Ten voorbeeld gesteld. Man Donk eens vrouw. Klop. je weel wol, die onlangs door een automobiel .is overreden, heeft duizend gulden schade vergoeding gekregen. Zijn vrouw. Nou, daar kan jij een voorbeeld aan nemen, wat die man al niet voor zijn huishouden doet. Consult. Patent: Dokter, wat is goed m lechte spijsvertering? sb te spijz t'i.iuu spysviwieruigr ArK: Ongeregeld eten en slech spijzen. Drie gulden alsjeblieft, slecht gokook- Uit het cinematografisch meesterwerk „Hoe ik mijn Kind gedood heb.' Hel probate geneesmiddel. Dokter: „Neem deze poeders goed in en j dan zal die kou wel binnen 24 uur verdwe- nen zijn." Patiënt: „Wat spreekt u heesch, dok ter?" j Dokter: „Ja, ik heb al verscheidene da gen^ een kou te pakken, die maar niet weg Een fafsoenliike waarschuwing. Boerenknecht: Als je niet gauw maakt, dal je hier de laan uit komt, sla ik je ar men en boenen stuk! Vreemdeling: Maar, mijn goede, vriend, hoe kan ik weten, dat het verhollen is, in deze laan te wandelen? Boerenknecht: Daarom waarschuw ik j ook eerst fatsoenlijk. •Ecne verrassing. Laura (lol hare vriendin"). Ik \>- h mijn man, zoolang wij verloofd waren, verzwe gen, dat ik piano speelde. Toen ik na de huwelijksvoltrekking opeens begon, was het of hij 't in Keulen hoorde donderen! Niet vleiend. Rechter: „Maar die uitdrukking, schaapskop is beklaagde zeker ontsnapt." Aanklager: „Neen edelachtbare. Be klaagde keek mij een heclen tijd aan en toen hij zoo'n tijdje had slaan kijken, toen pas. schold hij mij voor schaapskop." Dominique verklaart aan Lolita-, dat hij roeping gevoelt voor het priesterschap. Hulpvaardig. Iemand in het water gevallen. Help... help... ik kan niet... zwemmen! Een hnder, op den -kant. Ik kan ook niet zwemmen, maar daarover maak ik toch niet zoo'n spektakel. De vrede hersteld. Na een langdurige ruzie tusschen twee on do jongejuffrouwen slaagde de dorps dominee er eindelijk in een verzoening te brengen. In zijn zitkamer geven zo elkaar voor 't eerst weer een hand. „En juffrouw, voegde de een erbij, „ik wensch u alles toe wat u mij wgnscht." Nu vraag ik u dominéé, riep toen de ander .wie begint er nu met onaangenaam heden!'' Slecht betaalde kunst. Is het dan toch waar, dat uw vader een schrijver en uwe moeder eene tooneelspeel- ster was? •Ta. werkelijk, mijnheer. Tin hóe komt het dan, dat gij schoen maker zijt geworden? Omdat mijne ouders anders barrevoets lfaSden moeten loopent Veanrierde positie. Bezoeker: Zoo, zoo! poetst gij zelf uwe schoenen? Hebt gij dan uwe huishoudster niet meer? Heer des huizen: Ja wol; maar ik heb haar getrouwd; en reeds den tweeden dag vertelde zij mij, dat zij zoovele plichten had te vervullen, dat zij geen tijd meer had om schoenen te poet.sen, nu moet ik ook do hare poetsen! Langs een omweg. Dokter, ik heb dit horloge gestolen. Maar het gaat niet, en als ik het verkoop, krijg ik cr niet veel voor. I-k geloof dus dat hot maar het beste is. dat ik het hor loge aan den eigenaar teruggeef. Maar daar ik er een beetje gegeneerd voor hen. v.-i'dö ik u verzoeken of u het zou willcu doen. Van wien is het horloge? vroeg do dokter. - De ander. Ik ken eten lieer niet, dien ik het ontnomen heb. Do dokter. Maar hoe kan ik het dan teruggeven? - J;\- dat is waar ook. Weet ge wat, dokter, houd u liet horloge maar. De hond bracht het uit. Boer lot zijn vrouw, die hem in de her berg komt zoeken. Wat doe je hier? Heeft je iemand wezen zeggen, dat we ge voel iten tiebben? De vrouw. Neen, maar de hond heeft een oor van je thuis gebracht, en dat kom ik je nou brengen, dan kan je er