Gemoedelijk.
Jii liel v;i!di' westen.
IIne gapt vroeg de toerist.
..Heel nuT-dig," antwoordde de oude man,
die op ii jjoomstoinp zal. „Ik moest 'n paar
l'ooiuen vellen, toen kwam de cycloon,
wierp ze tegen den grond en bespaarde
mij de moeite."
en toon slak de bliksem liet rijshout
aan en bespaarde mij den arbeid, bet te
erbranden."
..Merkwaardig, maar wal doet u nu?"
,,«Nii w.u'iit ik, lot er een aardbeving
komt. die de aardappelen uit don grond
schudt."
Veeleischend.
De familie, bestaande uil vier personen,
was voor hel eerst van bel jaar eens naar
de kerk geweest om den nieuwen predikant
te hooi'on, maar zij was niet voldaan.
Mijnheer oefende kritiek op de preek
van clen domi'né. Mevrouw vond, dat do
organist er meer iels van maakte. De
jongejuffrouw baalde baar neus op voor
het zingen der gemeente.
Tot de jongeheer zoide: Nou, jullie
bent wel veeleischend voor dat ééne vior-
dtiilsüik in hel zakje!
Niet beleefd.
Dame- Tk heb de gewoonte elk jaar
een portret van mij Ie laten maken.
Keer (verstrooid): Wat moet u dan
wel een mn.->n portretten hebben!
Hoeveel nullen?
Parvenu: „Pa, onze club vertegenwoor
digt een reusachtig vermogen!'
Dokter: „Zoo? Nu, hoeveel nullen wel?"
Ook 'n middel. v
De lieer op kamers boorde zijn hospita
naar boven komen.
Och gut, meneer, help me toch eens!
D'r is '11 groole rat in den provisiekelder
geloopen. Wat moet ik beginnen?
De heer op kamers luchtte bitier.
Doe den provisiekelder op slot, juf
frouw, en laat hem van honger sterven!
Hij wist 't.
Stoffel had een nieuw paar laarzen van
den schoenmaker ontvangen. Hij deed alle.
moei Ie om cr in te komen, doch zij waren
en bleven hem te nauw.
„Och", steunde hij, „die laarzen zal ik
nooit kunnen aankrijgen, voordat ik ze een
dag of veertien gedragen heb."
Niet zoo bedoeld.
Zij (na zijn aanzoek geweigerd te heb
ben): „Trek 't je niet zoo aan. Er zijn
heel wat mooier, liever en jonger meisjes
dan ik, als Lissie, Rika, Martha.
En ieder van dezen zou 'n heel wat hetere
vrouw voor jou zijn, dan ik."
Hij (diep-verlegen): „Ja dat weet ik wel.
Maar ik heb ze allemaal oen voor een ge
vraagd of ze ra'n vrouw wilden worden,
vóór ik jou mijn aanzoek deed."
Een ruiter.
Een minder ervaren ruiten kwam aan do
Leidsclio manege, om een paard te huren;
hij wilde naar Noordivijk en hoopte hier
door een onvergetelijke indruk te maken
op het goudviscbje, dat hij beminde. Hij
vroeg aan den pikeur: „Tk wou naar
Noordwijk rijden, geef me een geschikt
paard."
De pikeur nam het mannetje van het
hoofd tot de voelen op en vroeg ironisch:
„ja. wat verstaat u onder een geschikt
paard?"
En het antwoord, dat aan duidelijkheid
niets te wcnschen overliet, luidde:
„Geef me er een. dat óók naar Noord-
wijk wil!'
Mannen van het vak.
Bij'den uitgang van een kerk zalen een
lamme en een blinde te bedelen. Toen alle
aanwezigen de kerk verlaten hadden, zei
de lamme: „Kom, ik loop nu maar naar
huis."
„Nou tot ziens dan," antwoordde de
blinde.
Een man der wet.
Kantonrechter: „Hebt ge liet verschrik
kelijke nieuws reeds vernomen? De rech
ter P. is gisteren verdronken!"
