locÏÏ al veal te lang, dat we fcwaje vrienden
tiin Wil je?**
Hu b aarzelt en dan op eene: „Ik wil
wel. ik maar jij bent begonnen."
„Dus, geen ruzie meer?"
„Neen. geen ruzie meer."
„Zullen we een borrel dn'nken? Je kunt
jtraks je varken wel naar huis brengen.''
En de jongelui? "Die zijn getrouw!
(N.H C.)
Gemakkelijke logica.
Toe. Willem, koop nu die zijden japon
voor me!
Och lieve, je weet, een wensch van
'jeu is voor mij een bevel maar je weet
ook, dat ik uit beginsel mij van niemand
laat commandeeren, dus doe mij het
pleizier en zet die zijden-japonnen-gedach
te uit je hoofd.
Verkeerd begrepen.
Hij was handelsreiziger en dus veel van
buis. Onlangs was hij in gezelschap van
mevrouw Blij en deze zei uit beleefdheid
tegen hem:
Uw vrouw zal u nog al eens missen,
mijnheer.
Hij werd plotseling zeer bleek en zei
ontdaan:
Weet u daar ook al van, mevrouw?
Neen, ze mist me zoowat nooit; als zo met
wat gooit raakt ze ook.
Een brutale.
Baas, zei de leerjongen, wanneer oen
verstandige en een domme in dezelfde ka
mer zijn en de verstandige gaat heen, wie
blijft er dan over?
Wel, natuurlijk de domme.
Dag, baas, zei de jongen en ging
heen.
Het meest waardevolle.
Schilder: Vannacht zijn dieven in
mijn atelier gebroken.
Vriend: En hebben zij schilderijen
gestolen?
Schildèr: Neen, maar de schurken
hebben alle lijsten eraf gehaald.
Zijn „testament".
Een boer met een doos onder den arm
houdt in een der hoofdstraten van de
stad een man tegen, en vraagt:
Kan oe mien ook zeggen, waor hier
'nen testamentmaoker weunt.
De aangesprokene wijst den boer na
eenigen uitleg het kantoor van een nota
ris.
Als de boer binnengelaten is, vraagt de
notaris, wat er van zijn dienst is.
Kaon oe mien testaoment maoken!
vraagt de boer.
Zeker, is het antwoord.
Kiek ziet oe, en terwijl het hoertje een
lijvigen bijbel uit de doos te voorschijn
haalt, het is toch zoo miraokel mooi, maar
het slot wil gansch niet meer sluilen.
Hengelaars-geduld.
Oude jongejuffrouw: U moet toch heel
wat geduld hebben, eer u beet hooft.
Hengelaar. En u nog meer, denk ik.
Uit de kazerne.
Sergeant: Hoor eens, Rommelmans,
als deze kazerne hier een woestijn was,
dan waart jij ongetwijfeld een kameel.
Een rakker.
Strenge vader tot zijn drie jongens van
12, 10 en 8 jaar oud.
Vertel me eens jongens wat jullie
worden wilt, dan kan ik met je opvoeding
daarmee rekening houden.
12-jarige jongen: Chauffeur, vader,
dan kan ik altijd auto rijden.
10-jarige: Ik wil vlieger worden, dan
vlieg ik eiken dag hoog in de lucht.
De jongste zwijgt.
En jij? vraagt vader, wat wil jij
worden?
Dat zeg ik lekker niet, antwoordde
het kind.
De vader straft z'n jongste voor dit
brutale antwoord met een dag opsluiting
'e Avonds stelt hij zijn zoon dezelfde vraag
en hem heen en weer schuddende voegt
hij eraan toe: Zul je nu antwoorden?
Ja, vader, snikt het kind.
Nü, wat wil je dan worden?
Een weesjongetje, als 't u blieft.
't Werk van den duivel.
In den burgertwist tijdens hot twaalfja
rig bestanr, vermomde Prins Maurits, om
de stemming van 't volk te loeren kennen
zïclï als schippersknecht en nam
bij een veerschipper.
