r wm Derde Blad «uNWM* immmwêé iilnder het Godsoordeel. Zaterdag II Juli 1925 HET LEVEN VAN CHRISTUS. Eenige aanteekeningen. kadat Christus dertig jaren in onbc- (odlic-id voor de monsehen geleefd bad te azareth, waar Hij doorging voor den ion van Joseph, den timmerman, was do j<l aangebroken, dooi' God vastgesteld, om icii openlijk aan do menscben' bekend te aken. Pan beginnen die drie heerlijke jaren, aan wonderen en heilvolle lessen, aarover de vier Evangelisten ons veel nhalen in hun door den H. Geest ingege- fn boeken. Ik zag „veel"; want nog lang c! alles, wal Christus deed. slaat in de Boeken opgeteekend, maar toch genoeg, 0 ons te doen weten, wat Christus leven 6 leer geweest is, en ons te overtuigen, il H'j waarachtig de Zoon Gods was. Toen Christus dan dertig jaren oud was, früet Hij het rustige leven te Nazareth, 1 begaf zich naar de streken van de Jor- itii, waar Zijn bloedverwant Joannes, ju heerlijke roeping vervulde in het aau- widigon van den Verlosser. Reeds velen Joannes tot het doopsel van boetvaar- üiieid gebracht, velen, die in geloovig prfroBwcn hunne harten sneller voelden loppe*. omdat zij wisten, dat nu het lang prbeide R:jk Gods nabij was, dat nu voor >?d een einde ging gemaakt worden aan cl'endc-, door Adam over het mensch- gebracht. De zoon van Elisabeth, bijgenaamd de soper, zag op zekeren dag tot zich na- ii den door God gezondene, het ware fio(K dat do wereldorde zou herstel- En Christus vroeg aan Joannes, om leuals zoovele anderen, door hem te wor- >n gedoopt. En Joannes aarzelde: „niet moet door mij gedoopt worden, maar door TT, en Gij komt tol mij?" Maar de" tilice* weten van geen weigeren, als Gód «veelt of vraagt, en als Jesus toch het :opsel blijft vragen, giet Joannes oolc i' Hem uit het water van den Jordaan (eekon van boetvaardigheid. Bij dht gebeuren heeft de Allerhevigste rieëenbehl zich op duidelijke wijze ver end. Joannes wist het bij onenbarina:, li degene, op Wien hij den Geest Gods w z;en nederdalen, de beloofde Messias as. En ziet, boven Christus' hoofd ver uit a'oh <fo H. Geest, in de gedaante van idivf, en uit de wolken bh'nkf een stem: leze rs mijn welbeminde Zoon"; de'stem Vaders, die zijn een'ggeborene aan de eld voorstelt, opdat de wereld in Hem looven moge. Haar do wereld was te trotsch. en viel 1 géW ig aan Jesus' voeten neder. 3e woreld is wederom te trotsch en keert h van den Zoon Gods af in ijdel zelf- lagea, dat haar slechts tot nadeel en bande 6trekt. Xog komt de Verlosser der wereld niet fonlijfc voor het volk; eerst gaat H;j verzamelen in de teruggetrokken- ;itl van het gebed en het vastén. Ifaar de woestijn is zijn gang, naar de gemakken van het eenzame kluizenaans- ren, waar de bronnen van levensmoed en aposfolischen ijver: het vasten en het I I Hef fs oen vingerwijzing, een opwekkend i orbeeM voor doi^ mensck, die. als gDis'-nd veel zw.lkker dm de Christus r en Mi ent met menigvuldige zonden, en r heohtbeden aan het aavdsche; ook hn 1 öet'peren in vasten en gelied, d.i in ont- m ïbt:ng aan het aardsche en het zinne- 19 iko, en in 'nederige nederbuiging voor ui, z'ch zelvcn overwinnen, zich zeiven irgefGM, opdat hij arbeide alleen voor God i hef hei! van eigen geestesleven. Hotig een vingerwijzing voor den fnsch, zich van tijd tot tijd terug te trek- in do afzondering dor o-os^fon refra?