V)MH-K '1- 'ie*'I ld „W'M... f-li... In ze..Is 'l niet Rij- kons?" Zwij-end. rle houden op de heupen. be- ku-k 7.0 li-.'i .-.e huidige I weetal. .,lk wisl niet", zei ze loen langzaam, flat je in zee viscli kon vanpen. die ai ge bakken was"... Ha zeker I) ij e gendi naar maar ping De verlegen Hans. iih was erg schuchter en verlegen. Op en dag. uit do kerk komend, bracht •11 jonge dame naar huis. ldcn vol- ii dag vroeg zijn vader: Dracht je gisteren een jonge dame vader, zei Kans blozend. Wre was bet? Ik dacht dat hel Marie Jansen was, toen we in de Wagenstraat kwamen, ze het luiis van Mies Boer in. Maar je kon toeh wel aan haar stem Nfanatod van ons hecfl wq woord gesproken. Aanleg Man: Vrouw, jo hebt aanleg om aviatrice te worden. Vrouw: Waarom? Man: Bij de minste kleinigheid vlieg je op. Onsterfelijkheid. De meester wou zijn jongens aantoonon, dat groote schrijvers moer verdiensten heb ben dun filmacteurs, en deze les was wel noodig. want onze jeugd is er niet ver van af om film-celebriteiten als het hoogste te beschouwen. Noem mij een groot loo/icelschrijver! zei de meester. Shakespeare! sprak een leerling. Noem een groot filinartisd. Charley Chaplin. Wie zal er bet langste leven van die beiden? Chaplin! Waarom dat, Jantje? Wel.... omdat Shakespeare al dood is. meester, en Chaplin nog leeft. Koopman worden. Vader: Bus jij wilt koopman worden, Dolft?en*in welke branche? Adolf: Totale uilverkoop. Een slimmerd. Een S'ikluat loopt in de troep, maar, een kip op den weg ziende, rent hij al wat bij kan haar na. De luitenant slom van verbazingeven, roept daarna: Hall! Hé daar. halt! De soldaat en de kip loopen neg harder. Halt! buldert de luitenant, en de sol daat die de kip gepakt beeft komt terug en zegt nijdig legen bet kakelende beest: Wat Jeelijke pierendief, ik zal je loe ren weg le loopen. als de luitenant halt roept. Optimist en pessimist. Pa. wat is een optimist en wat is een pessimist? Een optimist, jongen, is iemand, die een lot in do loterij beeft gekoeld. En een pessimist? Dezelfde man, als de loterij getrok ken heeft. Ook 'n vraag. Grootvader: Wees nou es slim, Ka- relfje. Welk ding beeft tanden en bijt toch nooit. Kareitje: Grootvader:"Nou. dat is de kam. Kareltje: En waarom heeft ie dan al uw baren afgebeten. Een vingerwijzing. Gas! ^die een bijzonder taaien biefstuk' hoeft gekregen'): Kellnèr, breng me een gebruiksaanwijzing. De reden. Dus jij zou op Vrijdag nooit op reis gaan? Wal 'n bijgeloof! Niks geen bijgeloof! Ik krijg des Za terdags m'n weekloon! Al bekend. Vrouwtje (tijdens het middageten): Mannie, onze buurvrouw heeft me tijdens het koken een interessant nieuwtje ver teld.... Man: Ja ik heb 't al geproefd. De parvenu. Fotograaf: Zal ik een mooie moment opname van u maken? Rentenier: -- Waarom moment-opna me? Ik heb tijd in overvloed- Zwakzinnigheid. Zijn er in uw familie of in die van nw man wel eens gevallen van zwakzin nigheid voorgekomen, vroeg de dokter. Nee, dat niet antwoordde de vrouw alleen verbeeldt m'n man zich, dat hij bot hoofd van het gezin is. Econoom Kapiteiu, ik heb aanleg voor ziekte. Wat raadt u mij aan om to efeii'. Ik zou hel goedkoopste maar op de spijskaart uitzoeken. Voor overreding vatbaar Trots bad ze bom gezegd, dal