Derde Blad
Z .terdag 22 Augustus 1925
NOG VOL ERNST.
Na zijn Roomsche reis is de lust om
met bezwaren en moeilijkheden aan te ko
men toch nog «iet-vergaan bij mijn onaf-
sfheideVjken vriend Frans.
Zoo zaten we vandaag al weer in de
diepste quaesties en grootste geheimenis
sen van tiet geloof, want Frans was met
vragen bezig over de Verrijzenis van
Christus.
..Maar Frans, laten we eerst eens onder
het oog zien. dat, als er sprake komt van
een opstaan ten leven, er eerst zekerheid
moet zijn, dat Christus gestorven is, dat
Hij werkelijk dood was. Als je dat een
maal goed inziet, moet een deel van je be
zwaren al zijn weggenomen. Want het is
duidelijk dat ér bij een „levende" of „niet-
gestorvéu" Christus, geen sprake kan ko
men van een „verrezen" Christus.''
Zoo kwam dus de vraag: is Christus
waarlijk gestorven, aan de orde.
Voor iemand, die de waaraeht'gheid der
Evangeliën aanneemt, kan hier niet ge
twijfeld worden. Als we al de omstandig
heden lezen, dan blijkt uit de handelwijze
van de omstanders, on vooral door het ge
ven van den lanssteek, waardoor water en
bloed vloeiden uit Christus' hart, dat Hij
wel waarlijk raslorven is.
En aangezien Frans de Evangeliën na
tuurlijk als waarheid aanneemt, gaf dit
verder geon moeilijkheid meer.
De ziel van Christus verliet dus het god
delijk lichaam. Zij begaf zich naar wat wij
noemen liet voorgeborchte der hel.
In de twaalf artikelen bidden we: Die
nedergedaald is ter helle. Er kan hier g'en
sprake zijn van de plaats der verdoemden,
evenmin als van het vagevuur, omdat er
geen eukclp reden beslaat, waarom Xhris-
tus daar heen zou gaan.
Mot deze „helle" wordt bedoeld de
plaats, waar de zielen der rechtvaardigen
moesten verblijven totdat de hemel ra-
opend werd. Het is toch duidelijk, dat velen
vóór Christus gestorven zijn, die niet ver
dienden in do lie'l to worden gestraft; in
den hemel konden ze niet komen, dus
moesten ze toch ergens zijn. De zielen had
den daar niet de aanschouwing Gods, maar
zij hadden er ook niet te lijden; zij geno
ten ze'fs een zeker geluk, een natuurlijk
geluk namelijk. Van goeden Vrijdag 3 uur
tot Zondagmorgen is dus de ziel van
Christus daar, op die plaats, geweest; heert
daar aan de rechtvaardigen meegedeeld
dat do Verlossing voltooid was, en dat dus
spoedig liet oogen 1)1 ik zou aanbreken,
waarop ze de hemelpoorten zouden z en
opengaan, en daardoor zouden binnentre
den in bet eeuwig geluk.
Het is te begrijpen, dat. gedurende den
tijd vau hef^ verblijf van Ohr'stus in het
voorgeborchte, dit was gewopden tot een
paradijs van vreugde, ofschoon het VQor
"Christus een vernedering was.
Van uit dit voorgeborchte nu is de ziel
van Christus op Zondagmorgen, den der
den dag na Zijn dood. teruggegaan naar
hetzelfde l'chaam, 't welk die z;el verlaten
had. toen het hing aan het Kruis. Nu ech
ter werd het lichaam van Christus een
verheerlijkt lichaam, onlijdelijk - en
onslerfel'jk, in tegenstelling dus met vroe
ger, toen het lijden en sterven kon.
Naast die onbederfelijkheid heeft zu'k
een verheerlijkt lichaam de eigenschap,
dat het zich kan verplaatsen met de snel
heid vSn een geest, en dat het de meest
harde lichamen kan doordringen^ even
goed a's wij voor onze gedachten geen be
letsel vinden in een dikken muur, maar er
met 0117° gedccr{mi heel gewoon als 't
ware „doorheen" denken.