- te, om builen het gewoel der wereld alleen te denken aan en Ie spreken mot God. In de woestijn heeft Jesus veertig da- gn lang gevast en gebeden, en was toen sterk voor den strijd, die Hem wachtte, een strijd tegen gansch de lieidensche wereld, die onder aanvoering van den Vorst der woreld, Satan, Hem zou aanvallen en met alle ten dierisle staande middelen zou be vechten. Het beeld van dien strijd wordt voorge steld door een werkelijken strijd met den Satan in zichtbare gedaante. Aan verschillende kanten besluipt Hem de duivel met bekoringen van zinne lijk h c id. en van hoogmoed en van hebz'uc h t. Daarmee leerde Christus ons, dat Hij al onze zwakheden heeft gedragen, behalve de zonde. (Hehr. 4:15). Aan vele kanten hoor ik do klagers on klaagsters over de zware moeilijkheid om in den strijd der bekoringen te blijven staan. De zinnelijkheid verlokt dag en nacht, de strijd met zich zelf en tegen de verlei ding van anderen is als een titanenstrijd voor [menigeen; do trolsehe mensch verdraagt zoo slecht de vernedering der zonde, dio hij toch zelf beging, maar die hij in zijn domme hoog moed niet wil erkennen voor den plaatshc- kleeder GJiristi in het huis der boefvaar digheid; de zinnelijke, trolsehe mensch verlangt zich te omringen met de gemakken des le vens in alle opzichten, en heeft, al meer verkrijgend, nooit genoeg. En het ergste van al is, dat men zich zelf. ongemerkt als 't ware, wijs maakt, dat men toch dat al les noodig heeft en er mets overbodigs mee doet Aldus voelt hij steeds meer zijn heb zucht. Christus onderging dienzelfden slrijd, maar Hij weigerde het duive'sch brood, en Hij vertrouwde slechts op God, maar e'schtc eer en onderdan-'gheid in aanbid ding alleen voor den Vader des hemels. Dat is ook onze taak, als de bekoringen ons overvallen. En dat doen zo, want de dienaar is n'et meer dan de Meester: eert God en vertrouwt on Hem. Als de veertig dagen van hot woestijn- verblijf voorhij zijn, gaat Jesus wederom naar de streken van don Jordaan, waar de vurige, verstorven Voorlooper nog steeds predikend het Heil der wereld aan kondigde. Nu gaat hot groote evangelisch werk een aanvang nemen, en maakt Joannes de Doopor. Hem aanw'jzend met den vincrer, bekend: ..Ziet daar het Lam Gods. De gene. die konit om de zonden der wereld weg te nemen." Leerlingen van Joannes den Dooper voegden op die woorden Jesus en hieven een dag hij Hem-,en z:.i werden nu leer lingen van Jesus. De eeno heette An dreas en de andere Joanne s, zoon 'van Zohedeüs. Spoedig werd ook Simon, Andreas' broeder als volgeling aangenomen, on reeds terstond zeide Jesus tot hem: gij zult Ke- ph-as d.i. Steenrots genoemd warden. Den anderen dag werden Philip p u s, een dorpsgenoot van Andreas en Petrus n.l. uit Betlisa'da in Gali'ea, oen Na tha- na ël, uit Kaua tot volgelingen uitverko ren. Toen later hun geloof groot genoeg bleek 'te zijn, 'heeft Christus hen, met nog zes andere mannen tot Apostelen verheven, mannen, die bestemd zouden zijn Chris tus' leer aan de wereld bekend te maken. Het is alleszins aan (e raden deze na- schiedenis in de gewijde bladen Idezen, en te genieten van do schitterende werking van Gods genade in deze ongeletterde vis- scherszielen. maar die beschikten over ge loof en volgzaamheid, omdat ze nedoVi-g ge noog waren voetstoots aan Ie nomen, wat Christus hen voorhield, omdat Hij lèërd'e met gezag. A's wü aan Christus' leer n'et een ze'hlo volgzaamheid he'oonen en niet >n eenvou- fhrrh id des baH^n aannemen, wat Chris tus oris door de Kerk leert, zullen we niet als pchte Chr;stenen leven. Al bezitten we nog zulk een .groole ken nis van de leer van Christus, al begrijpen we misschien zeer veel van den godsdienst, daarmede is onze ziel nog niet gered: voor alles moet gaan een nederig willen geloo- ven, een zich onderwerpen aan hetgeen onze priesters, die namens