Dr prettige n.uiidagon in de rustige sfeer
van hot stille geluk, do jonge vreugd dor
indoren, do zorgende moederliefde, de
Mi je vierdagen van Sint Nicólaas on Ou
dejaar. do fees (en van Eerste Communie
en bruiloft, dagen van ziekte ook, maar
toch altijd weer mol gelukkige uitkomst.
Maar nu was daar bol droeve einde, het
slot ook voor haar.
Eerbiedig bad do oude Mietje de doode
afgelegd, snikkend gebeden bij haar haar.
't Look haar ook de baar van haar laat
ste familiegeluk.
Kort daarop waren do kinderen uiteen
gegaan, was het huis. hot haar zoo ver
trouwde huis, leeggehaald 011 gesloten.
Tu oen gevoel van piëteit en weemoed
hadden de kinderen de oude kamers, waar
de moeder zoo gelukkig had geloefd, als
oou lii-vo herinnering laten fotografeeren,
en tu&schen de kasten en meubels was ook
op ecu van de foto's het -kleine gedoken
beeld van Mietje genomen als ook een oud
en vertrouwd familiestuk, dat men in de
herinnering wilde vastleggen.
Moe en versleten, met geen doel meer
om voort to leven, was ze naar een gesticht
gegaan, met in hoofd en hart alleen de
lieve herinneringen welke haar eenzame
bestaan zooveel kleur hadden gegeven.
Maar de kinderen, groot geworden en in
hef leven verspreid, vergaten de oude
Mietje niet.
Op den dag. dat ze werd uitgedragen,
v< le een enkele koels den lijkwagen.
T)c jongens begeleidden Mietje, hot oude
vertrouwde familiestuk, dat zoo kleurig
hun veiled oh jeugdleven had geïllustreerd
eerbiedig naar het graf.
En de priester, die de laatste gebeden
sprak over haar neerzinkende kist, en
haar ziel do vreugd van het eeuwige Pa
radijs toowenschte, was een van haar jon
gens voor wie zij eens in zijn kinderjaren
zoo hoopvol de eerste Miskleeren had ge
naaid. die hom eens van het spel tot de
werkelijkheid der h,eilige roeping «zouden
leiden. „Msb."
Vrijgevig.
Eerste dief:#„Zcg eens, kameraad, die
horlogemaker in de X straat, is de fideelste
kerel der wereld. Gisteren heb ik een gou
den horlogo voor niets van hem gekre
gen.'^
Tweede dief: „Zoo, en wat zei hij?"
Eerste dief: „Hij heeft niets gezegd; hij
was zelfs niet in den winkel, toen ik het
ging koopen."
Onze dienstboden.
Mevrouw: „Mietje, zie c-ens, je hebt den
spiegel niet gepoetst; hij is geheel en al
dof."
Meid: „Wees blij, mevrouw, dan schrikt u
ook niet, als u er in kijkt."
De reden.
Maar dokter, hoe kan u zoo beslist
zeggen, dat do oude burgemeester sterven
zal?
Wol, ik behandel hem (och zelfl
VRAGEN3US.
Vraag 60. Waf beteekent: „iemand
keuuon van haver tot gort"?
A ntwo o i' d Ik kan me bost begrijpen
T'nv. dat jij die vraag stelt. Zooals het
dyur Staat lijkt hef ook heel vreemd en zou
iedereen denken, dat men hier te cloen
heeft niet een uitdrukking, die aan 't ïand-
uw bedrijf ontleend is.
Doch dit is niet liet geval. We loeren
hieruit, hoe het volk geneigd is om zijne
woorden to verhinden en zelfs een h in te
lasschen waar zulks niet hoort, als hot
maar daardoor gemakkelijk wordt hij het
uitsproken. Hot spreekt, dat de Limbur
gers, die van huisuit de h niet uitspreken
(h'W uitdrukking nooit zóó zouden bezi
gen. wat trouwens ook het geval is. Hoor
run ar.