Ook is zulk een verheerlijkt lichaam
schitterend helder, klaar a's de zon.
„Ja, maar, kapelaan, kunt u nu ook be
wijzen er van geven, dat Christus levend
uit liet graf opstond, want we leeren dat
wel altijd, en ik geloof het ook wel, maar
ik wil liet duidelijker inzien, om mijn ge
loof te versterken."
„Frans, als we het feit. van Ghrstus
verrijzenis niet zouden bewijzen, dan stond
ons geloof er slecht voor: en als Christus
eens b'eek niet verrezen te zijn, dan was
ons geloof 'leelemaal niets waard.
..Je weet nog wel, dat Christus Zijn ver
rijzenis heeft voorspeld?"
Voorspeld
„Ja... neem Mtth. 1,6:21: „Toen begon
'Jesus aan zijn leerlingen aan te toonen,
dat Hij moestgedood worden, en dat
Hij den derden, dag zou v o r r ij z e n.
En op don berg Thabor wijst Christus zijn
drie uitverkoren apostelen er op, dat ze
moeten zwijgen, totdat de Zoon des
menschen van de dooden is verre ze n."
„En denk eens Frans, aan dat bekende
woord uit de passie: (Mrc. 14:28): Jesus
zeide: allen zullen in dezen nacht aan Mij
geërgerd worden, maar nadat ik verre
zen zal z ij li, zal ik u voorgaan in Gal-
lilea."
„En dal wisten zelfs Christus' vijanden;
daarom waren ze juist zoo bang, waüt als
de verrijzenis eens werkelijk een feit werd,
waren ze heeleraaal gedupeerd. Daarom
vroegen ze aan Pilatus het graf van
.Christus te bewaken, want. zoo zeiden ze,
„die verleider hééft gezegd, toen Hij nog
leefde, dat Hij na drie dagen zou verrij
zen
„Christus sprak - duidelijke en klare
Woorcb n bij deze gelet; en heden: niet
jFrans?"
„Maar", riep Frans wrevelig uit, „waar
om wist ik dat dan niet?"
„Och, omdat je nooit het Evangelie met
aandacht leest en aanhoort; dat is heel
eenvoudig jo eigen schuld."
Hé, daar is hij zoo nijdig op zichzelf!
„Maar ik zal het je nog sterker zeggen;
niet alleen heeft Christus voorspeld, dat
Hij zou verrijzen, maar Hij heeft ook die
verrijzenis juist genoemd als het teeken
van Zijn goddelijke zending. Daarom zei
ik daarnet, als Christus eens bleek niet
verrezen ie zijn, stond ons geloof er heel
eigenaardig voor."
„Jo kent nog wel liet verhaal. Frans, dat
Christus de koopers en verkooper^ den
tempel uitjaagt?"
„Ja, ja"
„Toen dat gebeurd was, en allen voor
Christus alleen op den loop waren gegaan,
kwamen de Joden, die met stomme verba
zing dit alles aanzagen, aan Christus vra
gen, met welk rec-ht Hij dat deed. Zij
vroegen dus een bewijs van zijn macht.
Christus antwoordde niet rechtstreeks,
maar zei: Breek dezen tempel af, en in
drie dagen zal Ik hem wederom opbou-
wén.
De Joden bespotten Christus om dat ge
zegde. Maar toen Christus van de dooden
was opgestaan, toen, zoo teekent de Evan
gelist Joannes hierbij aan, herinnerden de
leerlingen zich die woorden, dat Hij ze ge
zegd had van z'jn eigen lichaam, en zij
geloofden bet woord, dat Jesus sprak."
(Jo. 2:14—22).
„Maar voor Christus was het natuurlijk
op dat oogenblik reeds duidelijk; Hij deed
een ware voorspelling."