Christus tot nv»s l-nmoiv mis Tergen Met betweterij is noch" de mensch zelf. noeh de Kerk gebaat. J. C. GROOT, Kapelaan, HUMOR. ir. Daar heeft me de Loidsclve Co; rant een poets gebakken. Mot wijs beleid had ik uit gerekend, na al het zware gehoom over „Lyriek" en mijn inleidend stukje over „Humor" eens netjes eenige weken, humo ristisch proza te publiceeren, dat ik alleen maar... op te zoeken-en uit te schrijven had. Ik dacht zóó: nu kom ik lekker met wei nig beslommeringen mijn vacantie door. Maar de redactie van do ..Leidsche Cou rant" bezit ook humor. Tegenover mijn aanvechting om te komen tot 'n, dolce far- nienle, stelt zij haar ijver en plaatste doodleuk in de afgeloopen week do schets ..Mottige Janus", die ik zoo keurig had uitgezocht voor drie Zaterdagsche bladen. En dat noodzaakt mij hu weer een nieuw arl'kel te schrijven voor Zaterdag, 11 Juli. Ik bijt op mijn penhouder krab ach ter mijn oor stop een pijp smijt het ding. dat natuurlijk in de gegeven Omstan digheden slecht trekt, op zij en staar verwijlend naar hot 'kleine woordje, dat ik brutaal boven mijn nieuwe litteraire on derneming heb gezet, 'k Moest maar een ander onderwerp nemen. Maar wat? Er zijn honderd onderwerpen om over te schrijven. Maar waarover, o goden! moet ik schrijven? Pluk voeren van een kik- vorsch, vang haring op do hei: pleng champagne uit oen-inklfleschl Het is a'les heter mogelijk, dan frschheid van geest te vragen van een vacantiebehoeftig school men sch. „Nog maar eens over humor'', besloot ik, alsof 't de gewoonste zaak van de wereld gold en aan mijn koppigheid hen ik ver plicht. dat te handhaven, al wcnscli ik rn'.in besluit nvj'en ver. Toch zal het or toe moeten komen. ..Het leven beweegt zich in tegenstellin gen" heeft Allard Pi er son ergens gezegd. Hel gehee'e loven van den mensch is een conflictenstrijd: gelukkig zijn die conflic ten erg pietepeuterig en daarom ontstaan er in de volksbuurten ook al I i id de hevig ste ruz'es om Do groote conflicten worden mecslal ;n stilte uitgevochten. Z'j eischen men schenk ennis, inzicht in dc roerselen en drijfveeren van liet mensehenhart. En mensohenkenrus is ten slotte in de al lereerste plaats ze'fkennis. Het is bekend, dat de Jezuïeten owv 't algemeen uitste kende ziolkund-'een zijn. Met een zeldzame in'eUecfueelo verfij ning weten zij de motieven van allerlei daden en handelingen op te sporen. Men Toomt lnm omgang met -d^-rijpov? jeued op H. B. S. en Gymnasium, liun tactvol vragen als leden van examencommissies, hun pe:lc.n van 't hart hunner biechtelin gen, hun TvT uitstek nract'se.he raadgevin gen hij de moeilijkheden des levens. Niet uit de hoeken in do eerste plaats hebben zij ten dezen hun doorzicht. "Boe ken kunnen slechts beve.sf:gen, wat zij in eigen ziel vonden. Boeken kunnen een spio- gel voorhouden, waarin men zich zelf her kent. Maar in de eerste plaats kennen ze zich zelf. Wie zich als de Jesnïeton lange ja ren, vanaf hun intreden' als novice ip de orde. dngehik's ten plicht ziet oneO'e^d geestelijke oefen in gen te houden, een uur of langer, waarinj men zich op de meest consciëntieuze wijze rekenschap tracht ie geven van al de motieven zijner lia.ndel'n- gen bekomt noodzakelijk een diep inz-ebt in zijn eigen zie'el even. En w'e zich ze'f geheel door heeft, kent ook vrjwel den mensch in 't nWnieen ondanks al'e ka- re"1- ffrvensr-hllo.n welke 7VI1 voordoen. Deze mensr-henkepnis berust dus op de studie van df»n mensch. opzetiel;;t-e. dnel- bewusfe sludie en z'i u't z'ch dikwii's :n een fvinen intellectueel-en humor, waarhij echter het persoon":k gemcndslevep