de ge-
heele familie die aan tafel zat in stukken
scheurde. De maire had op 't bordes van
't stadhuis een korte toespraak gehouden
en vertrouwen willen inboezemen met
een holle redevoering over de onover
winnelijke republiek, maar zijn nerveuze
houding had weinig ontzag gewekt. On
der z'n woorden was het grootste gedeel
te al weggeloopen en naar de pastorie ge
sneld. De maire was ten slotte overgeble
ven met een groepje van tien personen,
waaronder Le Fabre met zijn twee doch
ters en Boureau de klerk met zijn gezin,
die met eerstgenoemde een provincie
blaadje had geredigeerd dat z'n naam
had gemaakt door t' belasteren van de
geestelijkheid.
Je blijft hier, had Boureau gezegd
toen z'n vrouw aanstalten wilde maken
om met den troep mee te gaan naar de
pastorie. Hij zou je den laafsten cent nog
uit je zak kloppen, die kerk-uil. En als
de Boehos komen, dan is ie weer de dik
ste vrindjes met die duivels, en klokken
ze samen z'n wijnkeldertje leeg. De maire
lachte zooals ie dat "cwend was; al was
t' nu meer uit zwakheid. Hij voelde wel
dat 't zoo niet kon blijven, hij als maire
hier hulpeloos te staan tusschen een stel
letje van die blufmakers, terwijl de heele
bevólking naar de pastorie liep om raad
en hulp in dit benarde uur.
Intusschen was 't volk, de mannen nog
in blauwen kiel en de vrouwen bloots
hoofds, op een wenk van den pastoor de
kerk ingegaan als schaapkens in een stal.
Er werd niet gesproken, alleen hier en
daar gefluisterd, de anderen keken elkaar
maar aan, stomverbijsterd door het op
komende gévaar. De vrouw van den kos
ter jammerde nog aan 't kerkhek over
haar man die den avond tevoren was weg
gehaald voor t' leger. Toen zij ten laatste
ook binnenging was 't dorp als uitgestor
ven. Alleen een meisje en een jongetje
kibbelden in een zandkuil om een flikkie.
Achter in de kerk stond 't nog vol man
volk en de rijen waren dicht bezet met
kinderen. Af en toe kwam er nog een aan-
geloopen, die naar voren wilde.
De sacristiedeur hoorde je -opengaan, 't
piepen van de deur bracht de hoofden in
beweging. De pastoor had héél even alléén
gebeden. De kleine René, die den heelen
morgen in z'n toog had rondgeloopen in
den tuin, liep voorop. Daarachter kwam
de pastoor, een forsche mau, met grijzend
haar. Hij knielde eerst plechtig-lang voor
het tabernakel en schreed dan naar den
preekstoel. Er ging een siddering door 't
kerkje, toen hijdaar even stil stond te kij
ken, zijn oogen scherp gericht naar alle
kanten. De vreemde gezichten waarvan
hij zich alleen herinneren kan ze 't laatst
aanschouwd te hebben toen hij hun het
eerste Brood des Levens reikte. Velen ont
weken zijn blik. Maar hij voelde 't als een
ware herder waren toch óók zijn
schapen.
In den naam des Vaders en des
Zoons en des Heiligen Geestes. Amen.
Beminde geloovigenHij haalde
diep adem, onderdrukte z'n smartgevoel
over 't droevig einde van een van z'n bes
te Roomsche huisgezinnende tijd is
ernstig, ons dorp staat onder 't vuur der
kanonnen en het uur kan komen dat we
ons huis moeten achterlaten. Maar.we
zijn niet alleenik bid U, blijft eens
gezind en vertrouwt op God.... En nu
zeg mij allen na: de handen ten hemel:
Do pastoor keerde zich naar het taber
nakel geknield, strekte de armen wijd uit:
Wij aanbidden U Christus....
Wij aanbidden U Christus....
En loven U.
En loven U, zegde de menigte.
Omdat gij....
Omdat gij.
Door Uw heilig kruis..».
Door LTw heilig kruis
De wereld hebt verlost'.
De wereld hebt verlost.
En nu allen mij luid nazeggen en be
rouwvol op de borst kloppen:
Mijn Jezus barmhartigheid!
Mij Jezus barmhartigheid! klonk 't door
de kerk.
De pastoor rees op, riep luid te namen
der mannen die 't dorp rond moesten
gaan.