Van haver tot gort, is oorspronkelijk
peweeat van aver tot aver (aver is de he-,
teekenis van voorouder) dus.... van voor
ouder tot ouder, van vader op zoon. In de
middeleeuwen sprak men van haver te
haver en soms van haver tot haver. En.,
toen men bij haver niet meer aan de he-»
teekenis dacht vair voorouder, lag het voor
de hand dat men langzamerhand ging
zeggen: ik ken hem van haver tot haver;
vau haver tot gerst: van haver tot gort;
zelfs van haver toe klaver; wat dan wil
-zeggen ik ken hem door en door; ik ken
vader en grootvader en de hoele familie
door eu door.
In Limburg zegt men: ik ken henv van
ruver en teil ver (onver en tot onver) is
van voorouder tot ovor-vooroudcr.
Nu geloof ik wel mijn riendje, dat de
Irteekcsis duidelijk is
Vraag 6 1. Waarom spreekt men altijd
vrft verstrooide professors?
Ja vriencl. waarom zegt men dal? Omdat
te kunnen zeggen, moot men de ondervin
ding hebben opgedaan, dat het zoo is. De
professors moeten dan wel eens verstrooid
rijn geweest, in plaats van hij het gesprek
dat Kövoevd werd; zij waren met hun ge
dachten elders.
Professors zijn geleerde mcnschen. Zij
li*dofcuen elk voor zich een stukje der we
ll nschao. Lef wel op het woordje stukje.
Dal stuk ie loeren ze tot in de kleinste bij
zonderheden: daarom sludeeren ze al maar
door, om or zooveel als mogelijk is van te
welen. En telkens en telkens komen ze
voor nieuwe moeilijkheden en clan rusten
ze nicl voor ze, ook deze nieuwe moeilijk
heden hebben uit den weg geruimd, van
daar dan ook dat ze voor andere dingen
geen oor en oog hebben dan voor hun stu
die .'.n ze met hun gedachten hij de stu
die ziin. als men ze elders zou verwachten.
En als dit zoo is. dan zijn de professors
wel verstrooid. Tk zal je eens een paar
grapjes zeggen, maar ie moet ze niet ver
der vertellen.- hoor!
Kou professor was gewoon om bij liet
ontbijt zijn krant te lezen. Eens op een
moï'g''i was hij zoo verstrooid, dat hij zijn
krant pat en in zijn broodje zat te lezen.
Een professor neemt plaats ia een kap
perswinkel en zegt: TTot tocht hier. Als u
er niets op legen hebt, zal ik mijn hoed
mam -nhouden, terwijl TT mijn haar knipt.
Ouder een hevigen regenbui komt een
profe.s.-.Gr vrij laat thuis. Des morgens is
bij zo.-k. Op zijn bod ligt de nog natte pa
raplu •n. bij? Hij staal in den paraplu-
standaard. waar de meid hem vindt.
Een professort zocht tevergeefs naar zijn
bril. Dezo slaat tegen zijn voorhoofd aan
gedrukt. Hij neemt een anderen bril en be
grijpt riet, dat de studenten het uitproes
ten van het lachen.
Een professor gaat naar zijn collegeles
geven. Hel waait erg. Wacht denkt ie: ik
ga terug. Hij draait zich om en komt na
ecnigen tijd voldaan over zijn prachtig
idc'e thuis en verwondert zich dat nog
niemand zijner hoorders aanwezig is.
Een professor moest eens op een mor
gen noodzakelijk uit. Daar het juist zijn
spreekdag was, schreef hij op zijn deur:
„niet thuis voor tienen".
Hij ging uit, maar kwam om half tien
weer thuis, on ziet op de deur staan „niet
thuis voor tienen". „Nu, zei hij, dan zal
ik in vredesnaam maar wat wachten en
hij ging voor zijn eigen deur zitten.
Hel toppunt van verstrooidheid.
Twee professors ontmoeten elkaar in 't
zwembazin.
Professor A. verheugd: -Wol dat is
aardig, dat u mij eens komt opzoeken col
lega! Neemt U plaats, als 't u belieft.
De volgende week beliandel ik de vol
gende vragen:
Vraag 62. Wat verstaat men onder „de
Gulden Mis"?
