O lk: Neen, dat je de biecht van een ander hebt aangeboord". Hij: „Leg me dat dan eens uit". Ik: „Met genoegen. Bedenk je eens goed: Ben je nooit in je levens eens door iemand in vertrouwen genomen, die er behoefte aan bad een bekentenis te doen?" Hij dacht even na en antwoordde: „Nu je dat zoo precies vraagt, ja, dat is wel eens gebeurd Die man...." Tk: „Neen, bijzonderheden heb ik niet noodig, maar ik durf te onderstellen, dat die man je niet apart nam om je te ver tellen, dat hij de honderdduizend getrok ken of een ander gelukje had gehad." Hij, lachend: „Neen, dat nu juist niet." Ik: „Precies: Hij had wat op zijn hart cn wilde dat er wel eens afwerpen." Hij: „Dat kon wel eens zoo wezen." Ik: „En hij koos jou daarvoor, omdat hij je als een soort vertrouwensman had Jeeron kennen." Hij: .„Nu, vertrouwensman. Tk: „Niet tei'ugkrabbelen. Je kon bij die gelegenheid voelen en tasten, dat de man van je verwachtte, te zullen zwij gen. Hij vroeg dat niet met zooveel woor den, omdat hij wist op je aan te kunnen. Toen bij gebiecht had, om het zoo eens te zeggen, begon hij over wat anders te pra ten en later is hij op dat biechtpunt nooit meer teruggekomen. Hij was opgelucht en wilde het nu voorlaan maar blauw-blauw laten". Hij: ,,'t Is of je er bij geweest bent." Ik: „Och, dat 's niet noodig, want het gaaf maar al te vaak zoo." Hij, na eenig nadenken: „Ik spreek het niet tegen." Tk: „Nu gaan we een stapje verder. We spreken toch ernstig. Zeg eens eerlijk: ben ie nooit biechteling geweest op die ma nier?" Hij: Ik: .,0, wees gerust, ik wil je niet uit- hooren en ik verdenk je heelemaal niet van leclijke dingen. Daarvoor kennen we mekaar te goed. Maar ik durf wedden dat ge ook wel een of andere bekommernis bij zoo'n vertrouwensman gelucht hebt." Hij. na een lichte aarzeling: „Ik heb van familieleden wel eens bemerkt, dat ze met een dominee een apartje hadden, waar noch de een, noch de ander zich over uit liet. En we vroegen er niet naar ook! Je voetrle: dat ging niet."' Tk: ..Zoo komen we er wel. Je ziet, het Tiert heelemaal in de menschelijke natuur om eens ronduit te spreken over wat niet iedereen behoeft te weten." Hij: ..Bus je wilt zeeeen...." Tk: ..Voorpprst dat de biecht een zepr mer>cf-hkundiee instelling is." Hij: ..Zoo beschouwd ja". Tk: ..En ten -tweede, dat ik dan toch maar liever bij een echten biechtvader mijn troost pa zoeken dan hij den eersten den besten vertrouwensman." Hi»„Wal noem je oen echten biechtva der?" Ik heb mijn vriend toen eens verteld, boe wij Roomschen het Sacrament der Biecht opvatten en ontvangen, een uitleg ging, welke mijn lezers niet noodig heb ben. Het slot van het liedje was, dat mijn gezel ons gaan biechten goed begreep en., 't ons misschien wel een beetje benijdde. AJO. DE KROON DES LEVENS. Edmund Clifton lag op een divan in zijn prachtig landhuis. Hij was een jonge man van omstreeks 25 jaar en, alhoewel niet mooi, toch knap van uiterlijk. Achteloos rookte hij zijn sigaar, waarvan hij de asch op het fluweelen tapijt liet vallen; van tijd tot tijd nipte hij van een glas wijn. Het rinkelen van de telefoonbel wekte hem uit zijn gedachten. Haastig nam hij den hoorn op: Hallo! riep hij op diepen trillenden, toon.... Goed! gaf hij ten antwoord, ik zal zeker komenI Dan legde hij den hoorn weer neer, ter wijl zijn geheele gelaat blonk van genoe gen. Tal van jaren had hij met verkeerde makkers omgegaan, met mannen, die zich weinig bekommerden om nl wat kan hij- dragen de wereld goed en gelukkig te ma ken. Deze makkers bekommerden zich alleen om zich zeiven en hunne vermaken en waren vol zelfzucht en hoovaardigheid. Zij vonden geluk in zonden