ze niet eerder met hem trouwen zou voor hij 1(hiq gulden gespaard had. Na drie maanden ontmoet zo hem weer en vroeg hem lioe. veel bij had. - Drie en veertig gulden zei hij. Ach. antwoordde ze kleurend. denk. dat het .bijna genoeg is. Gelatenheid Een jonge vrouw ging uit en kocht oen wie uwen hoed. Aan haar man bekende dat deze dertig gulden kostte. Maar hemel nog toe! riep do ont hutste echtgenoot, dat is toch zonde! Ja, zei de vrouw, maar die komi ook op mijn hoofd. Misverstand Wat zijn wij de medische wetenschap toch veel verschuldigd, zei hij. de kr.iut neerleggend. Lieve hemel! riep z'n vrouw. Hdt je den dokter nu nog niet betaald? VRAGENBUS. V raag 71. Waar komt het woord kei zer of koning vandaan? A n t w o o r dHet woord ,.k e i z e r" komt van Cesar. Julius Cesar, bet Romeiu- srlio legerhoofd waar je in de vadorknd- selin geschiedenis wel eens van gehoord hebt droeg dien naam. Uit zijn geslacht sptfolea de eerste kiezqrfi van het Westen, de Romeinselie keizers, en kregen den naam van Cesar voor den naam. om aan le duiden, dat zij waren de Imperators of Hoofden van don Staat. Ook het Russisch woord ..Czar ofC.znar" heeft dezelfde "afleiding. Het woord „koning" is van Gerraaan- schen oorsprong. Hel koint van koning, de man die kan; die de macht heeft. Nu we (och aan het verklaren zijn van titels, wil ik er nog een paar andere geven. „Hertog" beteekont „heervoerder, leger aanvoerder want herr of lieer is krijgs man." (Hierop kom ik later eens terug). Vorst beteekont „de voorste" (nl. in den oorlog), komt dus met hertog" in betoekenis overeen, ofschoon op vandaag'de waardig heid van Vorst groot er is dan van Hertog" Graaf beteekont schrijver, komt van een heel oud woord „gerala" dat die beteekenis had. Dijkgraaf schrijver van het ..Dijkcol lege". Tater werd (le beteekenis van graaf hier de beteekenis van een rechterlijk amb tenaar. Baron hetcekcnl oorspronkelijk man. R i d (I e r beteekont r u i t e r; de tot rid der geslagen edelen hadden bet recht te paard uit te (rekken. Seigneur komt van Senior is de Oudere, en in tegenstelling met Junior is (le jon gere. (Laijtn). Tk zal jo eens een Franscli aardigheidje leoren, dan kun je dat eens aan Vader en moeder opgeven; ik wed, dat zij bet niet zoo gauw snappen zullen of. ze moesten bij toeval dal zelfde „grapje" al eens vroeger gehoord hebben. Nu dan! Hier is bet zinnetje. Als men hef hoort, klinkt bet zor.: Si si sie' sic si sigares, si cent si sie sic si cent si sigares. (Si spreekt men kort uit, sie lang). Wat is dat? Kijk! Ik zal bet zinnetje schrijven zoo- als het hoort en zal dan de vertaling laten volgen, dan is het aardigheidje geleerd. „Si sis seies seient six eigares, six cent six seies seient six cent six eigares". Dit beteekont: „Als zes sigarenknippertjes zes sigaren knippen, knippen 600 sigarenknippertjes 606 sigaren. (Letterlijk is seie en seier: zaag en za gen, waarvoor wij vertaalden knipper en knippen). Do Redacteur. De volgende week beantwoord ik- Vraag 72 Wat verstaat men onder ..boy cot ten"? on waar komt dat woord vandaan? Vraag 73. Wat beleekenf: Aan den arm der Hermandad ontkomen? Tk vond dit in Je krant en vader wist ook niet. wat liet ne teek ent De Redacteur. HOE HET PIET VERGING door