kalender der week -L VB Als niet anders wordt aangegeven, eft in deze week iedere H. Mis Gloria e Credo en de gewone Prefatie. ZONDAG 7 Juni. Feestdag der A 1- vbeili gste Drieëenheid. Mis: a e n e d ic t a sit. 2de gebed en laatste Liigebe v. d. Zondag na Pinksteren. ?refatie der Allerheiligste Drieëenheid. (leur: W i t. 't Verheven Geheim der Allerheiligste jrieëenheid, één God in drie Personen, [UDiiep wij met ons zwak menschenver- iiand niet begrijpen B'-engen wij het heer- koffer van ons geloof, vandaag vooral, reien wij door een echt Katholiek geloofs oven den Vader, Zoon en H. Geest, de AU ,rheiligste Drieëenheid en onverdeelde tënheid. MAANDAG 8 Juni. M i s v. d. H.H. B o- jfaci us en Gezellen, Martelaren, 'alroon van ons Bisdom. (Wegens het 'iölèsteroctaaf verplaatst van 5 'naar 8 Euni). Sapientiam (Zie in het Eigen der I«iligen van het Bisdom Haarlem op 5 runi). Geen Credo. Kleiu-: Rood. Te Kyrton in Engeland geboren, stak Vinfried, later Bonifacius creheelen, vol ielenijver, over naar ons Vaderland en aBdde te Wijk-bij-Duurstede in 716. Daar arbeid zonder vrucht bleef, keerde hij vp in. hetzelfde jaar naar Engeland terug, inder gunstiger omstandigheden en met lauselijke zending predikte Bonifacius een iaar jaar later in hel land der Germanen, laden dood van den H. Bisschop Willï- ii'oi'd. nam Bonifacius de zorg op zich van iel TJtreehtsche B:sdom. Op een vorm eis werd hij met zijne gh-el'pu nalri het egenwoordige Dokkum door een bende leidenen overval'en en gedood 5 Juni 755. DINSDAG 9 Juni. Mis v. d. Ie Zen- lag na Pinksteren. Bomine. Geen Jloria, geen Credo. 2de gebed v. d. H H Primus en Felic-ianus, Martelaren. K'eur: Sr oen. Ook mag gelezen worden een H. M's v. H.H. Primus en Felicianus, Gmventaam. Ie gebed v. d. 1ste Zondag na Pinksteren; Irie A Cunctis (ter eere der Heiligen"). Jéen Oerlo. Keur: Rood. WOENSDAG 10 Juni. Mis v. d. dar gar- it a, Koningin, Weduwe. Cog- svi. 2de gebed-A Cunct's. 3de naar keuze d, priester. Geen Credo; K'eur: W i t. Margarita, gemalin van Malcolm. Ko- ling van Schotland, oefende op haren chlgeneot zulk een invloed uit, dat zij >m maakte tot een der deugdzaamste ko- jingen van Schotland, die zich beiiverde mi overal godscl'enst en reehtvaardig-he'd doen h'oeien Haar huwehjk werd geze- end met acht kinderen, die zij met moe- «rlijke liefde zelve ouderwees en de begin gen van den godsdienst leerde. Streng (oor zich zelve een leven leidend van ver derving en boetvaardighe"'d., was zij vol HG en liefde voor hare medemen- ïlien, vooral voor de armen, in wie zij fesus Christus eerbiedigde. Elke' geïëgen- dd greep zij aan om hen fe troosten, te klpen en te ondersteunen 'n hun nood. DONDERDAG 11 Juni. Feestdag v. Allerheiligste Sacrament, lag van Dpvotie. Geen verp'ichtincr van fisliooren. Mis: C'havit Sequens: Lauda on (in gelezen H H Mussen onder het Iclaaf niet verplichtend) Prefatie ai> Kerst m i s. Kleur: W 1 t. Herdachten wij op Witten Donderdag de Qsfelling van het Allerheiligst Sacrament, «laag vieren wij het bezit v. d. H. ïurtiaristie. •,Er is geen volk, dat zijn goden zoo di'cht i zr'ch heeW. al-s onze God tegenwoordig ïs lij ons." (H Thomas in de getijden der 1 Kerk). Richten wij onze oogen on den verborgen od oneer altaren; laat Hü zijn onze da- jdiiksche Spijze, ondat Christus in ons 0 wij in Christus één, deel mogen hebben li de vrucht der vevloss'ng. d.