„Is dat do eenige maal, dat Christus- zoo
Zijn verrijzenis aankondigde?"
„Neen, Frans, nog b j oen andere gele
genheid. lo:n do schriftgeleerden en fari
zeeërs om een teeken vroegeir van den he
mel, dat Hij de Messias was, hoeft Chris
tus op een dergelijke manier geantwoord.
Toen zeide hij: „aan dit boos en overspelig
geslacht,»zal geen ander teeken gegeven
worden, dan bet teeken van Jonas den pro
feet. Zooals Jouas drie dagen en drie
nachten was in den birk van den visch, zoo
zal de Zoon dos menschen drie dagen en
drie nachten zijn in het hart der* aarde."
„Duidelijk dus, Frans, dat Christus
doelde op zijn verrijzenis, als teeken, be
wijs van zijn macht en goddelijke zending;
niet?"
„Ik wilde, dal ik dat eerder geweten had,
dan had ik laatst in den trein niet met den
mond vol tanden gezeten!" mopperde
Frans, half hoorbaar.
„Bovendien Frans, heeft Christus toch
ook meermalen betoogd, dat Hij de mac-ht
had het leven af te le^on en weer aan
te nemen; en Hij onderging ten slotte den
dood, omdat Hij zich „Zoon Cods'' ge
maakt had!"
„Zoo heeft Christus dus zijn Verrijze
nis voorspeld, en nu nog het bewijs, dat
het ook gebeurd is, maar daar moet je dan
nog maar eens voor terugkomen, hoor."
„Dag Frans. Dag kapelaan."
„Tot ziens."
J. C C GROOT,
Kapelaan.
SOCIALE LYrflEK IN VROEGER
EEUWEN.
II.
De sociale lyriek in engeren zin is een
cultuurproduct der 19de eeuw en een der
meest frappante verschijnselen onzer let
terkunde geworden. Dat wil niet zeggen,
dat er vroeger nooit uitingen van sociale
lyriek geweest zijn. Sociale kwesties, zij
het dan in dein bizonderen vorm. welke de
moderne tijd er aan gaf, zijn zoo oud als
de cultuur der wereld, en, nog altijd ter
inleiding, willen we daaraan ditmaal ons
ops'el wijden.
Sociale kwesties vindt ge in de streken,
waar de bakermat stpnd van het mensclie-
l jk geslacht en aan de boorden van Tigris
en Euphraat leeren bet spijkerschrift en de
reliefs op de ruïnen wanden der verwoeste
paleizen u met onmiskenbare zekerheid,
hoe er uitdrukking was van de ïnaelifeloo-
zen door de machtigen. Van sociale kwes
ties getuigen de Egyptische piramideft en
in puin gevallen tempels ra we weten hoe
de uittocht der kinderen Israels naar het
erfland der vaderen inderdaad een gehei
ligde opstand was tegen de (yrannie der
Pharaonen. Sociale kwesties treffen we
aan bij de stroeve Spartanen en in de
lachende dalen van'Hellas.
Slavenopstanden in de eerste eeuw onzer
jaartelling en hoe het lagere volk werd ge
paaid met brood en spelen wijzen in bet
Rome'nsche werefldrijk op sociale mis
standen en het besef daarvan, maar niet op
de middelen ter oplossing Van een sociale
kwestie getuigt in de Middeleeuwen hot
lied der Keerlen.
Wi willen van den kerels singhen,
Si syn van quader aert;
Si willen do ruters dwinghen
Si draghen enen laughen baort.
Hoer cleedren die syn al ontnait
Eerw hoedeken op haer haoft gerapt,
't Caproen stae tal verdrait,
Haer cousen en de liaer scoen ghelapt.
Telkens springen in de geschiedenis der
mensebbeid de episodes te voorschijn van
srlijd. tengevolge van de gruwelijke on
evenredigheid tussclien bezitters en bezit-
loozen, tusschen overheid en volk, omdat
liet juiste evenwicht tusschen de verhou
ding van standen en klassen verbroken is.