mee naar den dokter gaan. Mooi getuigschrift. Professor (bezig een getuigschrift op fo stellen voor zijn ontslagen knecht) Spijt me, Jan, dat ik er in getuigen moet, dat je wegens luiheid ontslagen zijt. Jan. Kunt u daar geen Latijnsch of Grieksch woord voor gebruiken, mijnheer? VRAGENBUS. Vraag 7 6. Zouden de mieren elkander verstaan? Antwoord. .Ta mijn vriendje, zoo kun je blijven doorvragen tot morgenavond. Zouden do vogels elkander verslaan en de honden en in één woord allo dieren van één en dezelfde soort? En dan geloof ik, dat we vrij kunnen zeggen en aannemen; ja. alle dieren verstaan elkaar en kunnen met elkaar spreken, al doen ze dat op hun manier. Er zijn geleerde mensehen. die de dieren en hpt leven der dieren bestu deerd hebben. En wat zij opmerkten wordt in dikke boeken opgeteekend en dient ons tot leering en onderrichting! Zoo heeft een zekere professor- in Beieren, oen mieren kolonie zien machtig te worden en heeft toen maanden en maanden lang het leven van de mieren bestudeerd en heeft ons ook gewezen op huil onderlinge gedragingen bij liet zoeken en vinden van voedsel. En wat fle professor hierbij, opmerkte, zal ik je eens even vertellen. Wanneer een mier een stukje voedsel vond, probeerde dit diertje dit zelf weg tc sleepen, maar wanneer dit geheel onmoge lijk bleek, nam liet den koristen terugweg naar den hoop enhaalde hulp. In het bovenste gedeelte van don mie renhoop was een soort wachtlokaal, waar altijd mieren klaar stonden, om op zulk een spoedaanvrage om hulp er op uit tc gaan. De „Speurder", die het voedsel had. ge vonden trad hier binnen en kruiste zijn sprieten achtereenvolgens mol elk der aan wezige diertjes en deelde op deze wijze hot blijde bericht van den voedselvondst mee. Do „aanwezigen" gingen dan naar bui ten en liepen nel zoo lang doelloos rond tot "de vinder, na allen op de hoogte te heb ben gebracht, daar ook weer verscheen. Dit diertje was wit getcekend, zoodat de prof. het altijd kon terugvinden en te herkennen was. Met don speurder aan 't hoofd en de anderen zoo dicht op dp hielen, dat de sprieten van de één hel achterlijf van zijn „voorman" raakten, liepen ze vervolgens als ganzen naar de plaats, waar hot voed sel lag. Daarbij werd elke beweging van den voorste door de anderen nauwkeurig gade geslagen. Bij de prooi gekomen, werd er een verwoeden aanval op gedaan, waarbij deze of in stukjes wonl gebroken of met vereende krachten in haar geheel werd weggesleept naar den mierenhoop. Toch bleek, dat de speurder niet alles mededeelde wat hij wist, want foen deze proef werd herhaald, waarbij de gids werd weggenomen juist toen hij de hulpcolonne raar de prooi zou leiden en zijn spoor werd uitgewischt door er een stukje papier op te leggen, raakten de andere mieren den weg kwijt. Of de speurder meer had kunnen mede- ideelen, wanneer hij vooruit hail geweten, wat er met hem gebeuren zou, is niet be kend. De mieren van den grooten Geleerde heb ben een aantal bewonderenswaardige ka raktereigenschappen aan den dag gelegd. Zoo vroegen ze bijvoorbeeld, nooit hulp, wanneer ze het karwei maar eenigeszins konden opknappen. Do proefnemer strooi de 23 voedsolkruimcls op een plaats, waar de speurder ze kon vinden. Het ijverige diertje maakte 23 maal do reis heen en te rug naar den mierenhoop, totdat het laat ste kruimeltje veilig binnen was. Een andere, interessante eigenschap fs haar sterk, ontwikkeld plichtsbesef.