erde Blad
Onder het Godsoordeel.
Zaterdag 20 Juni 1925
^MIDDELLIJKE VOORBEREIDING
\\i
JUS
gaan spreken over liet leven van
Nazareth op deze plaats
het niet anders zijn, dan in ktfrte trek
en kunnen alleen dus do voornaamste
mienten uit Jpsus' leven worden weer
w/eh van den Godmensck, den
nobolen en vierenswaardigen per-
n die ooit geschiedenis gekend
!ft is begonnen en heeft zich voleindigd
hef land, gelogen aan de Oostkust der
dtleïlandsche Zee, en aan de andere
af„esloten door de rivier do Jordaan,
•0 van Noord naar Zuid stroomt, door
moor van Gènezareth, of do zee van
Ijiea en uitmondt in de Doodo Zee, ont-
(in ip do plaa's. waar de vrouw van
n een zoutzuil veranderde.
Christus' dagen was het daar wonen-
'joodselu? volk zijn eigen bestuur kwijt,
s,opter was aan Juda ontnomen en
Romeinsche Rijk bezat Palestina als
w'ngewest, waarover een landvoogd
aangesteld n.l. Pontius Pilatus, ter-
Jj icvons aan Herodes was gelaten, uit
hoek oogpuut, de t:tel van koning van
ilea, met een schijn van macht.
Ie kunt dat land verdoelen in drie ta-
!;ik gelijke deelon en dan heet het meest
ordelijk deel: Gal ilea, waarin Naza-
lh i.« gelegen, en Capharnaum en Cana,
T l rias aan hot meer van Tiberias, dat
tze'fdo is als het meer van Genesarelh
do ZO'"1 van O al ilea.
Hel nvddclste gedeelte draagt den naam
n Samaria, met hoofdstad van den-
Ifdra naam; daar vinden wo den put van
,b, waar Christus zijn gesprek voerde
do Samaritaansclie vrouw.
Hol meest zuidelijke deel wordt ge-
(oiridJade a, waar zich bevindt de
ofilslnd Jerusalem, dat den tempel bin-
iq bare muren heeft; in dit gedeelte ligt
ik Bethlehem en Bethanië, de plaats waar
kzaru», do vriend van Je sus, woonde.
Het eerste beeld, dat ons voor den geest
jst bij de bespreking van Jesus' leven,
hot wonderbaar schoon© tafereel, dat
cli afspeelde in een onbekende streek
uuGalilea, in een plaatsje, zonder een'gö
jttfïmdheid tot dien dag. Zes maanden
nadat db aartsengel Gabriel een opdracht
Ttffód had vervuld bij Zacharias, toen
lij zich in den tempel bevond, en liern n.l.
uoboorte van een zoon had aangekon-
dia worden zou de voorlooper van
beloofden Mess'as, en Joannes moest
pnoeind worden, kroeg deze codsgezaut
en nog verhevener boodschap Gods to voï-
rengen Hij werd gezonden naar Naza-
tlh, een stadje tot dan too onbekend,
sedert d'en dag beroemd voor heel
e wore'd: daar woonde in heilige deued
Oodsliofdo oon nederige en kuische
laaed. mei name Maria, arm naar de we-
fi'l, maar rijk aan genaden; arm aan be-
Hi'ngen. maar gesnroten u;t bot konink-
jk geslacht van den grooten man naaf
oh hart: David. Zij was in die daeen
eloofd aan oenen man met name Joseph
[m wrbiedige vreeze bij de nadör:ng van
ulk een mjuisch. boog de engel Gods, toen
ij tranen trad in Maria's eenvoudige wo-
ine. en hij sprak, op Gods bevel: ..Wees
Pwl Maric, gij zijt vol genade, de Heer
Zie. gij zult een k;nd ont-
2neon en een zoon ter wereld brengen, en
ij zult zijnen naam Jesus noemen. H'j
il groot zijn. en Zoon des Allerhoogsten
ïnoemd worden."
Zoodra Maria, onderricht door den' en-
'*-1 over de plannen Gods met baar, had
^antwoord: Zie de dienstmaagd des Hee-
tea. mij geschiede naar uw woord, was de
Menselnvordine" oen feit.