„Een roekeloos spel met de monsclielij-'
ke samenleving", zoo spreekt Dr/A. Kuy-
per in zijn rede over het Sociale vraagstuk
en de Christelijke religie is onder alle
volkeren, is in alle tijden der historie ge
dreven: gedreven door denkers en bezitters
in het private leven, en straks onder hun
inspirat'e np niet minder onverantwoorde
lijke wijze gedreven door de Overheid." En
verder: „De niet weg te nemen ongelijkheid
tusschen mensch en ïuensch gal den ster
ke een overwicht over den zwakke en als
gold het geen menschelijke samenleving,
hebben de sterkeren, bijna als vaststaanden
regel, alle usantio en alle magistrale ordi
nantie zóo weten te buigen, dat hunner het
profijt en voor de zwakkeren de schade
was."
De Bijbel is vol van vermaning en drei
ging tegenover liecrschende klassen, die
vergaten, dat zij hun bevoorrechte positie
innamen krachtens de beschikking der
Goddelijke Providentie.
De Prediker klaagt: „Ik zag aan al de
onderdrukkingen, die onder de zon geschie
den; en zie, er zijn de tranen der verdruk
ten en zij hebben geen trooster; en aan de
zijde hunner verdrukkers is macht, en zij
hebben geen helper", m.a.w. zij hebben
zich vervreemd van de liefde en de leiding
Gods. Pred. 3:1.
Ik zou kunnen herinneren aan de vloek
zangen van den eenvoudigen herder der
Palestijnsche bergen, den profeet Ainos,
die in zijn profetieën voorbeelden geeft
van de verhevenste sociale lyriek, die werd
gedicht.
We lezen Am as 2:68;
„Ik zal oen vuur werpen in Juda, dat
Jerusalems burchten zal verteren.
Zoo spreekt de Heer: Om drie, ja vier
m'sdrijven van Israël zal ik hel niet af
wenden,
omdat zij den rechtvaardige verkoopen
voor geld,
en den nooddruftige om een naar schoe
nen.
zij die de hoofden der armen vertreden in
het stof der aarde,
en den weg der zacht moedigen kromme,
Zoon en vader gaan naar de deerne
om mijn heiligen naam te ontwijden
op te pand genomen kleederen leggen zij
zich neer bij de altaren,
en de wijn der beboeten drinken zij in de
godshuizen.
En verder nog uit Ain-os 5:
Zoekt den Heer en leeft
Hij die liet Zevengesternte en den Orlon
gemaakt heeft,
die de duisternis in morgenstond ver
keert,
die den dag tot nacht verdonkert,
die de wateren der zee roept
en ze uitstort over het aanschijn der
aarde:
Jahwe is Zijn naam,
d e door een spotlach verwoesting aan
richt onder de sterken,
over niacht'gen verwoesting brengt.
Zij haten den strafprediker in de poort,
en verfoeien hem die oprecht spreekt.
Daarom, omdat gij don arme berooft
en hem een heffing van koren afperst,
hebt gij huizen van hardsteen gebouwd,
maar gij zult daar'n niet wonen;
hebt gij bekoorlijke wijngaarden geplant
maar gij zult den wijn ervan niet drin
ken.
Want ik weet, dat uw misdrijven talrijk
zijn
en geweldig uwer zonden last.
Gij verdrukt den rechtschapene
gij neemt ter zoen geschenken aan
en verstoot den nooddruftige in de
poort."