We zullen nu bidden acte van geloof,
om onze trouw In 't geloof te bevestigen,
acte van hoop om ons lot in handen te
leggen van Hem, op wien wij als ons ver
trouwen stellen, acte van liefde om on
zen Goddelijken Meester onze aanhanke
lijkheid te toonen en acte van berouw om
nog eens ieder voor zich een volmaakt be- 1
rouw te verwekken over alle zonden van
ons leven. Hierna zal Ik den zegen met
het Allerheiligste geven en wacht ge kalm
ai wat ik U verder zal voorhouden....
De pastoor keerde naar 't altaar terug,
stelde het Allerheiligste uit en bad met
luide stem voor.
De maire had zich in 't stadhuis terug
getrokken.
Boureau ging hem achterop.
Denk er om dat je do registers bij
houdt, zei de maire, die familie Corret go-
heel uitgestorven, dus alle zevenKijk
't eens na.
Boureau klapte een lessenaar open,
schreef de familie Corret in als overle
denSteunend op z'n lessenaar tuurde
ie naar buiten. De kerk liep leeghij
had z'n volkje weer bij den neus gehad
natuurlijk, die pastoor't draaide al
tijd op bidden uit.... nou de maire weer
dwars gezeten zeker.en hèm.
Als io nou eens
Op z'n teenen liep ie naar 't voorpor
taal, do maire moest er buiten blijven,
maar als ie nou dien Desplanquo eens
aanhield die daar juist kwam aangesjokt
tocli geen fijne dan kon ie zoo ter
loops meteen eens hooren wat die pastoor
zoo gewauweld had. Hij klopte z'n pijp
uit en liep Desplanque quasi tegen 't lijf.
Hè ouwe jongen ook gekerkt?....
Desplanque, nog onder den indruk,
knikte onverschillig
En zeker instructies gekregen alle
maal?
Nee toch niet ontweek ie
't was echt treffend.
Zei ie niks van die familie Corret...
over aangifte doen.... of zoo iets....
Nee, zei Desplanque, schuin neven
hem ziend, bevreesd dat vreemde ooren
'm beluisterden, wel zei hij dat hij van
avond er heen zou gaau, den boel opne
men en de gebeden bidden wie mee
wilde gaan mocht mee, maar eh
hij keek weer om zich heen, niemand wou
mee.alleen die René, maar dat wilde
de pastoor niet.
Hm, zei Boureau, 't is daar anders
gevaarlijk
Hij is niet bangknikte Desplan
que, die schrikte van zijn eigen moed om
den pastoor te verdedigen.
Boureau bleef nog even aan de trap van
't Stadhuis stadn. De nieesten gingen
zwijgend voorbij, innerlijk gerustgesteld
en gesterkt.
De pastoor was na het eten de deur uit
gegaan naar de woning van de familie
Corret.
Onderweg bad io nog een tientje extra
voor den kleinen Henri, die hem vijf jaar
op het altaar gediend had. Allemaal op
slag dood't was gruwelijk....
Alleen liep ie langs 't koren dat te rij
pen stond; er was niemand meer op het
land. Heel in de verte riep een koekoek.
Na een half uur kwam hij aan 't half
in puin geschoten huis. De kozijnen hin
gen dwars over de muren. Van den weg,
af zag hij nog het kruisbeeld boven de
schouw hangen. Een groote ketel met ver
brand eten hing nog over 't uitgedoofde
vuur. De pastoor trok de huisdeur, die
wat uit z'n voegen hing, wat om en stapte
over een houtberg de gang in. Hij stiet
een deur open en zag naar binnen....
De klein Henri lag dwars over de tafel
hoen of bij sliep. Onder z'n kin liep een
dikke roode streep, 't ceno handje greep
nog do granaatscherf. De pastoor weende
als een kind en liet z'n tranen den vrijen
loop.
Hij deed de stola om.... sloeg z'n ge
bedenboek open en bad met luide stem als
of bij aan het graf stond
Even hield ie op: hij hoorde een deur
zacht opengaan. Hij zag om zich hoen.,
pen kort gekuers en 't was weer stil. Er
waaide geen zuchtjemaar toch moest
ie zich overtuigen...., stapte de gang
verder in keek door de versplinterde
deur over den deel.
Hij liet z'n boek vallen....
Boureau stond midden op den deel, een
buks omklemden z'n handen. Zij zagen el
kaar strak in 't gelaat.
Boureau's oogen straalden als kolen
vuur.
Als een bliksemflits schoot de buks om
hoog, er knalde een schot....