Vermoeid van het trekken aan
vroeg en verkreeg li ij verlof om ooc
brood te smeren, d.w.z. een botor^
eten. Maar toen hij op de boter fo,,
leggen, gaf de schipper hem een oj
en zeide:
Zoo is 't land niet rijk gewori
't Oud vaderlandsche spreekwoord
dan ook:
Zuivel op zuivl,
Is 't werk van den duivel
Een gevaarlijk feest.
Wartje Schaekol wilde naar licit
feest van zijn neef niet gaab.
Hoe. "Wartje, zei men. gaat
kijken naar dien trouw.
Ik heb eenen keer van mijn 1*
'n trouw geweest, zei Wartje, omdi
niet anders kon, maar sedert dien
meer?
Hoe, Wartje, maar eenen keer!
Ja zei Wartje. en 't was dan r>
ik trouwde met mijn wijf.
JUS.
Vraag 5 7. Wat hateekent: „de "huik
naar den wind hangen"?
Antwoord. Het woordje „huik" heeft
vader zeker parten gespeeld, hé Toontje.
Huik is dan ook een woord, dat je zelden
meer hoort buiten de genoemde uitdruk
king. Onder „huik" dan verstond men
een langen mantel, die zoowel door man
nen als vrouwen gedragen werd, tot op de
voeten reikte en van voren over het hoofd
heen in een langen hoorn uitliep. Wie
zoo'n ding droeg of om had, kon zich best
tegen den wind en tegen het weer beschut
ten. Men kon de huik naar den wind kee-
ren (hangen).
Wie dus in fig. zin een zoodanige hou
ding aanneemt, dat hij altijd gedekt is
m. a. w., wie met beide partijen op goeden
voet wil blijven, hangt dus in dezen zin
„de huik naar den wind." Is dat begrepen
Toon? In hetDuitseh is het duidelijker,
daar zegt men: „den Mantel nach dem
Winde hangen", wat door ons allen ver
staan wordt.
Vraag 85. Ik vond ergens het vol
gend stukje, weet u wat dat beteekent?
Wicht jestorig stak Hectogram jong de
ciliter zijn rooden deciliter door het loket
cn zei: een millimeter door mijn plannen.
Ik liter niet uitgaan Mijnheer.
Wat was er gebeurd?
Werkzqam in de Decagrammijn, was hij
daags voor decimeter Zondag over een
centiliter gevallen en had zijn meterboog
bezeerd en zijn been gebroken?
Antwoord. Wel mijn jongen, waar
heb je dat oude stukje opgediept? Ik gaf
ditzelfde hier in de krant een jaar terug
en nu kom jij ook ermee voor den dag. Ik
zal het dan nog maar eens zeggen. Eerst
moet je het volgende onthouden; dan komt
liet juiste woord en de rechte zin van zelf.
millimeter streep, wichtje gram. liter
kan. Hectogram ons. Decagram
lood. deciliter maatje, decimeter
palm. liter kop. centiliter vingerhoed
centimeter duim.
Dit toegepast, krijgen we het boven
staande te lezen.
Gramstorig stak ons Jong maatje zlin
rooden kop door het loket en zei: „een
streep door mijn plannen." Ik kan niet
uateaan Mijnheer. Wat was er gebeurd?
Werkzaam in de loodmijn was hij- daags
voor Palmzondag over een vingerhoed ge
vallen en had zijn elleboog bezeerd en zijn
duim gebroken?
Wat dat nu zoo'n heksenwerk, vriend
je. om dat te ontcijferen?
Vraag 59. Mijn vader kreeg een
fristje sigaren met het merk „August
■Strindberg". Wie was hij?
Antwoord Wil ik eens raden, waar
'dit merk vandaan komt. Het is een merk
van de Gobr. Van de Water. Sigarenfabri
kanten te T.onneker. (Waar ligt dat plaats
je?!. Strindberg was een der meest talent
volle schrijvers en dichters in Zweden,
wiens werken in vele talen zijn overgezet
cn a an wien de Zweedsche literatuur veel
te danken heeft.
En als nu de kwaliteit van vaders siga
ren gelijken tred houdt met de superioriteit
van de werken van den talentvollen schrij
ver. dan is het een goede gedachte van die
firma geweest om d^n naam Strindberg
daaraan te verbinden. (Laat vader vooral
dit laatste zinnetje eens lezen, dan kan hij
zelf eens zijn vergelijkingen maken).
