Dr prettige n.uiidagon in de rustige sfeer van hot stille geluk, do jonge vreugd dor indoren, do zorgende moederliefde, de Mi je vierdagen van Sint Nicólaas on Ou dejaar. do fees (en van Eerste Communie en bruiloft, dagen van ziekte ook, maar toch altijd weer mol gelukkige uitkomst. Maar nu was daar bol droeve einde, het slot ook voor haar. Eerbiedig bad do oude Mietje de doode afgelegd, snikkend gebeden bij haar haar. 't Look haar ook de baar van haar laat ste familiegeluk. Kort daarop waren do kinderen uiteen gegaan, was het huis. hot haar zoo ver trouwde huis, leeggehaald 011 gesloten. Tu oen gevoel van piëteit en weemoed hadden de kinderen de oude kamers, waar de moeder zoo gelukkig had geloefd, als oou lii-vo herinnering laten fotografeeren, en tu&schen de kasten en meubels was ook op ecu van de foto's het -kleine gedoken beeld van Mietje genomen als ook een oud en vertrouwd familiestuk, dat men in de herinnering wilde vastleggen. Moe en versleten, met geen doel meer om voort to leven, was ze naar een gesticht gegaan, met in hoofd en hart alleen de lieve herinneringen welke haar eenzame bestaan zooveel kleur hadden gegeven. Maar de kinderen, groot geworden en in hef leven verspreid, vergaten de oude Mietje niet. Op den dag. dat ze werd uitgedragen, v< le een enkele koels den lijkwagen. T)c jongens begeleidden Mietje, hot oude vertrouwde familiestuk, dat zoo kleurig hun veiled oh jeugdleven had geïllustreerd eerbiedig naar het graf. En de priester, die de laatste gebeden sprak over haar neerzinkende kist, en haar ziel do vreugd van het eeuwige Pa radijs toowenschte, was een van haar jon gens voor wie zij eens in zijn kinderjaren zoo hoopvol de eerste Miskleeren had ge naaid. die hom eens van het spel tot de werkelijkheid der h,eilige roeping «zouden leiden. „Msb." Vrijgevig. Eerste dief:#„Zcg eens, kameraad, die horlogemaker in de X straat, is de fideelste kerel der wereld. Gisteren heb ik een gou den horlogo voor niets van hem gekre gen.'^ Tweede dief: „Zoo, en wat zei hij?" Eerste dief: „Hij heeft niets gezegd; hij was zelfs niet in den winkel, toen ik het ging koopen." Onze dienstboden. Mevrouw: „Mietje, zie c-ens, je hebt den spiegel niet gepoetst; hij is geheel en al dof." Meid: „Wees blij, mevrouw, dan schrikt u ook niet, als u er in kijkt." De reden. Maar dokter, hoe kan u zoo beslist zeggen, dat do oude burgemeester sterven zal? Wol, ik behandel hem (och zelfl VRAGEN3US. Vraag 60. Waf beteekent: „iemand keuuon van haver tot gort"? A ntwo o i' d Ik kan me bost begrijpen T'nv. dat jij die vraag stelt. Zooals het dyur Staat lijkt hef ook heel vreemd en zou iedereen denken, dat men hier te cloen heeft niet een uitdrukking, die aan 't ïand- uw bedrijf ontleend is. Doch dit is niet liet geval. We loeren hieruit, hoe het volk geneigd is om zijne woorden to verhinden en zelfs een h in te lasschen waar zulks niet hoort, als hot maar daardoor gemakkelijk wordt hij het uitsproken. Hot spreekt, dat de Limbur gers, die van huisuit de h niet uitspreken (h'W uitdrukking nooit zóó zouden bezi gen. wat trouwens ook het geval is. Hoor run ar. Van haver tot gort, is oorspronkelijk peweeat van aver tot aver (aver is de he-, teekenis van voorouder) dus.... van voor ouder tot ouder, van vader op zoon. In de middeleeuwen sprak men van haver te haver en soms van haver tot haver. En., toen men bij haver niet meer aan de he-» teekenis dacht vair voorouder, lag het voor de hand dat men langzamerhand ging zeggen: ik ken hem van haver tot haver; vau haver tot gerst: van haver tot gort; zelfs van haver toe klaver; wat dan wil -zeggen ik ken hem door en door; ik ken vader en grootvader en de hoele familie door eu door. In Limburg zegt men: ik ken henv van ruver en teil ver (onver en tot onver) is van voorouder