ï. het eeuwig even (Graduale. A'le'nja-.vers en gebed). VRIJDAG 12 Juni Tweede d a g o 11- fr het Octaaf van Het Aller- Oligst Sacrament. Mis als giste- ui. 2de gebed v d. H. Odnlnhus (z>e in pwii der Heiligen v. h. Posdom Haar- em). 2de v. d. H. Joannes. 4de v. d. H.H. bs'lidps. Cyr!nns. Nabor en Nszarhis1, Melaveu. Prefatie van K er-st- rts Kleur: Wi t ZATERDAG 13 Juni. Derde d a g o n- °T het o-ctaaf. Mis als eergisteren. celled v. d. H. Anionics Prefatie fn Kerstmis. "KleurW i t. AIR. M KOK. Pr Spoedig bereikten wij met een kleine motorboot de 600 Meter lange bonten pier j" stapten ruim half 2 aan wal, onder de vpsners van Maria's Tenhemelopne- jit'ig. Dat er uit onze harten een innig Po Gratias en, stil dankgebed opsteeg [®or 0nz_e behouden aankomst in het dier- Missiegehied is eigenlijk overbodig reen. Aan 't. landeinde van de pier pr welkom de ons Men. Scbreiner zelf en ?f waren we in druk gesprek gewik- met^ deze vriendelijke menschen. Zij *rpn misschien nog meer ontroerd dan NI- „Zoolang reeds," zeide mijnheer fireiner, baden wij om nieuwe Missio- -ssen, en zie, eindelijk ons gebed ver- r£or' Toen wij spraken van Zusters en °eders en pensionaten, toen drong hij n. Ja, Pastoor, als U een pensionaat en ooi opent zult. IT eens zien,-hoe de leer- ,0 i Zll"cn toestroomen. Heusch, de ii e „Menschen waren in de wolken. j,onr Verte£Gnwoordigden de Europea an nli, Europeanen (Indo's). Chinee- I hier, want er woont slechts L Ehin. gezin in Muntok, maar ren lm«.menschen- Zoodra we onze hand- iar' ^adden. werden we per auto op. 1® Gouvernemcnts-pasanggrahan 'öenwr ge^)rac^t om e®n nacht te lo- hc zou^Gn zoo gaarne de H. Mis P 15 Aug., maar de Miskoffer stond in de laadprauwen. Er mot mijnheer Schroiner over gesproken. Ja, die koffer van avond nog krijgen, zal moeilijk gaan. De prauwen kunnen eerst bij vloed bin nenkomen en dan nog zijn ze verzegeld, worden pas morgen door den tolbeambte geopend. Maar de douane is Katholiek, dus maar eens gezien, 't was bijna 6 uur. Zou O. I. Vrouw ons nu in den steek la ten, na geheel de reis en aaukomst zoo zichtbaar onder haar bescherming geno men te hebben, alle datums op haar fees ten? Neen, dat is niet mogelijk. Mgr. en broeder Gerard naar de haven en niet lang daarna kwamen ze reeds terug. De prauwen waren al binnen en de ambte naar had gezgd: ..Haal maar uit. Pastoor, wat U wilt", nadat hij het zegel verbroken had. Dien avond zaten we gezellig te pra ten in liet huis van mijnheer Sehreiner en familie en werden plannen besproken. Toen we hoorden, dat er 'n 80 Katholieken woonden zonder Kerk, besloot Mgr. aan stonds tot het houwen van een eenvoudige .kapel, en als het Icon. met Kerstmis inwij ding. Hoe het plan werkelijk ten uitvoer kwam. zal ik later vertellen Den volgen den morgen om 7 uur Tnechlhooren.