- Wan neer de blijde tijding, dat er voedsel gevon den is, eenmaal is meegedeeld en de helpers enderwég zijn. kan niets haar meer tegen houden. Een druppel honing, waar ze an ders dol op zijn die op verleidelijke wijze op haar pad werd gelegd, verloor plotse ling alle bekoring in 'net vooruitzicht van den te verwachten arbeid. Een zijdolingsche blik en wat talmen, was haar eenige reageeren op deze lek kernij. Zoq werden grootere stukken beter voed sel in den steek gelaten, enkel en alleen, dat zij ontboden waren en onderweg waren naar een anderen buit. Klaarblijkelijk kun nen de mieren dus niet naar bevind van omstandigheden haar besluit., wijzigen. Deze eigenschap ook was het, welke iets duidelijk maakte, wat langen tijd een raad sel was gebleven. Do prof. had in de vrije natuur vaak opgemerkt, dat heele zwer men mieren voedsel voorbijliepen, dat ze anders steeds zeer graag lustten, maar dit werd nu verklaarbaar, omdat het meene men daarvan niet strookte met haar plichts opvatting. Het kan zijn, dat mieren kort van ge- heugen'zijn, maar aan prof. bleek toch her haaldelijk, dat wanneer het laatste krui meltje voedsel was weggesleept, de mieren toch weer terugkwamen om maar weer meer te zoeken. Wat dunkt je nu mijn vriendje? Had je dat alles bij de mieren wel verwacht? En zouden ze zich dus niet evengoed als wij verstaanbaar kunnen maken, en elkander wat vertellen of een ander iets bevelen of opdragen. Hoe het ook zij, de goede God heeft voor alles goed gezorgd. Waar hij ons, den mensch. de taal gaf, die wij spreken en waarmee wij onze verlangens uitdrukken, daar gaf Hij aan de dieren een „instinct", dat ook hun in staat stelt elkander onder ling te verstaan en te begrijpen. En dit vinden we te meer, naar mate we dieper doordringen tot de geheimen van het die renleven, waarvan wij nog oli, zoo weinig afweten. Do Redacteur. De volgende week beantwoord ik de vol gende vragen. Vraag 77. Wat beteekent „pikant"? Mijn zusje spreekt altijd van een pikant sausje en als ik vraag wat beteekent dat, dan lacht ze en zegt „pikant is pikant" nu weet je het. Ik geloof dat zij liet ook niet goed begrijpt wat ze zegt? Vraag 78. Wat beteekent: „hij heeft zijn laatste oortje versnoept. En nu wil ik even jullie attent maken dat we a.s. Zaterdag „prijsraadsels" geven. Kijkt dus uit en doet mee. De prij zen zullen schitterend zijn en ik zal ze zoo geven, dat ze door al mijn vriendjes en vriendinnetjes kunnen gemaakt worden. Tot Zaterdag dus. En nu nog wat. Het slot van mijn verhaaltje: „Hoe het Piet "verging" wordt aanstaande Zaterdag geplaatst. Dg Redacteur. .De Roovers. II. Tocli gaf de kapitein het niet op, toen de houtvester hein raad gaf op den zelfden avond van het gebeurde. Kapitein, ik weet dat de boeven zich in het bosch verscholen houden want.... ik heb een boschje verdord struikgewas zien staan, en dat komt me zoo vreemd voor, daar ik liet bosch zeer goed ken, en daarom meen ik vast, dat zij zich in de rotsen ophou den. Daarom verzoek ik U, nog eens een onderzoek in te stellen. Goed, zei de kapi tein, dus in de rotsen? Jawel kapitein, lot morgen! Tot ziens. Nog voor dag en dauw, kwamen in den vroegen morgen 25 mannende paard naar het bosch. Hier, zei (les kapitein, zullen wij onze paarden vastbinden, en het bosch aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpen en het eens grondig van dat gevaarlijk die- venpak bevrijden. Zoo werden de paarden vastgebonden, nadat de kapitein zijn beve len had gegeven, rukte de troep het bosch in. In liet hol van. de roovers was het heel anders gegaan. Zeg er eens, wat zouden wo doen? Laat ze maar komen, wij zullen ze wet opwachten! Even hing er een stille. Ik weet een