Geen luiaard. TTi-r-r: ..Wal? loop je nog le bedelen?. En ik hel) gehoord, dat je niet lang gele den een erfenisje gekregen hebt!" ..I'al klopt, maar moet ik daarom den li iaard uithangen?" 'n Ironirch bedelaar! Ik sterf van honger goede dame! Hier hel) je een kwartje! Maar hoe komt "t, dat je zoo diep gezonken bont? Tic had dezelfde font als u ik was tr verkwist end. Hij liep mee. Hallo, Hein. waar ren je zoo naar toe? Naar den dokter, 't bevalt me niks, zooals m'n vrouw vandaag is. - Zoo. Nou Hein, dan loop ik met je mee. want de mijne bevalt me al sinds lang niet meer. Haar wijsheid. .Tan: ..Hoe kwam de Sfinx toch aan dien roep van wijsheid, pa?" Pa: „Omdat zij 3000 jaar haar mond had. diclit gehouden." Diagnose. Jantje voelde zich niet goed. en werd door zijn moeder naar den dokter ge stuurd. „Wel kereltje, wat. is er aan de hand?" vroeg de dokter. „Wel dokter", zei het ventje, „u weet wel hoe je je voelt als je niet weet hoe je je voelt. Welnu zoo voel ik mij nou." Hoofdarbeid. Dokter: ..Het is dus voor alles noodig, dat gij allen hoofdarbeid eenige weken nalaat." Patient: „Maar dokter, daar moet ik juist van leven." Dokter: ..Zoo, zijt ge dan geleerde of journalist?" Patient: „Neen. dat niet. maar ik ben kapper." Vriendelijk. Ik heb een certificaat van mijn ge neesheer. zeide een jong acteur tot zijn directeur, dat ik voorloopig niet kan spe len. Dat is goed, antwoordde de directeur, maar daar heb jij hcusch geen certificaat van een dokter voor noodig. Niet voor inenschen van „stand". Politieagent (lot plaltelandsburgomoes ter): 't Is meer dan tijd, burgemeester, dat bet arrestantenhok gerepareerd wordt; schurken van de betere soort willen er heelemaal niet meer in". Een verklaarbare vraag. Een vreemdeling, die bet tuchthuis wil de bezichtigen, had zich in een huurrij tuig daarheen laten brengen en zei bij het uitstappen tot den koetsier: Je kunt me ook weer laten halen. Koetsier: Goed. meneer, hoc lang moot u brommen? Een vraag. Gast (in een restaurant): Is het al eens voorgekomen, dat iemand goed bij je gegeten en gedronken had en niet betalen kon? Restaura Icuh; O ja, mijnheer! Gast: En wat hebt ge met hem ge daan? Restaurateur: Met hem? 'k Heb 'm eenvoudig de deur uitgesmeten. Gast: Zoo, smijt mij dan ook 'r maar uit! Groot gelijk. Ik houd niet van die menschen, die achter iemands rug wat van hem te zeg gen hebben, zeide de zakkenroller, (oen de politie-agent: „Houdt den dief!" riep. Op de theorie. Sergeant (bij de aardrijkskunde les): Die kerel wil liet vaderland verdedi gen en bij weet niet eens waar het ligt. Gegronde klacht. Mijn vlieger wil niet opgaan, klaag de kleine Pietje, en ik maakte hem nog wel van vliegerpapier. Hij had niet meer. Een koopman die zijn waar in de Ma- dridsche straten uitstalt, ziet, dat een caballero in erg versleten plunje probeert een paar sokken onder zijn mantel te verdonkeremanen. Met uw verlof, senor, zegt hij, voor dien prijs kan ik zo u niet laten. Het spijt me zeer, senor, antwoord de de hidalgo, terwijl hij de sokken weer op haar plaats legt, ik kan er onmogelijk meer voor geven. De gefopie veldwachter. Ivunt gij niet lezen? Het vissol hier verboden. Maar goeie man, ik visch i, leer mijn kikker zwemmen. Teerhartig. Mevrouw A. (tot haar vriendin): Mijn hoed is duurder dan van frouw N. Mevrouw B.: Mijn hoed i3 zoo dat iedereen medelijden heeft met man. Zou 't waar zijn. Ja, mannen, den twaalfden ke ik schipbreuk leed, dacht ik, dat 't nj gedaan wasik had 'n dag en 