te bedrijven cn dachten in geenen deele aan de andere wereld. Edmund Clifton, de jonge milion- nair. was, hoe dan ook, in hunne handen gevallen en zij hadden spoedig in hem een kameraad gevonden, dien zij naar wil lekeur tot bevordering van hun eigen eer zucht konden gebruiken. Zij wisten dat Clifton zeer rijk was, en geld beteekende voor ben alles. Om hem nog sterker aan zich te binden, hadden zii besloten hem tot huji koning te kronen in een dolle drinkpartij, welke dien avond zou gehou den worden. De jonge Clifton nam gretig de hem aangeboden eer aan en verheugde zich reeds bij de gedachte, dat zijn makkers hem voor zijn diensten zoo eerden. Op het zelfde oogenblik kwamen een menigto oude herinneringen voor zijn geest: een ge voel van matheid en verveling maakte zich van hem meester, terwijl hij daar lag te peinzen.... weldra was hij in het land der droomen. Plotseling bekroop hem een stille angst en een gevoel alsof hij niet alleen was in zijn kame.w Wat was dat, eenige voelen van hem verwijderdHij stond op en toen hij nader trad zag hij een kroon van wreede doornen en bloed, dat uit een met doornen gekroond hoofd sijpelde. Clifton begreep er niets van. Hij keek nog eens, en nu zag hij een groep mannen om dien armen lijder, boosaardige, schurkachtige tronies, die de kroon al dieper en dieper op dat hoofd schenen te drukken, waar door het heviger bloedde. Terwijl zij daarmee bezig waren, hoorde hij eenigen der onheschaamdsten van den troep schelden en smaadwoorden tegen den gevangene zeggen, die zwijgend en ernstig in zijn zetel zat. Toen zij zagen, dat de Geboeide geen acht meer sloeg op hen en niet een poging deed, om zich te ver dedigen, begon het hun weldra te vervelen en lieten ze den Man van Smarten aan Zijn lot over. Clifton kwam naderbij. Hij keek den gevangenen in het gelaat en stond versteld. Oude herinneringen en beelden kwamen op in zijn geestl Waar had hij dat gelaat vroeger ge zien?. Lang geleden, toen hij nog kind v/as, had hij 't gezien op schilderijen in de kerk. Hij herinnerde zich de droevige ge beurtenissen der laatste levensdagen zijner beminde moeder, toen zij hem smeekte en bezwoer, zijn godsdienst nooit te verlooche- oien, maar de voetstappen van ziin Godde- lijken Meester te drukken. Het was haar eenige en vurigste wenscb, dat hij, kaar zoon, een priester zou worden. Maar helaas! Nog niet lang rustte zijn moeder op het eenzame kerkhof of Ed mund Clifton begon een heel ander le ven. Zijn wild en oproerig karakter werd niet gebreideld, en bleef zonder leiding, en naarmate hij grooter werd groeide ook de zucht naar geld en bezit. Hij vergat de wijze lessen zijner moeder en zijn God en dreef den spot met den godsdienst. En thans, misschien voor de eeTsle maal sedert den dood zijner moeder bekroop hem een gevoel van schuld, want hij was niet geheel slecht. In weerwil van zijn slechte makkers had hij zijn hart nog rein bewaard en walgde hij van zijn eigen leven. Het schoone en hemelsche gelaat van den zwijgenden Gevangene trok hem aan. Vervuld van vrees en eerbied stond hij het in bewondering aan te staren. De Gevangene hief Zijn hoofd op en keek hem met een blik voor droefheid en medelijden aan. Vriend, wat zoudt gij willen hebben? vroeg Hij zacht en teeder, dat 't de slui merende ziel van den jongen Clifton deed ontroeren. Clifton sprak eerst geen woord, maar staarde naar de kroon. Dan antwoordde hij: Weldra zal ook ik een kroon dragen! De Meester zag hem een poos zwijgend aan en hernam alsdan zaebtkens: De kroon, die gij zult dragen is de kroon der zonde.... de kroon des doods. Deze woqrtlen deden de ziel van Clifton tot in hare diepion