En weer een aantal eeuwen later klin
ken uit aposlolischen mond woonden van
vloek en ergernis. Jac. 5:15: Komt aan
gij rijken, weent en jammert over de ram
pen, die U boven het hoofd haneon. Uw
rijkdom is verrot; uw gewaden zijn door
de motten verteerd: uw goud en zilver is
verroest en die roest zal tegen u gehrgen
en als vuur uw vleoscli verteren. Gij hebt
gramschap vergaard tegen den jongst en
dag. Zie liet loon dor arbeiders, die uw
akkers hebben gemaaid, dat door u achter
gehouden is, schreeuwt om. wraalf en de
klachten dor maaiers zijri geklommen tot
de ooren van den Hoere Sabaotli: Gij hebt
op aarde gezwelgd on gebrast en 'n wellust
u te goed gedaan op den dag dor slach-
tmg."
Altijd als in liet maatschappelijk samen
leven de menschhe'd de grondwet der lief-'
de vergat, als bet besef van de vederzijd-
s"lie rechten en verplicht intron der stan
den door egoïsme en weeldezucht uit de
harten werd geschroeid, openbaarde zich
een sociale kwestie.
Wij behoeven n'et te betoogen, dat In de
Westersclie wereld althans ,dio kwesties
niet zoo scherp hadden mogen zijn, sinds
liet Licht van Bethlehem dë wereld ver
lichtte. Wij welen ook hoe de edelste zonen
der Kerk steeds met nadruk wezen op de
wcderzijdsclie verantwoordelijkheid der
standen tegenover elkaar: hoe de leer van
St. Thomas van Aqu'no omtrent het eigen
domsrecht liee' wat milder is dan de mo
derne kapitalistische theoreën daarom-
tren.t
Het was de Kerk der Middeleeuwen, die
door de Kruistochten de lijfeigenschap in
piincipe en ten decle door de daad onmo
gelijk maakte, die de vrjmaking van den
derden stand begunstigde.
Herhaaldelijk vindon we in de Middel-
oeuvvsche poëzie de reflexen van den strijd
tusschen adel en burgerij en nog altijd
klinken door de geschiedenis de klaroen-
stooten der zege op het Groeninger Kouter
Zij die zieli daar in 1304 bij den Gulden
sporenslag vrij vochten; zij die in de 14de
cp 15de eeuw de Vlaamsche sleden op
stuwden tot macht en heerlijkheid: zij die
het net der handelswegen uitspanden over
do wercldoceaan en die zich wisten te be
schermen duor liet onderling verbond der
machtige Hanze; zij die de kolonisatie aan
vingen in verre geWesten en in eigen ste
den hun fabrieken stichtten en de nijver
heid opvoerden; zij die de wetenschap
dienstbaar maakten aan hun handel en be
drijf; zij werden de beheersrhers van
'hel maatschappelijk on ook van het geeste
lijk leven en zij maakten van zich afhan
kelijk degenen die door het werk hunner
handen hen de rijkdommen toevoerden.
Fen ontstollende onevenredigheid ont
slaat tusschen de beide mach'en: kapitaal
en arbeid, zonder wier gezonde en op hot
Christelijk recht gebaseerde samenwer
king geen maatschappelijk loven alzijdig
kan bloeien. S.
Van hot B i n n o n li o f.
't Was inderdaad merkwaardig, minis
ter Kuyper gade te slaan terwijl hij luis
terde naar de sprekers ter Tweede Ka
mer. Hij moest in dezer nabijheid gaan
zitten, omdat hij hardhoorend was en kon
dus een wandelend regeeringspersoon ge
noemd worden. Bij klelno debatten, als
liet ging om amendementen of artikelen,
moet hem dat hoon en weer wandelen
zelf wel eens lastig zijn geweest, maar li ij
behield er altijd zijn opgewektheid bij,
hetgeen bleek als hij weer naar do minis
terstafel stevende- om te antwoorden. Dan
liepen do leden natuurlijk in zijn richting,
want naar dr. Kuyper te luisteren was
altijd een genoegen. Hij zeide de zaken
weer eens anders dan een ander.