Oom Wim. IX. Den volgenden morgen kwam vader. Dal liij ernstig keek. had Piet verwacht. En dal Piet een danig standje zou krijgen., had hij ook verwacht, maar dat vader geen enkel woord van afkeuring sprak, beloofde niet veel goeds voor Inter. Zoo Piel. bet is dus zoover gekomen, dat je bier weggestuurd wordt, zooals men dat een booswicht of dief zou doen Hel is mooi, zeer mooi en je moeder en ik be ieven wel pleizier van onzen Piet, dat moet ik zeggen. En nu gaan we heen en naar huis en zullen daar samen bespreken wat ons nu le doen staat. Begrepen? Ja vader! Ik kou 'I hier niet harden. Sssl! niets zeggen! Teder'woord, dat je zegt. is le veel. Iemand, die zoo handelt, hoeft alle recht van spreken verloren. Be grepen? En nukom En.... na afscheid genomen te hebben •tan den Perfect en na dank gebracht te hebben voor de moeite en zorgen aan Piet gedaan, gaan ze heen. Piet heeft niet den moed nog eens om te kijken, of vader loc te spreken. Zonder te spreken, gaan beiden naast elkaar voort en stappen in den èserslvolgenden trein, die vader en zoon te Rotterdam weerom bren gen zal. Onder den heeïen weg is tussclien vader en zoon geen woord gewisseld. Vader sprak wel met de medereizigers cu Piet wist niets beters te doen, dan stil van uit bet hoekje naar buiten te kijken en.... kon. trots alles, juichen bij de gedachte, dat hij naar huis ging: naar zijn moedertje, dieen dit wist bij van buiten, die hem met vrien delijkheid en liefde tegemoet zou treden en hem allang vergaven had. Daar boldert de trein over de lange be kende brug en daar ligt bel heerlijke Rot terdam, waar hij zijn vriendjes liad en zijn moeder en waar hij gespeeld had langs de groote, groote haven en de schepen mocht zien aankomen en uitvaren, wat altijd voor liéra een genot was geweest en waarvoor hij gaarne alle kostscholen cadeau bad wil len geven. Eindelijk thuis! Met kloppend hart; hoogroode kleur van aandoening en zenuwachtigheid en met veerkracligon tred treedt hij Linnen on werpt zich in de armen zijner moedor en verbergt schreiend zijn gelaat in den zak doek, alsof liij zich zelf klein vindt voor een jongen, die al zoo ver van buis is ge weest. - Maar mijn Piet, waarom heb je dat gedaan, zegt moeder, terwijl ze hem slree- lend door zijn baren gaal, waarom heb je vader en mij zooveel vedriet kunnen aan doen? Ik bad nog wel zoo'a goeie hoop, dat je braaf zondt oppassen en goed je best zoudt doen en nil (lit. Neon mijn lieve jongen, dat had ik niet gf dacht; nu ben je me danig tegengevallen. Maar moeder, ik bad u gezegd, dat ik niet graag ging en vader wist dit ook. Ik kon daar niet blijven. Ik was-bang en verveelde me Ik dacht aan liuis; aan U en aan rnijn vrienden en toen was het me te moede, alsof liet dak me op 't hoofd viel; ik had geen rust meer noch duur; ik kon niet slapen en op 't laatst kon ik niet loe ren ook: ik had heimwee. En nu ben ik blij; rui ben ik weer bij TT. Ik wil alles doen, als ik maar niet meer weg hoef. Ik wil bij U blijven: altijd hier bij U; hier in Rotter dam .Ta. goeie Piet. dal is goed gezegd en lier vau je. dat je bij" mij wilt blijven, maar dat zal vader niet willen. Je bent nog te jong om bier in de zaak te komen. Een kruideniertje van dertien jaar is alleen goed