Gricffior: „En waar?"
Kantonrechter: „Bij 't roeien in den
nieuwen singel!"
Griffier: „Kon hij niet zwemmen?"
Kantonrechter: ..Zeer zeker, maar 't
zwemmen is daar immers verboden".
Hij was er zelf af.
Verstrooide prof. ('s nachts): „Het is
net of ik wal hoorde. Is daar iemand?"
Inbreker: „Neen".
Prof.: „O, dan heb ik het zeker ge
droomd.
Onrechtvaardig.
„Wat gaat liet hier locli vaLsch toe", zegt
verontwaardigd de achtjarig© Wim. „Als
ik even op m'n nagels bijt, krijg ik 'n lik
op m'n knokkels, en als kleine broer z'n
•heele voet in z'n mond steekt zitten ze or
om te lachen!"
De dikkerd.
„Nu heb ik door den hotelbediende
Iwee plaatsen in den trein laten bespre
ken, opdat ik eens gemakkelijk zou kun
nen zitten. Neemt die stommerd me twee
boekplaat sen.
De fiets en de koe.
Boer Pimpe kwam in een 'ijzermagazijn
om een zeis 1e koopen.
Bij dio gelegenheid vroeg de winkelier
hem, of hij een fiets wilde koopen.
„En wat kost zoo'n ding?" vroeg de boer.
„Drie honderd tachtig frank."
„Drie honderd tachtig frank? Wel voor
dien prijs kan ik een koe koopen."
„Ja, maar de ménsciien zouden u voor
zot houden, als ze u op een koe door de
stad zagen rijden."
„Dat-kan wel. maar ze zouden me voor
nog zotier houden, als ik probeerde oen
fiets te melken."
VRAGENBUS.
V ra g 3 7. Hoe groot is Mecklenburg
B' hwi-iin. waar Prins Hendrik geboren is?
A n t wo o r d Hel stukje van Duitsch-
I.'ind, waar onze Prins geboren is en aan
welks hoofd zijn vader de Groot-Hertog
wn s. is J3,127 K.M.2 d.i. ongeveer 4 maal
de provincie Overijsél en (ell 600.000
zielen: dus telt ongeveer zooveel inwoners
als er mensehen in Amsterdam wonen. Ik
zeg ongeveer; want jullie weel. dat onze
hoofdstad nu reeds bij de 700.000 inivo-
l "'i s telt'.
Was Mecklenburg cvendicht bevolkt als
ruis land, dan zouden er heel wat meer wo
nen. Hoeveel dan wel? Bereken dat eens
of vraag het eens op school?
Hel andere Groothertogdom „Mecklen-
burg-Sti i'liiz" is veel kleiner. Dit heeft een
oppervlakte van 2030 K.M.2 en heeft ruim
J 00.000 inwoners.
Welke stad in Nederland Igll ongeveer
zooveel inwoners?
Vraag 38: Ts do. eloelricileit wel zoo
snel als men zegt?
Antwoord: Maar mijn vriend, hoe
kan ik nu daar een antwoord op geven.
Wal zegt men dan wel van die snelheid?
•Zogl men dat de snelheid grooter is dan
die van den wind, of van een storm of
van een orkaan? Of wat dan wel?
Ja zeker Frits, de snelheid is grooter
d.'. ir wij ons kunnen voorstellen. Heb je een
bliksemstraal wel eens gezien? Zoo zag je
I;'in, zoo was ie weg en die afstand grooter
dan wij weten of bepalen kunnen, werd
uoorloopen in oen tijd. die wij in seconden
uitrekenen. Tk zal je eens een paar getal-
li o noemen De snelheid van eleetriciteit
bedraagt in een gewone telegraafdraad
II.700 K.Mper seconde en in een ko-
]H'iilr;iad van 1.7 m.M. dikte zelfs 450.000
K M. Bereken dit eens in uren. Het is gc-
aaooh om Ie duizelen. We kunnen ons zoo'n
snelheid niet voorstellen en evenmin de
snelheid van het licht en evenmin de snel
heid. waarmee alle hemellichamen boven
mis draaien en wentelen in eeuwige orde
in regelmaat enevenminen dit zal
wel de, grootst denkbare snelheid zijn; de
snelheid onzer gedacht én.