én om half 8 las Mgr. do H Mis. hield een korte toespraak en reikte ons en verschillende anderen de H. Comm. uit. Er waren, on danks het onverwachte toch nog 'n 35 men schen in de H. Mis (in het huis 'an den Catechist). Het had aan lijd ontbroken om allen te waarschuwen. Nu druk in de weer om voldoende autobussen te vinden voor het vervoer onzer bagage, 's Middags waren er reeds 'n stuk op wal op weg naar Sambong, 'n gedeelte kwam eerst eenige dagen later, 's Middags om 2 uur na hel diner reden ook wij in 2 Fordjes weg, hadden onderweg wat bandeupech en kwa men eindelijk na veel zoeken, en dwalen in volslagen duister 's avonds om 7 uur in onze Statie, waar Pater Vcrbrugge ons verwelkomde. Vrachtauto's waren nog aan 't uitladen, eerst moest dat geregeld worden, malar eindelijk konden wp naar binnen gaan en uitrusten. Nu kwamen spoedig de Chineesde Catechist, de on derwijzer en de kok met hun vrouwen en de interne jongens, de sinfoe's (pastoors) en sjonkons (broeders) bemeten- de sin foe's met kniebuiging en heffen der hand boven het hoofd. De jongens spraken meest Hollandseh, doch zielig was het geen woord te kunnen zeveren tegen de groot'3n. We kenden nog geen Maleisch of Clii- neesch. We lieten ons het sojjper goed smaken en praatten nog wat na. Pater Verbrngge ontvouwde z'n plannen: Mgr. al 's Maandags met P. Verbruege op reis ('t was nu Vrijdag), Avi.i de school in, dus aanstonds druk werk. Dien nacht moesten we ons behelnen en ook nog de volgende, want onze bedden waren er nog niet. kwa men pas 's Woensdags. Dat vervoer van Muntok naar Sambong kostte ons eventjes 300.nl. 30.per auto.» Of 't ook goedkoop is on Bangka. We waren aange komen, de reis was volbracht: onze porte- monnaie was peruke duizenden guldens lichter. Alles bij elkaar kwam de tp.ïs alleen ons ieder (e staan op bijna 1000 gld. oudcöiks de kortingen. Rekent daar nu even onze uitzet bij. Er is dus al oen kapi taal noodig. voordat een missionaris goed en wel in z'n missie is. WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT. (Ie helft Juni). Nadruk verboden. De ëmelteuplaag houdt aan, zij teistert akkers en weiden. In de open gebleven poortgaten van het aardappelland vindt de boer des anderdaags tientallen wurmen" in een enkel gat: bij een anderen boer zijn de poters aangevreten; bij een derde zit het- weiland „stief" van „wurms". He! Pa- rijsch groen blijft hei aangewezen middel: per H.A. 1 K.G. vermengd met 25 K G. tarwezemelen, waaraan toegevoegd 15 a 20 L. water. Voorzichtig met het giftige goed je. bij het uitstrooien en ook overigens! Wel is gebleken, dal de doodsoorzaak bij de in een Friese! plaatsje gestorven kin deren niet Parijsch groen is geweest, zoo als eerst vermoed werd. maar een zwaar vergift is het niettemin. Houd doek voor mond en neus; laat in de bestrooide wei de eerste 14 dagen geen vee! Wees voor zichtig met al de chemische preparaten, die steeds meer in land- en turn- en ooft bouw worden aangewend. Wat een bo terbloemen dit jaar in de weiden. Koste lijk gezicht voor de toeristen, maar voor den boer minder gewenscht: het vee eet ze niet. Hebben ze ring geen zaad, of klem- krachtig zaad gevormd, dan is afmaaien bet middel. Hiermee niet getalmd! En laat ook de bestrijding van de herik, als uw akkers hiermee bezet zijn, niet achterwege, 't Kost tijd en geld-, maar 't geeft u groot voordeel. Gebruik ter bestrijding poeder- kainiet, in den vroegen morgen, als de dauw nog op de planten DM, en zonnig weer is te wachten. Ook-besproeiing met ijzervitriool (15 a 20 procents-op-lossing) is een goed middel; dit doodt de klaver of lucerne niet en