tot ovor-vooroudcr. Nu geloof ik wel mijn riendje, dat de Irteekcsis duidelijk is Vraag 6 1. Waarom spreekt men altijd vrft verstrooide professors? Ja vriencl. waarom zegt men dal? Omdat te kunnen zeggen, moot men de ondervin ding hebben opgedaan, dat het zoo is. De professors moeten dan wel eens verstrooid rijn geweest, in plaats van hij het gesprek dat Kövoevd werd; zij waren met hun ge dachten elders. Professors zijn geleerde mcnschen. Zij li*dofcuen elk voor zich een stukje der we ll nschao. Lef wel op het woordje stukje. Dal stuk ie loeren ze tot in de kleinste bij zonderheden: daarom sludeeren ze al maar door, om or zooveel als mogelijk is van te welen. En telkens en telkens komen ze voor nieuwe moeilijkheden en clan rusten ze nicl voor ze, ook deze nieuwe moeilijk heden hebben uit den weg geruimd, van daar dan ook dat ze voor andere dingen geen oor en oog hebben dan voor hun stu die .'.n ze met hun gedachten hij de stu die ziin. als men ze elders zou verwachten. En als dit zoo is. dan zijn de professors wel verstrooid. Tk zal je eens een paar grapjes zeggen, maar ie moet ze niet ver der vertellen.- hoor! Kou professor was gewoon om bij liet ontbijt zijn krant te lezen. Eens op een moï'g''i was hij zoo verstrooid, dat hij zijn krant pat en in zijn broodje zat te lezen. Een professor neemt plaats ia een kap perswinkel en zegt: TTot tocht hier. Als u er niets op legen hebt, zal ik mijn hoed mam -nhouden, terwijl TT mijn haar knipt. Ouder een hevigen regenbui komt een profe.s.-.Gr vrij laat thuis. Des morgens is bij zo.-k. Op zijn bod ligt de nog natte pa raplu •n. bij? Hij staal in den paraplu- standaard. waar de meid hem vindt. Een professort zocht tevergeefs naar zijn bril. Dezo slaat tegen zijn voorhoofd aan gedrukt. Hij neemt een anderen bril en be grijpt riet, dat de studenten het uitproes ten van het lachen. Een professor gaat naar zijn collegeles geven. Hel waait erg. Wacht denkt ie: ik ga terug. Hij draait zich om en komt na ecnigen tijd voldaan over zijn prachtig idc'e thuis en verwondert zich dat nog niemand zijner hoorders aanwezig is. Een professor moest eens op een mor gen noodzakelijk uit. Daar het juist zijn spreekdag was, schreef hij op zijn deur: „niet thuis voor tienen". Hij ging uit, maar kwam om half tien weer thuis, on ziet op de deur staan „niet thuis voor tienen". „Nu, zei hij, dan zal ik in vredesnaam maar wat wachten en hij ging voor zijn eigen deur zitten. Hel toppunt van verstrooidheid. Twee professors ontmoeten elkaar in 't zwembazin. Professor A. verheugd: -Wol dat is aardig, dat u mij eens komt opzoeken col lega! Neemt U plaats, als 't u belieft. De volgende week beliandel ik de vol gende vragen: Vraag 62. Wat verstaat men onder „de Gulden Mis"? Vraag 63. Waarom zegt men wel eens: Dal is een Xantippe van een vrouw? Vraag 64. Hoe onderscheiden zich de sterren van de planoten? Do Redacteur. CORRESPONDENTIE. C o r r ie M o 1 e fPk a m p, O e g s t- gosst. Aangenaam kennis te maken Corrie. Tk neem jo heel graag in ons kringetje op. vooral een kind, dat zoo graag mij wil helpen en dadelijk begint met een klein versje in te sturen. De volgende week moet je eens goed toekijken. Ik wed, dat je dan twee staartjes ziet van twee brave poesjes. Dag Corrie! Groet moe en pa, de broertjes en zusjes van me! .T a n R h o r e y, Leiden. Daar had ik warempel het versje van mijn vriendje tusschen andere papperasscn zoo netjes opgeborgen, dat ik nu -pas zoo gelukkig ben geweest het weerom te vinden. Enfin! jc moet maar denken, beter Iaat dan nooit. En hieraan heeft moeder ook weer een werkzaam aandeel gehad, waarvoor mijn dank. Dag Jan! Wanneer-komt er weer eens wal. Jo weet, voor jou is altijd een plaatsje beschikbaar. Veel groetjes aan moeder! De R e d a c t e u r. HOE HET