voor loopjongen, en dat zal niet gaan. Denk maar eens goed na. wat je worden wil. Iets moet je* worden. Of loeren of wer ken! Een van de twee blijft over. En tus sclien die twee zul je kiezen moeten. Denk er nu eens goed óver en weet wel wat je zegt: want vader is bedroefd en erg boos. En hij heeft gelijk, schoon gelijk! Met lanterfanten en niksdoen komt men niet vooruit. Dénk daaraan mijn jongen! En nu zal ik gaan zien, of de meid hot eten klaar beeft, want je vader en jij zult zeker wel honger hebben: na zoo'n reis smaakt een aardappeltje met een lekker stukje vleeseh wel, hé Piet? Dat zou ik meenen moesje! Ik zal'bij U wel lekker eten en bet zal me smaken neer en ik zal weer vroolijk worden en flui ten en zingen als het kanarietje in de kooi. Goed mijn jongen! Wees blij en vroolijk en eet naar hartelust. Tk ben ook blij, dat ik jo weer bij me liebl, al moest ik eigenlijk boos op je zijn. Hel buis was zonder jou net uitgestorven: bet was er zoo leeg: wij misten iet.?. Doch.... vóór rlles moeten we joiuv geluk en jouw toe komst op bet oog hebben en alle eigen belang en eigenliefde op zij zeilen En nu geen woord meer daar over. Mor gen zeg je vader wat je wil en dan is alles weer goed. Ik zal bij mijn eigen nog eens- goed le rade gaan en dan zal ik bet zeggen. Werken wil ik, maar niet leoren. ak De moeder zweeg en dacht na. Zij wist wel beter. Als hij maar eenmaal ondervon den had, dat bij in andersmans dienst ook liet „Luilekkerland" niet gevonden had en dat werken van 's morgens tot 's avonds ook niet zou meevallen, dan zou eu dat voelde moeder als bij ingeving hij wel vragen om naar de kostschool te gaan en dan zou hi.i de schade van nu wel inhalen. En do moedor zag goed; zooals wij zullen zien iiï het verloop van ons verhaal. (Wordt vcryolgd.) De slimme Vink. Een vinkje, zorgeloos en vrij, Vloog rond in veld en gaard, En bosch en beemd en weit 't Was de moeite waard. Zij kende geen verdriet en leed, En honger ook nocli dorst; Zij vond do tafel steeds gereed, Net als een prins of torst. De vrijheid is 't groolst geluk, Van 'n vogeltje, hoe klein; Want mist ie dezen grooten schat, Dan is zijn vreugde been.' Ons vinkje dan. ei hoor nu eens. r 't Gebeurde deze week Zag in 'n boom, 'n heel vreem ding! „Waarop dat nu toch leek?" „Ha!" dacht 't vinkje zorgeloos, Ik moet eens nader zien. 't Lijkt, 'n nette, groote doos, Met zaadjes veel, wel tien! En met zij eet, daar vliegt flap dicht, het deurtje van die doos, En zit ons vinkje zónder lichf, Te kijken, droef en boos. Zij zit gevangen in de val. Die Tiet daar beeft gezet. En nu is zij d'n vrijheid kwijt, En weg is alle pret. Daar komt de valsche Piel al aan, En lacht met grooten mond: Hij vindt zich zelf 'n heele kraan En springt van vreugd in 't rond. 't Vinkje is lïeel droef te moe, En tiereliert geen lied, Maar peinst slechts om weer Vrij te zijn: Te foppen onzen Piel! „Eureka" roept 't vinkje uit, „Daar valt 'h middel mé in: ,,'k Log me'neer en hou me dood. „Dat 's vast, een goed begin. En Piet kijkt toen heel oven maar, Naar 't vinkje in de val. En roept dan uit: „wat zie 'k daar? „Dat is toch al te mal!" Hij huilt en snikt en vindt 't naar, Begrijpt er heel niets van. Wat heeft ie aan 'n dooie vink, Die nooit meer fluiten kan? Hij grijpt ze fluks en werpï ze weg, Ver weg in 't natte gras En toen, werd 't vinkje levend, zeg?. Of Piet beteuterd was! Daar vliegt ze boven Pietjes hoofd En tiereliert van pret: Ze lacht om uit en hem belooft Ze beterschap, 'k wed. En Piet gaat heen met Ieege (loos, Naar huis toe op 'n draf: En is wis kwaad en heel erg boos: -En 't vinkje zingt....