kan overdag worden aan gewend. Als ge fijngemalen kainiet ge bruikt, och, bezig dit. dan tevens tegen de lastige distels of stekels, die er veel te veel in uw weiland staan. Strooi bet, als ze nog nat. zijn van dauw. Neen, ze- zijn in eenmaal niet weg maar als ge volhoudt, hebt ge succes. Doet ge niets, dan breiden ze zich uit. Dr. De Bruyn, directeur van het Proefstation te Wageningen, geeft een goeden raad aan hen, die op hun zand gronden afwijkingen zien in den groed en de ontwikkeling der gewassen. Veelal ziet men ze nu het best. 't Kunnen verschijn selen zijn van de Hoogbalensche of zure ziekte, of van de Veenkoloniale ziekte; de eerste zouden wijzen op een te zuren bodem, de laatste op het tegenovergestelde een te alcalische bodena. Merkt men zoodanige verschijnselen op, dan zende men nu een grondmonster naar 't proefstation ten onderzoek (kosten f2,50); men komt dan tijdig te weten, hoe in 't najaar bemest moet worden. In den tuin: Alle planten, zoowel koude als warme, mogen nu op de perken ge bracht worden. Maak ze eerst goed nat, vóór ze uit de potten te nemelize lijden dan bet minst. En maak de perken zelf ook goed nat. Geef uw palmen, a's ge. die hebt, een goede standplaats; eenigszins be-., schaduwd, geen felle zon en obk zoo min mogelijk wind. Alleen bij gunstig weer mogen de palmen naar buiten gebracht worden; te voren de bladeren goed afspon- sen en afgieten. Verzuim niet. bij droog weer uw perziken te gieten; maak daartoe een kuiltje om den stam. eu bedek dit daags met waf. mos. Zaai nu, als ge vóór den winter bloei wilt zien, Primula Gh'nensis; in een schotel me! zuivere blad- aarde; het zaad een beetje ondersfrooien, de aarde vast aandrukken en vochtig hou den. Mozaïolc of kleurenperken kunnen den geheelen zomer tot in October mooi blij ven. 't Komt er op aan, hoe ze aangelegd worden: men heef! de kleuren: rood, licht en donkerrood, bruin in soorten, grijs, bont, geel, enz. De plaatsing moet zóó zijn. dat elke kleur goed uitkomt, b.v. rood bij geel of wit of blauw. Worte'eu en sla die nen we, zooals den vor'gen keer werd op gemerkt, telkens te zaaien, maar om ze aan den groei te krijgen, is niet altoos, als het sterk droogt, gemakkelijk. Eerst spitte men den grond goed om; dan nat maken; een dag laten laggen, opdat het vocht goed doorlrekke. Na het zaaien een mat er over leggen; men neemt deze weg als het zaad opkomt, dan nog eens gieten. Dit. geldt natuurlijk niet, of niet zoozeer, voor lage en zware gronden. Wij heb ben al veel -onweer gehad: onweershu en kunnen veel schade veropvzgken; aan kropsla, bloemkool en andere eroenten, en aan bloemen. Er is heel weinig tegen te doen. Pa'men en andere plan hen met zachte b'ad eren kan men omleggen; an dere kan men vastbinden tegen den harden wind; ramen kan mep tegen hagel bescher men door matten op te leggen. Laat van uw erwten een hoekie staan voor zaad- erwten of droge erwten! Hebt ge den grond straks noodig, pluk ze dan irf. en hang ze op een heg te drogen; keer ze nu en dan om. Maar denk om de musschen, want diie konden u met oogsten wel eens vóór z'jn. C. B. ALS MOEDER WACHT. Tegemoet gaan, mensch, ben je nou?. Met '11 linksche beweging draaide de bonk- van-'n-man de schouders en keek weife lend door 't beslagen ruitje, waarvoor