kalender der week
-L
VB Als niet anders wordt aangegeven,
eft in deze week iedere H. Mis Gloria
e Credo en de gewone Prefatie.
ZONDAG 7 Juni. Feestdag der A 1-
vbeili gste Drieëenheid. Mis:
a e n e d ic t a sit. 2de gebed en laatste
Liigebe v. d. Zondag na Pinksteren.
?refatie der Allerheiligste Drieëenheid.
(leur: W i t.
't Verheven Geheim der Allerheiligste
jrieëenheid, één God in drie Personen,
[UDiiep wij met ons zwak menschenver-
iiand niet begrijpen B'-engen wij het heer-
koffer van ons geloof, vandaag vooral,
reien wij door een echt Katholiek geloofs
oven den Vader, Zoon en H. Geest, de AU
,rheiligste Drieëenheid en onverdeelde
tënheid.
MAANDAG 8 Juni. M i s v. d. H.H. B o-
jfaci us en Gezellen, Martelaren,
'alroon van ons Bisdom. (Wegens het
'iölèsteroctaaf verplaatst van 5 'naar 8
Euni). Sapientiam (Zie in het Eigen der
I«iligen van het Bisdom Haarlem op 5
runi). Geen Credo. Kleiu-: Rood.
Te Kyrton in Engeland geboren, stak
Vinfried, later Bonifacius creheelen, vol
ielenijver, over naar ons Vaderland en
aBdde te Wijk-bij-Duurstede in 716. Daar
arbeid zonder vrucht bleef, keerde hij
vp in. hetzelfde jaar naar Engeland terug,
inder gunstiger omstandigheden en met
lauselijke zending predikte Bonifacius een
iaar jaar later in hel land der Germanen,
laden dood van den H. Bisschop Willï-
ii'oi'd. nam Bonifacius de zorg op zich van
iel TJtreehtsche B:sdom. Op een vorm
eis werd hij met zijne gh-el'pu nalri het
egenwoordige Dokkum door een bende
leidenen overval'en en gedood 5 Juni 755.
DINSDAG 9 Juni. Mis v. d. Ie Zen-
lag na Pinksteren. Bomine. Geen
Jloria, geen Credo. 2de gebed v. d. H H
Primus en Felic-ianus, Martelaren. K'eur:
Sr oen.
Ook mag gelezen worden een H. M's v.
H.H. Primus en Felicianus, Gmventaam.
Ie gebed v. d. 1ste Zondag na Pinksteren;
Irie A Cunctis (ter eere der Heiligen").
Jéen Oerlo. Keur: Rood.
WOENSDAG 10 Juni. Mis v. d.
dar gar- it a, Koningin, Weduwe. Cog-
svi. 2de gebed-A Cunct's. 3de naar keuze
d, priester. Geen Credo; K'eur: W i t.
Margarita, gemalin van Malcolm. Ko-
ling van Schotland, oefende op haren
chlgeneot zulk een invloed uit, dat zij
>m maakte tot een der deugdzaamste ko-
jingen van Schotland, die zich beiiverde
mi overal godscl'enst en reehtvaardig-he'd
doen h'oeien Haar huwehjk werd geze-
end met acht kinderen, die zij met moe-
«rlijke liefde zelve ouderwees en de begin
gen van den godsdienst leerde. Streng
(oor zich zelve een leven leidend van ver
derving en boetvaardighe"'d., was zij vol
HG en liefde voor hare medemen-
ïlien, vooral voor de armen, in wie zij
fesus Christus eerbiedigde. Elke' geïëgen-
dd greep zij aan om hen fe troosten, te
klpen en te ondersteunen 'n hun nood.
DONDERDAG 11 Juni. Feestdag v.
Allerheiligste Sacrament,
lag van Dpvotie. Geen verp'ichtincr van
fisliooren. Mis: C'havit Sequens: Lauda
on (in gelezen H H Mussen onder het
Iclaaf niet verplichtend) Prefatie
ai> Kerst m i s. Kleur: W 1 t.
Herdachten wij op Witten Donderdag de
Qsfelling van het Allerheiligst Sacrament,
«laag vieren wij het bezit v. d. H.
ïurtiaristie.