- tot straf. Oom Wim. Ware liefde gaai nooit verloren. Er was eens een arme, zoo arm dal bij niets bad om zijn achtste kind te kleeden. Ook voor de zeven anderen bad hij ternau wernood het noodige. Op een zekeren dag hoort bij mot gebroken hart aan, boe zij hem allen woeneud om brood vragen. Hij verlaat zijn huis. Zonder te weten, waar- been, gaat hij aan bet loopen rechP voor zich uit. Hij loopt een geheel en dag lang midden door een bosch. Eensklaps, bij het vallen van den avond, komt hij hij een roorershol. Do kapitein van de roevers, een stoere kerel met oen valscli gezicht, boort eenig gedruisch. Aanstonds verlaat hij de spelonk en met donderende stem zegt hij: ./Wie zijt gij en wat wilt ge?" „Mijnbeer." antwoordt do man. terwijl l ij op zijn knieën valt, „ik ben een onge lukkige. Ik doe niemand kwaad. Ik ben mijn huis uitgegaan om mijn arme kin deren niet le liooren vragen om brood, ter wijl ik hun niets kan geven." De kapitein werd getroffen door zulk ren ramp en gaf hem te eten. Daarop gaf bij hem een welvoorziene beurs en een paard en zeide tot hem: „En nu. ga naar uw huis terug en als uw achtste kind ter wereld komt. laat mij hel dau weten: want ik wil zijn peetoom De bedelaar liet bel zich geen tweemaal zeggen. Hij ging naar huis terug, zoo te vreden en opgeruimd, dat bij behoefte ge voeld.'. om zijn hart eens uit (e storten. „Wat zullen mijn kinderen gelukkig zijn", zeide bij. Toen hij binnenkwam, had God hem liet achtste kind geschonken. Aanstonds gaat liij terug naar het roovershol. Hij vertelt aan dén rooverlioofdman wat er is voorge vallen. Den volgenden avond, zoo beloofde deze, zou bij naar de kerk komen, om zijn woord gestand te doen. Zoo deed hij ook, en. niet tevreden met hel pas geboren kind ten doop te houden, gaf hij bet nog een beurs vol goud bij zijn vertrek. Eenige, maanden later sterft de kleine en gaat naar den liemê.1. De H. Petrus, die bij den poort stond zegt tot hem: „Kom maar binnen". „Ik kom er niel in. of mijn peetoom-,moet meegaan," zegt de kleine. „En wie is uw peetoom??" vroeg de Heilige. „Een rooverlioofdman", sprak bel kind. „Nu, dan zal ik u binnenlaten, maar uw peetoom niet", zeide de H. Petrus. Het kind gaat zitten voor de poort. Droe vig. met bet hoofd tussclien de handjes, zat het daar. De H. Maagd komt voorbij en vraagt hom: „Wat doet gij daar, mijn kind?" „Ik kom er niet in zonder mijn peetoom! En die komt er niet in", roept do H, Petrus. „En waarom niet?" vraagt de Moeder des Heeren. ,,'t Is een roover." „Ja, dan is het onmogelijk." De kleine valt neer op zijne beide knieën en vouwt zijn kleine handen samen. Hij weende zoozeer, dat dc Moeder van Barm hartigheid medelijden kreeg met zijn smart. Zij gaat lieen en komt kort daarna terug met een gouden beker. Zij geeft hem den kleine en zegt tot hem: „Ga naar uw peet oom en zeg tol hem, dat hij dezen beker vuile met tranen van berouw. Dan alleen kan hij in den hemel binnengaan, met li. Neem nu uw zilveren vleugelkens en vlieg heel netjes naar bom toe. De roover sliep op een rots met bet ge weer in de eene, den dolk in de andere hand. Toen hij wakker werd, zag bij tegen over zich, op een bundeltje bout 'n schoon kind zitten. 