Ter herinnering aan «lil feit viert de 1
kerk den 25slen blaart dan ook het feest
van Maria Boodschap. (De Annuntiatie
aan Maria).
Eenigen tijd na die heerlijke verkondi
ging door den engel aan Maria, verl et
deze tiaar huis, om te gaan naar bare
nicht Elisabeth, de vrouw van Zacharias,
aan wien dczelfe engel een kind had aan
gekondigd, om baar te verplegen. Elisa
beth woonde to Hebron, een plaat:je in
Judea gelegen op wel vijf dagreizen af
stand van Nazareth.
Wonderbaar werkte God in deze beide
heilige nichten, uitverkoren tot verwijder-
do of nadere medewerking aan liet werk
dor Verlossing. Elisabeth kende door god
delijke ingeving, wat er aan Maria ge
schied was, en, toen Maria bij haar binnen
kwam, begroette zij haar met van ontroe
ring bovendo slem: „Gij zijt gezegend on
der do vrouwen, en gezegend is do vrucht
uws lichaams."
Toen trilde in het hart van'Maria baar
lofzang, toen brak deze uit over hare lip
pen. en zij zong haar heerlijk Magnificat
anima mea Domïnum: M'jne ziel verheft
den Heer,
en gejuicht hoeft mijn geest in God, mijnen
Redder,
omdat Hij heeft neergezien
op do geringheid Zijner dienstmaagd.
Want zie, van lieden af
zullen mij zalig prijzen abc geslachten,
omdat mij groote dingen heeft gedaan
do Machtige, en heilig :s Zijn naam.
En Zijne barmhartigheid blijft in geslacht
en ges1 acht
over hen, Jio Hem vreezen
Hij heeft inacht gewrocht met Zijnen arm,
verstrooid d:e trotscsh zijn in den waan
huns harten;
heerschers van tronen neergehaald,
en geringen verbeven:
hongevigen verzad'gd van goederen,
en rijken ledig heengezonden.
Hij heeft Israël. Z in dienaar, bijgestaan,
gedachtig Zijner barmhart'gheid.
gelijk Hij gesproken heeft tot onze
vaderen,
voor Abraham en zijn nakroost in
eeuwigheid.
Hier welt op de dankbaarhe:d en spreekt
luide de erkenning der weldaden, wetke
God Mara heeft bewezen; hier lisrt duide
lijk voor bet oog de barmhartigheid door
Gad aan Zijn volk bewezen.
Welk een innige en heilige ontroering
moet er gegaan zijn door de beide vrou
wen op dat verbeven ooeenbb'k, toen zij
elkander berkenden als uitverkoren werk
tuigen Gods, en toen eMcaar ombelsden.
Onvergetelijk is die dag van Maria's be
zoek aan Elisabeth, haar nicht, en vandaar
dan ook, dat de kerk terecht eiken twee
den Juli het feest van dit bezoek herdenkt
in het feest genaamd Maria Visitatie (be
zoek).
J. C. G. GROOT,
Kapelaan.
LIEFDES-LYRIEK.
v.
Drie jaren lang moest Hooft zicli moei
te getroosten om Leonore Hellemans voor
zich te winnen. En do humor van bet le
ven wilde dat bet gesoigneerde^ li pidendom
van den libprliin zich een streng Calvinis
tische bnwelüksprpek moest laten welge
vallen. Maar de verbintenis is er ten slotte
toc-b niet minder mooi om geweest, niet
minder gelukkig dan bet eerste huwelijk
Dok Leonore verstond de kunst op bet
Hooge Huis-te Midden een beminneHike
gastvrouw te zijl). Be dichter was infus-
schen tot geposeerder ïeeftüd gekomen en
in de sterke veste van ziin rustig geluk
schreef hij ziin „Nederlandsche Historiën"
welke bij opdroeg aan zijn vrouw.
ïntussehen bleef de dichtader vloeien.
Luister even naar een paar stronhen van
een gedicht, waarin Hooft uiting geeft
aan zijn gevoel. Uiterlijk gekunsteld, im
mers gebruik makend van alliteratie, mid
denrijm en dubbelrijm, zijn deze verzen
toch wel diep van sentiment.
Nare nacht van benauwde drie jaren,
Sint me zon is ten hemel gevaren.