•,Er is geen volk, dat zijn goden zoo di'cht
i zr'ch heeW. al-s onze God tegenwoordig ïs
lij ons." (H Thomas in de getijden der
1 Kerk).
Richten wij onze oogen on den verborgen
od oneer altaren; laat Hü zijn onze da-
jdiiksche Spijze, ondat Christus in ons
0 wij in Christus één, deel mogen hebben
li de vrucht der vevloss'ng. d.ï. het eeuwig
even (Graduale. A'le'nja-.vers en gebed).
VRIJDAG 12 Juni Tweede d a g o 11-
fr het Octaaf van Het Aller-
Oligst Sacrament. Mis als giste-
ui. 2de gebed v d. H. Odnlnhus (z>e in
pwii der Heiligen v. h. Posdom Haar-
em). 2de v. d. H. Joannes. 4de v. d. H.H.
bs'lidps. Cyr!nns. Nabor en Nszarhis1,
Melaveu. Prefatie van K er-st-
rts Kleur: Wi t
ZATERDAG 13 Juni. Derde d a g o n-
°T het o-ctaaf. Mis als eergisteren.
celled v. d. H. Anionics Prefatie
fn Kerstmis. "KleurW i t.
AIR. M KOK. Pr
Spoedig bereikten wij met een kleine
motorboot de 600 Meter lange bonten pier
j" stapten ruim half 2 aan wal, onder de
vpsners van Maria's Tenhemelopne-
jit'ig. Dat er uit onze harten een innig
Po Gratias en, stil dankgebed opsteeg
[®or 0nz_e behouden aankomst in het dier-
Missiegehied is eigenlijk overbodig
reen. Aan 't. landeinde van de pier
pr welkom de ons Men. Scbreiner zelf en
?f waren we in druk gesprek gewik-
met^ deze vriendelijke menschen. Zij
*rpn misschien nog meer ontroerd dan
NI- „Zoolang reeds," zeide mijnheer
fireiner, baden wij om nieuwe Missio-
-ssen, en zie, eindelijk ons gebed ver-
r£or' Toen wij spraken van Zusters en
°eders en pensionaten, toen drong hij
n. Ja, Pastoor, als U een pensionaat en
ooi opent zult. IT eens zien,-hoe de leer-
,0 i Zll"cn toestroomen. Heusch, de
ii e „Menschen waren in de wolken.
j,onr Verte£Gnwoordigden de Europea
an nli, Europeanen (Indo's). Chinee-
I hier, want er woont slechts
L Ehin. gezin in Muntok, maar
ren lm«.menschen- Zoodra we onze hand-
iar' ^adden. werden we per auto
op. 1® Gouvernemcnts-pasanggrahan
'öenwr ge^)rac^t om e®n nacht te lo-
hc zou^Gn zoo gaarne de H. Mis
P 15 Aug., maar de Miskoffer stond
in de laadprauwen. Er mot mijnheer
Schroiner over gesproken. Ja, die koffer
van avond nog krijgen, zal moeilijk gaan.
De prauwen kunnen eerst bij vloed bin
nenkomen en dan nog zijn ze verzegeld,
worden pas morgen door den tolbeambte
geopend. Maar de douane is Katholiek,
dus maar eens gezien, 't was bijna 6 uur.
Zou O. I. Vrouw ons nu in den steek la
ten, na geheel de reis en aaukomst zoo
zichtbaar onder haar bescherming geno
men te hebben, alle datums op haar fees
ten? Neen, dat is niet mogelijk. Mgr. en
broeder Gerard naar de haven en niet
lang daarna kwamen ze reeds terug. De
prauwen waren al binnen en de ambte
naar had gezgd: ..Haal maar uit. Pastoor,
wat U wilt", nadat hij het zegel verbroken
had. Dien avond zaten we gezellig te pra
ten in liet huis van mijnheer Sehreiner en
familie en werden plannen besproken.