sidderen. En liet hart, dat zoo lange jaren gesloten was geweest voor 's Meesters smeekingen, opende zicb nu, om Zijn woorden in te drinken. De kroon, die men hier in het leven draagt, is slechts de kroon der zonde, vervolgde de Meester; men moet goed doen in de wereld, om de kroon des eeuwigen levens te verdienen. Waarom, Clifton aarzelde, doch ging toen voort, waarom draagt Gij een kroon, als de kroon in dit leven de kroon der zonde is? De kroon, die Ik draag, zei de Mees ter, is óók een kroon van zonde. Maar, waarom draagt Gij die? vroeg Clifton verwonderd. Omdat, gaf de Meestér pp droeven toon ten antwoord, ik de zonde van Mijn volk draag. Treed naderbij, broeder, en gij zult de zonden der mensehen op de doornen geschreven vinden. Nogmaals trad Clifton naderbij. Op de dorens zag hij de namen der zeven hoofd zonden geschreven en nog vele anderen, waaraan de monschen zich schuldig"had den gemaakt. Met verwondering zag hij op een der scherpste doornen zijne zonden geschreven welke den Meester ontzagge lijke pijn scheen te veroorzaken. En in diep berouw over zijn voorgaand leven knielde hij aan de voeten van den Zalig maker neer en riep: O Heer, heb medelijden met mij en vergeet mij mijne zonden! Zeg mij, o Heer, ik smeek het U, wat ik kan doen om de smart te lenigen, die ik U veroorzaakt hebt! De rfieesler schudde droevig Zijn hoofd. Alleen door goede daden kan men Mij eenigszins vergelden hetgeen ik heb geleden. O Heer! riep Clifton uit, terwijl zijn stem nu en dan stokte van 't snikken, ik wil U dankbaar zijn en eerherstel geven. Ik wil slaven en zwoegen, om vele zielen te redden, om de pijn te lenigen, welke Gij zoo geduldig voor mijne zonden lijdt. Ik zal mijn kruis opnemen en Uwe voetstap pen navolgen, totdat ik bij U kom, waar ik de kroon des eeuwigen levens zal be zitten. Clifton schrok ineens wakker. Het duurde wel vijf minuten voor hij begreep dat hij gedroomd had. Toch gevoelde hij zich naar lichaam en ziel frisscher. O, konde hij maar zoo leven, zooals hij het in den droom gezien had! Altijd weer kwamen de woorden op in zijn geest: „Men moet goed doen in de .we reld, om de kroon des eeuwigen levens te verwerven. Alleen door goede daden kan men Mij vergelden, hetgpen ik l>eb gele* den." Het rinkelen van de telefoonbel onder brak zijn droomerijen. Hij hield den hoorn aan zijn oor Neen! riep hij met een donderende stem, ik kom niet! en legde den hoorn weer op het toestel. Vol vreugde riep hij uit: Nn, o Heer, ben ik gereed, om Uw werk te doen. Elke reiziger, die door Tongkin konl blijft verwonderd Btaan voor een gebouw, dat daar is opgericht door ,!j? ter Clifton en zijn mede-missionarisseiE'' De wensch zijner meder op haar aterf bed is vervuld. Haar zoon ia priester"» missionaris goworden. Dikwijls nog vertelt hij met een dant, bare gezindheid jegens God zijn medemin sionarissen den droom van vroegere ja, ren. Vaak, als de avondschaduwen ovm de heidensche landen vallen, pleegt pa(ö Clifton zich naar zijn celletje te bepevy en in vurig gebed God voor zijn reddij. en uitverkiezing te danken. En altijd **3 komt voor zijn geest het visioen terug een kroon niet die der zonde may van een eeuwig leven. VERVALSCHTE BEWIJZEN. Eenige jaren geleden had een dram plaats dat merkwaardig was omdat p4 tieagenten formeel beschuldigd werden bewijzen opzettelijk te hebben vervals.