'n op een stuk mast rondgedobberd... liet los van uitputting. ik voelde naar de haaien gaan, de diepte in., tijd maar dieper, een meter, twee i drie meters.... En dan, oome, vroeg Jan. En dan.ik was al vijftien diep, toen kwam ik 'n onderzeeër 't Was 'n kapitein die ik kon en dii mij binnen, anders had je je oome teruggezien." VRAGENBUS. Vraag 4 5. Waarmee vocht men in hoofdzaak vóór de uitvinding van. het buskruit? Antwoord. Als je de geschiedenis goed had nagelezen, dan had je geloof ilt deze vraag niet behoeven te stellen mijn jongen, want dan had je liet ant woord gevonden. Voor de uitvinding van het buskruit was de hoog of kruisboog ren zeer gebruikelijk wapen. Tn do mid deleeuwen heette zij arbalet en de schut ters die ermee gewapend waren heeten Arballettistcn". Als je dit woord nu eens tegenkomt, denk dan aan de boogschutters in vroegere lijden. Deze Arl inliet listen varen zoowel te paard als te voet en had den inderdaad een groote handigheid in hel schieten mot dit verdedigingsmiddel. Nu spreekt men niet meer van vechten, maar van slachting, van uitmoorden en uitroeien en geeft het woord, slagveld: een veld. waar slagen geleverd worden haast een voel te beperkte beteekenis aan, van wat zoo'n plaats in onze moderne oorlo gen is. Het is nu veelal een strijd tegen een vijand, dien men niet of slechts zel den le zien krijgt. Vroeger verslond men cchlev over oorlogvoeren „het strijden en vechten" waarop het hoofdzakelijk aan kwam op kracht en behendigheid. (Doch hierover later meer). Lees nu eens met aandacht na, wat de geschiedenis je leert over het belegeren van een burcht of eiafclijlc slot of.... stad. Vraag 4 6. Wat zijn de moderne Ma- thusalems? Antwoord. Weet je uit je Bijbelsche Geschiedenis niet meer wie Mathusalem was? Mathusalem was een der nakomelingen van Seth en het waren deze nakomelingen, die Oen zeer hoogen ouderdom bereikten, een ouderdom zooals thans niemand dor •ïizen meer borenkf. Wil ik jo eens eenige getallen noemen. Luister dan. Hier zijn er een paar uit de geslachtslijst van Seth Adamszoon. Adam leefde 030 jaar. Seth 012. En os 00r» en Hainan 010. .Tared 062, Malaliol 805. Lamech 777, enz. en de oud ste van alle nakomelingen was Mathusa lem. Deze aartsvader werd maar liefst 306 jaar. TTot ligt dus voor de hand, dat men van alle menschen. die oen buiten- gewonen. Imogen leeftijd bereiken, zegt, dal zij zoo oud als Mathusalem zijn, al alen ze nu ook geen 969 jaar. Moderne Mathusalems zijn menschen, die thans nog zeer oud worden, dat wil zeggen, menschen die verre gaan boven den le. ftüd van den gemiddelden ouden inenst h d. i. voor nu 80 a 00 jaar. Men- fchen van 100 tot 130 jaar bijv. zullen ze- ker tot de groote zeldzaamheden belmo ren én deze oude sinjeuren zouden we ge- .oegelijk kunnen rekenen tot de moderne Mathusalems. Vraag 47. Wat is een Don-Qui- choUische daad? Antwoord. Don Quixotic is de naam van oen boek waarin als held op- doodt een Spaansch Ededmnn, die zich in alle mogelijke onzinnige avonturen vorpf. Een T)on-Quischottisehe daad is d.m ook een onzinnige, idiote, gekke daad, getuigend van dolle overmoed en onbe zonnenheid. zooals wij nog hebben in de uitdrukking tegen windmolens vechten Po schriiver van bovengenoemd werk was Miguel de Servantes Saved ra. een beroemd Spaansch didder, die na een reeks van avonturen als soldaat zich te Sevilla ves- igdo en verscheidene boeken schreef, die ■niet alleen in Spanje veel opgang maak- cn, maar ook in andere landen om d'r buitengewone