Als luisteraar was hij lntusschen hot
meest op dreef als er een groot debat was,
b.v. hij do algemeene beschouwingen over
de Slaatsbegrooting. Zóó lang kon een ro
devoering niet duren, of minister Kuyper
zat stokstijf vlak voor of naast don spre
ker, naar gelang dat met de beschikbare
open plaatsen zoo uitkwam. De armen
over elkaar geslagen, zat hij dan stil te
luisteren, het hoofd nadenkend voorover
gebogen. De redenaar mocht zich opwin
den zooveel hij wilde, moclits zelfs don
minister persoonlijk aanvallen, deze zat
onbewogen voor zich uit te staren, alsof
hem de heole zaak eigenlijk niemendal
aanging. Ja, als een aanval wat te ver
ging, dan schoot hij wel eens uit den hoek
met een rake interruptie, maar vaak was
dat niet noodig, want men ontzag hem
wel. Overigens was het eenige levenslee
ken, dat de minister nf en toe een klein
stukje potlood uit zijn vestzak nam, om op
een kleine strook papier een kleine aanlee-
kening te maken. Dit gedaan zijnde, ging
bet polloodje weer weg en gingen de ar
men weer over elkaar, maar zelfs dio
kleine beweging was voor den man, die
aan het woord was, aangenaam, want hij
kon er uit opmaken, dat hij iels gezegd
had, hetwelk do moeite waard werd ge
acht om er zoo straks wat op te antwoor
den
Terwijl ik dit schrijf, zie ik den sloeren
man nog zitten in do Kamerbankjes, een
zwart blok gelijk, waaraan niots te ver
wrikken viel. De lieer Goeman Borgesins
b.v., die niet redeneeren kon. zonder zich
tot den een of ander in zijn butfrt to rich
ten, waarbij bij tot groot vermaak van
ieder wol eens don verkeerden aansprak,
mocht zich nog zoo druk maken als bij
wilde, zijn zwijgzamen buurman scheen
zulks nooit wat aan te gaan: die luislerdo
maarl En als do eeno redenaar door een
andoren werd opgevolgd, kuierde hij rus
tig daarheen.
Maar al gebruikte do lieer Kuyper wei
nig papier om zijn aanteekeningen te ma-
kon, hij wist hij het antwoord precies ieder
het zijne te geven. Echter niet, gelijk me
nigeen pleegt te doen, door de sprekers
stuk voor stuk te beantwoorden of lien in
groepen samen te voegen naar. gelang der
door hem behandelde slof, neen, zijn ant
woord was in grooten stijl: hij hield als
het ware oen eigen redevoering over het
aan de orde zijnde, waarbij bij evenwel do
gemaakte opmerkingen en aanmerkingen
zoo handig vermengde met zijn eigen me
dedeel in gen, dat iedere redenaar (zonder
dat hij evenwel telkens hun namen noem
de) liet zijne uit des ministers redevoe
ring halen kon. Vooral bij een algemeen
debat over een wetsontwerp of over do be
grooting was dit bewonderenswaardig.
Bij een dezer gelegenheden kwam een en
ander welsprekend uit. Door den beer
Staalman (niet den tegenwoórdigen con
current van den heer Henri ter Hall, inaar
den welbekenden afgevaardigde uit Den
Helder, die tot de dissidenten der rechter
zijde behoorde) was de minister op min
der nette wijze bejegend: hij was er in ge
slaagd het debat werkelijk een oogenblik
onaangenaam te maken. Het zwarte luis-
terblok had evenwel door niets geloond,
dat het hem hinderde, maar ieder dacht:
zoo straks krijgt hij z'n vet wel. Dit ge
schiedde dan ook, maar hoe! In de ant-
woordrede van den minister kreeg ieder
afgevaardigde, al werd niet ieder genoemd,
wat hem toekwam, met uitzondering even
wel van den hper Staalman. Ook deze
werd niet genoemd, maar evenmin werd
aangeroerd wat hij behandeld had. Zoo
volslagen werd hij genegeerd, dat het al
gemeen opviel, terwijl hij toch geen reden
kon vinden zich vertoornd te toonen, want
wat aan de orde was, werd zoo grondig
behandeld, dat men zoggen moest: 't is af.