Weg met de droefheid die plag me te
pijnen,
Leglse te kort aan uw eigen verdwijnen,
Van den plans, in mijn hart. die 't doet
dagen
Gij te zwak zijl, de kracht te verdragen.
Loon oor, lachend licht, lieve leven,
Die de deugd draagt in 't aanschijn
geschreven,
rt Roode koraal van uw minnelijk
mondje,
Dauwend een J a is mijn morgenslondje.
Uwer oogen bekoren de klaarheit
Mij verlicht van den nacht en de
naarheit.
Wij zouden over Constantijn Huygens
kunnen schrijven die Susajine van Baerle
als „zijn Storre" aan zich wist te ver
binden en dien bijnaam een klassieken
klank beeft gegeven.
Die „Storre" licht hem vóór op 's levens
wegen, hetzij hij in Don Haag het slinge
rend spoor der staatsmanskunst zoekt, bet
zij hij in den vreemde op een gezant
schapsreis de belangen der Republiek be
hartigt; overal en altijd weer bezingt "hij
de „Storre".
In 1(527 uit Engeland terugkberend oen
mooi lied, waarvan do aanvangstropho
luidt:
't Kan mijn schip niet qualijk gaan,
'k Zie mijn Storre in 't Oosten staan,
Mijn Morgen-Sterre;
Stierman houd vrij Oostwaart aan,
Hot land en is niet verre.
In 1634 een ander lied, waarvan wij de
volgende strophe even mededeelen;
Soek ik in 't hoogo
Van 's Hemels ronden,
Straks zegt mijn oogo
Gij zijt gevonden;
Maar, schoonste Storre
Son en Maan benij.
Maar, Storre, daar en isser geen als gij.
Steeds houdt Huygens het beeld van
zijn Storre vast en daardoor lijkt zijn lied
soms wat al te gekunsteld. Kolommen
zouden over hem en Hooft te vullen zijn,
wilde men een eenigszins volledig beeld
hunner minnepoëzie geven.
En dan zijn er nog Bredero, Cats, Van
Baerle, Broekhuyzen, Heinsius. Jonctys,
Krul, Jan Luyken, Hub. G. Poot. Starter,
Tesselschade, e. m. a., die liefdeslyriek
van betcekenis dichtten. We gaan dat al
les stilzwijgend voorbij. Eveneens gaan we
voorbij het bruilofstdicht, waarin Vondel
zich zulk een meester beeft getoond, en
dat we nog met genoegen kunnen lezen,
als Vondel de Grieksohe halfgoden ten
minste rustig in Arcadië laat.
Voor den gewonen lezer zijn 17de
eeuwscho verzen dikwids veel moeilijker
aan to voelen dan Middelnederlandsche.
Het 17de eeuwsch is veel meer een litte
raire kunsttaal; "het staat veel minder
dicht bij do volkstaal, omdat, vooral de
geniaalste dichters, fijn beschaafde Heden
waren, aristocraten, die weinig contact
hadden met hef volk en waren geculti
veerd door de denkbeelden der renaissan
ce. De gevoelswaarde van de 17de eeuw
scho kunsttaal, bot idioom, kan pas goed
worden aangevoeld door veel studie en
veel lectuurN
Bij Vondel, die het meest in levend con
tact staat met de volksziel, is de taal na
tuurlijker en vrijer. Zijn verzen worden
veel gemakkelijker aangevoeld en wanneer
men zich niet blind staart on de oude
spelling, maar de verzen luidon leest
fcrïiet men soms den indruk, dat hij
bootst mndern is met. pen archaïstisch
tintje. Men denke slechts aan de prach
tige reien uit Adam in Ballingschap, do
Gi'ohrerht en Noah.
Hnnft en TTMyens moet men veel en aan
dachtie lez^n, om bet moeit» van bun nre-
cienzo versbouw, hun rbvfhmon en klan
kensncl. hun alliteraties, hun kunstige
rijmschema's, hun zin voor verkleinwoor
den ten volle te waardeeren.
.Als de 17de eeuw voorbij is en we in
de 18de eeuw komen, wordt de liefdesl
riek steeds meer maakwerk, geborduurd
on liet stramien van verschoolschte clas
sici.