de sfijf-gestreken gordijntjes blarikten, en on bewust, maar met 'n mildere, uitdrukking in haar vragende oogen, volgde de vrouw dien blik. Buiten witte 'l sneeuwboscli in starre, 'zilver-glinsterende onbeweeglijkheid; een liquide sluiering van wit, waarin stammen en takken vervaagden tot onbestemdheid, zich enkel doende vermoeden door 'n flauw omlijnden rimpel of lieuveling, die schaduw neersloeg. „En toch, vader...." „Kom, vrouw, geen dwaasheid. Je ziet toch, dat de heele boel ingesneeuwd ligt, greppels, kloven, alles". „Juist daarom", deed ze bedrukt, „ver beeld je nu, als-ie 'ns kwam. Je weet toch, dat-ie bij 't heengaan zei; „Precies over vier jaar". „Jongenspraat", minachtte de man en klopte met meer geraas dan noodig was z'n pijp uit op de richel van 't. comfoor. „Hij is onderhand ouder en wijzer gewor den en zal drommels goed inzien, dat hij zich met die sneeuw niet op pad naar hier kan wagen, en, zoo niet, dan zullen ze hem ginds*verder omlaag, wel inlichten." „Zou 't?" Ze was opgestaan, 't maar half eens met z'n woorden, die haar de zorg om den jon gen toch niet vermochten weg te praten. „D'r komt wind op, hoor je 't luik van de schuur niet klepperen. "Wacht, 'k zal eens gaan zien." „Dat vrouwvolk toch", boofdschudde de man, haar naziend, en stopte zich brom mig 'n nieuwe pijp. Hijhij wist al van dat luikvan alles. In gedachten zag hij Leen nu achter 't huis staan, de handen krampachtig om 't houten hekje, en zóó turend strak voor zich heen, den kant van 't sneeuwbosch uit. En toch, wat gaf 't, wat gaf 't. De jongen, als hij maar één grein ge zond verstand had, zou langs „zoo'n" weg niet komen ,daar was hij minstens zoo ze ker van als van zich zelf. A,an 't houten hekje stond ze, rechtop en onbeweeglijk, als 'n vreemd-eenzame figuur, uit marmer gehouwen. En door haar moegetobde hersens, waar dag aan dag van 't eentonig leven dezelfde vraag gistte, klonk 't ook nu. Zou hij komen? Zou hij? En dan weer heel zeker opeens: Waar om zou hij niet komen, als hij 't toch be loofd had zoo stellig. O, ja, dat.... dat wist ze nog zoo goed! Nog hoort ze den zoeten klank van de kinderstem, dien ze nadien jaar in jaar uit vastgehouden heeft als 'n wondermuziek. ,,'k Beloof het, moes, op den dag af kom ik. kom ik." Nog ziet ze 'm staan, d'r kleinen, cor- daten vent, die in de stad 't vak ging lee- ren; den reiszak over den rug, de dikbe- spijkerde schoenen aan. Wat bij glunder de; o, hoe trotsch hij was, dat hij voor 't eerst alleen zoo ver zou gaan. Enkel, toen zij hem kuste, toen ze hem maande, braaf te blijven, hadden even z'n lippen gebeefd, of hij iets moeilijks wegslikte. Dan was hij gegaan, kleiner en kleiner wordend voor haar blik, tot 't bosch hem,opslokte en z'n schaduw. Ach, die herinnering! Haar oogen ver teederen, 't voelt vochtig in de hoeken, als floersde er 'n verraderlijke nevel. Maar ze beheerschte zich en keerde langzaam op haar schreden terug naar binnen, waar 't kacheltje snort met knus-intieme knapge- luidjes, die in den schemer sprookjes doen opbloeien van moederangsten en eindelijk weerzien Nee, vader had gelijk, hij moest wel ge lijk hebben, 't Kind zou wel gek zijn, als 't nu In 't aandruilend donker woelde ze. in 't groole, ouclerwelscke bed, welks massief eiken