geestigheid vertaald wer- den. Hij leefde van 1517—1616. De volgende week beantwoord ik de vol gende vragen: Vraag 48. Hoe lang is do Rijn en welk b de langste rivier van de wereld? Vraag 40. Wie is do oprichter van de vr-reaniging ..TTot Roodo Kruis." Vraag 50. Wat beteekent „het zwaard van Damocles" hangt boven zijn hoofd? De Redacteur. CORRESPONDENTIE. Pim Verhuist. Leiden. Zoo Pim, ook een geprobeerd of je in staat 0(ül een verhaaltje in elkaar te zetten? Daar is zeker moeder aan te pas gekomen, zou het niet? Enfin, dat mag wel, temeer daar het de eerste keer is, dat je een ver haaltje maakt, is niet zoo! Ik zal dan ook zoo heel nauw niet kijken en de wil voor de daad nemen. Het schijnt dat in jouw klasse veel jonge schrijvertjes zitten. Eerst Huukjc Niemer, toen Jan Plauvier, nu jij! Jonge, jong, dat belooft wat. Daar zal Mijn lieer pleizier van beleven, zou ik zoo denken. Kijk a.s. Zaterdag eens Pim! Dan zul jo eens wat zien! Dag Pim! Veel groetjes aan vader en moeder! C o r Turk. Lelde n. Wel Corre- tje, kom jij met twee bijdragen tegelijk aan gestapt. Dat is lang niet voor de poes hoor. Maaris dat eigen fantasie? ..Hoe de beren korte staarten kregen", heb ik ook wel eens gelezen, als is het niet precies zoo met dezelfde woorden. Weet je wat, ik zal „Onweder" direct plaatsen en het andere nog eens in petto houden! Weet je wat dat beteekent, vraag het eens op school. Dag Cor! Maak nog eens een mooi verhaaltje maar.... zelf verzinnen. De Redacteur. Zooals Jullie merken zult, komt van daag het slot van dit sprookje en zullen we daarna een begin maken met een ver haaltje dan heet: ..Hoe liet Piet verging". Hierin schets ik liet leven van een jongen, die niet loeren wou en daarom naar kost school móest maar hier door zijn slecht gedrag werd weggestuurd enten slotte door „schade en schande" wijs ge worden zelf vroeg om te mogen „leeren" er. toen door zijn goed gedrag en vlijt weer goed maakte wat hij eerst bedorven had. Deze gedachte heb ik uitgewerkt in twaalf hoofdstukken. En nu een vraag aan alle goede teekenaars of dichters onder mijn lezers. Wie van jullie een passende tcekc- ning kan maken bij ieder hoofdstuk of een passend versje, krijgt van mij cadeau een mooi inktstel. Oom Wim. DE REUS EN DE HOUTHAKKER. Een sprookje van Oom Wim. XII (Slot). Nog worden drie zakken gevuld. En thans zullen ze verder zoeken en zien of cv soms nog meer hier verborgen ligt. En zie, er ligt nog meer. Eén der schooiers heeft de deur ontdekt, die toegang geeft tot een anderen kelder. Kom eens hier Jan, wat ik hier weer vind. Ik zie hier een deur in den muur en naar de spinnqwebben en het stof te oor dcelen is deze (leur in jaren niet open ge weest. Wie weet wat hier achter verhor- gen ligt. En Jan komt en met vereenigdc krachten wordt nu getracht deze deur te forceeren. Tot eindelijk het verroeste slot open springt en.... wat zien ze? Ze kunnen hun oogen niet gelooven. Hier vinden ze een completen wijnkelder; meer dan duizend flessohen, gerangschikt in aparte hokken, waarboven nog eventjes zichtbaar is, het merk der wijnon, 3at ze bevatten. Dat is het, wat thans lum aan dacht weer vraagt. Komt, jongens, laten we dezen vondst rustig laten, waar ie is. We komen hier wel terug en zullen dan geen handen tc kort komen. Let maar eens op, als wij dadelijk in hot dorp zijn, dan is al les op stelten. Ik ken mijn luidjes wel. Als een loopend vuurtje is onze ontdekking verbreid. Ik wed (lat op het oogenblik geen oud wijf aan d'r