Toen we hoorden, dat er 'n 80 Katholieken
woonden zonder Kerk, besloot Mgr. aan
stonds tot het houwen van een eenvoudige
.kapel, en als het Icon. met Kerstmis inwij
ding. Hoe het plan werkelijk ten uitvoer
kwam. zal ik later vertellen Den volgen
den morgen om 7 uur Tnechlhooren.én om
half 8 las Mgr. do H Mis. hield een korte
toespraak en reikte ons en verschillende
anderen de H. Comm. uit. Er waren, on
danks het onverwachte toch nog 'n 35 men
schen in de H. Mis (in het huis 'an den
Catechist). Het had aan lijd ontbroken om
allen te waarschuwen. Nu druk in de
weer om voldoende autobussen te vinden
voor het vervoer onzer bagage, 's Middags
waren er reeds 'n stuk op wal op weg naar
Sambong, 'n gedeelte kwam eerst eenige
dagen later, 's Middags om 2 uur na hel
diner reden ook wij in 2 Fordjes weg,
hadden onderweg wat bandeupech en kwa
men eindelijk na veel zoeken, en dwalen in
volslagen duister 's avonds om 7 uur in
onze Statie, waar Pater Vcrbrugge ons
verwelkomde. Vrachtauto's waren nog
aan 't uitladen, eerst moest dat geregeld
worden, malar eindelijk konden wp naar
binnen gaan en uitrusten. Nu kwamen
spoedig de Chineesde Catechist, de on
derwijzer en de kok met hun vrouwen en
de interne jongens, de sinfoe's (pastoors)
en sjonkons (broeders) bemeten- de sin
foe's met kniebuiging en heffen der hand
boven het hoofd. De jongens spraken
meest Hollandseh, doch zielig was het geen
woord te kunnen zeveren tegen de groot'3n.
We kenden nog geen Maleisch of Clii-
neesch. We lieten ons het sojjper goed
smaken en praatten nog wat na. Pater
Verbrngge ontvouwde z'n plannen: Mgr.
al 's Maandags met P. Verbruege op reis
('t was nu Vrijdag), Avi.i de school in, dus
aanstonds druk werk. Dien nacht moesten
we ons behelnen en ook nog de volgende,
want onze bedden waren er nog niet. kwa
men pas 's Woensdags. Dat vervoer van
Muntok naar Sambong kostte ons eventjes
300.nl. 30.per auto.» Of 't ook
goedkoop is on Bangka. We waren aange
komen, de reis was volbracht: onze porte-
monnaie was peruke duizenden guldens
lichter. Alles bij elkaar kwam de tp.ïs
alleen ons ieder (e staan op bijna 1000 gld.
oudcöiks de kortingen. Rekent daar nu
even onze uitzet bij. Er is dus al oen kapi
taal noodig. voordat een missionaris goed
en wel in z'n missie is.
WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT.
(Ie helft Juni).
Nadruk verboden.
De ëmelteuplaag houdt aan, zij teistert
akkers en weiden. In de open gebleven
poortgaten van het aardappelland vindt de
boer des anderdaags tientallen wurmen"
in een enkel gat: bij een anderen boer zijn
de poters aangevreten; bij een derde zit
het- weiland „stief" van „wurms". He! Pa-
rijsch groen blijft hei aangewezen middel:
per H.A. 1 K.G. vermengd met 25 K G.
tarwezemelen, waaraan toegevoegd 15 a 20
L. water. Voorzichtig met het giftige goed
je. bij het uitstrooien en ook overigens!