paneelen voor haar dwaalblikken op rezen als dreigende, grauwe monsters. Stil en geluidloos, vol geheimzinnighe den, sloop 't groeiende nachteduister door 't kinine vertrek, dat begon te killen. En kel door 't zijraam kwijnde nog waf mat te glans van ver licht. Was 't de maan? Of gingen de blanke 'sneeuwbooraen ginds op hun beurt de rol van lichtgevers spelen nu zonneschijn verbleekte? Ze vroeg 't zich af, woelend en woelend onder 't zware sits dat baldakijnde boven 't ouderwetsche le dikant. En dan maande ze zich weer. Stil nu.... als vader 't merkte, dat ze weer tobde. maar nee, dig zou wel niet mer ken, sliep veel fe rustig. Regelmatig hoor de ze z'n gezonden ademronk snurken door half-open mondspleet. Hij sliep! 't Was prettig (e weten, dat hij sliep, 't Was, of ze nu meer ziclv zelf was, meer degene, die ze wilde zijn. moeder, bezorgde moeder Moeder! Ze zat opeens rechtop, als uit 'n droom gewekt. Wie sprak dat woord? Had iemand in den donkersten kamerhoek 't gefluisterd met 'n zalige echo van ver leden? Robert, had Robert gesproken.. Kom, inbeelding! Ze zonk weer terug, trachtte door stijf haar oogen te sluiten, den slaap te helpen, maar 't lukte niet. Achter haar toeë oogleden deed 't wonder licht; 'n schijnsel, dat niet fe weren viel. Ze zag, zag klaarder dan bij dag 't sneeuw bosch. Ze zag de wegen, de zijpaden; ze zag ook de diepe greppel bij de brug. waar de hel ling 't stilst daalde Maar stil, stil, alles was wit, alles vredig-effen, 'n wijd uitgedeind veld zonder kreuk of rimpel Zoo voor 't oog was alles eender, ook dat deel, waar de rotsen zich voripden tot kloof, ook dat, waar 't zomerbeekje elk jaar diepér bedding schuurde in den weeken bodem. Alles stil en vredig, effen, glad en lachend als mei 'n breeden lacb van arge loosheid. En als er nu een kwam, die zich vaneen liet door dien lach; die niet wist, dat onder al dat vredig wit diepten gaapten, ver raderlijk-wijd. God! Ze begroef hoofd en handen In 't wollen dek. Ssstssstwat hoorde ze? Had daar niets geklonken buiten, 'n roep, 'n menschengil omhoog door den blanken, zilverwitten nacht vol verraad? Nee! 't Was niets! Enkel vaders ademronk ging kalm en gelijkmatig. Ze probeerde zich te herstellen; wilde nu niet. meer den ken. Maar 't moest: haar arme hersens presten haar tegen d'r wil, Voor haar geestesoogen zag ze als in hi film 't drama ontrollen. 'n Jongen kwam den weg lanes, hunsch, veerkrachtig, 'n bundeltje op den rug. Wat blij stonden z'n oogen. er schenen wel von ken in te branden. Wat zou er met dien jongen, dat levensblije kind....? Ze wist niet.Ze zag opeens den schijn der oog storren duisteren, 'n gil, 'n afglijden Waar was hij, waar? Niets zag ze meer. 't Sneeuwveld gladde zich weer stil, arge loos. alsof 't wist van niets. Ze vloog op, in emotie, 't zweef koud voelend parelen aan d'r slapen. „God, va der. ons kind!" Nerveus kreet ze 't uit in de stilte; maar de man bewoog niet. Langzaam, met moei te kalmeerend, knakte ze ineen, voelde zé haar angstfelheid luwen tot snikkende be rusting. „M'n jongen, mijn" jon gen!" klaagde ze, „Waarom liet 'k je ook. waarom kwam ik zelf niet, ik, die voorvoelde. Ze wachtte, of ze iets ten antwoord hoorde. En ja. ditmaal scheen de stilte vol vreemde, wondersuizende fluistering. „Moeder, moeder!" o