spinnewiel zit; als men nu nog hoort van deze ontdekking, dan zal iedereen mee willen en zullen zelfs de veldwachters het niet beneden zich ach ten, om hier rond te neuzen en mee op te ruimen en elk spoor uit to wisschen, waar eens de eenzame zonderling; de gevreesde roovers en ten laatste de reus en loover- naar woonden. En Jan had gelijk! Zoals hij zei, ge beurde. Toen de drie mannen met hun kostba ren last weer hij den burgemeester kwa men, stond de straat reeds zwart van het volk om getuige te zijn van wat Jan de Houthakker had in 't bosch ontdekt, en om wellicht een woord op te vangen, van do geschiedenis van dien reus en toove- naar, die daar in 't midden van 't woud op zijn eenzame burcht woonde. Jan was een held thans! Toen hij aankwam mei zijn twee kornuiten, die den wagen duw den, ging men haast eerbiedig op zij, en keek hem aan. alsof er reeds iets wonder baarlijks aan hem zelf ook te zien was. Was deze man zelf „geen raaf" ge weest? liet leek zoo vreemd en zoo onge looflijk haast. En toch was het waar. Jan had het tegen den burgemeester zelf ge zegd en de burgemeester had liet verder verleid, en zoo was het verder gegaan van mond tot mond en nu.... stond het heele dorp overeind: nu keek men tegen Jan op, als tegen een held, die haast aan den burgemeester gelijk was, nu wilde ieder een mee naar hot woud en helpen en dra gen enzoeken enzien waar hij woonde den gevreesden loovenaar, voor wien ieder dorpeling bevreesd was en uit den weg ging. En nu zullen we eens praten, Jan! De uitkomst heeft bewezen, dat je gelijk hebt gehad. Hoe zullen we doen met het gevondene en met hetgeen nog te halen is. Je weet wat ik zei: do helft voor jou, de andere helft voor de gemeente, wat de armen ton goede zal komen. Mij dunkt burgemeester, dat we moesten wachten, tot alles gehaald is wat er ligt verborgen. Ruw geschat, liggen er misschien 1000 flessclien wijn en die waarde kan ik evenmin bepalen, als de waarde van het eourl en zilver en diamant, wat liïer vóór ons ligt. Goed, Jan, zoo zullen we dan doen! Het is onnoodig werkvolk te vragen: het halve dorp; alles wat beenen heeft om te loopen en armen aan 't lijf om te dragen, wil mee gaan. Dat is goed burgemeester, des te eer der zijn we klaar en in alles opgeruimd en met den grond gelijk gemaakt. En zoo geebeurde het. Honderden to gen het. bosch 'in en gingen in koortsigen haast om te zien, langs het slingerend voetpad, dat thans zich nauwkeurig af- teekende door het ontoegankelijk woud en die honderdpn werkten mee en droegen meer dan duizend flessclien wijn, van kostbare waarde naar de karren, die aan den zoom van *t bosch te wachten stonden en meevoerden alles, wat maar eenigszins waarde had. En allen namen mee als aan denken het een of ander verkoold stukje hout of steen van eenigszins vreemden vorm entoen? Wie eenige jaren later de plaats zou betreden hebben, waar eenmaal de burcht stond, zou goed hebben moeten zoeken om deze plaats te ontdekken. Laag kreu pelhout en onkruid, dekt den woesten grond: alleen een boom staat boven het struikgewas uit en laat zijn takken han gen, als treurde hij om een vriend, die hier eenmaal woonde in zijn burcht en gevreesd werd door allen als reus «n foo- vonaar, en die alleen door den houthak ker verontrust werd op zijn erf, wiens schatten thans hem en de armen ten goe de komen. En de houthakker? Toen de burgemees ter dood was en begraven werd, Jan zijn opvolger en er is geen arme in (1e buurt, en eeen wees in het dorp, die in den hout