op den ach 'ergrond gehouden wordt. Van 'de Jesnïeton naar Sliaekespeare lijkt een lieele stap. Toch is het dat ivot. Onder do schrijvers is er wel'icht geen geweest dan de beroemde Engelschc dra- niaticué; niemand, die zoo zuiver omlijnd, zoo diep doordacht, zijn persoonlijkheden heeft uitgebeeld, er de diepe monschelijk- iieid uit heeft naar voren gebracht. Zijn personen zijn typen ^worden; Hamlet, Macbeth, Lady Macbeth, King Lear, Othello. Shvlock, Puck, enz. enz., het zijn typen geworden, onsterfelijk door den geest'van den schepper Shakespeare. Gewichtige dingen, levenswaarheden hooren wij tot ons komen, wanneer we zoo'n drama of blijspel volgen. Maar de geweldigste, of de verschrikkelijkste din gen wórden ons in Shakespeare's drama's amoit. gezegd door ernstige menscben. Als de dronken poortwachter in Mac beth mol zijn idioot gestotter van „Klop, klop, klop!" naar de poort gaat en allerlei onzin uitsloot, gevoelen we ach tbr dien on zin den zin en overvalt ons de huivering, dat het spel tot zijn hoogste spanning ge komen is. n Als wc in ,,De Koopman van Venetië" het tweede tooncel lozen, lussehon den idio ten Lancelot Gobbo en zijn vader, een op eenstapeling van wartaal, krijgen we sug gestiever beeld van den ouden, inhaligen wraakgierigon Jood Shylock dan een uit voerige en deftige omschrijving het geven kan. De doodgravers in Hamlet zeggen hij hun luguber werk cynische dingen, waar achter hot mensehenhart schreit. Shakespeare was humorist bij uitne mendheid en wij behoeven daarvoor nog slechts te wijzen naar „Een Midzomor- nachfsdroom". ..Driekoningenavond" en „Naar het u lijkt". Veel meer dan de lyriek is het drama ge schikt, om don humor van 'I loven geslalte en beeld te geven. De lyriek is onmiddel lijke openharing van des dichters persoon lijkheid. Tn hej drama behoort deze pcr- soonl'jkheid geheel verborgen te blijven. In liet drama cultiveert de dichter de mogelijkheden van zijn persoonlijkheid tot objectief geziene wezens. Men kan geen Hamlet, geen Shylock, geen Koning Lear, scheppen, als men niet do mogelijkheden tot hel zélf zijn van zoo'n wezen in zich heeft. ..Er is geen inonschelijke zonde" zegt Goelhc. „waarvan ik niet den aanleg in mijzelf bespeurd heb." Allekaraktermoge- lijkheden liggen in aanleg in den mensch. In de pracliik onlw:kkelt zich natuurlijk bij don mensch óón bepaald karakter. Iemand Is niet tegelijk om het sterk te zoggen booswicht en heilige; Maar ook oen Sl. Auguslinus had, zooals hij ons in zijn „Bcl jdenissen" vertelt, alle mogelijke boosheid in zich, vóór hij zijn leven gron dig veranderde. Bs mensch is in aanleg alles. Het zijn vooral de kunstenaars, die dat intuït'ef beleven en uit hun eigen gemoeds leven de creaties te voorschijn brengen, wier conflicten oen symbool zijn van het 'leven. En juist uit dc humoristische scènes uit een drama bemerken we pas hoo diep hen en ons die confliclen aangrij pen. H. J. N. S. Over begrafeniseer. „Geachte vergadering aldus sprak de voorzitter eener vereeuïging tot de leden het zal niet gaan. Ten zeerste respecteert het bestuur de piouze gevoelens, welke meerderen uwer den overleden heer Van Yveren toedragen; liet bestuur deelt die ge voelens zelfs, want dc ontslapene was in dertijd een verdienstelijk lid en menigeen onzer onderhield met hem nog vriend schappelijke betrekkingen. Een en ander mocht mij er evenwel niet toe brengen, in mijn tfualileit van voorzitter den overlede ne hier te gedenken en nog minder zal het mogelijk wezen, het vercenigingsvaandel achter zijn lijkbaar Ie doen uitdragen. Ieder voor zich kan, als