Steeds meer gaan natuur en waarheid
verloren voor do o-oWenWte
vnn herders en herderinnen. Hoe
meer en hoe mooier woorden, hoe meer
wansmaak, des te minder ziel en schoon
heid. Dichterlijke ontroering maakt i
plaats voor geforceerde gezwollenheid,
waar achter zich de onmacht der -ziel
tracht te verbergen.
Bijna heel die J8do eeuwscho rommel
Is netjes gecatalogiseerd opgeborgen op de
toffige vliering der literatuurgeschiede
nis. Geen sprankel leven gloeit er moer in
en geen sterveling kijkt er meer naar om.
Leven komt er in de geesten als de 18de
eeuw ten einde snelt en de 19de begint.
Overal in het buitenland een litteraire
ontwaking. In ons land zingt Bilderdijk
gloeiende verzen op zijn eerste vrouw.
Maar deze verzen van ïuinno en harts
tocht zijn niet geadeld door liet lioogore
begrip der liefde. Liefde, die uitsluitend
zinnendrift is, draagt van den beginne de
kiem der ontbinding in zich. .Wij spreken
niet over de verbijsterende deceptie in
Bilderdijk's leven.
Als hij tijdens zijn „ballingschap" iu
Engeland is, weet hij het lot van de edele
Katharina Wilholmina Schweickhardt
aan het zijne te verbinden. Maar nu ook
leest men van onwrikbare wederzijdscho
trouw; nu krijgt Bilderdijk's minnedicht
den vollen dieppn toon der liefde die alles
trotseert.
Bilderdijk Is in vele opzichten Romanti
cus: ook Staring. Be Romantiek werpt do
heelo arcadische rommolkraam overboord,
tenminste in liet buitonland. In ons land
gaat dat alles veel schuchterder en be
dachtzamer.
Staring heeft af en toe de Grieken nog
noodig. maar in het volgende overbekende
gedicht is toch wel de natuur, de waar
heid, de innigheid, welke zoo weldadig
aandoet. We bedoelen „Herdenking".
Wij schuilden onder dropplend loover,
Gedoken aan den plas:
De Zwaluw glipte 't weivlak over,
En speelde om 't zilvren gras:
Een koeltje blies, met geur belaên,
Het leven door de wilgenblaên.
't Word stiller; 't groen liet af van
droppen;
Geen vogel zwierf meer om:
De dauw trok langs do heuveltoppen,
Waar achter 't Westen glom;
Daar zong de Mei zijn avondlied!
Wij hoorden *t. en wij spraken niet.
Ik zae haar aan, en. diep bewogen
Smolt ziel mot ziel ineen.
O tooverhlik dier minlijke oogen,
Wier flonkring om mij scheen!
O zoet gelispel van dien mond.
Wiens adem de eerste kus verslond!
Ons dekte vreedzaam wilgenloover;
De scheemring was voorhij;
Het duister toog do velden over
En dralend rezen wij.
Leef lang in blij herdenken voort,
Gewijde stond, geheiligd oord!
Toch echter, dieper en voller, harts
tochtelijker, maar ook verhevener klinkt
de toon, wanneer Da Cosla, de zoon van *t
zengende Oosten „aan tie lauwe Wester-
slranden" het lied van zijn trouw zingt.
Stoer en krachtig In alles, deze leerling
van Bilderdijk, maar in 't vurig donker
oog, die wondere glans, die getuigt van
reinheid des harten.
„Onloochenbare eenheid van kunst en
karakter.
Wat spits van 't gehergt is uw wieken
te steil!
*t Gevleugelt van 't kleiner gevogelte
knakt er.
Den adelaar geert gij heel 'Handschar»
er veil."
Zoo zone Potgieter van hem: Pot «ie! m
rlio altüd zich uit in het kunstig smeed
werk van metalen ver/en, streng en h?-
heerscht. maar waardoor soms plotseling
wonderliik diene ontroeringen omho'
bruisen. Het eieenliik minnelied ia hij
Potgieter schaarsch vertegenwoordigd,
maar uit ziin gedichten springen som:
plotseling enkele regelen te voorschijn, di
als een lichtende ooenharing zijn. van wat
eens in de jeugd zijn ziel beroerde, en met
dieper belangstelling verdiepen we ons in
zijn verzen.