Denk hier eens over na, mijn vriend en
als je op school hierover iets te leeren
krijgt, pas dan goed op en onthoud wat
je er- van loert.
Vraag 3 9: Vader vraagt waarom
en ooievaar voorkomt in het wapen van
Den Haag?
A n t w o o r d Zoo mijn jongen, vraagt
dat vader? En wat vader niet wist, wist ik
ook niet en toen ben ik eens gaan informee-
ron, waar men het wel weten kon en toen
boorde ik, dat het de geschiedkundigen
over deze kwestie niet eens waren.
„Het oude wapen van Den Haag stelde
een Burcht voor. Na afzwering van Philips
als Heer over deze landen, kwam in het
wapen de ooievaar mot oen aaltje in den
bek. Napoleon liet daarin een slang stel
len. Reeds in 1350 worden ooievaars op
het Hof (d. i. den Hof) in hooge eere ge-
houdeii en in het Reigersbosch bewaard.
Eeuwen achtereen werden speciale perso
nen met het verzorgen dezer dieren belast.
Op do kussens van den Magistraat, en op
de ijkstempels werd die vogel afgebeeld.
Waarom echter m liet wapen der stad
dc ooievaar prijkt, is onbekend en alle na-
sppringen daaromtrent zijn nog steeds zon
der succes gebleven, 't Zou kunnen zijn,
omdat deze vogel hier in oude lijden een
bijzondere vereering en bescherming ge
root als welkome lentebode en zinnebeeld
van do herlevende schoonheid dezer land
streek".
Je ziet dus vriendje, hoe moeilijk het is,
het preciese antwoord lo geven, waar hei
geldt: waarom oen stedelijk wapen
zoo uitziet en niet anders.
Traag 40: Ik las in het boek van
„Jules Veine" van een „Apehbroodboom".
Heeft ie dat voor de grap gezegd?
A nfwoor d Voor do grap? Heele-
maal niet voor do grap! Deze boom bestaat.
Dozo „apeubroodboom" is een heusche
boom. die in Midden-Afrika inheomscli is.
Hij is een kolossus in hel plantenrijk, want
zijn stam lieefl een omtrek (omvang) van
meer dan 40 Mzijn takken zijn 20 tot 25
M lang en zijn buitengewoon dik. De boom
bereikt een hoogte van omstreeks 20 M. De
vruclit is 30 c.M. lang, zuur van smaak en
levert een verkoelenden drank. De Apen-
broodboom draagt ook don naam van „Bao-
haf". Je ziet dus ihijn vriend, dal Jules
Yerne niet voor de grap dien naam bezigder
De Redacteur.
Br volgende week beantwoord ik de vol
gende vragen:
Vraag 41. Do geranium is een algemeene
bekende plant. Is dat een inheemsche of
een vreemd gewas?
Vraag 42. Ik vond in een oud rijmpje
bet woordje „elk" als diernaam. Is dat een
dier?
Vraag 43. Wat zijn dilettanten?
Vraag 44. Vertelt U mij eens iets van de
„elft", tk vind „elft" lekker!
D c Redacteur.
CORRESPONDENTIE.
Marie Zandw ij k, Noordwijk.
Wel, wel Marie, wat een lang versje is
dat? En heb je dat nu zelf gemaakt. Zoo ja,
dan ben je een flink kind. Ik laat je versje
plaatsen: de gedachten zijn zeer goed. Het
is toch ons aller plicht niet waar?, dat wij
onze Priesters eeren. Dag Marie!
Dina Röltrey, Leiden. Wat
jammer hé. Dina, dat ik jouw prijs niet
vermeld heb. Dat is zoowaar vergeten,
maar je hebt 'm ontvangen, dat is voldoen-
de en je hebt er schik mee, dat is nog be
ter. Dag Dina! Groet ook moeder en Jan en
Herman van me!