PIET VERGING, door Oom Wim. V. Het is nacht. Allen zijn in diepe rust gedompeld en op alle slaapzalen hoort men slechts de regel matige ademhaling .van de •jeugd die in Morpheus' armen kracht verzamelt voor den volgenden dag. Het maantje staat vol en helder aan het firmament en werpt haar mat geel licht door de ramen van de kostschool en be schijnt temet Piet, die voorzichtig en om zichtig aangekleed staat en nadert het ta melijk hoogo venster en dit opensloot, zoo dat de frisscho nachtlucht binnenstroomt, zonder echter een der slapenden te wek ken. Juist slaat het op gindschen toren één ui'r- Nu is vasï en zeker iedereen in ruste. Nu is het uur van Piet geslagen. „Nu of nooit", denkt hij bij zichzelf en bevestigt aan het kozijn hot koord stevig Aast aan een haak, daar gemaakt tot an dore doeleinden en ziemet de snel heid van een kat en vastberadenheid van een dief laat hij zich naar heneden glijden enkomt zonder ongeval op de plaats terecht, waar de kleintjes spelen overdag en die van den tuin slechts is afgescheiden Een ondeugende profeet. „Waarom ben je zoo uit jo humeur, col lega?" „Acli, 'do jury van de tentoonstelling heeft mijn schilderij geweigerd." „Hoe Avcet jo dat?" „Men heeft 't mij gezegd." „In welken vorm werd dat medege deeld?" „Nu, dat zult ge ook spoedig vernemen." Beleefd. 1 Mijnheer Brommer! ik verbied u thans voor eens en altijd om mij op de publieke straat to manen; wanneer gij iets van mij wilt hebben, dan kunt gij op mijn kamer komen en dan zal ik ude trappen afwerpen. Niet van smullen. Rijken boor tot armen boer: Verleden week heb ik je pas met een kar mest ge holpen, maar dezen keer zal je er niet van smullen hoor. Trots. Rechter: „Uw naam." Boef: „Ik dacht, dat mijnheer de rech ter mij nu haast wel zou kennen." Van zijn rust beroofd. Baron (tot gefortuneerde jonge dame): hebt mij van mijn rust beroofd, juf frouw. Jonge dame (gestreeld): Werkelijk? Baron: Ja, 'sedert men ons enkele malen hij elkaar gezien hebt, hebben mijn schuldeiscliers weer nieuwen moed gekregen. door een afdak, waarlangs en waarover bij verder moet om buiten te komen. Zachtkons trekt hij zijn schoenen aan; blikt dan nog even naar boven, of er soms onraad is en den dienstdoondon surveil lant zijn vlucht niet heeft gemerkt; maar noen."... alles blijft stil en rustig on hij vindt het alleen jammer, dat hij in der haast vergeten heeft het raam achter zich dicht te trekken; waardoor zijn vlucht des te raadselachtiger zou worden. Doch geen zorgen voor den tijd. Piet heeft a gezegd, zal. ook b zeggen. 'Behoedzaam sluipt liij tot in den hoek van de speelplaats; grijpt het afdak, cn met een zwaai werpt ie zich op het schui ne dak en klimt nu zachtkons naar boven cn.... springtzonder zich ook maar één oogenblik te bedenken.... pardoes in den tuin. Hij heeft zich niet bezeerd; hij springt op en.... nu nog over het groote ijzeren hek, waarboven spitse, scherpe punten uitstoken cn dan.... ligt de open, breede 'straatweg voor hem en is Piet vrij. Wonderwel lukt hem dit. In gymnastiek is hij altijd goed geAveest. Geklommen heeft io altijd gekund als een matroos in liet Avant en lenig is io bij uitstek en dezo eigenschappen, komen hem nu to stade en helpen hem mede om die acrobatische toe ren klaar te spelen. Want hij komt over het hek en hij komt zonder kleerscheu ren en heeïhuidsch op den beganen grond terecht. Nu staat hij op straat. Zijn slapen kloppen. Het bloed jaagt met forsclie slagen door zijn aderen. Nu is hij vrij en.vindt zich zelf als een lafaard, die op de vlucht ging voor een denkbeel dig gevaar. Zoo had hij zich zijn vrijheid niet voorgesteld. Hij zou het uitjubelen, meende hij. als hij maar eenmaal den vrijen grond onder de voeten had en de kostschool den rug had toegekeerd en nu is hij vrij