Vraag 63. Waarom zegt men wel eens:
Dal is een Xantippe van een vrouw?
Vraag 64. Hoe onderscheiden zich de
sterren van de planoten?
Do Redacteur.
CORRESPONDENTIE.
C o r r ie M o 1 e fPk a m p, O e g s t-
gosst. Aangenaam kennis te maken
Corrie. Tk neem jo heel graag in ons
kringetje op. vooral een kind, dat zoo graag
mij wil helpen en dadelijk begint met een
klein versje in te sturen. De volgende week
moet je eens goed toekijken. Ik wed, dat je
dan twee staartjes ziet van twee brave
poesjes. Dag Corrie! Groet moe en pa, de
broertjes en zusjes van me!
.T a n R h o r e y, Leiden. Daar had
ik warempel het versje van mijn vriendje
tusschen andere papperasscn zoo netjes
opgeborgen, dat ik nu -pas zoo gelukkig
ben geweest het weerom te vinden. Enfin!
jc moet maar denken, beter Iaat dan nooit.
En hieraan heeft moeder ook weer een
werkzaam aandeel gehad, waarvoor mijn
dank. Dag Jan! Wanneer-komt er weer
eens wal. Jo weet, voor jou is altijd een
plaatsje beschikbaar. Veel groetjes aan
moeder!
De R e d a c t e u r.
HOE HET PIET VERGING,
door Oom Wim.
V.
Het is nacht.
Allen zijn in diepe rust gedompeld en op
alle slaapzalen hoort men slechts de regel
matige ademhaling .van de •jeugd die in
Morpheus' armen kracht verzamelt voor
den volgenden dag.
Het maantje staat vol en helder aan het
firmament en werpt haar mat geel licht
door de ramen van de kostschool en be
schijnt temet Piet, die voorzichtig en om
zichtig aangekleed staat en nadert het ta
melijk hoogo venster en dit opensloot, zoo
dat de frisscho nachtlucht binnenstroomt,
zonder echter een der slapenden te wek
ken.
Juist slaat het op gindschen toren één
ui'r-
Nu is vasï en zeker iedereen in ruste.
Nu is het uur van Piet geslagen.
„Nu of nooit", denkt hij bij zichzelf en
bevestigt aan het kozijn hot koord stevig
Aast aan een haak, daar gemaakt tot an
dore doeleinden en ziemet de snel
heid van een kat en vastberadenheid van
een dief laat hij zich naar heneden glijden
enkomt zonder ongeval op de plaats
terecht, waar de kleintjes spelen overdag
en die van den tuin slechts is afgescheiden
Een ondeugende profeet.
„Waarom ben je zoo uit jo humeur, col
lega?"
„Acli, 'do jury van de tentoonstelling
heeft mijn schilderij geweigerd."
„Hoe Avcet jo dat?"
„Men heeft 't mij gezegd."
„In welken vorm werd dat medege
deeld?"
„Nu, dat zult ge ook spoedig vernemen."
Beleefd.
1 Mijnheer Brommer! ik verbied u
thans voor eens en altijd om mij op de
publieke straat to manen; wanneer gij iets
van mij wilt hebben, dan kunt gij op mijn
kamer komen en dan zal ik ude
trappen afwerpen.
Niet van smullen.
Rijken boor tot armen boer: Verleden
week heb ik je pas met een kar mest ge
holpen, maar dezen keer zal je er niet van
smullen hoor.
Trots.
Rechter: „Uw naam."
Boef: „Ik dacht, dat mijnheer de rech
ter mij nu haast wel zou kennen."
Van zijn rust beroofd.
Baron (tot gefortuneerde jonge dame):
hebt mij van mijn rust beroofd, juf
frouw.
Jonge dame (gestreeld): Werkelijk?
Baron: Ja, 'sedert men ons enkele
malen hij elkaar gezien hebt, hebben
mijn schuldeiscliers weer nieuwen moed
gekregen.
door een afdak, waarlangs en waarover
bij verder moet om buiten te komen.