Ellen B o c r t e L e i d e n. Zoo
mijn goeie Ellen, en vond jij dat boek zoo
mooi? Het is ook zoo! Do werken van
Ethel Turner zijn mooi en boeiend, alleen
jammer, dat ze niet gebonden zijn. Ik
vond het echt leuk. dat het geluk jou gun
stig was, temeer daar jij mij zoo goed ter
zijde staat. Dag Ellen! Zul je allo huisge-
nooten van me groeten! Tot ziens Ellen!
Of al veel bedankjes binnen zijn? Tot op
dit oogenblïk van jou en van Dina RÖhrey.
Ik wacht op de anderen!
E m i 1 e Duym, K o o p a r k.
Dank je Voor de „Vervolgen"! Ja, laat de
Roovers nog maar een beetje leven, doch
de vrijheid moeen ze niet meer hebben. Ik
reken op het heele verhaal. Ga zoo door
Emile! Een „verhaaltje schrijven" is een
uitstekende taaloefening en daar zul je
later pleizier van hebben. Bewaar alles
goed. Dag Emile! Veel groetjes thuis!
Zooals jullie zagen, heb ik prijs no, 6
vergeten te vermelden. Doze prijs: een
speldekussen, kreeg Dina Röhrey Oude
Vest, alhier.
De volgende week ga ik door met bet
beantwoorden der brieven.
De Redacteur.
DE REUS EN DE HOUTHAKKER.
Een sprookje van Oom Wim.
X.
Waarom niet? Dat is zeer juist opge
merkt. mijn vriend.
Wij moeten ook met drieën zijn: dat is
practischer om alles te kunnen dragen en
raadzamer en veiliger: want je kimt nooit
weten.
En zoo werd de tweede schooier staande
gehouden enook deze slaat toe en
vindt liet maar wat fijn, honderd pop te
I unnen verdienen op zoo'n gemakkelijke
manier, haast nog gemakkelijker en een
voudiger dan door te schooien en te bede
len. Een handwagen is gauw gevonden.
Drie zakken zijn zóó geleend en toen gaan
de drie op stap naar het groote bosch,
waar zoovéél geheimzinnigs in den loop
der jaren gebeurde.
Hier zullen we de handwagen neer
zotten. Er loopen geen wegen door dit
woud, die breed genoeg zijn voor een kar.
Konït en zoekt. We moeten mijn voet
paadje terugvinden, anders vrees, ik, dat
we verdwalen en de burcht niet terugvin
den. Ik Jieb takjes afgeplukt en dat spoor
volgen wc. Zoekt!
En dc drie mannen zoeken en. spoe
diger dan ze verwachten, had één der
schooiers liet bewuste voetpad ontdekt en
toen gaan ze, zonder te spreken, maar met
oog en oor goed open verder en diepér het
boseh in en komen na een uur loopens op
de plaats waait eenmaal de burcht stond
cn waar nu alleen nog res.ste steenen en
pennen en verkoolde binten en balken: het
geheel lag daar in puin. Do rossche gloed
was dus wel wat do houthakker verwachtte,
het schijnsel van den brand, ten toren en
burcht door den bliksem werd getroffen.
En de toovenaar?
- Het zal mij benieuwen waar we den 1
reus zullen vinden? Of wat van hem over
is gebleven, vult een der schooiers aan.
Kom, laten we gaan zoeken. Ik hen
riiet gerust, voor we goed en wel weten,
wat met hem is gebeurd. Als hij verbrand
is, wat blijken zal, of gestikt door den
rook en den walm, dan hebben we geen
ongeluk te duchten meer; dan ben ik hier
heer en meester endan kunnen we
vrij de kelders leeghalen, zonder overval
len te worden.