en die vrijheid doet* hem pijn; maakt hem bang en daar staat hij nu te beven en te bibheren over al zijn ledema ten, als een hond die geslagen is. - Of zou het de donkerte van den nacht zijn, die hem beangstigd en vrees aan- jaagd? En hij zou alles trotseeren om zijn Arijheid te verkriigen. zei hij gisteren in stilte bij zich zelf toch! Of is het wellicht de straf, die hem wacht, als hij thuiskomt, die hem voor een wijle doet klappertanden, alsof hij do koorts heeft? Wel neen: die straf «heeft ie Avel over, voor zijn vrijheid. Dat is liet niet, maar wat het is, weet hij ook niet. Hij is nu vrij en toch is de vol- doening kleiner, dan hij dacht. Doch voort moet ie, maar hoe? Wat hoort ie daar? ïs dat de nachtwacht, die zijn ronde maakt door het dorp? Of is het de veld- a».'achter, die speurend toekijkt, of dief of Avildstrooper hun slag Avillen slaan? Ja, waarlijk, het is de veldwachter en hij komt al nader. Loopt hij weg nu. dan zal dat knarsend geluid op den harden grintweg al te duidelijk do aandacht wek ken van dien man dor wel endan is liij zoo geA'at, dat weel, en beseft hij maar al te avoI. Vertrouwende op de donkerte van den nacht, drukt hij zich zoo a-ast mogelijk on der de doornenhaag, die om den tuin A-'an de kostschool staat en wacht met kloppend hart af. wat gebeuren zal. Er gebéurt niets. De veldwachter stapt voorbij en langzaam sterven do voetstap pen weg oarer den harden grond en nu pas komt Piet uit zijn schuilhoek enzal ergens zien onder dak te Tomen, Avant a-oor zes uur vertrekt geen (rein naar Rotter dam on daar slaat het pas half (wee op de dorpsklok. Zal hij op dien hooiberg klimmen daar a-lak bij op gindsche boerderij of Avat zal hij doen? Neen toch niet! Hij weel. hot heter. Hij zal alvast naar het station gaan. Raar slaan allijd op een zij-lijn gereden cenige ledige coupe's on daar in oen der eerste klasse, zal hij lekkertjes den nacht door brengen. Zoo denkt hij en. zoo doet hij Ongemerkt sluipt hij nader en.... eer het twee uur slaat, ligt onze Piel lekkertjes te slapen en droomt van veldwachters en politieagenten, die hem bijna te pakken hebben. (Wordt vervolgd.) Reisherinneringen. VII. Dank zij daarvoor ook de voorspraak der voornaamste burgers van Willebroek Nooit duidelijk genoeg. Conducteur (oorverdoovend brullend): Aarnem, Aarnem, trein voor Aar-ncm. Keurige dame: Stopt deze trein ook ïn Arnhem, conducteur? Een professor. Hoeren, de vader van den H. Augusti- nus, zooals avo weten, heette Patricius, die op het einde van zijn leven stierf. Daar komt 't van. Onderwijzer: Ik hen niet tevreden over uw zoon. Hij wist niet eens te ver tellen, wanneer Hendrik XIII overleden is. Moeder: O. meester daar kan hij niets aan doen! 'I Komt enkel omdat we nooit een krant lezen. Zoo'n prul-pul! Karei woonde op kamers: drie hoog achter, een bootje opzij, in 't hoekje van de gang, de derde deur, in 't midden. Daar ontving hij zijn vrienden, cén, hoog stens twee Iegelijk, niet voor '1 een of an der, maar voor de petieterigheid van zijn behuizing. Jo kan jc er niet koeren, klepbekle de hospita met d'r buren, zóó vol rommel slaat bet er. Och. had ze voor de hoogc huur den armen kloermakcrsmaat een ruimer ka mertje gegeven, dan was het er niet zoo A'ol geweest, housch niet, Avat had ie nou?? Een bed, een klein tafeltje, t\A-ee wrakke stoelen, een kniehoog kastje, een wekker, een inktpot, een waschkonvonder-hel-bed, AA-al boeken, wat schilderijen en een paar -» A'aasjes, „pullen" liever gezegd. Uitvlucht. Mevrouw Kroouhals huurde een keumeid. De gedienstige had ceu u gezicht, do mevrouw vreesde tocJ van den Heiligen Hermandad J plaatsje. ,;Dcnk er vooral om", Avaam do ze Marie, „dat de vorige meisj gen is. omdat ze er wat te veel op na hield. Ik houd niet A-an man, de keuken." Marie