hij daaraan behoeflo heeft#aan de begrafenis gaan deelnemen, doch de vereeniging nis zoodanig Ven zulks niet doen. Wat toch is bet geval. Wijlen de heer Van Yveren moge zich indertijd zeer voor de belangen onzer organisatie bobben geïnteresseerd wij herinneren ons al len nog levendig zijn veelvuldige criliok op de handelingen van hot bestuur gaande weg verslapte zijn belangstelling; we zagen hem wr-inio- moor In'or on ton slnlfn w<'i"or de hij aan zijn verplichtingen te voldoen, zoodat hij moest geroyeerd worden. Nu werd weliswaar zoc* straks door een paar leden aangevoerd, dat zulks voortsproot uit verschil van inzicht, maar daartegenover kan ik mededeelen, dat het bestuur allo mogelijke lankmoedigheid heeft betracht, doch eindelijk moesten wij, zij het met leed wezen, de bepalingen van het reglement toepassen.^ Een bestuur, hetwelk zulks na liet, zou uiet langer waardig wezen aan het bewind te blijven. Wijlen dc heer van Yve ren zou de eerste geweest zijn om dit too te geven. Hoe dit inlusschon wezen moge, tusschëïi den overledene en onze vereent- ging bestond geen enkele betrekking meer en onder deze omstandigheden gaat het niet aan en ik heb hier hel gansehe be stuur achter mij om met ons vaandel aan zijn nagedachtenis publieke eer to gaan bewijzen. De eer onzer vereeniging zou daarmedo al zeer weinig gediend we zen. Tk zeg nog eens: ieders persoonlijke opinie respecteer ik en laat ik builen be spreking. maar als vereeniging kunnen wij van de begrafenis des hoeren Van Yveren geen notitie nemen. Ik stel nu voor de dis cussies over dit punt te sluiten en...." Een lid: „Een onkel woordje nog, meneer de voorzit Ier," De voorzitter: „Kort dan s.v.p." Het lid: „Ik ben nooit langdradig, me- heor de voorzitter. Ik wilde even opko men legen uw aanval op de criliok, welke mijn geslorven vriend hier placht uil ie oefenon. Hij zal daar zijn redenen wel voor. gehad hebben en was daarmede in ieder geval volkomen in zijn recht, zoodat daaruit geen reden mag geput worden om. De voorzitter: ,,IT insinueert, meneer. Geenszins om die critiek wil liet bestuur deelneming aan do begrafenis weigeren, docli louter om bet feit. dat wij mot niet-' loden niets (o maken bobbon. En tol deze categorie behoorde wijlen uw vriend, waf ik duidelijk moon te lubben gezegd. Tk sluit nu do debatten over deze in ieder geval vrij pijnlijke zaak en breng ïn stemming liet bestuursvoorstel om officieel geen nolilio te nemen van de begrafenis van den boer Van Yveren." Met een paar slommen tegen werd di? voorstel aangenomen. Ik veronderstel dat mijn lezers, mol allo waardeering voor den overledene, ook (oj gen zouden hebben gestemd. Natuurlijk Maar laten wij hier nu eens aan denken wanneer soms criliok wordt uitgeoefend op de Katholieke kerk als zij de kerkelijke be grafenis weigert aan wie baar geboden niet wilden naleven en zichdaardoor lu iten haar gemeenschap stelden. Een onschuldige vraag Zij is een aristooratischc dan e on ik hen maar een burgermannetje. We heb ben slechts dit gemeen, dat wij heiden be stuurslid zijn eener aan maatschappelijk work doend vererr.'ging, .wal ons heiden „kleedt". Haru naam krijgI er een wolda- digon glans door en van dien glans straalt oolc wat af op mij Hm! Nu hadden we laalsl afgesproken, dat ilc op zekeren a'ocd om zeven uur le harent zou tornen on. een en ander betreffende on ze vereeniging af to sproken Aangezien promptheid tot de beleefdheid zelfs van vorsten behoort, helde ik precies op lijd aan. Toen ik hot. openende meisje het doel mijner komst mededeelde, keek zij wal be dremmeld. scheen van plan