Wel is gebleken, dal de doodsoorzaak bij
de in een Friese! plaatsje gestorven kin
deren niet Parijsch groen is geweest, zoo
als eerst vermoed werd. maar een zwaar
vergift is het niettemin. Houd doek voor
mond en neus; laat in de bestrooide wei
de eerste 14 dagen geen vee! Wees voor
zichtig met al de chemische preparaten,
die steeds meer in land- en turn- en ooft
bouw worden aangewend. Wat een bo
terbloemen dit jaar in de weiden. Koste
lijk gezicht voor de toeristen, maar voor
den boer minder gewenscht: het vee eet
ze niet. Hebben ze ring geen zaad, of klem-
krachtig zaad gevormd, dan is afmaaien
bet middel. Hiermee niet getalmd! En laat
ook de bestrijding van de herik, als uw
akkers hiermee bezet zijn, niet achterwege,
't Kost tijd en geld-, maar 't geeft u groot
voordeel. Gebruik ter bestrijding poeder-
kainiet, in den vroegen morgen, als de
dauw nog op de planten DM, en zonnig
weer is te wachten. Ook-besproeiing met
ijzervitriool (15 a 20 procents-op-lossing)
is een goed middel; dit doodt de klaver of
lucerne niet en kan overdag worden aan
gewend. Als ge fijngemalen kainiet ge
bruikt, och, bezig dit. dan tevens tegen de
lastige distels of stekels, die er veel te
veel in uw weiland staan. Strooi bet, als
ze nog nat. zijn van dauw. Neen, ze- zijn
in eenmaal niet weg maar als ge volhoudt,
hebt ge succes. Doet ge niets, dan breiden
ze zich uit. Dr. De Bruyn, directeur
van het Proefstation te Wageningen, geeft
een goeden raad aan hen, die op hun zand
gronden afwijkingen zien in den groed en
de ontwikkeling der gewassen. Veelal ziet
men ze nu het best. 't Kunnen verschijn
selen zijn van de Hoogbalensche of zure
ziekte, of van de Veenkoloniale ziekte; de
eerste zouden wijzen op een te zuren
bodem, de laatste op het tegenovergestelde
een te alcalische bodena.
Merkt men zoodanige verschijnselen op,
dan zende men nu een grondmonster naar
't proefstation ten onderzoek (kosten
f2,50); men komt dan tijdig te weten, hoe
in 't najaar bemest moet worden.
In den tuin: Alle planten, zoowel koude
als warme, mogen nu op de perken ge
bracht worden. Maak ze eerst goed nat,
vóór ze uit de potten te nemelize lijden
dan bet minst. En maak de perken zelf
ook goed nat. Geef uw palmen, a's ge. die
hebt, een goede standplaats; eenigszins be-.,
schaduwd, geen felle zon en obk zoo min
mogelijk wind. Alleen bij gunstig weer
mogen de palmen naar buiten gebracht
worden; te voren de bladeren goed afspon-
sen en afgieten. Verzuim niet. bij droog
weer uw perziken te gieten; maak daartoe
een kuiltje om den stam. eu bedek dit
daags met waf. mos. Zaai nu, als ge
vóór den winter bloei wilt zien, Primula
Gh'nensis; in een schotel me! zuivere blad-
aarde; het zaad een beetje ondersfrooien,
de aarde vast aandrukken en vochtig hou
den. Mozaïolc of kleurenperken kunnen den
geheelen zomer tot in October mooi blij
ven. 't Komt er op aan, hoe ze aangelegd
worden: men heef! de kleuren: rood, licht
en donkerrood, bruin in soorten, grijs,
bont, geel, enz. De plaatsing moet zóó zijn.
dat elke kleur goed uitkomt, b.v. rood bij
geel of wit of blauw. Worte'eu en sla die
nen we, zooals den vor'gen keer werd op
gemerkt, telkens te zaaien, maar om ze
aan den groei te krijgen, is niet altoos,
als het sterk droogt, gemakkelijk. Eerst
spitte men den grond goed om; dan nat
maken; een dag laten laggen, opdat het
vocht goed doorlrekke. Na het zaaien een
mat er over leggen; men neemt deze weg
als het zaad opkomt, dan nog eens gieten.
Dit. geldt natuurlijk niet, of niet zoozeer,
voor lage en zware gronden. Wij heb
ben al veel -onweer gehad: onweershu en
kunnen veel schade veropvzgken; aan
kropsla, bloemkool en andere eroenten, en
aan bloemen. Er is heel weinig tegen te
doen. Pa'men en andere plan hen met
zachte b'ad eren kan men omleggen; an
dere kan men vastbinden tegen den harden
wind; ramen kan mep tegen hagel bescher
men door matten op te leggen. Laat van
uw erwten een hoekie staan voor zaad-
erwten of droge erwten! Hebt ge den grond
straks noodig, pluk ze dan irf. en hang ze
op een heg te drogen; keer ze nu en dan
om. Maar denk om de musschen, want diie
konden u met oogsten wel eens vóór z'jn.
C. B.
ALS MOEDER WACHT.
Tegemoet gaan, mensch, ben je nou?.