hakker van weleer geen tweeden vader Vindt bij is in trouwe een vader voor zijn gemeen lenaren. Onrechlvaardig goed gedijt niet. Van Dalen was winkelier in vleoscliwa- ren, boter, kaas enz. Zijn zaak ging goed. Op zekeren dag werd zijn zoontje Jantje geboren. Na een paar jaar Marietje. Toen Marlet jo drie jaar oud was, kreeg ze nog een broertje en dit baasje werd Willem gedoopt. Maar omdat hij do jongste was, noemden vader en moeder hem altijd Ben jamin. Jantje en Marietje noemden hem ook altijd Ben. De kinderen groeiden flink cp en waren gezonde eters. Menig lekker hapje uit vaders winkel verdween in hun mondje. Zoo gingen eenige jaren vafi ge luk en vreugde voorbij. Van Dalen vond, dat hij met den tijd mee moest gaan en dat hij zijn winkel moest lateen vergroo- ten. Dit gebeurde en na een maand of drie van getimmer was de eenvoudige winkel een moderne zaak geworden. In de étalage lokten allerlei heerlijke vleescliwaren. De kosten van de verbou wing waren echter niet meegevallen. Tel kens onder do verbouwing had van Dalen dit of dat gezien en (lat moest er natuur lijk bijgemaakt worden. Maar Van Dalen dacht: „De zaken gaan goed; ik zal het er wel weer hij verdienen". Maar (lat was het geval niet. Van Dalen raakte in geld verlegenheid. Toen hij er over nadacht, hoe hij zich kon redden, stapte de Ruiter, zijn buurman, bij hem. binnen, met de vraag of van Dalen niet een duizend gul den voor hem wilde bewaren? Van Dalen had een brandkast en de Ruiter niet en daarom was hij bang geworden, dat het geld gestolen zou worden, omdat men te genwoordig zooveel van diefstallen hoor de. Hij toekende het biljet en de Ruiter vertrok. Daar zat Van Dalen nu met dui zend gulden bij zich en hij mocht er niet aankomen. Opeens kwam (le huishoudster van de Ruiter binnen. „Van Dalen, wil je meteen meegaan?" vroBg ze, „want do Ruiter heeft een beroerte gehad". Hijging dadelijk mee en Van Dalen had echt me delijden met den man, die zoo kort gele den nog gezond bij hem was geweest en r»u voor dood op zijn bed lag. De huis houdster ging dadelijk den (lokter roepen. „Hé, was ik toch maar thuis bij mijn vrouw en kinderen", dacht Van Dalen Hij gevoelde zich niets op zijn gemak. Maar op dat oogenblik kwam de duivel hem bekoren. „Pak het bewijs maar uit zijn portefeulle", zei de duivel, „niemand hoeft het te weten. De Ruiter is nu toch dood. Morgen komt de familie het geld halen en als ze het bewijs vinden, moet je het geld teruggeven. Jo licht het noodig", Ja, rlat wast waar. Van Dalen had het gsld ook noodig. Maar wat zou zijn vrouw zeggen? „Och, die hoeft, het niet te weten, sprak de duivel. Toe pak liet maar. Je kan het nu doen." Van Dalen bezweek voor de verleiding. Hij pakte het bewijs uit (le portefeuille en ging naar huis waar hij het bewijs in de kachel wierp. Van Dalen kwam er nu weer een beetje bovenop. Hij kon nu toch al vast de kosten van de ver bouwing betalen. "Maar hij was toch niet meer dezelfde man van vroeger. Als (le kinderen aan het spelen waren en ze maakten een beetje leven, dan werd Van Dalen kwaad. Zijn vrouw wist niet wat haar man had. Zondags ging hij niet meer naar de kerk on te biechten of te Commu nie gaan, deed hij niet meer. Maar Van Dalen zou de straf ondergaan. De rood vonk heerschte in liet land. De drie kin deren, Jffti, Marietje en Willem kregen nu alle drie roodvonk. Moeder verzorgde hen raef eigen handen. Jan en Willem bleven iri het leven, maar bij Marietje ging dat niet. Van Dalen leed er onder nu zijn