een tegenwer ping le maken en eerst na een herhaalde verzekering, dat mevrouw mij hcusch op dit uur wachtte, liet zij mij in een kamer en ging mij aandienen. Nu weet ik niet precies hoe dat huis in mekaar zat de tegenwoordige bouw meesters maken sofs van die rare blokken- doozen maar een feit is, dat ik kon hoo ren hoe hel dienstmeisje mij aankondigde. „Daar is meneer Zoo-en-zoo, mevrouw, die zegt. dat u hem bepaald tegen dezen tijd wou sproken". „Wie?" vroeg mevrouw, blijkbaar ont stemd „Zekere Zoo-en-zoo". ..O ja. dat bestuurslid. Vervelend Nel nu ik naar de enmodie moet.... Hoo la-' is hel urooips, Lize?" „Tien minuten over half zeven, mevrouw." „Tien over zeven al! Jk moet me nog kleeden en Hoo laat is.liet rijtuig bo- steld?" „Tien over half acht, mevrouw". ..Tien over half acht al! Och, vraag dio FEUILLETON. Vrij naar bet Duitscü vertaald. i) Zij is rein, en als de voeren van oen 'dc duif is haar ziel", zeide Hendrik ditjes, met wonderlijk klinkende stem. Dit verstond de Bisschop niet meer. Al- 11 toch hadden klaar en duidelijk gespro- "en het met hun adelijk woord bckrach- „Wij hebben den zwarten ridder ge- h', en nu sprak deze man nog: „Zij is ia en onschuldig." «gino had gaarne de helft van zijn bis- gegeven, als hij daarvoor het geloof 'len keizer had kunnen deelen maar jfcon niet, en daarom vervulde weemoed ziel. Mn ar een vreugde, een kleine f!ugde bleef den wijzen Taglno in al zijn inli IOefjieid nog over, hij had 't goed gehad ruensehen-kennis had hem niet be- I3e keizer beminde zijn gemalin!- «als één verschil was- er met vroeger. jBtmoest Tagino erbij zoggen: „Zelf weet "niet, dat hij haar bemint." Nu zag hij fzich het gelaat van zijn gebieder, nm de smart diepe groeven gemaakt zag onder de halfgesloten oogleden 'acht glanzen geheel anders dan ge- ??lijk in Hendriks oogen schitterde. En 2eide zachtjes voor zich uit: „Hij j<nt het te bemerken." |6 fc'i begon het te homerken en sid- ''"der 'l gewicht van deze kennis. Jarenlang had hij gestreden om zijn hart van liefde vrij te houden, de 'liefde, die zoo zoet in de gastalle van zijn gemalin voor zijn oogen stond, en al zijn verlangens had hij onderdrukt, dag voor dag om Gods wil evenals St.. Alexius... „Bent gij daar nog?" vroeg de keizer plotseling. „Ja, mijn meester, waarmee kan ik u dienen." Toen haalde hij uit zijn gewaad een per kament-rol te voorschijn welke hij altijd, dag en nacht bij zich droeg, do levensbe schrijving van den heiligen Alexius. „Lees mij eruit voor", zeide hij. En de Bisschop begon. Hoe de vrome jongeling zich boelewerken oplegde, zich gecselde on zich spijs <;n drank ontzegde „Dat niet", zeide de keizer. Hoe hij zijn bezit onder de armen ver deelde, zieken bezocht, hun wonden reinig de, ze kuste om Jezus' wil, daar hij niet evenals de rijke vrek den armen Lazarus voor zijn deur verhongeren „Verder, verder", beval Hendrik en de bisschop las hoe z:jn voorname ouders hem dwongen te trouwen. „Ja", riep de keizer. en. zij zochten onder de adelijke jonkvrouwen van Rome ééne voor hem uit, Beatrice geheelen, uitschitterend door schoonheid en godsdienstzin." „Godsdienstzin staat dat daar"K vroeg Hendrik. „Schoonheid en godsdienstzin", las de b:sschop nogmaals. „Zij had wonderschoon, mooie oogen" sprak de keizer zacht. Tagino vond het be ter niebs daarop te antwoorden. „Maar de vrome jongeling begeerde geen aardsche goederen, verachtte zelfs 't geluk der wereld Daarom' verliet hij daags voor de bruiloft zijn jonge bruid en 't ouderhuis eu trok als 'n bedelaar naar don vreemde, want zóó had God het hem bevolen." De b:sschop