Zachtkons trekt hij zijn schoenen aan;
blikt dan nog even naar boven, of er soms
onraad is en den dienstdoondon surveil
lant zijn vlucht niet heeft gemerkt; maar
noen."... alles blijft stil en rustig on
hij vindt het alleen jammer, dat hij in der
haast vergeten heeft het raam achter zich
dicht te trekken; waardoor zijn vlucht des
te raadselachtiger zou worden.
Doch geen zorgen voor den tijd. Piet
heeft a gezegd, zal. ook b zeggen.
'Behoedzaam sluipt liij tot in den hoek
van de speelplaats; grijpt het afdak, cn
met een zwaai werpt ie zich op het schui
ne dak en klimt nu zachtkons naar boven
cn.... springtzonder zich ook maar
één oogenblik te bedenken.... pardoes in
den tuin.
Hij heeft zich niet bezeerd; hij springt
op en.... nu nog over het groote ijzeren
hek, waarboven spitse, scherpe punten
uitstoken cn dan.... ligt de open, breede
'straatweg voor hem en is Piet vrij.
Wonderwel lukt hem dit. In gymnastiek
is hij altijd goed geAveest. Geklommen heeft
io altijd gekund als een matroos in liet
Avant en lenig is io bij uitstek en dezo
eigenschappen, komen hem nu to stade en
helpen hem mede om die acrobatische toe
ren klaar te spelen. Want hij komt over
het hek en hij komt zonder kleerscheu
ren en heeïhuidsch op den beganen grond
terecht. Nu staat hij op straat.
Zijn slapen kloppen. Het bloed jaagt met
forsclie slagen door zijn aderen. Nu is hij
vrij en.vindt zich zelf als een lafaard,
die op de vlucht ging voor een denkbeel
dig gevaar. Zoo had hij zich zijn vrijheid
niet voorgesteld. Hij zou het uitjubelen,
meende hij. als hij maar eenmaal den
vrijen grond onder de voeten had en de
kostschool den rug had toegekeerd en nu
is hij vrij en die vrijheid doet* hem pijn;
maakt hem bang en daar staat hij nu te
beven en te bibheren over al zijn ledema
ten, als een hond die geslagen is. -
Of zou het de donkerte van den nacht
zijn, die hem beangstigd en vrees aan-
jaagd? En hij zou alles trotseeren om zijn
Arijheid te verkriigen. zei hij gisteren in
stilte bij zich zelf toch!
Of is het wellicht de straf, die hem
wacht, als hij thuiskomt, die hem voor een
wijle doet klappertanden, alsof hij do
koorts heeft? Wel neen: die straf «heeft ie
Avel over, voor zijn vrijheid.
Dat is liet niet, maar wat het is, weet hij
ook niet. Hij is nu vrij en toch is de vol-
doening kleiner, dan hij dacht. Doch voort
moet ie, maar hoe? Wat hoort ie daar?
ïs dat de nachtwacht, die zijn ronde
maakt door het dorp? Of is het de veld-
a».'achter, die speurend toekijkt, of dief of
Avildstrooper hun slag Avillen slaan?
Ja, waarlijk, het is de veldwachter en
hij komt al nader. Loopt hij weg nu. dan
zal dat knarsend geluid op den harden
grintweg al te duidelijk do aandacht wek
ken van dien man dor wel endan is
liij zoo geA'at, dat weel, en beseft hij maar
al te avoI.
Vertrouwende op de donkerte van den
nacht, drukt hij zich zoo a-ast mogelijk on
der de doornenhaag, die om den tuin A-'an
de kostschool staat en wacht met kloppend
hart af. wat gebeuren zal.
Er gebéurt niets. De veldwachter stapt
voorbij en langzaam sterven do voetstap
pen weg oarer den harden grond en nu pas
komt Piet uit zijn schuilhoek enzal
ergens zien onder dak te Tomen, Avant a-oor
zes uur vertrekt geen (rein naar Rotter
dam on daar slaat het pas half (wee op
de dorpsklok.
Zal hij op dien hooiberg klimmen daar
a-lak bij op gindsche boerderij of Avat zal
hij doen?