Onnoodig te zeggen, dat een minister,
die aldus de kunst van debalteeron ver
stond, een geducht tegenstander was, als
hij zijn partner de moeite waard oordeel
de. En ook beseft men, dat debatten,
waarbij dr. Kuyper betrokken was, gaarne
werden bijgewoond
Er zijn. meer doove staatslieden ten Bin-
nonhove geweest, o.a. minister Godefroi,
omtrent wien ik evenwel geen persoonlijke
herinnering heb, want hij beheerde de por
tefeuille van Justitie in de jaren lS60-'62,
iets te lang geleden dus om er bij gewast
te kunnen zijn. Toen deze bekwame be
windsman zijn wet op de rechterlijke or
ganisatie had to verdedigen, moest hij
('t scheen dat rondwandelen hom niet eens
scheen te haten of toen misschien niet bon
ton werd geacht) rekenen op de hulp van
anderen Meestal toekende de directeur der
Stenografische Inrichting voor hem het
wetenswaardige op en daarop bouwde de
kundige man dan zijn replieken, di aui
helderheid, volledigheid en zakelijkheid
niets te wenschen overlieten. Dat is ook
een heide poe .-la tie. Als Kamerlid kon hij
natuurlijk niet zoo licht beslag leggen op
genoemden directeur, maar dan placht hij
met do hand aan de oorschelp vlak voor
de minislerstafcl te gaan staan, aldus looit
oen voorlooper zijnde van den myiister
Kuyper. Tq den latercn tijd kreeg hij in do
Kamer een lotgenoot in den heer Snav-
mans Vader En dan gebeurde liet wei,
dat do regeoriiigslafel werd geflankeerd
door deze beide hardhoorigon: Ier rechter*
zijde en aan den linkerkant zoo'n luisteraar
mot verlengde oorschelpen. Over physieke
eigenschappen sprekende, mag ook worden
herdacht do heer Poolman, die, hoewel
hel gezichtvermogen missende, toch gedu
rende enkele jaren juot ijver en trouw zijn
mandaat vervulde.
Een eigenschap van geheel anderen
aard bezat minister Van Lyndon Sandon-
burg (ook een uit do tweede helft der vo
rige eeuw), die de jaarlijksche- millioenon-
speech geheel memoreerde en uit het hoofd
voordroeg zonder ook maar een enkele cij
fertje te vergeten: men zegt zelfs dat hij
alle halve centen, die toon nog niet ver
waarloosd mochten worden, trouw ver
meldde. Tegenwoordig kan zulk een kracht-
loer niet meer vertoond worden, want de
speech wordt nu gewoonweg overgelegd
aan de Kamer, wat ook wel zoo verstandig
is: waartoe dat voorlezen, wat toch nie
mand volgen kan.
Ik herinner me intusschon nog wel zoo'n
groot cijfergeheugen. Do heer Regout z.g.,
lid der Eerste Kamer, had het. Die kon
een begroot in esrede houden, doorspekt
met allerlei cijfers, zonder een enkel pa
pier te raadplegen, 't Was gewoonweg ver
bluffend. Nu moge bij die cijfers eerst ge
memoreerd hebben, het blijft toch maar
oen toer ze te onthouden. Vermelding ver
dient hierbij ook, dat deze senator oen bij
zonder elegante welsprekendheid bezat,
welke zelfs bet luisteren naar zoo'n cijfer-
redc tot een genot maakte.