De volgende week behandel ik de volgen
de vragen.
Vraag 60. Wat beteekent iemand kennen
van haver tot gort?
Vraag 61. Waarom spreken we altijd van
Verstrooide professors?
De Redacteur.
CORRESPONDENTIE.
Robbedoes, Leiden. Of ik je
vergeten ben? Heelemaal niet! Kijk van
daag maar eens. Ik laat het verhaaltje in
zijn geheel plaatsen; ik vind het zeer mooi.
En het groote verhaal stuur ik einde der
week terug met een briefje erbij, waaruit
vader tevens kan zien, hoe ik erover
'denk en waarom het nu pas geretour
neerd wordt. Dag RobbedoesI Ik hoor wel
weer eens gauw wat van je, hé! Veel
groetjes aan vader!
I R i k a e n W i 11 y. Toe j<
jongens pro
beert eens. Ook aan de vragen. Jullie nn- l
ze maken en vergelijken met de mijnt?,
die ik geef de volgende week. Ja Rika, ze
zijn wol een beetje zwaar voor jullie beid
jes. Het versje is heel lief maar niet zelf
gemaakt. Of zou ik het mis hebben, dan
maak ik jullie beidjes mijn compli
ment. Dag jongens!
Winifred. Laat ik je eerst van
harte bedanken voor zooveel goede en
schoone wenschen ou mijn verjaardag ont
vangen. Och, och, als die allen eens in ver
vulling gingen, wat zou ik dan gelukkig
zijn en lang levenl En danbeste
Winifred, als het examen achter den rug
is, dan reken ik weer op je eri danzal
ik weer een mooi plaatsje afstaan aan je
heerlijko verhaaltjes en versjes, die dan
zeker bij het gros binnenkomen. Je ziet
Winifred, dat ik heel wat verwacht.
„Smullend Poesje" is heel aardig en
krijgt nu al een beurt. (Ik heb het verge
ten op te sturen). Groet vader en moeder
en de zusjes van me en dan wordt broer
tje vanzelf niet vergeten.
Dag Winifred! Tot ziens! Succes!
De Redacteur
HOE HET PIET VERGING
Door Oom Wim.
TV
Den volgenden dag begon voor Piel de
school Den vorigen dag had hij in zijn
klas alleen toegeluisterd en was hem door
zijn leeraar niets gevraagd geworden Toen
cok had hij zijn vaste plaats gekregen én
ih school, èn aan tafel, én in de rij én
eveneens jp de slaapzaal.
Hij sliep op een zaal. waar dertig ledi
kant jes stonden. Ieder ledikantje was van
de andere afgescheiden door heldere witte
gordijnen, zoodat ieder voor zich net pen
klein kamertje had. Het groote koffer van
elk der jongens was op zolder opgeborgen
Fen klein waschtafeltje stond nansl elk
bed, waarboven een klein kruisbeeldje
hing. Ook stond nog een klein linnenkast-
je op elk knmertie, waar dnLrene gebor
gen was, wat iedere Jongen dagelijks of
wekelijks noodig had.
Het oen zoowel als het ander, kon Piet
bevallen, vandaar dan ook, dat hij den
eersten nacht bof-T sliep, dan izijn moeder
tje verwacht had.
Piet schrok nipt weinig, toen hij om zes
uur reeds een bpl hoorde luidpn, gevolgd
door vreemde geluidpn van krakende, pie
pende ijzeren ledikanten véiSr, achter en
naast hem en van zich in allerijl aanklee-
dende jongens. Dat was dus ook voor hem
een teeken om op te staan en te zorgen,
dat hij op tijd in de rij stond, om naar de
kapel te gaan.
Zon vroeg was hij alleen den vorigpn
dag uit bed gestapt, toen hij met zijn
vader hier naar toe moest, anders was
het om acht uur pas zijn tijd en dan nog
was het treuzelen en treuzelen en het ge
duld van zijn moeder, die hem twee. drie
keer moest roepen, danig op de proef stel
len.