zou de waarschuwing fer nemen. Op zekeren dog opende mevrouwt hals een groote kast in. de kenU ze een trapje zocht, en ze voml, politic-agent in. „Marie", zei ze, „Wat moet dal I kenen?" „Dat woel ik niet, mevrouw", J de blanko onschuld, „hij zal er J de vorige meid staan!" Logisch. „Rika, waarom brand je fornuis „Omdat er geen kolen zijn, men „Waarom hob je me dat niet ppü zegd?" „Omdat er toen nog waren, men Een gelukje. „Lena, kom ereis hier. Ziet eens *f dc soep vind. Een speld van je blo* „Och, mevrouw, wat gelukkig. I ik al een uur naar." Weg is de rust. „Jij woont in een rustig deel n stad, is 't niet?" „Woonde!" „Ben jc verhuisd?" ..Noen. Een tweeling gekregen.", bij den Koning. Want geheel anders is liet gegaan met de ongeveer 300 omliggen de huizen bij het fort. Tot den grond toe moesten zij afgebroken Worden, om 'n ruimer uitzicht van liet fort te hebben. Ve len fijn' reeds herbomvd, doch liier en daar zijn nog duidelijke sporen (o zien. van dien geweldigen sli'ijd. Tante Louise heeft deze beschieting medegemaakt, dat geen pleiziertje is! Wij werden moe en aanvaard den de reis naar grootmoeder terug, om na den middag don anderen kfmt van liet dorp te gaan bezichtigen. Om 3 uur des namiddags Grootmoeder en vooral broer Henri, die van het morgenuitstapje aar dig wat gehoord hadden, gingen mee. Nu sloegen avo den Dendermondsclien Steen weg in, waar zoo vele duizendtallen Duit- sclie soldaten over gemarcheerd hebben. Hiervan zijn nog cenige gedenkfeekenen aanwezig, zooals de loopgraven en de, van beton gemaakte, sterke schuilplaatsen, waarin zich vermoedelijk snelvuurkanon- nen bevonden. Do straal der cirkelvormige holen pl.m. 2 Meter en de hoogte 1 M. Wat hebben avo loon gespeeld!'Alle hui zen, Avelke langs den weg stonden, zijn door de Duitschers Avcggescliolen. Nu groeide het onkruid tusschen de ruine, AA-aar eerst zulke vredige kamers waren! Na ruim tien minuten gaans, kwamen avo voorbij de „molshoop", die ongeA'eer 100 M. Aan den weg gelegen is. Boven de stevige poort was een groot stuk arduin afgeschoten. Ook boA-en op het fort, zag—ik do groote kanonnen, die eens hun best hebben ge daan. om het vaderland te verdedigen. Langzaam begaven we ons naar de nabij gelegen begraafplaats der helden. Dadelijk zag ik dat de graven der Belgische ge vallenen mooi versierd waren; en die der Duitsche daar zoo troosteloos lagen. Op ieder graf stond een kruis, ook op sommi gen een portret van den gesneuvelde. Tijdens de bezetting moet het met de ver siering juist anders zijn geweest. In een hoek, onder een treurwilg, bevond zich een Duiisch monument, door hen opgericht, Ier gedachtenis aan hun g0Arallen wapen broeders. Na dit gezien te hebben gingen we over een landweg terug en kwamen bij oom Frans cn tante Jiïlienne aan, av-aar we ons te goed deden aan de aangeboden versnaperingen. Bij oom Tlieodoor en (ante Melanie zijn we 's avonds op visite geAveest en ongeA-eer om 12 uur gingen avo huis waarts. aldoor het prachtige firmament bewonderend. Duizenden sterren schitter den en toen dacht ik: „Wat is God toch groot en goed." Emilo Duym Jr. (Wordt vervolgd.) Jony gewend, oud gedaan. Er woonde'eens een huisgezin, bestaan de uit, vader, moeder en één kind, een jongen, in een klein huisje in een der volksbuurten van Amsterdam. Op zeke ren Zaterdagavond zat do moeder met Jan weer a'ol spanning te Avachten, hoe liaar man en vader thuis zou komen. „Als liij maar Aveor niet beschonken is", dacht de arme moeder, „mijn. arm kind"! Ineens een slag op de deur, en vader kwam bin- nc-en, vloekend en tierend. De moeder kreeg tranen in de oogen. Jan niet opus meer, hij was or al aan gewoon geraakt. De va der ging gelukkig nog al gauw naar bed. Dc-n volgenden dag nam hij- als naar gc- Avoonte Jantje mee naar de