Met '11 linksche beweging draaide de bonk-
van-'n-man de schouders en keek weife
lend door 't beslagen ruitje, waarvoor de
sfijf-gestreken gordijntjes blarikten, en on
bewust, maar met 'n mildere, uitdrukking
in haar vragende oogen, volgde de vrouw
dien blik.
Buiten witte 'l sneeuwboscli in starre,
'zilver-glinsterende onbeweeglijkheid; een
liquide sluiering van wit, waarin stammen
en takken vervaagden tot onbestemdheid,
zich enkel doende vermoeden door 'n
flauw omlijnden rimpel of lieuveling, die
schaduw neersloeg. „En toch, vader...."
„Kom, vrouw, geen dwaasheid. Je ziet
toch, dat de heele boel ingesneeuwd ligt,
greppels, kloven, alles".
„Juist daarom", deed ze bedrukt, „ver
beeld je nu, als-ie 'ns kwam. Je weet toch,
dat-ie bij 't heengaan zei; „Precies over
vier jaar".
„Jongenspraat", minachtte de man en
klopte met meer geraas dan noodig was
z'n pijp uit op de richel van 't. comfoor.
„Hij is onderhand ouder en wijzer gewor
den en zal drommels goed inzien, dat hij
zich met die sneeuw niet op pad naar hier
kan wagen, en, zoo niet, dan zullen ze hem
ginds*verder omlaag, wel inlichten."
„Zou 't?"
Ze was opgestaan, 't maar half eens met
z'n woorden, die haar de zorg om den jon
gen toch niet vermochten weg te praten.
„D'r komt wind op, hoor je 't luik van de
schuur niet klepperen. "Wacht, 'k zal eens
gaan zien."
„Dat vrouwvolk toch", boofdschudde de
man, haar naziend, en stopte zich brom
mig 'n nieuwe pijp.
Hijhij wist al van dat luikvan
alles. In gedachten zag hij Leen nu achter
't huis staan, de handen krampachtig om
't houten hekje, en zóó turend strak voor
zich heen, den kant van 't sneeuwbosch
uit.
En toch, wat gaf 't, wat gaf 't.
De jongen, als hij maar één grein ge
zond verstand had, zou langs „zoo'n" weg
niet komen ,daar was hij minstens zoo ze
ker van als van zich zelf.
A,an 't houten hekje stond ze, rechtop
en onbeweeglijk, als 'n vreemd-eenzame
figuur, uit marmer gehouwen.
En door haar moegetobde hersens, waar
dag aan dag van 't eentonig leven dezelfde
vraag gistte, klonk 't ook nu. Zou hij
komen? Zou hij?
En dan weer heel zeker opeens: Waar
om zou hij niet komen, als hij 't toch be
loofd had zoo stellig. O, ja, dat.... dat
wist ze nog zoo goed! Nog hoort ze den
zoeten klank van de kinderstem, dien ze
nadien jaar in jaar uit vastgehouden heeft
als 'n wondermuziek. ,,'k Beloof het, moes,
op den dag af kom ik. kom ik."
Nog ziet ze 'm staan, d'r kleinen, cor-
daten vent, die in de stad 't vak ging lee-
ren; den reiszak over den rug, de dikbe-
spijkerde schoenen aan. Wat bij glunder
de; o, hoe trotsch hij was, dat hij voor 't
eerst alleen zoo ver zou gaan. Enkel, toen
zij hem kuste, toen ze hem maande, braaf
te blijven, hadden even z'n lippen gebeefd,
of hij iets moeilijks wegslikte. Dan was hij
gegaan, kleiner en kleiner wordend voor
haar blik, tot 't bosch hem,opslokte en z'n
schaduw.
Ach, die herinnering! Haar oogen ver
teederen, 't voelt vochtig in de hoeken, als
floersde er 'n verraderlijke nevel. Maar ze
beheerschte zich en keerde langzaam op
haar schreden terug naar binnen, waar 't
kacheltje snort met knus-intieme knapge-
luidjes, die in den schemer sprookjes doen
opbloeien van moederangsten en eindelijk
weerzien
Nee, vader had gelijk, hij moest wel ge
lijk hebben, 't Kind zou wel gek zijn, als
't nu
In 't aandruilend donker woelde ze. in 't
groole, ouclerwelscke bed, welks massief
eiken paneelen voor haar dwaalblikken op
rezen als dreigende, grauwe monsters.