Toen was 't. weer doodstil.
De pastoor was gestruikeld, lag plat in
den boek, als een zak. Hij kon niet meer
zag 't schemeren schreeuwde
nog Jezus help me.
De kogel had z'n weg gebaand door een
afhangend raampje en floot door t' koren
veld
Boureau stond met open mond op de
zelfde plek te luisteren....
Koe-koek-koe-koek hoorde ie, en
heel ver weg blafte een hond.
Als een benauwenis die hem jaren in
z'n greep had gevangen was het bestaan
van dien man voor hem geweest.... Le
Fabre zou tevreden zijn....
Hij keerde zich omhoorde gekuGh
in den stal.... als ie nou eens niet
Boven den voederbak schoof de loop
van een karabijn....
Een schot....
Boureau liep nog even weg viel
toen languit met de buks op den deel....
De uhlaan rapporteerde 's avonds: op
voorpost een franc-tireur neergelegd, die
zich op verdachte wijze in een boerderij
ophield.
„Res.-bode".
HET SPROOKJE VAN FEN KONING
EN ZIJN ZANGER.
In het „Vad." schrijft Bernhard Szana
o.a. het volgende over 'n sprookje van een
konifig en zijn zanger, een sprookje, dat
niet is uitgedacht, maar dat zich werkelijk
heeft afgespeeld en dat enkele levensbij
zonderheden verhaalt van Ludwig II, ko
ning van Beieren in de laatste 25 jaar der
vorige eeuw en van Franz Nachbaur, een
beroemden zanger in die dagen.
Van den eersten dag af van zijn optreden
in Miinchcn tot den tragischen dood van
den koning heeft Nachbaur tot de allerin-
tiemsten van Ludwig behoord.
Toen hij den eersten keer op audiëntie
kwam, om dank te betuigen voor zijn be<
noeming aan' het Hoftheater, vond hij di
wachtzaal van het koninklijk slot vol mag
lieden, die reeds uren wachtende waren
om bij den Monarch geroepen te worden»
ministers, hoogo militairen, staatsambten
naren, burgers. De koning trok zich daa*
niets van aan en liet het allereerst de®'
zanger bij zfch komen en legde hem doze
voorkeur direct ook uit met de woorden»
„Ik bon een hartstochtelijk minnaar van de
muziek, zang oefent een betooverondo wer
king op mij uit. Hij sprak vervolgens zijn
verrukking uit over de onlangs gehoorde
opera van Halevy „Guido en Ginetaa" en
liet zich terstond door Nachbauer de aria
„Ein Himmlisoh Wesen ist erschienen"
voorzingen. En terwijl de zanger moest,
zingen, liet de koning zich geheel raeeslee-
pen door de tonen en vergat daardoor, da*
buiten zijn staatslieden met de dringend*
ste zaken wachtten.
Nauwelijks was Nachbaur van deze oer*,
ste audiëntie thuis gekomen of een hofdie-
naar kwam hem reeds achterop en bracht
hem, als dank foor de voordracht der aria
een groot gouden horloge met de beeltenif
van den koning en tegelijkertijd de ultnoo-
diging om dien avond in het paleis te ver
schijnen. Een dienaar geleiddo hem naai
den wintertuin en bij het sprookjesachtige
kunstmatige meer. Hier istond do koning en
noodigde hem uit een tocht met. hom te
maken over het blauwe water. Zij stapten
in een vergulde roeiboot, die door zwanen
werd voortgetrokken. De koning stond
hoog opgericht in do boot, do lippen vast
opeengeklemd, de wangen als in koorts nu
eens lijkwit, dan weer vuurrood. Eindelijk
sprak hij op zachlen toon en als in een
droom: ..Hoe wonderbaar zou het zijn, nlz
dit de Golf van Napels was en wij ons
over haar golven bewegen konden En hij
verbeeldde zich reeds, dat hij het gezang
der gondeliers hoorde, en boog glimlachend
het hoofd, dankte en klapte in de handen.