Neen toch niet! Hij weel. hot heter. Hij
zal alvast naar het station gaan. Raar
slaan allijd op een zij-lijn gereden cenige
ledige coupe's on daar in oen der eerste
klasse, zal hij lekkertjes den nacht door
brengen. Zoo denkt hij en. zoo doet hij
Ongemerkt sluipt hij nader en.... eer
het twee uur slaat, ligt onze Piel lekkertjes
te slapen en droomt van veldwachters en
politieagenten, die hem bijna te pakken
hebben.
(Wordt vervolgd.)
Reisherinneringen.
VII.
Dank zij daarvoor ook de voorspraak
der voornaamste burgers van Willebroek
Nooit duidelijk genoeg.
Conducteur (oorverdoovend brullend):
Aarnem, Aarnem, trein voor Aar-ncm.
Keurige dame: Stopt deze trein ook
ïn Arnhem, conducteur?
Een professor.
Hoeren, de vader van den H. Augusti-
nus, zooals avo weten, heette Patricius,
die op het einde van zijn leven stierf.
Daar komt 't van.
Onderwijzer: Ik hen niet tevreden
over uw zoon. Hij wist niet eens te ver
tellen, wanneer Hendrik XIII overleden is.
Moeder: O. meester daar kan hij
niets aan doen! 'I Komt enkel omdat we
nooit een krant lezen.
Zoo'n prul-pul!
Karei woonde op kamers: drie hoog
achter, een bootje opzij, in 't hoekje van
de gang, de derde deur, in 't midden.
Daar ontving hij zijn vrienden, cén, hoog
stens twee Iegelijk, niet voor '1 een of an
der, maar voor de petieterigheid van zijn
behuizing.
Jo kan jc er niet koeren, klepbekle
de hospita met d'r buren, zóó vol rommel
slaat bet er.
Och. had ze voor de hoogc huur den
armen kloermakcrsmaat een ruimer ka
mertje gegeven, dan was het er niet zoo
A'ol geweest, housch niet, Avat had ie nou??
Een bed, een klein tafeltje, t\A-ee wrakke
stoelen, een kniehoog kastje, een wekker,
een inktpot, een waschkonvonder-hel-bed,
AA-al boeken, wat schilderijen en een paar
-» A'aasjes, „pullen" liever gezegd.
Uitvlucht.
Mevrouw Kroouhals huurde een
keumeid. De gedienstige had ceu u
gezicht, do mevrouw vreesde tocJ
van den Heiligen Hermandad J
plaatsje. ,;Dcnk er vooral om", Avaam
do ze Marie, „dat de vorige meisj
gen is. omdat ze er wat te veel
op na hield. Ik houd niet A-an man,
de keuken."
Marie zou de waarschuwing fer
nemen.
Op zekeren dog opende mevrouwt
hals een groote kast in. de kenU
ze een trapje zocht, en ze voml,
politic-agent in.
„Marie", zei ze, „Wat moet dal I
kenen?"
„Dat woel ik niet, mevrouw", J
de blanko onschuld, „hij zal er J
de vorige meid staan!"
Logisch.
„Rika, waarom brand je fornuis
„Omdat er geen kolen zijn, men
„Waarom hob je me dat niet ppü
zegd?"
„Omdat er toen nog waren, men
Een gelukje.
„Lena, kom ereis hier. Ziet eens *f
dc soep vind. Een speld van je blo*
„Och, mevrouw, wat gelukkig. I
ik al een uur naar."
Weg is de rust.
„Jij woont in een rustig deel n
stad, is 't niet?"
„Woonde!"
„Ben jc verhuisd?"
..Noen. Een tweeling gekregen.",
bij den Koning. Want geheel anders is
liet gegaan met de ongeveer 300 omliggen
de huizen bij het fort. Tot den grond
toe moesten zij afgebroken Worden, om 'n
ruimer uitzicht van liet fort te hebben. Ve
len fijn' reeds herbomvd, doch liier en
daar zijn nog duidelijke sporen (o zien. van
dien geweldigen sli'ijd. Tante Louise heeft
deze beschieting medegemaakt, dat geen
pleiziertje is! Wij werden moe en aanvaard
den de reis naar grootmoeder terug, om na
den middag don anderen kfmt van liet
dorp te gaan bezichtigen. Om 3 uur des
namiddags Grootmoeder en vooral broer
Henri, die van het morgenuitstapje aar
dig wat gehoord hadden, gingen mee. Nu
sloegen avo den Dendermondsclien Steen
weg in, waar zoo vele duizendtallen Duit-
sclie soldaten over gemarcheerd hebben.