Stil en geluidloos, vol geheimzinnighe
den, sloop 't groeiende nachteduister door
't kinine vertrek, dat begon te killen. En
kel door 't zijraam kwijnde nog waf mat
te glans van ver licht. Was 't de maan?
Of gingen de blanke 'sneeuwbooraen ginds
op hun beurt de rol van lichtgevers spelen
nu zonneschijn verbleekte? Ze vroeg 't zich
af, woelend en woelend onder 't zware sits
dat baldakijnde boven 't ouderwetsche le
dikant. En dan maande ze zich weer. Stil
nu.... als vader 't merkte, dat ze weer
tobde. maar nee, dig zou wel niet mer
ken, sliep veel fe rustig. Regelmatig hoor
de ze z'n gezonden ademronk snurken
door half-open mondspleet. Hij sliep! 't
Was prettig (e weten, dat hij sliep, 't Was,
of ze nu meer ziclv zelf was, meer degene,
die ze wilde zijn. moeder, bezorgde moeder
Moeder! Ze zat opeens rechtop, als uit 'n
droom gewekt. Wie sprak dat woord?
Had iemand in den donkersten kamerhoek
't gefluisterd met 'n zalige echo van ver
leden? Robert, had Robert gesproken..
Kom, inbeelding! Ze zonk weer terug,
trachtte door stijf haar oogen te sluiten,
den slaap te helpen, maar 't lukte niet.
Achter haar toeë oogleden deed 't wonder
licht; 'n schijnsel, dat niet fe weren viel.
Ze zag, zag klaarder dan bij dag 't sneeuw
bosch.
Ze zag de wegen, de zijpaden; ze zag ook
de diepe greppel bij de brug. waar de hel
ling 't stilst daalde Maar stil, stil,
alles was wit, alles vredig-effen, 'n wijd
uitgedeind veld zonder kreuk of rimpel
Zoo voor 't oog was alles eender, ook dat
deel, waar de rotsen zich voripden tot
kloof, ook dat, waar 't zomerbeekje elk jaar
diepér bedding schuurde in den weeken
bodem. Alles stil en vredig, effen, glad en
lachend als mei 'n breeden lacb van arge
loosheid.
En als er nu een kwam, die zich vaneen
liet door dien lach; die niet wist, dat onder
al dat vredig wit diepten gaapten, ver
raderlijk-wijd.
God! Ze begroef hoofd en handen In 't
wollen dek. Ssstssstwat hoorde
ze? Had daar niets geklonken buiten, 'n
roep, 'n menschengil omhoog door den
blanken, zilverwitten nacht vol verraad?
Nee! 't Was niets! Enkel vaders ademronk
ging kalm en gelijkmatig. Ze probeerde
zich te herstellen; wilde nu niet. meer den
ken. Maar 't moest: haar arme hersens
presten haar tegen d'r wil, Voor haar
geestesoogen zag ze als in hi film 't drama
ontrollen.
'n Jongen kwam den weg lanes, hunsch,
veerkrachtig, 'n bundeltje op den rug. Wat
blij stonden z'n oogen. er schenen wel von
ken in te branden. Wat zou er met dien
jongen, dat levensblije kind....? Ze wist
niet.Ze zag opeens den schijn der oog
storren duisteren, 'n gil, 'n afglijden
Waar was hij, waar? Niets zag ze meer.
't Sneeuwveld gladde zich weer stil, arge
loos. alsof 't wist van niets.
Ze vloog op, in emotie, 't zweef koud
voelend parelen aan d'r slapen. „God, va
der. ons kind!"
Nerveus kreet ze 't uit in de stilte; maar
de man bewoog niet. Langzaam, met moei
te kalmeerend, knakte ze ineen, voelde zé
haar angstfelheid luwen tot snikkende be
rusting.
„M'n jongen, mijn" jon gen!" klaagde ze,
„Waarom liet 'k je ook. waarom kwam
ik zelf niet, ik, die voorvoelde. Ze
wachtte, of ze iets ten antwoord hoorde.