plan, een fijn plan! Vërtel dan, antwoordde de ander. Juist heb ik gezien, dat ze hun paarden vastgebonden hebben. Hoe zou jij het vindon als ik die allen eens los ging snijden? Warempel, in orde, Werd er geantwoord. De ander liet zich zakken, baadde door het ravijn, tot hij .aan liet einde van het bosch gekomen was, waar de paarden vastgebonden waren. Even (uur- de hij rond, of niemand hem bespiedde. Daarna sloop hij verder en-wat zag-hij? Op de paarden, aan het zadel hing een lasclije, een soojl van veldtasch. Eentje open gemaakt. Sitpperloot, dacht hij. Kon ik het ooit zoo goed treffen, twee revolvers, 100 patronen, een kleine flesch wijn, een pak versche boterhammen. In orde. Be leefd bedankt, zei hij in ziclizelve tot de soldaten. Hij sneed het paard los en ver volgens allo 25, na van ieder paard het (asclije eraf genomen te hebben. Zoo keer de hij terug, zwaar beladen. Toon hij weer bij den ander in het hol zat, was laatstge noemde zoo blij, pakte" een tasehje van hem af, hapte in een boterham, nam een teugje van don wijn en zei dan lachend: Dat smaakt me goed, kerel! De andere dief volgde al lachend zijn voorbeeld. Toen nu alle soldaten teruggekeerd waren, na een vergeefsche poging te hebben aangewend, vonden zij hun paarden niet. Dat hebben de spitsboeven ons gelapt, zei de kapitein. Ze moesten nu maar allen naar de kazerne loopen, want rijden zonder paard gaat niet. Daar vonden ze hun paarden voor den poort staan, en terwijl zij zagen dat hun veldtasschen verdwenen waren, hadden de boeven zich tegoed gedaan aan het smake lijke eten en legde zich daarna ter ruste. Toch zou de kapitein de boeven krijgen, al was het ook niet terstond, 't Werd weer avond, 't Maantje keek met een vriendelij ken lach over de huisjes, maar met een treurige blik op de heide, als voorzag zij al, voor welk misdadig doel twee mannen op weg waren, de schavuiten.... Zij waren heengegaan en hadden een booze gedachte in hun hoofd, die zij thans zouden voltrekken. Aan de zoom der heide, lag een eenzame hoeve. Daar woonden twee oude menschen, een knecht, eveneens stok oud en een halfdoove meid. 't Waren vreed zame menschen die nu rustig lagen te sla pen, niet wetende, dat er een paar op weg waren, om zoo dadelijk hun heele bezit in geld weg te nemen. Want zie. De boer schrok 'wakker, door het geblaf van hun trouwen waakhond, die aan den ingang van het erf aan een ketting vast lag, De twee schelmen waren toch tot op het erf doorgedrongen, waarop de hond luid blafte. Zij hadden reeds den knecht aan zijn bed vastgesnoerd en hem een prop in den mond gestoken. Dc meid, die bij de koeien sliep, onderging hetzelfde lot. De boer, die iets verdachts hoorde, kwam naar beneden gestrompeld. Tegen zijn vrouw had hij gezegd: „Zeg wief, ik gao ieven kieken zulle, ovver dieven in 't huis zien". Doch nauwelijks was hij onder aan den trap, of hij werd vastgegrepen, gebonden en met met een prop in den mond naast den trap gelegd. Daarna klonk de slem der boeven: „Wief, kom is kieke". De boerin kwam vlug de" trap afwaggelen, en onder aan den trap, deelde bij liet lot van liaar man. De boe ven wreven zich van pleizier in de han den. Overal werd gezocht, alles ten onder steboven gehaald. Zij vulden een zak met eetwaren, zooals vleesch, ham, boter," kaas en eenige brooden. Deze wreede daad was afgeloopen. Maar nu nog door de poort van liet erf, om zoo .weer de hei te bereiken. De eerste gelukte het goed, doch de twee de kwam er slechter af. Terwijl liij voort- sloop plat tegen den muur gedrukt, nam plotseling do hond oen