Hiervan zijn nog cenige gedenkfeekenen
aanwezig, zooals de loopgraven en de, van
beton gemaakte, sterke schuilplaatsen,
waarin zich vermoedelijk snelvuurkanon-
nen bevonden. Do straal der cirkelvormige
holen pl.m. 2 Meter en de hoogte 1 M.
Wat hebben avo loon gespeeld!'Alle hui
zen, Avelke langs den weg stonden, zijn door
de Duitschers Avcggescliolen. Nu groeide
het onkruid tusschen de ruine, AA-aar eerst
zulke vredige kamers waren! Na ruim tien
minuten gaans, kwamen avo voorbij de
„molshoop", die ongeA'eer 100 M. Aan den
weg gelegen is. Boven de stevige poort
was een groot stuk arduin afgeschoten.
Ook boA-en op het fort, zag—ik do groote
kanonnen, die eens hun best hebben ge
daan. om het vaderland te verdedigen.
Langzaam begaven we ons naar de nabij
gelegen begraafplaats der helden. Dadelijk
zag ik dat de graven der Belgische ge
vallenen mooi versierd waren; en die der
Duitsche daar zoo troosteloos lagen. Op
ieder graf stond een kruis, ook op sommi
gen een portret van den gesneuvelde.
Tijdens de bezetting moet het met de ver
siering juist anders zijn geweest. In een
hoek, onder een treurwilg, bevond zich een
Duiisch monument, door hen opgericht,
Ier gedachtenis aan hun g0Arallen wapen
broeders. Na dit gezien te hebben gingen
we over een landweg terug en kwamen bij
oom Frans cn tante Jiïlienne aan, av-aar
we ons te goed deden aan de aangeboden
versnaperingen. Bij oom Tlieodoor en (ante
Melanie zijn we 's avonds op visite geAveest
en ongeA-eer om 12 uur gingen avo huis
waarts. aldoor het prachtige firmament
bewonderend. Duizenden sterren schitter
den en toen dacht ik: „Wat is God toch
groot en goed."
Emilo Duym Jr.
(Wordt vervolgd.)
Jony gewend, oud gedaan.
Er woonde'eens een huisgezin, bestaan
de uit, vader, moeder en één kind, een
jongen, in een klein huisje in een der
volksbuurten van Amsterdam. Op zeke
ren Zaterdagavond zat do moeder met Jan
weer a'ol spanning te Avachten, hoe liaar
man en vader thuis zou komen. „Als liij
maar Aveor niet beschonken is", dacht de
arme moeder, „mijn. arm kind"! Ineens
een slag op de deur, en vader kwam bin-
nc-en, vloekend en tierend. De moeder kreeg
tranen in de oogen. Jan niet opus meer,
hij was or al aan gewoon geraakt. De va
der ging gelukkig nog al gauw naar bed.
Dc-n volgenden dag nam hij- als naar gc-
Avoonte Jantje mee naar de herberg cn
liet hem al 'eens een héél klein slokje proe-
-ven, en Jantje vond het zóó verrukkelijk
dat hij nu vroeg, voorlaan eiken Zondag
mee te mogen gaan. Tot groot verdriel
van de moeder, ging yader met Jan allijd
Zondags naar de herberg. Op zekeren Zon
dagavond kwam de vader avo er verschrik
kelijk beschonken thuis, maar ging geluk
kig direct naar zijn bed. Den volgenden
morgen kwam moeder ontsteld naar Jan
tjes slaapkamer geloopen, en zei: „dat ara-
der zoo bleek op zijn bed lag, als hij maar
niet dood is!" zuchtte zij. Ze liet Jantje
den dokter halen, en dezen constateerde
den dood. Dc moeder had versfchrikkeBjk
veel verdriet en dacht vooral aan zijn ar
me ziel.