En ja. ditmaal scheen de stilte vol
vreemde, wondersuizende fluistering.
„Moeder, moeder!" o min nr melde 't haar
„Kom! Kom nog!En in stormachtig
gedruisch scheen de wind, die nu even
langs 't dak streek, die bede over te nemen
en voort te planten door de luisterende
luchten, lot er als 'n koor van geesten 'f
schaterde om en om. „Moeder, moeder,
kom! Je kind is in nood! Kom helpen!
Ze kon den aandrang niet weerstaan.
Op stond ze, vlug en schier onhoorbaar,
maar met vast plan bezield. „M'n kind,
m'n kleine, bange jongen. Niet voor niets
riep je om me. Moeders armen zullen je
redden." De ijzige kou niet achtend, stak
ze z'ich haastig in enkele kleeren, als eeni-
ge beschutting 'n wollen shawl plooiend
om hoofd en schouders
En als hij nu toch 'ns.Ze zei 't
niet meer als dien middag tot den on
verschilligen man. Ze wist nu zeker, dat
't kind gekomen was en dat hij hier of
ginder ergens.... maar waar? Haar
voeten vergleden stap na< stap in 't dons-
zachte wit, maar haar oogen zochten,
zochten, of ze doorboren wilden die rus
tige, valsch glimlachstralende effenheid
en peilen wilde elke diepte.
Ze liep en liep, 'n vreemd donkore stip
in de zilverlichte sneeuwwereld omrond.
'n Hevige, scherp snijdende kou door
tintelde haar leden en scheen te willen
verstijven haar bloed, maar zij voelde
niet. Met kleumende voelen ging ze,
strompelend.
Hoe ver was ze geloopen al, hoe lang
reeds? Ze wist niet.... Ze liep maar,
omdat ze loopen moest, omdat ze voelde
steeds meer en meer, dat stilstaan voog.
baar „dood" beteokende, en dat zulks
niet mocht, om den jongen niet, die er
gens riep uit onzichtbare diepte, door
stuifsneeuw volgewaaid. Hij riep, hij
kreet, hij stak vertrwijfelende armen op,
tot zij kwam en zou ontdekken. En vlug
ger spande ze de verstarrende spieren
harer onwillige beenen, voort, voort!
Den eindeloozen weg langs, soms zin
kend tot aan de knieën in 't wit, zoodat
't moeite kostte, weer op de been te ra
ken. Half verblind krabbelde ze omhoog
en staarde den nacht in.
Gelukkig, dat ze den weg kende! Zo
wist, waar de noodlottige spleet was, nu
.waar 't eind zonder gevaar. O, 't was. of
ze scherper nog wist dan anders, onulnt
ze straks zou keeren met hom, met 't
kind.... Maar wat vreemd opeens nu!
Zoo zwaar haar voelen,'of lood ze ver
zwaarde. En gek, haar hoofd juist
licht, zoo licht,zoo licht. En daar begon
alles fe draaien, de, weg, de hoornen, alles,
alles, in 'n faniastischen, witglanzendcn
danszvvymel, die haar als tot bescherming
afwerend de armen deed strekken. Toen
was 't, of ze niet meer wist, niet meer?
Ja toch, er had 'u mannenstem geklonken,
zwaar en heel dichtbij; als lood bonkte die
stem door haar lichte, droomstremming.
Vader! Had-ie d'r achtervolgd? Hoor! Nu
klonk z'n stem weer, maar wat-ie zei, de
man, wist ze niet. Ze voelde enkel iels
warms als 'n ademtocht langs haar
wang; dan armen, die haar tilden als 'n
veer.
Ze voelde zich dragen, dragen. En zij,
onmachtig en loodzwaar de leden, moest
zich laten weggevallen, dat ze haar brach
ten ver weg van 't kind, dat haar lndp
noodig had en dat zij niet helpen kon.
Niet helpen, o, God! Ze wilde zich .in
richten, 't uitgillen, maar star als 'n
schijndoode voelde zij zich door sterke ar
men getild en in dien angstmartel zonk
haar laatste sprankje bewustzijn weg naar
'n land van weldadig vergeten..