had opgehouden te lozen, of schoon de geschiedenis nog niet uit was, maar Tagino vermoedde dat hét don keizer er niets aan gelegen was meer van het lot van den H. Alexius te vernemen. „Zóó had God het hem bevolen?" Hen drik had het moede hoofd in de handen gelegd en keek naar den grond. Niels hielp hem meer, zelf niet hot voorbeeld van den heiligen Alexius. Hij geloofde niet meer, dat Gods stem hem bevolen had „Was de heilige Alexius geen dwaas?" sprak hij ruw tot den bisschop. Dezen liep een rill'ng over den rug en zijn oogen stonden wijd open. „Wat?" riep hij ontsteld. „Of hij geen dwaas was, vroeg ik u", antwoordde de keizer. En na een kleine pauze voegde hij erbij: „Iedereen vertelt mij van een zwarten ridder, iedereen zegt, dat hij hem gezien heeft wat zit ik nog hier en pijnig mijn hoofd om de raadsel oplossing? Ik zal het mijn gemalin zelf vragen!'' Hij stond op. Tagino echter trad hem mot uitgestoken armen in den weg: „Om Godswil, doe dat niet!" De keizer duwde liem op zij: ..Waarom niet", lachte hij. „meent gij. dat ik haar zal doen schrikken? Houd u kalm, van u toch heb ik geleerd -zaclil met haar om le gaan." Maar de bisschop hield niet op: „Heer, gij gelooft toch nog „Aan haar onschuld, zeker!" vervolgdo Hendrik, „en eerder zou ik aan mij zolvo twijfelen, voordat ik dacht dat zij mij on trouw kan zijn." Hij ging; aan de deur echter bleef hij nog even slaan. „Gij zult haar vandaag nog de voelen kussen!" pep hij. „Nu, waar blijft gij? Gij zult 'mijn geluigo zijn, kom met mij, bisschop, 't Is hel loon voor uw hij lachte kort en scherp „loon voor uw trouw!" Na eenige minuten stonden Hendrik on Kunigunde tegenover elkaar. Tagino hield zich achteraf en dacht: men kan niet we len. Ook hel katje Mogidcin was fijnge voelig en hi old hel voor geraden voor den klinkenden stap des keizers te verdwijnen. Kunigunde had voel geleden en een trek van weemoed lag op haar gelaat. Maar nog nooit was zij zoo schoon geweest als nu, want zij droeg haar smart met waar digheid. ..O. Kunigunde," sprak Hendrik- kalm. Zij boog het hoofd en luisterde. Maar er kwam niet meer. Geen woord. En toch was hel haar als was er een zachte klank in de lucht. Dc zachte slem. die tol haar sprak: ..0, Kunigunde". Geloofde hij dus aan haar? Hel was haar, als moest haar oen ont zaggelijke vreugde aan haar borst ont springen. Maar dat mocht niet. Haar schuld o, haar groote schuld! Daarom -bleef zij staan, rustig en onbewo gen, met gebogen hoofd: „Wat beveelt gij, mijn gemaal?" Hij koek haar aan. „Niet zoo", riep hij, „niet zoo in dit uur. Het is heilig, want ik kom tot u, ja, kom tot u, Kunigunde, om u te zeggen, dal ik aan u geloof! Ik geloof aan n ondanks de goheclo wereld." Toen zij hem voor zich zag staan in al zijn trots, sterk en bereid haar te beschut ten, groeide haar schuld cn werd reuzen groot. Want zij had hom onrecht gedaan, groot onrecht. Hij geloofde aan haar, had niet aan haar getwijfeld, terwijl zij in haar-harl ijdel- heidach, neen, geen ijdclheid bij God, 't was slechls liefde maar Kuni gunde bezweek onder den last van haar aanklacht. Zij strekte haar handen int: „Ik hen uw goedheid niet waardig", ■sprak zij langzaam. Hendrik schudde verbaasd het hoofd. „Dat versta ik niet. Want wat men van u zegt, is een verdichtsel. Men kan even goed komen en zeggen dat „Ik hen niet vrij van schuld", fluisterde zij zachtjes, maar Hendriks scherp oor had hot toch gehoord. „Wat is dal?" vroeg li ij. Toen zeide zij het hem ronduit. „Tk hen n el vrij van schuld." CW'.pIi vervolgd)'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 9