min nr melde 't haar „Kom! Kom nog!En in stormachtig gedruisch scheen de wind, die nu even langs 't dak streek, die bede over te nemen en voort te planten door de luisterende luchten, lot er als 'n koor van geesten 'f schaterde om en om. „Moeder, moeder, kom! Je kind is in nood! Kom helpen! Ze kon den aandrang niet weerstaan. Op stond ze, vlug en schier onhoorbaar, maar met vast plan bezield. „M'n kind, m'n kleine, bange jongen. Niet voor niets riep je om me. Moeders armen zullen je redden." De ijzige kou niet achtend, stak ze z'ich haastig in enkele kleeren, als eeni- ge beschutting 'n wollen shawl plooiend om hoofd en schouders En als hij nu toch 'ns.Ze zei 't niet meer als dien middag tot den on verschilligen man. Ze wist nu zeker, dat 't kind gekomen was en dat hij hier of ginder ergens.... maar waar? Haar voeten vergleden stap na< stap in 't dons- zachte wit, maar haar oogen zochten, zochten, of ze doorboren wilden die rus tige, valsch glimlachstralende effenheid en peilen wilde elke diepte. Ze liep en liep, 'n vreemd donkore stip in de zilverlichte sneeuwwereld omrond. 'n Hevige, scherp snijdende kou door tintelde haar leden en scheen te willen verstijven haar bloed, maar zij voelde niet. Met kleumende voelen ging ze, strompelend. Hoe ver was ze geloopen al, hoe lang reeds? Ze wist niet.... Ze liep maar, omdat ze loopen moest, omdat ze voelde steeds meer en meer, dat stilstaan voog. baar „dood" beteokende, en dat zulks niet mocht, om den jongen niet, die er gens riep uit onzichtbare diepte, door stuifsneeuw volgewaaid. Hij riep, hij kreet, hij stak vertrwijfelende armen op, tot zij kwam en zou ontdekken. En vlug ger spande ze de verstarrende spieren harer onwillige beenen, voort, voort! Den eindeloozen weg langs, soms zin kend tot aan de knieën in 't wit, zoodat 't moeite kostte, weer op de been te ra ken. Half verblind krabbelde ze omhoog en staarde den nacht in. Gelukkig, dat ze den weg kende! Zo wist, waar de noodlottige spleet was, nu .waar 't eind zonder gevaar. O, 't was. of ze scherper nog wist dan anders, onulnt ze straks zou keeren met hom, met 't kind.... Maar wat vreemd opeens nu! Zoo zwaar haar voelen,'of lood ze ver zwaarde. En gek, haar hoofd juist licht, zoo licht,zoo licht. En daar begon alles fe draaien, de, weg, de hoornen, alles, alles, in 'n faniastischen, witglanzendcn danszvvymel, die haar als tot bescherming afwerend de armen deed strekken. Toen was 't, of ze niet meer wist, niet meer? Ja toch, er had 'u mannenstem geklonken, zwaar en heel dichtbij; als lood bonkte die stem door haar lichte, droomstremming. Vader! Had-ie d'r achtervolgd? Hoor! Nu klonk z'n stem weer, maar wat-ie zei, de man, wist ze niet. Ze voelde enkel iels warms als 'n ademtocht langs haar wang; dan armen, die haar tilden als 'n veer. Ze voelde zich dragen, dragen. En zij, onmachtig en loodzwaar de leden, moest zich laten weggevallen, dat ze haar brach ten ver weg van 't kind, dat haar lndp noodig had en dat zij niet helpen kon. Niet helpen, o, God! Ze wilde zich .in richten, 't uitgillen, maar star als 'n schijndoode voelde zij zich door sterke ar men getild en in dien angstmartel zonk haar laatste sprankje bewustzijn weg naar 'n land van weldadig vergeten.. ,.Nog 'n scheutje