^ Dit drama begon midden in den nacht in de pastorie van het dorpje Alwick, dij bewoond werd door den dominee, zijn ij. valide vrouw, hun dochter en vier dienst' boden. Het was doodstil in en om de pastorij Kort na middernacht werd de dochtó wakker door het hooren van vreemd» luiden. In haar schrik wekte zij het eerd haar vader, met de mededeeling dat ij er zeker van was dat er inbrekers in huj waren. De dominee, een flinke sterke man. danks zijn hoogen leeftijd, sprong vlug^ bed uit, trok in allerijl zijn kamerjam aan, greep een oud zwaard, dat hij alljjj in zijn slaapkamer had hangen en giij naar beneden, met het voornemen omz« noodig met de inbrekers af to rekenen. Toon hij de deur van de huiqkaoyj opende, zag hij in de duisternis twee daanten en onmiddellijk viel hij ze aan De een wist ongedeerd langs hem taj te ontvluchten, de andere vuurde op da dominee, verwondde hem ernstig, gpnyj toen het venster uit, en kwam boven tf de zachte aarde van een daaronder gen bloembed terecht. Dadelijk werd door de verschrikte Imii. houding een boodschapper naar den dot ter en de politie gestuurd; hierop Te- scheen inspecteur Harkes, spoedig terpbt se, vergezeld van den plaatselijken t(!4 wachter. Nauwkeurig onderzochten zij'a huis en de naaste omgeving. Het raam in de huiskamer, waaivk de inbrekers binnen gekomen waren, si«i nog open en de kamer was geheel overlmq gehaald. In een aangrenzend vertrek raapten q een beitel op, die waarschijnlijk gehmiH was om de deuren open te breken; 00i> een andere kamer vonden ze een krant.d.j daar door de inbrekers scheen te 1» BESCHRIJVING DER PLAAT. No. 228 Hoe waarlijk chique staat ecu eenvoudig zomertoilet van een degelijke wollen stof, zooals bovenstaand model waarvoor de zoo bekende crêpe marocain gebruikt is. Men neme een mooie zacht witte kleur De geplizeerde gedeelten wel ke de teekening laat zien, eindigen in de zijnaden, zoodat de rug volkomen recht en glad valt. Men lette nog op de Weine stuk jes plizé welke aan de ondereinden der mouwen voorkomen. De halsopening wordt gevormd door een 6 c.M. breede strook van heel licht rose crêpe marocain, welke slof men eveneens bezigt om er de strikken uit te vervaardigen welke men twee aan elke kant aantreft in de zijden van den rok. Neem zaehtrosc kousen en witte schoe nen bij dit coslnum. Patroon 1.35. 229. Een elegante middagjapon v. beige po- peline. In de beide zijden ontstonden door inknippingen korte 214 c.M. breede cein tuurtjes, wpartegen de onder- en boven gelegen stof met kleine fronsjes wordt be vestigd. Dc hals wordt gevormd door een smal staand boordje met sluiting op zij; deze sluiting zet zich over den schouder voort; de knoopjes er voor worden, bol zijnde, met de stof overtrokken. Het onder ste gedeelte van de japon is samengesteld uit drie over elkaar vallende strooken, terwijl in het midden over de geheele leng te een versiering is aangebracht welke men óf brodéert óf samenstelt van uitge knipte bloemmotieven uit een bruin getinte cretonne; een zelfde garneering zien we eveneens op hot ondereinde der mouwen. Draag een bruinen hoed. beige kousen en bruine schoenen. Pafroor» 1.35. No. 230. Schotsch'c stoffen zijn nog al- lijd 'r\ hooge mate geschikt voor eenvou dige japonnen die men veel wil dragen. Men neme voor bovenstaande robe een voornamelijk roodgeruite witte toile de soie. De tuniek heeft van onderen een breede *trook van dezelfde stof in effen bijpassend rood, van welke men eveneens het lint vervaardigt dat gestrikt of geknoopt voor den hals gedragen wordt. Om de hals opening brengt men een kraagje aan van witte batist; een a jour of open randje geeft er eenige leveudigheid aan. Het onder de tuniek verborgen gedeelte van den. rok kan men desgewenscht uit een goedkoo- pere voerkatoen vervaardigen. Een bij passend roode hoed, rose kousen en brui ne of witte schoenpu Patroon 1.35. No. 231. Een eenvoudig daagsch kin derjurkje voor meisjes tot 8 jaar. Het