En ze ruimden liet puin op en ze zochten
den ingang van den kelder of de venster
opening, waardóór de houthakker ont
vlucht was en al liet pain word neergeploft
iu den hoek van den tuin, waar het on
kruid verzengd en verschroeid lag, zoo
brandend heet scheen de lucht geweest te
zijn, toen liet oude roofnest in licli^e
laaie stond.
Zonder ophouden werd gewerkt. -In
spanning waren ze alle drie de mannen;
geen woord zelfs werd gewisseld; de beve
len van den houthakker werden trouw op
gevolgd. De schooiers stelden vertrouwen
in Jan en hadden zo al eens een oogenblik
gedacht aan dc onmogelijkheid van wat
hij als zekerheid aanduidde, thans was
alle twijfel geweken on.was meneer ze-
kor van, dat de kelders de schatten bevat
ten, door Jan genoemd. En vandaar dien
rusteloozen ijver, gepaard aan kalme op
gewekt béid! En zie!
Daar wordt de opening zichtbaar! Nog
oen paai' zakken puin weggedragen, dan
kan men zich overtuigen, of liet woord van
Jan waarheid bevatte of niet: maar dan
ook heeft iedere schooier 100 in uit
zicht en dit bedrag werkt als oen wonder
lijke kracht: de zwoegende en hijgende
mannen, die of en aan sjouwen met zware
lasten op hun breede.schouders, diezelfde
arbeiders van nu, vluchtten den arbeid
gisteren'nog en huldigden sedert jaren dc
stolling: „liet is beter lui dan moe te zijn"!
Halt, mannen! houdt op! Komt hier
en ziet toe! Leggen jullie je neer, vlak op
den grond en kijk, daarligt bij.
En daar lag de reus bij zijn schatten,
naast den trap, waarlangs bij ging of zou
hij neergetuimeld zijn in de diepte en in
zijn vlucht voor de beschermende rook,
die hem slikken deed. Wij weten het niet
en zullen liet nooit te weten komen. Die
het weten kan, ligt ontzield ter aarde
lieer.
Hoe het zij, daar ligt lïij: „Maar zou liij
wel dood zijn, meent een der twee
schooiers te moeten opmerken. Laten ivo
voorzichtig zijn en niet in den kelder neer
dalen, voor we welen of hij slechts be
dwelmd is of dood is. Maai' hoe zullen
wc dat doen en te weten komen.
„Ik weet het, zegt Jan. We zoeken het
luik. dat boven den kelder ligt en kunnen
zoo hem Aan boven bereiken.
En nu Arordt Aveer gewerkt met den
haast en een ijver, alsof de schooiers hun
leven lang onder de zweep van den slaven
handelaar hadden gezwoegd en het duurt
niet lang, of ook liet luik.is ontbloot en met
vereende krachten tillen ze dit ivare ijze
ren ding op en. vlak onder hun bereik
ligt hij, dien zij zochten. Zij zullen zien of
bij nog looft. Met een langen slok kunnen
zo hem bereiken: hij verroert zich niet; en
nu gaan de drie mannen achter elkaar,
met de bijl gewapend heel voorzichtig den
kelder in cn.vinden den toovenaar ge
stikt naast de schatten, die de kolder be-
avaarde. En A-oor dat ze beginnen alle svan
waarde naar boven te dragen cn straks in
groote zakken weg te brengen naar hel
gemeentehuis, word! eerst de reus begra
ven en.als aandenken aan dezen zon
derlingen en zeldzamen man, een boompje
geplant op zijn graf, dat daar stond in
een bock. van den tuin en als treurde het
om zijn meester, die op zoo'n verschrikke
lijke wijze zijn einde vond.
(Wordt vervolgd).
REISHERINNERINGEN.
n.
Het Icgeeren bij Oom.