rum, jongen, wacht, wacht, niet te haastig!" Ze on t waakt f door koestering en licht en 'n warmende prikkeling op haar lippen. Eerst begreep ze niet, dacht ze nog te droomen, haar hui vorige nachtmerrie van 't sneeuwbosch Toen boog zich 'n vaardig gezicht over 't hare. Vader! Ze herkende, voelde '1 vermogen keeren in do hand, die ze uit stak. „Hoe kon je zoo dun gekleed we-lno- pen", gromde 't tusschen de donkere mondspleet, ,,'t was maar zus of zoo, of.., en als „hij" niet gekomen was. Ze volgde de richting van z'n vinger en haar oogen knipperden dicht, of 'n te fel schijnsel ze blindde. „Moeder!" Op haar dekens lagen twee gevouwen handen, daarboven straalde haar 'n gebruind gezicht tegen met zach- ten gelukslaeh. „Jongen, m'n jongen, jij!" Vader meesmuilde. „Jongen, zeg maar liever man, ja hoor, en nog wel een, die niet terugschrikt, desnoods nog 'n onver standige moeder als ballast mee naar huis te sjouwen." „Wat!" Zc zag op, en, nu helderder, verduidelijkte de jonge figuur zich voor- haar als 'n bijkans 'volwassene, 'n ro- buste man in houding en gebaar. Eu 't leek haar al te zonderling. Hoe? Hij, die in haar gedachten steeds nog gebleven was als 'n kind, hulpeloos en klein....? „Maar hoe dan toch? Wist jij....?" „Geen plekje van m'n kindsheid was 'k vergeten, moes, hoe kon u dat denken!" „Maar waarom kwam je hij nacht en langs die wegen „De sneeuw hield me op, r.iaar. de tijd was om en.... ik verlangde zoo". Do moederoogen straalden. „Zoo hoorde ik dan toch goed, toen, je stem tot me kwam door den' nacht en riep, riep. Vader, die iels lastigs voelde kriebelen tusschen z'n wimpers, had 't opeens ver bazend druk met gemorrel aan 't kachel tje, dat bij opnieuw aanlegde; even was er als 'n stilstand in hemel en op aarde om de twee paar armen, die elkaar als hech te banden omvlochten, Rattekruid. Wel, sprak Meneer Gcbhart, de bra ve apotheker, wat is er van jc dienst, Jo hannes? Ze leven, nog, hoor! antwoordde Jo hannes. Wie leven nog? De muizen, meneer Gebhart, je ver gif heeft geen zier geholpen. Kom, kom, Johannes, dan heb je niet precies gedaan wat ik gezegd heb. Toch wel, meneer Gebhart! Heb je 't op verscli brood gestreken? Ja. Met een houten lepel? Ja, meneer Gebhart. En heb je 't toen voor de galen ge legd? Ja, meneer de apotheker. Op een droge plaats? Ja, op een droge plaats. En hebben de muizen er toen nil s van gegeten? Geen sikkepit Nou Johannes, wil ik je dan ereis wat zeggen? Dan deugen je muizen niet) Stijlles. Meester gaf in de klas hot probleem op een zin te maken, waar de woorden „ben zine", „carbid" en „acetyleen" in voor kwamen. Het was een moeilijk geval met al die vreemde woorden en de leerlingen brach ten er niet te veel van terecht. Maar pientere Mozes kende geen moei lijkheid. Verrukt stak hij zijn vinger op en op bet goedkeurend geknik van den mees ter declameerde hij: „M'n faador sei van de weck lol me; Als je soms oome Ben komt te zien, luister dan eens wat ie voor de, k a r b i e d, maar as i e 'm te leen vraagt zeggio „barst!" Ook een souvenir. Wat heb je tiaar in dat medaillon? vroeg de vriendin. O, een haarlok van m'n man. Maar je man is toch nog in 't leven. Dat wel, lieve, maar bij heeft geen haar meer.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 11