,.Nog 'n scheutje rum, jongen, wacht,
wacht, niet te haastig!" Ze on t waakt f
door koestering en licht en 'n warmende
prikkeling op haar lippen. Eerst begreep
ze niet, dacht ze nog te droomen, haar hui
vorige nachtmerrie van 't sneeuwbosch
Toen boog zich 'n vaardig gezicht over
't hare. Vader! Ze herkende, voelde '1
vermogen keeren in do hand, die ze uit
stak.
„Hoe kon je zoo dun gekleed we-lno-
pen", gromde 't tusschen de donkere
mondspleet, ,,'t was maar zus of zoo, of..,
en als „hij" niet gekomen was.
Ze volgde de richting van z'n vinger
en haar oogen knipperden dicht, of 'n
te fel schijnsel ze blindde.
„Moeder!" Op haar dekens lagen twee
gevouwen handen, daarboven straalde
haar 'n gebruind gezicht tegen met zach-
ten gelukslaeh.
„Jongen, m'n jongen, jij!"
Vader meesmuilde. „Jongen, zeg maar
liever man, ja hoor, en nog wel een, die
niet terugschrikt, desnoods nog 'n onver
standige moeder als ballast mee naar
huis te sjouwen."
„Wat!" Zc zag op, en, nu helderder,
verduidelijkte de jonge figuur zich voor-
haar als 'n bijkans 'volwassene, 'n ro-
buste man in houding en gebaar. Eu 't
leek haar al te zonderling. Hoe? Hij, die
in haar gedachten steeds nog gebleven was
als 'n kind, hulpeloos en klein....?
„Maar hoe dan toch? Wist jij....?"
„Geen plekje van m'n kindsheid was 'k
vergeten, moes, hoe kon u dat denken!"
„Maar waarom kwam je hij nacht en
langs die wegen
„De sneeuw hield me op, r.iaar. de
tijd was om en.... ik verlangde zoo". Do
moederoogen straalden.
„Zoo hoorde ik dan toch goed, toen, je
stem tot me kwam door den' nacht en riep,
riep.
Vader, die iels lastigs voelde kriebelen
tusschen z'n wimpers, had 't opeens ver
bazend druk met gemorrel aan 't kachel
tje, dat bij opnieuw aanlegde; even was er
als 'n stilstand in hemel en op aarde om
de twee paar armen, die elkaar als hech
te banden omvlochten,
Rattekruid.
Wel, sprak Meneer Gcbhart, de bra
ve apotheker, wat is er van jc dienst, Jo
hannes?
Ze leven, nog, hoor! antwoordde Jo
hannes.
Wie leven nog?
De muizen, meneer Gebhart, je ver
gif heeft geen zier geholpen.
Kom, kom, Johannes, dan heb je
niet precies gedaan wat ik gezegd heb.
Toch wel, meneer Gebhart!
Heb je 't op verscli brood gestreken?
Ja.
Met een houten lepel?
Ja, meneer Gebhart.
En heb je 't toen voor de galen ge
legd?
Ja, meneer de apotheker.
Op een droge plaats?
Ja, op een droge plaats.
En hebben de muizen er toen nil s
van gegeten?
Geen sikkepit
Nou Johannes, wil ik je dan ereis
wat zeggen? Dan deugen je muizen niet)
Stijlles.
Meester gaf in de klas hot probleem op
een zin te maken, waar de woorden „ben
zine", „carbid" en „acetyleen" in voor
kwamen.
Het was een moeilijk geval met al die
vreemde woorden en de leerlingen brach
ten er niet te veel van terecht.
Maar pientere Mozes kende geen moei
lijkheid. Verrukt stak hij zijn vinger op en
op bet goedkeurend geknik van den mees
ter declameerde hij:
„M'n faador sei van de weck lol me;
Als je soms oome Ben komt te zien,
luister dan eens wat ie voor de, k a r b i e d,
maar as i e 'm te leen vraagt zeggio
„barst!"
Ook een souvenir.
Wat heb je tiaar in dat medaillon?
vroeg de vriendin.
O, een haarlok van m'n man.
Maar je man is toch nog in 't leven.
Dat wel, lieve, maar bij heeft
geen haar meer.