In liet dorpje Walsoorden moesten Ave
drie kAvarlier ivachteu, ali'orens Ave in den
tram konden stappen. Deze Avas vlugger en
een beetje heler ingericht, dan hel tram
metje VlakeHansAvec-rt. Een tram reis is
echter geen spoorreis, het ging toch te
langzaam naar onzen zin. Achtereenvol
gens passeerden ayo de dorpjes Klooster-
zande, Boschbapelle, Zaamslag enz., lot
We eindelijk in Axel aankwamen. Het
eerste doel onzer reis was bereikt. Gedu
rende de tramrit bemerkte ik dat
Zeeuwsch-Ylaanderen doorsneden is van
dijken, en bestaande uit een aaneenschake
ling van vruchtbare polders, waarin groote
boerderijen gelegen. Landbouw is de hoofd
zaak, vooral veel suikerbieten en aardappe
len.
Ook de kleederdracht verschilt hier van
het overige gedeelte van Zeeland. Men
spreekt van de „Axelsche kleederdracht''.
In Axel, een klein stil stadje zouden wo
dan bij ooms en tantes, bij neefjes cn
nichtjes de eerste dagen onzer vacantiereis
doorbrengen. Bij aankomst lcwam Oom
Gamiel ons tegemoet en a\-e wandelden ge
zellig huiswaarts. Daar aangekomen
groetten we lautes en oom Honneré en gin
gen daarna den omtrek al spoedig verken
nen. Oom Camile en oom Honneré zijn
bakkers. Daar kouden we pret hebben,
't Laatste eindje van den dag verliep ge-
zeliig, en wo Avaren blij, toen we onze moe
de lichamen op de zachte kussens konden
neer vlei en. Den volgenden dag Avaren avc al
spoedig op. Natuurlijk dadelijk na het ont
bijt. naar da bakkerij. Hier aa-as oom Hon
neré, die toch al enkele uren te voren be
gonnen was, nog aan den arbeid. De oven
was anders dan ik me voorstelde en Avei
e>ens op plaatjes gezien heb. Het w.aren n.l.
aooals oom me vertelde 2 ovens, boven
elkaar gelegen. Het waren luchtovens, de
z.g. heele luchtovens. In eiken oven kon
den ruim honderd brooden gebakken wor
den. Voorts Avas in de bakkerij aanwezig
een machine waarin baaltjes bloem en iva-
ter gestort werd. Een motor Averd aangezet,
een kwartier draaien en de genoemde
voorwerpen waren in deeg veranderd, het
geen na „rijzen", verdeeld, gewogen, tot
bollen gemaakt werd, om een uur nadien
in den vorm van brood te voorschijn uit
den oven te komen.
Nog andere machines waren aanwezig,
waarvan ik de naam vergeten ben. Wat is
het warm in zoo'n bakkerij! Zoo gingen
2 dagen voorbij en ik raakte gewoon aan
het hn'tcnlevcn.
Emile Duym.
(Wordt vervolgd).
Bij de Heiligverklaring der Zalige
Thérésia van het Kindje Jezus
Heilig zusterke Thérésia,
Van 't Godd'Iijk Kindekijn,
Wil ons Uw rozenregen schenken,
En onze voorspraak zijn.
Gij, die zoo gaarne in Uw leven,
Aan 't Jezukindje dacht,
Laat ons gemoed steeds zijn als Glirisfnen
Zoo vredig, Aroom en zacht.
Smeekt voor de zondaars, dié nu sterven,
Toch Godes goedheid af;
Red in die laatste oogenblikken,
Hun ziel van d' eemv'ge straf.
Wij danken God voor de genade
Van nu tot aan ons graf;
Wij zingen Hem een alleluja,
Wat Hij in U ons gaf.
Wij juub'len blij dit lied U tegen,
En sineeken keer op keer;
„Thérésia, laat 't rozen reeg'nen,
In* onze harten n
Eert uw Priesters.
Hebteerbied voor do priesters
En luistert naar liun stem,
Bedenkt hun goede ivoorden:
Hebt veel ontzag voor hen.
Zij leidden ons tot aan het graf
Van 't eersten uur af aan,
En werken steeds voor onze ziel
Tot -we eens den Hemel binnengaan.
Zij leeren en zij helpen ons
Van de kinderjaren af.