herberg cn liet hem al 'eens een héél klein slokje proe- -ven, en Jantje vond het zóó verrukkelijk dat hij nu vroeg, voorlaan eiken Zondag mee te mogen gaan. Tot groot verdriel van de moeder, ging yader met Jan allijd Zondags naar de herberg. Op zekeren Zon dagavond kwam de vader avo er verschrik kelijk beschonken thuis, maar ging geluk kig direct naar zijn bed. Den volgenden morgen kwam moeder ontsteld naar Jan tjes slaapkamer geloopen, en zei: „dat ara- der zoo bleek op zijn bed lag, als hij maar niet dood is!" zuchtte zij. Ze liet Jantje den dokter halen, en dezen constateerde den dood. Dc moeder had versfchrikkeBjk veel verdriet en dacht vooral aan zijn ar me ziel. Er gingen nu een paar jaar voorbij in droeve eenzaamheid. Jan was iufusschen al 16 jaar geworden en gaf totaal niets meer om zijn moeder, hij zocht verkeerde vrienden, hij gaf Jt geld dat hij verdiende, niet meer aan zijn moeder, maar zat eiken avond in de herberg. De moeder had wel veel verdriet, maar dacht bij zich «1 zal nog wel terecht komen, als grooter wordt, dan zal hij zijn ongé inzien". Maar ach, hoe grooter liij hoe slechter hij oppaste. Toen bijl) was, verlift hij op een nacht stilleg ouderlijk huis om ongehinderd au drankzucht toe te kunnen geven,; daarbij onophoudelijk lastig geval Ar or den door do wijze raadgevingen n moeder. 'Hij Avas door slechte overgehaald om een zwerversleven ginnen. Nu liep hij met nog [wej den. huis aan huis le bedelen, lü bleef niet bij bedelen, zij gingen eerst kleine dingen en langzamerh gr oo tere. Op het laatst werd hij zo; dat hij in de gevangenis terecht Toen zijn oude moedfer dit ter oorei weende zs bitter, en zuchtte, jong j oud gedaan! Anny Bisschop Alexanderstraat 42, De Lcnie. De zon ging op, en glinsterde dauwdroppéls, die in het gras lagen nogtoen werden alle blos wakker en oen jubel steeg uit bloemenhart jes omhoog „de Lente h lieve zachte Lente". Zij neigden ligj jes naar de zon en knikten danklai Maar niet overal was er vreuzi de Lente. Heel in het Noorden kt ring IJsco uit zijn sneeuwpaleis, dü terde in de stralen der Lentezon, zaam druppelden droppels water dak af en dit maakte den Koning na dender. „Zou ik hier nog niet eet nen verblijven? Waar dan! Niemji mij graag aankomen, alle mensem dolblij als de Lente komt en kijkea een boos gezicht naar mij! foei'li om uit te lïouden. Kon ik er maan doen". Doch ver van den Konine 'sneeuwpaleis, spoorden de bloemt zon aan om liaar stralen stérker te en de zon deed het. Zij gloeide leis en in den namiddag zakte hel en smolt verder weg. Maar in de m de bloemen ging er een vreugdpkn „De Avinterkoning is overwonnen"! Josephine Scha De Meimaand. Hoera, zij is gekomen. De lieve maand van Mei, De feestmaand, uitverkoren, Van bloemen en Poozij. De velden, bosschen en dalen. Zijn vol van zomerglans, O, gaat er bloemen lialen, En vlecht ze tot een krans. Ja. ik Avil de Mei bezingen, Zooals liet God behaagt, Ter eer dor Koninrrinne, Die het Godd'lijk Kindje 3raa*j De Meimand mot haar bloem* Is Maria toegewijd. Komt, laten avü Haar roemen. Die ons aller Moeder zijt. Ja bloemen zal ik halen, Bloempjes uit de wei. Bloempjes uit de delen, Gij Koningin van Mei. Zijl Avclkom, lieve lente. Zoo v rooi ijk en zoo blij: Pluk bloemen op de velden, Gij kindertjes van Mei. j De nachtegaal en 't sijsje,. Brengt ook zijn lentegroet^ Zij zingen een vroolijk Avijsje. Zoo frisch cn welgemoed, j Wees welkom lieve lente, I Wees welkom, in ons land Rijkt mol uav zonnestralen, j De gouden Mei uav hand! Jan 1$ Dit mooie versje van onzen klefc* ter Jan, wordt tot mijn spijt 0"' plaatst en al is de Mei ook al voorbij, toch is het te mooi om leggen voor het volgend jaar. zoo. kleine lezers en lezeresjes- p<*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 12