Nu is Piet op tijd in de rij envoort
gaat het naar de kapel, wanr in den zo
mer reeds om half zeven de schnolmis
wordt opgedragen. Eindelijk begon de
school.
Thans was het loeren en werken: oplet
ten en gehoorzamen. En zoo ging uur na
uur. Telkens kwam een andere leeraar zijn
les geven. Er waren er lui, die hem we! be
vielen: ook waren er, die minder bjj ons
Pietje in den smaak vielen.
En toen de eerste dag om was en weer
om in zijn hplder, frisoh ledikantje lag en
nog eens naging, wat dien dag gepasseerd
was, toen was veel van zijn geestdrift be
koeld en.... begon hij reeds iets te voe
len, dat op „heimwee" leek o'n dat niet veel
goeds beloofde voor later. En hij mierde
en draaide in zijn bed heen en weer, en hij
kon maar niet slapen. Neen .;hij had het
zich toch gezelliger voorgesteld" en „bij
zijn moedertje had hij het toch beter". Deze
gedachten en nog veel meer. dergelijke
gedachten gingen door zijn klein hoofd ie
en eindelijk viel hij in slaap, maar zijn
slaap was onrustig en vol droomen, die
bem beangstigden en vrees aanjoegen.
En den volgenden dag en den daarop-
rolgenden dagen?
Och, er ging geen enkele in kalme rust
voorbij, telkens en telkens weer gebeurde
van die kleinigheden, die Piet niet goed
verzetten kon en hem de kostschool in een
heel slecht daglicht plaalste. Vandaar dan
ook, dat slechte, onrustige slapen en als
gevolg daarvan dat soezen in de klas en
dat hangen en treuzelen hij het maken van
het werk, wat natuurlijk weer opnieuw
«aanleiding tot standjes gaf. Had hij dan
cok gedurfd, dan had hij reeds naar
huis geschreven, dat hij niet wennen kon
en erg verlangde naar zijn gezellig tehuis,,
waar een moedertje was om hem te ver
troetelen en hem het leed doen te verge
ten, dat hem zoo heel erg getroffen had.
Had hij gelegenheid gehad en de kans
schoon gezien, dan was hij "wellicht ge
vlucht en had zijn mooie geboortestad weer
opgezocht, al had hij ook desnoods te
voet deze stad moeten bereiken.
Het spreekt van zelf, dat hij vervuld
van deze gedachte allesbehalve bij zijn
werk was. De leeraars merkten wel, dat
er iets haperde en zijn klasgenooten zagen
ook wel, dat hij niet graag op die school
was en bemoeiden zich op de speel
plaats en in de réchreatjezaal hoe langer
hoe minder met hem en zoo kwam het,
dat hij einde der week nagenoeg al
len stond en onder alle leerlingen geen
enkele vriend voor hem te vinden was.
En dit is iets, wat op een kostschool het
ellendigste is, wat bestaan kan. Wie geen
vriend heeft, waaraan men zijn nood kan
klagen of aan wien men zijn hart kan uit
storten: wie niemand heeft, die zich ónzer
aantrekt, en dus heelemaal alleen staat,
heeft geen leven.
En dat voelde Piet dubbel. Du1)1k>1 om
dat hij op zijn school getapt was en vrien
den bij ,de vleet had en omdat altijd zijn
moeder daar was om hem onder haar be
schermende vleugels te nemen, zoodra
ook maar een schaduw van kwaad of leed
dreigde over hem te komen.
Zoo stonden de zaken on het einde der
eerste week en toen hij des Zondags hij het
recitcoren van een vers haperde en „han
gen bleef" en deswege-door de andere jon
gens uitgelachen werd, toen was de maat
vol en was zijn plan gemaakt. En dat plan
was?
Hij zou vluchten. Vluchten van deze
plaats; waar hij in ééne week nog meer
verdriet had ondervonden, dan zijn heele
vroeger leven hij elkaar; vluchten van die
school, waar geen enkele vriend zich zij
ner aantrok: vluchten en terug gaan naar
huis.... dat was zijn plan, en dat plan
voerde hij uit, zooals wij in het verloop
van ons verhaal zullen zien.