Voor Bilderdijk en Da Costa, voor Po*
gieter en De Genestet. voor Beets en T >n
Kale is het lied van liefde geen gemanië
reerd cullmii dii lit meer. Zi l.- r is
cultuurgedicht, geen volkspoëzie, mnr
liet hart probeert weer zich onmiddellijk
te uilen zonder renaissancistische franje.
In een slotartikel hopen we nog kort
aan te geven, hoe na '80 de sentimenten
zich ongedwongen in hernieuwde schoon
heid en stralende frisdiheid weten lo
tulen.
j
Do L e i d s c h e N ij v e r h e i d.
II.
In de vier hallen, welke in 1612 voor do*
„nieuwe draperie" waren ingericht, wor-»
den do volgende cijfers bereikt van do
daar beoordeelde of, zooals men toen zei:
„gewarandeordo" en hij goedkeuring met
het lood voorziene stukken:
Loy- of Saaihallo (Steonschuur): 47000
stuks saaien en grogreinen, behalve do
karpetten, kleine haaien, borattèn, vaan-
doeken, enz., welke nog 8 A 9000 stuks tol-»
den;
Baaihallo (ITooglanilseho Korkgracht):
bijna 100000 stuks baaien, Belsóhe lakens,
dekens, enz
Fnstoinhallo (St. Barbara in Marodorp):
22450 stuks saaien en katoenen fusteinen
(van linnen en katoen gemaakt), bombazij
nen, negenoogen. geboudeerde, platte en
Piëmon'sclïe ribbon;
Rashallo (naast de Baaihallo): .3750
stuks rassen (kepers).
Zooals men z:el. was er toen do Laken
hal nog niet bij. Onzo „nieuwe draperie"
moest haar bloeitijdperk nog bereiken.
Aanvankelijk hadden de lichtere en goed-
koopere sloffen do bovenhand gehad, maar
omstreeks 1610 begon z:ch de fabricage
van fijne lakens, van Spaansche wol voor
al gemaakt, verder te ontwikkelen, waarb'j
do overkomst van talrijke Lirkschc on Gu-
liksche immigranten oen groolo toI srlpjnt
gespeeld to hebben. Terwijl de productie
dezer nieuwe industrie in 1621 nog slechts
hoven de 300 stuks staat, klom zij goVde-»
lijk tot ru'm 17HAO in 1'^Q i.,t ->1000 in
1650.
Deze aanwas, waaronder de e tak
ken der textielnijverheid leden, zonder dat
evenwel de totaio products verminderde,
leidde in 1650 lot de stichting der Laken
hal. welke nog thans oen sieraad onzer
stad is. Haar afgesloten voorhof d-ende
tot staalhof voor alle weefsel men s'or.d
er in het volle licht a's het roerende on
der do galerijen) en kon dusdoende de fa
bric,alen goed keuren. Wat riet den toets
dor Lakenhal kon doorslaan, nvesf naar
andere hallen.
Het bloe'lijilpcrk d- T,- -he fnvi lnii-
vor hold, welke toen jaarlijks meer dan 30.
ton gouds opleverde, mag gesteld worden
oji eon duur van 40 jaren: van 1630 tot
1670; in I07_' werd do opbrengt op 20
millinen gu'd-ui geschat. Dat was een bloc1,
waarbij d'e der „oude draperie" n:et 11-
k*n kon. De goed" naam dor L<-:ds lie tex
tielindustrie klonk de guuschc were'd door!
Natuurlijk had men met concurrentie to
kampen. HoHand-diP steden als Delft,
Haarlem. Anis'- r.l-m en Gouda, ook Kam
pen, zelfs Franokor trachtten Leidscho
drapeniers en werklieden te lokken, z'cii
daar te vestigen, belovende minder lasten
aan accijns, meelloon. enz L,;den -e'tc
aich echter schrap, zelfs tegenover het
machtigo Amsterdam, dat in 1010 s'eclits
een drietal saai werkers wist Ie verschal
ken. GevaarHjker was de concurrentie van
do Brahantscho industrie, evenals d;c van
Limlmrg. Luik, Gulik en Keulen, ook na
dat de dreigende concurrentie der Znidc-
l'jke Nederlanden door liet toenemend ver
val aldaar zoo goed als verdwenen was.