Wie. heelemaal geen spreekt alen t bezat:
de hoer Tydcman, welbekend leider der
sindsdien verdwenen Liberale Partij. Dio
las alles voor en gaf zich daarbij niet eens
de moeite, sommige passages hijzonder to
beklemtoonen. Integendeel: men moest
goed opletten om to weten wat' hij nu
eigenlijk met eenigen nadruk wilde zeg
gen, want ook dat las hij zoo droogweg
voor. Maar men kwam er wel achter, want
bij was iemand naar wiens woord to luis
teren wel de moeite loonde. Dit zit lieusch
niet altijd in de Iuidruchtghcidt
Een merkwaardige eigenschap bezat do
hoor Fock, thans gouverneur-generaal,
zoodat eigenlijk wel mag gezegd: bezit. Dio
zeide in het parlement alles dubbel. En
wel in dezen trant: „Do geachte afge
vaardigde heeft betoogd, hoeft in hot
licht gesteld, dat de zaak, welke ons llrms
bezig houdt, welke thans aan de orde is,
niet van belang ontbloot mag worden ge
acht, 0U7.0 groote belangstelling verdient.
Ik bon dit geheel met hem eens. ik i»a
hierin volkomen niet hem aceoordNu
overdrijf ik hier wel wat, om de eigenaar
digheid te heter te doen uitkomen, maar
onophoudelijk kon men hem toch op der
gelijke herhalingen betrappen, 'l Zat hem
zelfs zoozeer in het bloed, dnt ik hem een
maal een rede als volgt hoorde beginnen:
„Meneer de voorzitter, meneer de presi
dent", waarna hij verwonderd rondkeek,
wijl hij maar niet begreep wat hij voor
vroolijks had gezegd.
En z.oo valt er van alles op te merken
ten Binnenhovc. Daar denk ik b.v. aan
wijlen den heer Van Idsinga, afgevaardig
de voor Bodegraven. (Men weet. dat do
vroegere districten thans in de kieskringen
zijn opgelost.) Deze afgevaardigde oor
deelde de bespreking van districlsbelan <n
beneden zijn waardigheid, zelfs bij do be
grooting van Waterstaat. Eenmaal .kon
hij echter niet nalaten, toch eens te wij
zen op den toestand van hot slation lo
Woorden, sindsdien trouwens aanzienlijk
verbeterd. Er was hem zeker niet aan
drang verzocht: „Zeg daar nu toch eens
wat van." En zoo deed hij liet, maar het
ging hom zoo slecht af, dat de Kamer in
een lach schoot, waarop de deftige heer
Van Idsinga uitriep: „De hoeren moeten
daar niet om lachen, want 't is om te hui
len", waarmede luj'niet zichzelf maar liet
station bedoelde. En zoodoende leverde hij
toeli oen goed pleidooi, want liet was in
derdaad zoo. Deze afgevaardigde had ook
cle gewoonte, onder liet spreken telkens
liet glaasje water ter hand te nemen, dat
dë boden voor iedèren spreker neer ple
gen te zetten, en 't naar do lippen te bren
gen. Maar als hij dan do teug zou moeten
nemen gaf hij zich daarvoor niet den liid*
en zette het glas weer neer. om een vol
gend oogenblik dezelfde handgreep to her
halen.
Ja, geachte afgevaardigden, ge zit daar
wel onder een vergrootglas. En op do
perstribune heeft men allen tijd om er
doorheen te zien.
AJO.
••••••••••••••••••••••a
Voor Huis en Hof
MERKWAARDIGE PLANTEN.
Een van de meest merkwaardige en in
drukwekkende planten, die uïen in do
meeste plantentuinen van 114am vinden
kan, is de Victoria regia.
Dozo koningin der waterplanten wordt
gerekend tot dezelfde familie als onze ge
wone, maar ook prachtige, witte water
lelie (Nymphaea alba) en dus tot de Nym-
phaeaeeae. Ze komt in de natuur voor in
de groote rivier de Amazone in Zuid-Ame-
rika en in de zijrivieren de Rio-Negro en
de Madeira. Naar aanleiding hiervan weet
men du-, dat ze alleen in zeer warme kns-
sen, in «eer groots bassins, gekweekt kan
worden, wat nogal een kostbare geschiede-