't Had een wit pakje aan. zilveren vleu gels, die den grond bestraalden en een gouden beker in de hand. De booswicht wrijft zicli de oogen eens, hij meent le droomen. Doch hel kind zegt liom: ,,'t Is geen droom, geloof mij; ik ben uw petekind". En het vertelt hem alles, wal er is gebeurd. Onder dit verbaal ging bet hart van den dief open als een granaatappel. Zijn oogen veranderden in fonteinen van tranen. Zóó hevig was zijn smart, zóó levendig zijn be rouw. dat zij als dolken zijn hart doorsta ken en dat hij op hetzelfde oogenblik stierf. Toen nam 't kind den beker boordevol mede en vloog met de ziel van zijn peetoom naar den hemel. Beide kwamen er binnen. God geve dat wij er ook allen eenmaal worden ontvangen. Dina Rolirev, 9 jaar. Wie niet wil hooren, moet voelen. 't Had pas één nacht goed gevroren. Piet Donkers, een jongen van elf jaar, vroeg den volgeuden morgen aan zijn va der of bij mocht ga'an schaatsenrijden. Hij bad met zijn verjaardag een paar fonkel nieuwe schaatsen gekregen on hij wou ze wel eens graag probecren. Maar wat viel dat tegen, inplaats van toestemming te ge ven, verbood zijn vader het hem. En hij bad nog wel vrij dien (lag. Eenigen tijd. daarna ging vader naar zijn werk. Pas was bij weg of Piet pakte zijn schaatsen cd ging er ook van door. Op een eenzamen weg, ver van zijn buis, bond bij de schaat sen aan zijn voeten, en ging voorzichtig hot ijs op. Hij schaatste een eindje en dacht bij zichzelf: „Ach ja, wat gaat dat jovel. Maar opeens! wat is dat. krak! krak! gaat bet en eer dat bij wist wal er gebeur de was bij reeds door liet ijs gezakt. Help, help! Hij spartelde mot armen en boenen en gilde dat 't verschikkelijk was. Een klein jongetje en oen meisje die 'n eindje verder op den weg straks hem angstig had den gadegeslagen kwamen nu ónder luid hulpgeroep aanloopen. Een boer die juist naar zijn winterrogge was gaan kijken, kwam op 't hulpgeroep aanloopen en bracht met eigen levensgevaar den kleinen waaghals op bet droge. Hij herkende Piet aan zijn kleeren, want (le jongen had zijn bewustzijn verloren. Goddank woonde de boer niet veraf. Hij wikkelde Piet in zijn eigen jas en liep toen vlug naar de boerde rij. De twee kinderen volgden hom op den \oel. In de boerderij aangekomen vroeg d, hoer aan ben of zij den dokter wilden waar. schuwen. De kinderen gingen onmiddellijk been. Onderwijl trok de boerin Piet clroge kleeren aan en legde hem op een malraa dicht bij liet vuur. Nu kwam hij weldra bij. De boerin gaf hem een kop warme melk, hij dronk ze gretig uit. Aeli wat deed ken nel goed. Onderwijl was do doktér binnen gekomen, hij onderzocht Piet. Deze lial een zware longontsteking opgedaan. Ru.,1 en warmte zouden hem wel weer licht maken. Picl's ouders waren onderwijl ook gewaarschuwd, wat schrokken zij Ion zij bet lijkbleeke gezicht van hun zoontji zagen. Lang duurde het eer Piet beter was Ja 'l was al voorjaar. Door zijn