T'lhurg. Opsier wijk. Eindhoven, Weert,
Verviers, Eupcn. Aken en Keu'en echter
hielden den strijd vol, maar het aantal
Leidsche drapen'e- s h'cef grooter dan dat
in a'lo andere Nederlandscho steden sa
men. In liet buitenland was het verder al
leen Engeland, welks conciurf-oMp wit te
heleckenen had.
Nu het ver va'
De zware pijiiivn. die u »ie 17e eeuw
Leiden teisterden, met name 1025, 1635,
1655 on 1069/70, moeten op den bloei der
FEUILLETON.
Vrij naar het Dui'tsch vertaald.
Zij sloeg haar armen om zijn hals en
lachte heia^ -toe: „Misschien blijf ik u
ïouw, boste jongen." Zij greep zijn schou-
lerd beet, s udde hem heen en weer en in
uitgelaten vreugde draaide zij dansend
fel hom in de rondte.
•Wat is er dan", vroeg hij, „heeft soms
sc»oone ridder n een kushand toege
worpen?''
•U aan hem, .spotte zij, ik aan hem 1
U zu^on zij wel eraan denken." En
slanke vingers.voor zijn bruine oogen
,?cq on weerbewegend riep zij: „Uw katje
In S ua.f,ell,es Nageltjes om er mee te
i won! Toen greep hij haar vast.
zwart duiveltje, wat heb je
""gehaald?"
le°en *iem aan- Judith
Lp? .IZor'n worden. Wat men van onze
C® z*^1" pen lachje speelde om
invi j m?n -wat mei> yan haar zegt,
pl keizer hooren."
ton ^hudde het hoofd: „Ik had niet
!?ar Sedacht, dat zij zoo slecht
Toch is zij het", sneed Gerberga hem
rr..,,, ,heizer moet het weten. Ver-
ïau m"J, '1'es' ^an versloot hij haar. de
Noot hun huwelijk ongeldig verkla-
11 •'ui wordt gravin J«dith keizerin
„Houdt go dan zooveel van haar", vroeg
hij onnoozel.
„Is zij eenmaal keizerin, dan kan ik
van haar wenschen wat ik will Want
slechts door mijn hulp
„Wat, kunt gij haar dan helpen?"
Hij verstond dat alles niet toen kuste
zij hem. „Goede, domme jongen." En toen
greep zij zijn hoofd in haar handen. „Ik
zal het jo in het oor zeggen!''
Het duizelde hem, toen hij hoorde welke
stoutmoedige plannen de geest van zijn
schat je bedacht en een koude rilling liep
over zijn rug hij haar fluisterende woor
den.
„En ikriep hij verschrokken uit,
„ik moet
Zij sloeg hom op de mond. „Wil je wel
eens zwijgen."
„Ik doe hot zeker niet", verklaarde hij.
Lachend haalde zij haar schouders op.
„Voor een kus van mij doet het dan wel
Heribert of een ander" en zij deed alsof
zij wilde heengaan. Hij hield haar tegen.
„En als ik het doel? Wat dan?"
„Niets", antwoordde zij vroolijk en
draaide zich in de rondte.
„De keizer hoort, wat hij weten moet
en zijja. nu, men zal haar in een
klooster stoppen: dat doet geen pijn en
dan ze is er vroom genoeg voor."
„Maar het is onrecht", wierp hij tegen.
„Laffe knecht", riep zij hem toornig toe.
„Ik doe zelfs een onrecht voor u."
„Dal deden anderen en beteren* als jij
ook!" antwoordde zij hoogmoedig. Hij
boog zijn hoofd.
„Zeg mij nog een', wat ik doen moet?"
En nog eens fhrslerde zij het in zijn
oor.
„Weet uw gravin Judith dit? Eu wil zij
hei?"
Zij trok haar wenkbrauwen wat op en
bewoog zo heen en weer.
„Zij is oen zeer voorname dame Zij wil
het dus niet; maar zag het wel graagl
Ach, hoe weende zij en wrong zij haar
handen! Ik knielde voor haar en streelde
haar, toen greep zij m'jn schouders vast
en keek mij aan met een gelaat, waar
van ik schrok.