Er gingen nu een paar jaar voorbij in
droeve eenzaamheid. Jan was iufusschen
al 16 jaar geworden en gaf totaal niets
meer om zijn moeder, hij zocht verkeerde
vrienden, hij gaf Jt geld dat hij verdiende,
niet meer aan zijn moeder, maar zat eiken
avond in de herberg. De moeder had wel
veel verdriet, maar dacht bij zich «1
zal nog wel terecht komen, als
grooter wordt, dan zal hij zijn ongé
inzien". Maar ach, hoe grooter liij
hoe slechter hij oppaste. Toen bijl)
was, verlift hij op een nacht stilleg
ouderlijk huis om ongehinderd au
drankzucht toe te kunnen geven,;
daarbij onophoudelijk lastig geval
Ar or den door do wijze raadgevingen n
moeder. 'Hij Avas door slechte
overgehaald om een zwerversleven
ginnen. Nu liep hij met nog [wej
den. huis aan huis le bedelen, lü
bleef niet bij bedelen, zij gingen
eerst kleine dingen en langzamerh
gr oo tere. Op het laatst werd hij zo;
dat hij in de gevangenis terecht
Toen zijn oude moedfer dit ter oorei
weende zs bitter, en zuchtte, jong j
oud gedaan!
Anny Bisschop
Alexanderstraat 42,
De Lcnie.
De zon ging op, en glinsterde
dauwdroppéls, die in het gras lagen
nogtoen werden alle blos
wakker en oen jubel steeg uit
bloemenhart jes omhoog „de Lente h
lieve zachte Lente". Zij neigden ligj
jes naar de zon en knikten danklai
Maar niet overal was er vreuzi
de Lente. Heel in het Noorden kt
ring IJsco uit zijn sneeuwpaleis, dü
terde in de stralen der Lentezon,
zaam druppelden droppels water
dak af en dit maakte den Koning na
dender. „Zou ik hier nog niet eet
nen verblijven? Waar dan! Niemji
mij graag aankomen, alle mensem
dolblij als de Lente komt en kijkea
een boos gezicht naar mij! foei'li
om uit te lïouden. Kon ik er maan
doen". Doch ver van den Konine
'sneeuwpaleis, spoorden de bloemt
zon aan om liaar stralen stérker te
en de zon deed het. Zij gloeide
leis en in den namiddag zakte hel
en smolt verder weg. Maar in de m
de bloemen ging er een vreugdpkn
„De Avinterkoning is overwonnen"!
Josephine Scha
De Meimaand.
Hoera, zij is gekomen.
De lieve maand van Mei,
De feestmaand, uitverkoren,
Van bloemen en Poozij.
De velden, bosschen en dalen.
Zijn vol van zomerglans,
O, gaat er bloemen lialen,
En vlecht ze tot een krans.
Ja. ik Avil de Mei bezingen,
Zooals liet God behaagt,
Ter eer dor Koninrrinne,
Die het Godd'lijk Kindje 3raa*j
De Meimand mot haar bloem*
Is Maria toegewijd.
Komt, laten avü Haar roemen.
Die ons aller Moeder zijt.
Ja bloemen zal ik halen,
Bloempjes uit de wei.
Bloempjes uit de delen,
Gij Koningin van Mei.
Zijl Avclkom, lieve lente.
Zoo v rooi ijk en zoo blij:
Pluk bloemen op de velden,
Gij kindertjes van Mei. j
De nachtegaal en 't sijsje,.
Brengt ook zijn lentegroet^
Zij zingen een vroolijk Avijsje.
Zoo frisch cn welgemoed, j
Wees welkom lieve lente, I
Wees welkom, in ons land
Rijkt mol uav zonnestralen, j
De gouden Mei uav hand!
Jan 1$
Dit mooie versje van onzen klefc*
ter Jan, wordt tot mijn spijt 0"'
plaatst en al is de Mei ook al
voorbij, toch is het te mooi om
leggen voor het volgend jaar.
zoo. kleine lezers en lezeresjes-
p<*