Hij dacht er niet aan, of hij zijn vader
en moeder ermee verdriet zou aandoen:
hij dacht alleen aan zich zelf; aan zijn
vlucht en hoe hij dat zon klaar spelen.
»-j (Wordt vervolgd.)
Reisherinneringen.
VI.
Een dag in en om Willehroeck.
Na een verkwikkenden slaap, werd ik
wakW. Vlug opgestaan, aangekleed, mor
gengebed gedaan en ontbeten! De dag be
gon nog maar en ik wist nog niet, wat we
vandaag zouden doen, al was het een
prachtige morgen. Doch niet lang moest ik
hierover zittPn denken, want, zoo ik wilde,
mocht ik met mijn Pa en tante Louise tot
„gids" de omstreken van Willehroeck eens
gaan bekijken, waar zooveel merkwaardigs
is. Broertje Henri ging niet mee, daar hij
zijn boenen nog voelde van het trappen
klimmen, dat hij gisteren had moeten
doen! Zoo gingen dus wij drietjes op stap
Hot eerste wat mijn oog boeide was, het
kanaal van Willehroeck, ook bekend, om
dat dit is, het kanaal van den Rupel naar
Brussel, waar vele Engelsche en ook vele
andere zeeschepen komen, om Brussel te
hereiken. Een goed aardrijkskundige weet
het wel!
In de kerk, die we daarna gingen be
zichtigen, was niet veel te zien, alleen een
groote omlijsting, waarin vele portretten
waren, van Willebroeck's gesneuvelde hel
den. Arme kerels! Buiten de kerk zag ik
een paar kanonnon staan, die, zooals tante
Louise mij mededeelde, op de Duitschcrs
veroverd waren. Toch zou het beter zijn,
als deze niet in de omheining van het
kerkterrein stonden, maar op een andere
plaats, bijv. de markt! Wat vreemd: Kerk
en kanon! Vrede en haat.
We gingen verder en kwamen langs de
reusachtige machine en papierfabrieken,
voor wiens stichter, Mijnheer de Naeger,
een standbeeld is opgericht. We liepen
door en kwamen aan het plaatsje Blaas-
veld, dot nog zeer groote en duidelijke
sporen draagt van den gruwel t. d. zot) groo
ten wereldoorlog. Zware mruen stonden nog
overeind, deels verwoest, andere stukken
nog staande, die zwakke weerstand kon
den bieden, tegen het zoo machtig Duitseh
geschut. Eveneens het kerkje heeft ervan
geleden. De toren is eraf geschoten, tot aan
de klokken toe. die toen nog dienst deden
voor het Angelus. Vreemd, dat tusschen
de ruine, hier toegebracht, een beeld, on
gedeerd is blijven staan, was het Gods
beschermende hand of toeval?!
Ook zag ik nog enkele pui nen, van in
elkaar geschoten huizen. Ook nog de stuk
ken der stevige muren van de weleer zoo
groote brouwerij, door de Duitschcrs bij
na gansch vernield. Honderden H.L. bier
zijn toen nog weggevloeid. Vele Belgen
hebben zich toen roode oogon gehuild,
daar, na ieder middagmaal, zij zoo'n glaas
je dronken. Vele nieuwe huizen zijn
mooi r dan vroeger op de oude plaats her
rezen. Blaas veld lijkt nu weer een nieuw
dorpje. Na langs een omweg weer naar
Willehroeck (e zijn teruggekeerd, kwamen
we aan het kanaal uit, op de plek, waar
zich de sluizen bevinden. Al gauw zag ik
in de vefte een molshoop liggen, waarop
ik mijn tante opmerkzaam maakte. De
molshoop was natuurlijk zeer, zeer groot,
en tante zeide me, dat het een fort was.
Geen klein verschil! Hier waren we nu,
waar in het begin van den oorlog zooveel
Duitschers gevallen zijn door dc moorden
de kogels. Tusschen Pa en Tante ontwik
kelde zich nu een gesprek, over die ge
beurtenis, doch ik lette alleen op de mooie
natuur, waarin de vogels hun mooiste
zangen zongen, den goeden Schepper ter
eer. Tien minuten nadien bevonden we
ons tegenover het hospitaal, een mooi en
groot gebouw, en is, ondanks het lag tus
schen de aanvallende Duitschers en -het
fort. ommschmvl'm gebleven.