eigen schuld had hij heel den winter aan gepj ijsvermaak meer. kunnen deelnemen. Hi, bad zich zelf gestraf. Want: „Wie niet wi! hooren, moet voelen." Pigf, Wie niel hooren wil, moet voelen. Piet was een ondeugende jongen. Hij luisterde nergens naar. Op een keer stond hij boven aan de trap. Moeder was ben? den. Ze dacht al, wat blijft Piet toch Lm? veg, bij haalt zeker weer iets uit. Piet haalde ook wat uit. Maar, wat! Wel, lij had zijn paardje dat niet erg sterk een touw om den nek gebopden. Bruintje moest eerst beneden zijn. Hij bond lid touw ook boven aan een balk vast. Maai liet paard viel zoo hard beneden op i!i gang, dat het kapot ging. Nu hing het touw slap. Piet wou juist langs het "touw naai beneden glijden toen moeder kwam kijken wal or gebeurd was, want ze had Bruto ije hooren vallen. Ze keek naar Piet. Piel Piot! riep ze. niet doen jongen. Pas ga gewoon naar beneden. Piet gleed tod naar beneden en of zijn moeder al Piet. schei toch uit, dadelijk val je, ii luisterde er niet naar. Hij kwam, te vallei en bezeerde z'n hand. En toen vader lliuu kwam kreeg hij nog een pak slaag op 3ci l oop (oo. En Piel is nu ereheel veranderd Ri'-a Hew. Wie niet hooien wil, moet maar voelen Moeder muls leefde met tien kinderlip in een hoekje van den zolder. Hun vadei was twee jaar geleden gestorven. De kind* ren waren nog al tamelijk groot. Moéklei bad hun op zekeren keer verteld van groote kat met glinsterende oogen. He had bun vader ook opgegeten. Zij moclite r.iet van den zolder afkomen. Allemaa luisterden ze naar dien raad, behalve Piet je*- 's Nachts, toen iedereen sliep. Pietje van den zoldertrap af naar beneden Daar kwam zij in de kamer, waar de pro visiekast op een kiertje openstond. Zij gin? er in snuffelen en bemerkte dat op de vensle plank een heerlijke tulband si Zij sprong op den plank en begon er sma kelijk van te eten. Toen zij zich te good co- daan had. ging zij weer naar den zolder terug en begon daar verder den nachl door te brengen. Den veleenden morgen '1H zij niets bemerken Toen de dienstbode 's morgens in 'I' kast keek. zag zij dat er van (le tulband een stuk af was. Dat moest vast een mui* gedaan hebben. De kat werd geroepen móest 's. nachts bij de kast de wacht bon den. 's Avonds ging Pietje weer naar do provisiekast. Maar pas bad zij de den! geopend of de kat sprong op haar toe. Zij werd vau kop tol staart opgepeuzeld. Toe" de moeder 's morgens bemerkte dat Pieti' er niel was ging zij overal zoeken. Zij zoeli' (lag en nacht naar haar kind. Eindelij! vond zij haar in den gang van het hui' liggen, 's Morgens vertelde zij aan al !i»e kinderen liet droevige ongeluk. Aliened beloofden zij niet ongehoorzaam te zijn. F" alle negen muizekindertjes hielden woord Dina Rohrey. Wie weet dit? In welke plaats van Noord-Holland hebben de menschen nooit genoeg? Antwoord: In Opmeer. Allerlei. L Kleine Hans zag voor bet c-erst van*® leven een slang van een klein soort. IE ma! riep bij uit: Daar kwispelt een sta®1* en er zit geen bond aan. II. G rooi moe, ik ben gisteren gevalle®" ik bleef aclit uur bewusteloos. Zoo Piet, ik schrik £i' van, waar v® je dan? Ik viel in slaap. Grootmoe! Anlhonia Slravrt- steilen 31,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 12