eenigst dochtertje ging sterven. „Huilt u maar niet vader", zei Marietje, „later ko men we allen samen in den hemel". Een paar dagen na de begrafenis van Marietje kreeg moeder ook nog roodvonk. Eenige dagen zweefde ze tusschen leven en dood maar eindelijk kwam ze er weer boven op en werd do ziekte wat minder. Maar ze was toch nog erg zwak. Een tijdje daarna werd aan de overkant, waar Van Dalen woopde. een groot huis verkocht en dat werd nu oen groote winkel. De menschen liepen nu allemaal naar den grooten win kel en zoo verdiende Van Dalen niets meer. Ze moesten nu in een klein huisje gaan wonen, omdat ze van de weinige verdiensten niet meer kón den "leven. Van Dalen werd nu knecht bij den winkelier, die tegenover hem had gewoond. Bij do begrafenis van Marietje had zijn vrouw nog getracht hem er toe over te halen mee naar de kerk en te Communie te gaan, maar Van Dalen wist wel, dat iemand, die niet voornemens was het ge stolen geld terug te geven toch niet te Communie kon gaan. Eens op oen avond, was Willem zijn ca'echismusles aan het leeren. Het was de les over het zevende gebod. Toen zijn moeder vroeg: „Noem eenige zonden van onrechtvaardigheid", ontwoordde Willem ving achter elkaar. Toen sprak zijn vader: ..houd je mond toch jongen, ik kan zoo niet lezen". Maar moeder antwoordde: „Willem moet mor gen zijn les kennen op school". Maar va der werd kwaad en ging weg. Eens op 'n Zaterdag zei vader: „Ik ben te biechten geweest, vrouw". Nu moesten ze natuurlijk sparen om de duizend gulden terug te geven. Maar na drie jaar gelukte het hun toch. Van Dalen ging nu ook weer eiken Zondag naar de kerk. Na een paar maanden richtte de winkelier v/aar Van Dalen knecht was in een ander gedeelte van de stad een winkel op en Van Dalen kon nu do winkel overnemen, wat hij dan ook deed. En nu was het gezin woei' even gelukkig als vroeger. Van Da len had een goede les gehad die hij zijn geheele leven niet vergat. Onrechtvaardig goed gedijt niet. Johanna Breuring, Ma red ijk 86, Leiden. Wie niet hooien wil moet voelen. Ineke was dol op boodschappen doen Ze vond het heerlijk nis ze met Moe mee mocht, maar haar ideaal was, alleen eens een boodschap te doen. Dit mocht ze ech ter niet, daar Moo bang was voor onge lukken en Ineke zoo vreeselijk onvoorzich tig en wild was. Ze had er al zoo dikwijls op gevlast, maar altijd zei Moe: Ga maar met Lientje mee. Maar eindelijk zou dan haar wensch vervult worden. De dame, die naast haar woonde had een dochtertje een jaar ouder als Ineke. Elly deed al tijd boodschappen voor haar Ma. Ineke ging liier dikwijls op visite om met haar te spelen. Op een middag, (lat ze weer kwam, had Elly haai' voet bezeerd en kon niet loopen. Haar Ma had juist gebrek aan thee en vond het een uitkomst dat Tngke kwam. die ze dan ook dadelijk vroeg even thee te halen in den winkel om hoek. Ineke straalde van pret en haar begonnen te schitteren. „Nu ben ft eens in de gelegenheid een boodschs doen en als Moe hoort, dat ik 't zoo kan, laat ze 't mij misschien wel doen", (lacht ze. In de gang riep 1 Ma haar nog na: „Je mag toch wel ij Moe", maar Ineke deed of ze 't niet en herademde toen ze huilen stond nog langs haar huis en dan was del vrij. Als een pijl uit een boog sch« langs huis, ~ter.jvi.jl ze met schichtige keek of Moe niet voor 't raam zal, haar zeker zou terugroepen. Neen, g dig, er zat niemand. Om den hoek j men, huppelde ze vroolijk stoep op i af. Plotseling kwam er een fiets in li lijk snellen vaart aan. Ineke