Emile Duym.
(Wordt vervolgd).
Mar:stjs'« Eerste H. Communie.
Zacht streek de wind over de reeds met
bloemen getooide velden, en jubelende klok
ken lieten hare zilveren tonen over het
wijde landschap galmen. Overal heerschte
vreugde, want immers het Paaschfeest
was in aantocht. Maar in de woning van
de weduwe Jansen niet, want haar eenig
geliefd kind lag met zware koortsen te
bpd, en dat zoo plotseling, wijl zij nog op
den vooravond nog zoo prettig gespeeld
had en daarna moe van het spelen gebe
den en gezond naar bed gegaan was En
daar lag zij nu haar eenigst kind. De be
droefde moeder had dadelijk den dokter
gehaald, en deze had niet veel hoop meer
gegeven, daar zij een zware verkoudheid
had gevat en deze veranderd was in een
longontsteking De weduwe zat nu hij hef
bed van haar Marietje. daar zij voortdu
rend ijlde Do moeder verwijderde zich
even voor eenige natte doeken om hef
brandend hoofdje van koorts te verkoelen.
Terwijl zij in de keuken de doeken -.an het
verwisselen was. werd er geheld en de be
droefde moerler liep gpel naar de deur om
hem vlug te openen, daar zii wist dat de
Pasfoor vandaag, nadat de kfnderen hun
Commune "rds^n hadden, zon komen. De
goede Helder vroeg aanstond, naar zijn
kleine leerlinge. Weenende gaf dp moeder
op deze vraag van den Pastoor ten ant
woordt, dat do dokter niet veel hooD meer
gaf op het behoud van Marietje, daar zij
eene prn.stige longontsteking had De Her-
der sprak de moeder woorden van troost
toe, en vroeg of hij eens naar haar mocht
gaan kijken Dit stemde zij volgaarne toe
en de Pastoor volgde haar naar de kamer
waar het meisje lag. Het kind ononde de
cogen en een blijde glans overtoog het
lieve gezichtje. °n zeer zacht snrak zij tot
den Herder: ..Nu ben ik. gelukkig want
nu weet ik dat ik gauw-naar Onze Lieve
Heer zal gaan." Maar o! Laat mij eerst
Jesus in mijn hart ontvangen, en dan! ga
ik naar Hem toe. De Pastoor sprak vrien-
deliik met hef lieve kind. dat torh - >o gaar
ne Jcsus wilde ontvangen cn beloofde haar
dat hij op denzelfden avond van dien dag
terug zou komen en haar dan de H Com
munie zou toedienen.
Toen de Pasfoor vertrokken was lag
moeder de dekens ëenigszins goed en be
vochtigde het klamme hoofdje met wijwa
ter en zette haar Marietje een zeer mooi
bloemenkroontje op. Daar lag nu dat rei
ne Engeltje te wachfpn op Jesus, waar
naar zij zoo verlangdè. Een der beste
vriendinnetjes van haar kwam Marietje
bezoeken, het was een lieve verschijning
in dat smettolooze kleedie. De moeder ver
welkomde het kind en bracht haar naar
Marietje. Het kind strekte hare machteloo-
ze armen naar haar vriendinntje uit, toen
zij Annie zoo zag in haar wit jurkje en
zij riep. O Annie! Zoo had ik er ook uit;
gezien als ik maar niet ziek was geweest.
Maar nu ben ik nog blijder daar ik Hem
rog ontvangen kan, voordat ik ga sterven...