„Meisje," riep zij, „de keizer moet we
ten dat zij hem ontrouw is!" Ik zeide: ..Dat
gelooft hij niet en wie h?t hem zeg', kost
liet zijn hals. H'j bemint haar zeer!" Toen
sprong zij op, trok haar gouden keten
van haar hals, rukte aan hour haren en
-aq fin" :js.Toq .iceq cTo ism.v op jout Soojg
mint haar", -schreeuwde zij luid. „o. God
in den hemel, wat moet het zijn. als keizer
Hendrik bemint?! En zij is ontrouw
arh, hij zal haar haten!" Eu dan? vroeg
ik toen werd zij gloeiend rood en sid
derde. Plotseling groep zij mijn handen,
trok mij naar haar toe en mompelde: „en
dan Tn haar zwarte oogen Vonken
tranen: „Dan wordt gravin Judith keize-
rinlEcr.st moet do Paus dit ongelukkige
huwel'jk ontbinden."
I..Ta". knikte Evert. ..en wat zeide jo
liaar toen?"
I. W at ik je zoo juist zeide."
„En wil zij het?"
I ..Doe. wat je wilt" zeide ze. mij, „ik
J wil 't slechts niet welen, maar En zij
streelde mij mot haar schoone, witte han
den. Ja, dit cone weet ik, dat ik daarna
van haar hegeeren kan, wat mijn lusten
willen."
„Wat is mijn loon, als ik je help?" vroeg
hij nog.
„Dit", zeide zij en kuste hom op de l
mond.
HOOFDSTUK V.
Toen het bekend werd.
He.t was- hekend geworden en allen wis
ten datdremaal to middernacht een zwarte
ridder door de lango duistere gang geko
men, in do vertrekken der keizerin ver
dwenen was. Velen hadden hem gezien
niemand hem erkend en niemand had het
gewaagd hem aan to spreken, want door
de burcht ging het verhaal, dat de zwarte
ridder de duivel zelf was. Welke sterve
ling toch zou het gewaagd hebben zijn on
reine handen naar de onaantastbare hei-
I'gheid der keizerin uit te steken? Alien
wisten het allen, slechts keizer Hendrik
wist het niet. En nog een.
Maar het volk morde om de ergernis en
in de stad sprak men van niets anders
meer, dan van de keizerin die zoo vroom
geschenen had, bijna een heilige en die
slechts een gemeene vrouw was en echt
breekster. Toen d't bisschop Tagino ter
oore kwam verschrok hij zeer, want hij
begreep dat de zaak door ingrijpen van
zijn kant beëind;g«l moest worden. Nadat
hij lang met zichzelf godreden had, va'lc
hij moed. ging naar zijn keizer en vertelde
licin. wat hij gehoord had. Van te voren
had h j gebiecht en zijn ziel aan God aan-
meeder en meende dat zijn laatste uur ge
komen was. Maar het liep anders als hij
gedacht had. Hendrik begon lo lachen,
toen hij. zijn stotler-redo gehoord had
lo lachen, zooals nog nooit iemand hom
had hooren lachen; hij klopto den bisschop
op do schouders: „Paap, laat schelletjes
aan uw muts maken van lieden of zult
ge mijn hofnar zijn."
„Ik heb geen oogenhlik gedacht, dat het
werkelijk
„Dit durft gij", riep de keizer hem loo
en zijn gelaat werd niet om aan te z:en.
„Ellendig sohepsrl; vevmorselen zal ik io
dat durf je!?"
Hij knarste met de tanden en zijn oogen
fonkelden van toorn. Het scheen dat hij
den ander tegen den grond wilde slaan,
maac slechts ren oogenhlik en toont
wendde hij z eh met eon verachtelijk ge
baar af. „En zij noemde u haar vriend."
Ofschoon do bisschop gaarne nu wos
heengegaan, waagde hij 't niet. want alles
wat hem op 't hart lag had hij nog niet
gezegd.
Tagino was eon heilig priester en bad
oprecht in zijn-hart: „o God. réken hem dit
niet tot zond en straf hem niet voor zijn
hcidenschc. woeste toornHad Tagino
nog getwijfeld, nu wist hij het: „De keizer
beminde zijn vrouw met de volheid van
zijn ziel en zou haar gelooven ondanks