schrok Let bellen en struikelde. De fietser zijn vaart niet inhouden en ging par over haar beentje. Ze kon niet meet staan. In een auto werd zij naar liet kenhuis vervoerd en Pa en Moe terstond van het geval verwittigd, schrokken beiden erg en gingen vlug 't ziekenhuis. Voor deze keer kreeg geen straf, omdat ze genoeg straf bal de pijn in haar beentje, maar Pa „Zoo zie je alwaar: Wie niet hoorn moet voelen. Als je gehoorzaam ge» was en netjes thuis was gebleven, t dit niet overkomen." Langslaapstertje gsn.ezcn. Lucy was een aardig meisje. Wel ze als eenig dochtertje door moeder oudere broers verwend, maar daarom ze niet nukkig of vervelend. Intege: zr was vroolijk en opgeruimd van Maar ze had één gebrek. Ze hield do! van lang slapen en was 's morgens I niet uit bed te krijgen. Als Mie de n.oid 's morgens klokke zeven op haar merdeur bonsde, riep Lucy wel „Ja, ja, ik sta al op", maar gewon deed ze het niet. Als Mie nauwelijks hielen gelicht had, zuchtte ze eens, d de zich om en sliep weer in. Wanne dan tegen achten wakker werd, schrok vloog uit bed, kleedde zich haastig, wi te zich ternauwernood en holde .naar neden om nog op tijd aan het ontbijt zijn. Want om acht uur precies wei ontboten. Vader was er op gesteld, dï allen om 8 uur beneden kwamen, wilde zijn kinderen altijd graag nog goeden dag zeggen, voor hij naar do raar zijn fabriek ging, want eerst avonds laat kwam hij weer thuis. Geen wonder dat vader altijd mop rle, als Lucy laat of soms in 't geheel verscheen. Hij had haar al dikwijls zegel: „Lucv, ik wil dat jo 's morgen» lijd beneden bent. Je weet. ilc ben de I.celen dag weg en als ik 's avonds kom en 'k zie je dan voor 't eerst, di niet pleizierig voor me. En wat is dij voor een jong, stevig meisje, om zoo te slapen, foei je moest je "schamen", vader zoo tot haar sprak beloofde zo en- was van (le beste voornemens boo maar, o, als ze 's morgens warm ond* wol lag en ze moest eruit, dan kon maar niet toe besluiten en draaide telkens en telkens weer om en difa dommelde ze weer in. Vader en moeder vonden 't verrt en zonnen op een middel om hun doel tje die luiheid af te leeren. „Weet je® zei vader, „als we 's morgens ontb hebben, neemt Mie vlug af en als bel juffertje dan beneden komt, zal ze opkijken. Ze moet dan maar zonder bijt naar school, wie niet hooren wil voelen." En zoo gebeurde het. Toon den volgenden morgen om kwart over» met slordig gekamd haar beneden k* zag ze met verbazing dat de tafel f afgenomen was. Wat was dat? Ln op buffet stond uiets voor haar klaar, kast was dicht en afgesloten Zouden expres gedaan hebben? Ze ging met bef gezicht naar Mie en vroeg haar de sleutels van de kast. Maar Mie t zich van den domme. „De sleutel, 1 uwer dat ik de sleutel liep, nee hoor mot uwes bij Mevrouw vreze." Nu 1 had ze niet van terug. Moeder, die den dokter 's morgens lang moest kon ze niet storen en ze zou 't ook gedurfd hebben. Want maar met een maag naar school. Maar dat viel nid 's middags had ze hevige hoofdpija- liet echter niets merken, maar kre$ vrceselijke kleur, toen ze Piet tegen zag knipoogen. Maar 't was een g°el geweest; 's anderendaags was Luey kwart voor acht beneden. De broers P dcii haar geducht en Piet vroeg zei», de sclioone slaapster bekeerd, nu da me lol." Maar vader knikte haar goeo» rend toe en Mie sneed mei een gh>* gezicht een extra dikke plak koek Lucy op voorwaarde tenminste, dat haar voornemen zou volharden. b°. deed ze!W

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 12