Bij deze laatste woorden schrok Annie, en
begon te weenpn. O. neen lieve Rietje ga
toch niet henen, want dan heb ik geen
lief vriendinnetje meer om mee te spelen
en te wandelen, dan zou ik altijd droevig
zijn als ik aan je dacht. Marietje's gelaat
verhelderde en zij sprak. Ga met mij mede
daar waar de Engelties jubelen, zingen
en Hem aanbidden. Die ik straks ga ont
vangen. Er word' zachtjes geheld en de
moeder deed open, en eenige oogeublikken
later stond de doktor in de ziekent
waar Annie zoo juist afscheid
lief speelkameraadje nam. Toen hel
je weg was voelde de dokter de i
het zieke kind en schudde daarbij
kelijk het hoofd, de weduwe stoni
angstige oogen naar de beweging
den doktor te kijken en toen het
zoek was afgeloopen richtte zij oen
kende blik oj hem, als wilde
ccnige hoop voor haar lieveling
men. De dokter zeide tot de diep b»
dc moeder Ik moet u de waarheidi
uw-kind zal de andere morgen i
halen, daar de polsslag van minui
minuut verzwakt. Na deze woorden
de de moeder bij het bed van haari
en geliefd kind neer en bad tot Ge
zij gesterkt zou worden in het verll
hare lieveling. Nadat zij daar ongevw
uur in die knielende houding had
gen werd de' deur zachtjes goopet
daar stond de Pastoor met de H
tegen zijn hart gedrukt. De moeder!
zich op te staan en dekte zoo gauw;
Hik het tafeltje met een witte doei,
daarna twee kaarsen aan lederen ki
het kruis ontstak ze en spoedde zid
om een bakje water te halen voor d
den van den Pastoor. Toen de goedi
der het bed naderde kleurde een
rood hare wangen als was zij weei
stellend, maar spoedig verdween di
maakte plaats voor een blijden
zoo helder en doorschijnend was
huid en de uitdrukking in haar
Nadat de toebereidselen klaar
knielde de moeder hij het hoofdeind!
en de Pastoor begon zijne Heilige
lingen. In alle stilte verichtte de_Pi
zijn heilige taak Tïnodsche stilte h*
te er in het vertrek en toen de
handelingen waren afgeloopen felici
hij de weduwe met het geluk dat hf
nog de H Communie had mogen o
gen. Plotseling strekte Marietje lm
men uit als wilde zij een onzichjn
°lalfp omhelzen. Hare lippen lispoldi
kom" daarna gin^n hare ooglpifos
frntuaal ouen en zii was niet meer
radeloos van smart wïern de moei»
np het Hik van haar kind en weendi
Toen zij tot kalmte kwam sprak zij
zeiven moed in, daar zii dacht, lil
zoo. De monsoh wïl-f. maar God
Robèl
Smullend Poesje.
Een klein, klein aardig guitje,
Met blozend, mollig snuitje,
Dat moest haar papje eten gaa
Maar och, ze liet het liever staan
„Moesje, heusch, ik lust het niet,
Kleuterke had echt verdriet
„Neen miin kind, jij eet het op,
En niet huilen kleine pop
Toen ging kloeke even heen,
Liet ons kleuterke alleen.
Daar kwam op zachte voetjes,
Minetje aan, heel zoetjes,
't Meiske zag het poesje staan,
En toen dacht ze ergens aan.
..Och Minetje, poesje, zeg!"
„Moeke is toch even weg,
„Eet jij gauw mijn papje op", i
En ze aaide poesjes kop
Nu, dat vond Minetje goed,
En ze likte al haar snoet.
Kneep de oogen toe en dacht: i
Poes, dat had jij niet verwacht I
Willis
De drie kleintjes.
Kleine Mop zag bokje staan,
Bokje wou met hem vechten gaafl
Maar 't kleine hondje zei:
Blijf jij af van mij.
Klein Mopje had een nieuw kleeili'
Ging heel parmantig voor den SP'
Klein Bokje dacht was is dat daaj
Ik vind 't voor mij veel te naar!
Ons bokje ging toen sprakeloos M
Klein Mopje dacht -nu ben ik alfa
Maar heel alleen was niet die snot)
Daar kwam opeens die akelige ptj
Miesje dacht, je bent erg klein,
Maar je bent toch'ook snoezig fiW
Poesje zag opeens die bellen, I
Kleine Mop liep weg en liet ze s«
Klein Miesje ging toen ook naar J
Zag daar ineens een muls vooraf
Klein hokje zag een beetje gras.
Net of hij in Luilekkerland was.
Maar nu dat kleine mopje nog. i
Die kreeg een bord met pap en
Keek hij naar allerlei spuftj
Ze gingen toen met z'n drieën <-
Wrfijk 4
I