De koning leed voortdurend aan hoofd*
pijn. Als de pijn ondragelijk dreigde to won
den, moest Nachbaur „Gebet" van Stra-
della telkens weer zingen en dit oefende
een kalmeerende werking uit
Zoo minzaam Ludwig was, als hij liet
wilde zijn, eischte hij toch, dat zijn konink
lijke waardigheid als iets heiligs geëerbie*
digd werd ook door zijn vertrouwdsten
zelfs door hen aan wie hij het „du" toege
staan had. Den eersten keer, welken Nacli*
baur op audiëntie geweest was, had hij,
meegesleept door de geestdriftige ontvangst
hem ten deel gevallen, geheel niet meer
aan de vormen gedacht en was hij naast
den koning door de zaal gegaan. Toen hij
het slot wilde verlaten, trad er oen bode
van den koning op hem toe en stelde hem
er meé in kennis, dat het dp wensch van
den koning was, dat nooit iemand naast
hem zou schrijden, maar altijd ten minste
een schrede achter hem zou blijven
De koning was dankbaar voor elk kunst
genot en beloonde den zanger terstond rijk.
Maar hij zag er streng op toe, dat men zijn
dank ook weer onmiddellijk door een
dankbetuiging liet volgen. De kunstenaai-s,
die asn de particuliere tooneclvoorstellin-
gen meewerkten, ontvingen nog gedurende
de opvoering kostbare geschenken en on
derscheidingen.
De koning verwachtte hiervoor onvoor
waardelijk nog denzelfdon* nacht een on*
derdanigo schriftelijke dankbetuiging en
bleef dikwijls tot den morgen wakker, om
deze dankbetuigingen te ontvangen en te
lezen. Wie het langst en uitvoerigst schroef
kon in hef vervolg zeker zijn van hof groot
ste koninklijke gunstbetoon Y/anneer
iemand vergat zulk een dankbrief direct na
de voorstollig te zenden, dan beschouwde
de koning dit niet alleen als ondankbaar
maar zelfs als onbeschaamd, ja als ma
jesteitsschennis. en hij kon het bijna nooit
vergeven. Op zekeren keer werd Nachbaur
het was al middernacht geweest door
een hofdienaar uit zijn bed gehaald en bij
den vorst geroepen. De koning lopd aan
ondraaglijke hoofdpijn en do zanger als
geneesheer, genas den patiënt met het zin
gen van „iSchlummer-arie" van Masaniello
en „Gebet" van Stradella. Twee uur des
morgens keerde hij in zijn woning terug en
vond hier reeds een rijk geschenk voor
zijn moeite. Hij antwoordde dadelijk met
een dankbetuiging en den volgenden dag
hoorde hij van dpn kamerdienaar die dien
nacht bij den koning de wacht had gohadv
dat de koning, niettegenstaande zijn hoofd
pijn, met ongeduld op dit schrijven ge
wacht had en pprst, nadat hij het ontvangen
en gelezen had, bevel gegeven had zijn
bed in orde te brengen.
Ludwig had tegen Nachbaur opus zelfe
de redenen genoemd, die hem tot invoe
ring der nachtelijke particuliere voorstel
lingen gebracht hadden. „Dat eeuwige go-
drnisch van die telaatkomers, van die fa
vroeg weggaanden, het geklapper van de
stoelen, het geklets in de pauzen, dat aan
gegaapt worden dat alles bederft mijn
genoegen in de kunst."
De kunstenaars, die bij de particuliere
voorstellingen meespeelden, nnttirmen zul
ke hooge honoraria, dat bijna ieder van
hen schatten overspaarde, welke onbe
zorgdheid voor het goheelo levpn beteeken-
den.
„Tuokulum" van Nachbaur, gelegon aan
de Schwabingcr Landstraszo. kon men een
waar Ludwigmuseum noemen, 'n Heele
zaal bevatte niets anders dan geschenken
van den koning, die betrekking hadden op
I ohengrin, waarvoor Ludwig een bijzon-:
dpre voorliefde had gehad.
Daar bevond zich een werk van Zum-
vbusch in Carrarisch marmer uitgevoerd,
hetwelk Nachbaur voorstelde, terwijl hij
in het bootje, door de zwanen voortgetrok
ken. stond. Daarnaast zag Ik een ander
koninklijk Loheugrin-geschenk. het bootje
met de zwaan; het bootje van massief
goud, de zwaan uit zuiver zilver Op den
kop van een prachtige meerschuimen pijp
stond het slot van de eerste akte van Lo
hengrin afgebeeld met de bewonderens
waardig uitgevoerde gestalten van do rid
ders, koning Heinrich, I.ohengrin, Elsa vaQ
Brabant; op don grond neergezonken lag
Telramund en naast hem stond, verstijfd,
Ortrud. Ook de echtgenooto van Nachbaur
had een waarlijk koninklijk Lohengrin-go-