sprong en beet een gapende wonde in zijn slrot. Was niet zijn makker gauw toegeschoten om hom le ver lossen, doordat hij don hond met een dolk doodde, dan was deze er nog slechter af gekomen. Het bloed vloeide hevig, maar omdat hij. spoedig er een zakdoek voor hield, werd liet bloed bijna geheel gestuit. Onderweg gooide hij den behloedeu zakdoek weg. Dom, want daardoor zijn zij ook hoofdzakelijk gesnapt. Om nu het spoor van het bloed plotseling te laten ophouden, zwommen zij door het ravijn. Eenigen lijd later waschte de een de wonde van den andere uit en omwond* Laar met een natten doek. Daarna ging hij te bed. Al deed het nog zoo'n pijn, hij hield moet, want het wa'ren twee ontsnapte boeven, van een heele ben de, die reeds "allen, op deze (wee na, waren Ier dood gebracht op het schavot. Zoo verliepen voor hen 3 dagen van rust. Op de bóerder JP echter, was de knecht uit zijn boeien verlost, redde daarna de meid, die nog vol verbazing naar de kale zolde ring had liggen turen, en gezamenlijk hiel pen zij de oudjes ook op de been. Na kort overleg ging de boer eens naar zijn hond kijken. „Zie je nu welles, daot ie gebloaft ieft", zei hij tegen zijn vrouw. Deze was van angst en van schrik onder de la- fel gaan zilten. Intusschon had de knecht de maréchaussee reeds geroepen, die met 200 man en 8 speurhonden gekomen wa ren. Nadat de bevelhebber zijn bevelen had gegeven, rukte de troep in,, rondzoekend, speurend, om geen strukje, ja, zelfs geen heidebloempje aan hun oog te laten ont snappen. Emile Duym, Kooipark 10. (Wordt vervolgd.) Vacanticavontuur. Ik zal u eens vertellen, Wat er al zco is geschiedt In de vacant ie weken Van broer Jan en Piet. Jan ging lekker baden In Katwijk aan de Zee Piet die nam z'n zwembroek En tippelde ook mee Uitgekleed al in de duinen Waar niemand jo ooit ziet Ik ben het eerste klaar Riep onze vlugge Piet. Vlug in zee gesprongen Want daar is niemand lui, En heerlijk nu gezwommen Als echte rijke lui. Na een uur of wat gesprongen In het heerlijk frissche nat, Sprak Piet ik ga mij kleeden Het zwemmen ben ik zat. Maar hoe Piet ook (huisde) tuurdë Van schrik stond hij pal Zijn kleeren waren henen Jan zei niemendal. Maar huilde dikke (ranen En dacht o bitter kruis, Nu moet ik in mijn zwembroek, Van armoe naar buis. En zoo ziet men het tweetal Door Katwijk's straten gaan, Met niets anders dan 'n zwembroek En in ieder oog een traan. Wat was nu de reden? Dat onze Jan en Piet, Hun kleeren niet meer vonden Ach, dat raadt gij niet. De kleertjes waren lang reeds Bij moeder thuisgebracht Door hun trouwen Hector, Dat hadden ze niet verwacht. Jan zei, wij gingen lekker baden, Maar hadden een reuzen strop. Piet zei, dat moet hij laten, En gaf den hond een schop. Jan Röhrey, Wiegenlicdje. Goeden avond! goeden nacht! Met rozen bedacht Met bloemen bedekt Slaap onder uw dek! Morgen vroeg als God wil, Wordt gij weder gewekt. Goeden avond! goeden nacht! Vau engeltjes bewaakt Die teekenen in uw droom Des Kerstkindjes boom Slaap nu zalig in En droom van hemelsgewin. Jan Röhrey, Zondag. Vrij naar 't Duitsch van Fr. Ab! Stilte daalt op aarde In zachte morgendroom, De engeltjes, zij komen Met zachlen lichten schroom, En door de liooge Linde Klinkt haar lofgezang, Tot den Allerhoogste Haar sclioone hemelklank. Klokken, klanken roepen Tot het Huis van God, Naar den scboonen tempel, 's Hemelsche gebod. En in vrome aandacht Bidt liet mensclienhart, Tot don Allerhoogslen In levensvreugd en smart. Jan Röhrey. Oude Vest 191. Leiden,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 14