bo vengedeelte bestaat uit een witte flanel met rose verlikale streepen. Voor het onderste deel zoekt men in hetzelfde rose als dat der strepen een effen flanel en maakt daaruit tevens de twee naast elkaar L--ende strookjes welke de halsopening garneeren. Ten slotte merke men op de 214 c.M. bree de witte strook welke de zijnaden over de geheele lengte afdekken. Beige kousen en bruine schoentjes. Patroon f 0.67 No. 232. Voor meisjes van 8 tot 12 jaar zien we hier een snoezig kinderjurkje. De stof voor het lijfje is een witte cretonne met kleine bloemmoliefjes bedrukt, ter wijl voor het rokje effen cretonne genomen wordt in een kleur welke overeenkomt met die der gedrukte bloemmotieven. Eveneens is van de laatste slof de 6 c.M. breede strook over de borst en om de halsopening. Men lette op de twee zakjes welke ter hoogte der heupen in het lijfje gemaakt worden en op het smalle ceintuur-strookje dat men van de gebloemde stof vervaar digt. Kousen beige, schoenen bruin. Pa troon 0.90. No. 233. We zien hier een chique zomer- complèt van een dunne japon met bijbe- hoorende mantel. De japon is van een zijden foulard; groote witte bloemmotieven op een oranjegele fond. De rechte slanke vorm heeft geen andere garneering dan een ceintuurtje en een kraag, heide van de stof waaruit de mantel gemaakt is. Voor deze neemt men n.l. een donker steenroode crêpe marocain; recht van vorm met een geringe verwijding naar onderen, heeft de mantel een gewone kraag en revers en sluit op twee vergulde knoopen. De voering, wel ke tot den zoom moet reiken, heeft als stof de zelfde foulard welke voor do japon ge bezigd is. De hoed kieze men in bijpas send sleen-roodbruin. Patroon 1.5714. VILT-HOEDEN. Er worden dit seizoen heel veel vill-hoc- den gedragen, meest van klein, diep-in-hot- hoofd sluitend model, maar van verschil lende tinten. Voor het strand is een wit vilten hoedje heel aardig bij een luchtig, licht toiletje. Maar ook al die zoogenaamde „nieuwe" kleuren zijn erg gewild, zooals fuchsia, flesschengroen, kaneelhruin, nieuw-rood, enz. De heel kleine „dopjes" voor kort-ge- knipte „kopjes" met 'n smal, naar bene den loopend randje van voren en waaraan de rand van achteren bijna geheel ont breekt, zijn heel jeugdig en flatteus. Een eenvoudig ripslintje maakt meestal de ge heele garneering uit. De klok- en helmvormige vilthoeden worden ook veel gedragen, hoewel het meerendeel der vilthoeden toch een niet te lioogen en gladden bol hebben. Men voor spelt den vilthoed een lang leven! In het najaar en den winter zal hij een succes- vollen tijd beleven. PATRONEN NAAR MAAT. Papieren patronen op maat gemaakt, kunnen besteld worden onder toezending of bijvoeging van het bepaalde bedrag plus 15 cent porto, aan het Comptoir des Patrons, Molenstraat 48 B, Den Haag. De maten op te geven volgens nevenstaande teekenin?. Annie M. M. Er worden thans al meerdere model len in den handel gebracht en naast het kleine dopje zullen meer grootere en schilderachtige modellen gezien worden. Zooals in dit seizoen costuum en hoed veelal een uitgesproken garnituur vormen, zoo zal dit ook in liet najaar de opvallen de noot in dc kleedingmode zijn. Zooals thans een mouliné-costuum of -mantel vergezeld gaat van een hoed van dezelfde stof, zal de dikkere wintermantel óf door eenzelfde garneering óf door de zelfde kleur een „einheitlich" geheel vor men. Gestikte vilthoeden worden veel voor sport- en reisdoeleindeu gebruikt. Ze zijn zeer gemakkelijk in het dragen en boven dien zoo soepel, dat ze in zak of koffer weinig plaats in nemen, daar ze opgerold kunnen worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 6