De priester was 't, die in naam van God
Ons het kleed der onschuld gaf.
Gevat.
Schoenpoetser; „Schoenen, poel
neer?" .p
Leelijke lieer: „Nee, dank je."
Schoenpoelser: „Ik maak ze
mend, dat je je gezicht d'r in
meneer." 1 t
Leelijke heer: „Nee, dank je"
Schoenpoetser: „Bange vent!"
Vrouwenkiesrecht.
Dame (die 'n half uur geleden
stembureau is geweest, tot den
van liet stembureau):
„Och. neemt u me niet kwalij
heer, dat ik u nog even kom sloi
Iuint u niet even in de stembus
ik er niet per ongeluk m'n boodsi
lijstje in gegooid heb?"
Dan was het te begrijpen.
„Je zegt dat je gestolen hebt
ger.""
„Ja, edelachtbare."
„Maar je steelt uit honger toch
heele wagon aardappelen, ii-el?"
Maar ik had in drie dagen uit
ten, mijnheer de rechter!"
Het telegram.
In den dierentuin is een kostba
plotseling gestorven. De directeur i
buitenland en de boekhouder tele
hem: „Oude aap gestorven, zal ik e
aa'c koopen of op u wachten?"
Wat waren wij gelukkig toon,
Wij voor den eersten keer,
Het Euglenhrood ontvingen
Uil priesters banden weer.
En zijn wij uit de vriendschap
Met onzen goeden God.
We gaan ivoor tot den priesU-
En zeggen hém ons lot.
Hij luistert naar dc ivoorden
Die ivij hem zeggen zacht,
En schenkt ons weer de vrede
De vrede en don lach.
Wij vinden ben in liet butje
Hier bij een joug en stervend kii
Daar bij een afgeeleefden grij'saa
Omdat hij onze ziel bemint.
Zijn wij aan 'l ziekbed vastgekl
En zijn wij verlaten en alleen.
De dienaar Gods is weer present
En maakt ons gelukkig en tevre
Des morgens vroeg, door iveer of
Als niemand aan ons denkt,
Dan is 't de prinster, die ons troi
En hemelspij ze brengt.
Is ons laatste uur geslagen,
En zijn wij clan goed i-oorbero'
Worden wij dan niet versterkt
Op den iveg naar d'Eemvighci.'
Lange tijden zijn verlobpen
Niemand méér die aan ons denk
Maar de priester bidt aan 't alta
Dat God ons toch den hemel sclit
Zoo zien ivij. hoe zij altijd iverke
Maar 't wordt zoo iveinig nog ge
Denkt er om, zij z'jn niet door men
Maar door God zeli-e aangesteld.
Laten ivij hen dan ook volgen.
Naar hen luisteren bovenal.
Dan zijn ivij er van verzekerd.
Dat wij komen aan goeden iva!
De gezalfde des Hoeren
Is ons gebedje nicer dan ivaard.
Dat God hun den Hemel schenk'
Vonv hnn ivevken hier op aard.
Marie Zanchv
Noor
Dc kleine Ruiter
Jantje heeft een paard gehad.
Al van zijn pa en moe.
En rijdt nu heen zoo hard hij kaï
Naar lieve opa toe.
„Opa", zegt de kleine vent:
„Hoe vindt u dat ik rijd"?
„Mooi", zegt Opa, „heel moooi l
Maar als het je nu bijt"?, i
„Neen hoor opa, wees niet baBJ
't Paardje is heel zoel;
Want hij doet 't vast niet. hoort 1
Dat weet ik i-eel te goed".
Opa schatert 't nu uit,
En geeft ziju Jan een zoen,
„Zeg, lioor eens hier mijn. beste
Wit jij een boodschap doen"?
„Maar zeker wil ik dat heel graj
Maar mag mijn paardje meer"!
Opa kijkt hem even aan,
En schudt dan heel leuki nee.
Haal jij dan eens. mijn beste jog
Een lekker stukje chocola;
En dat is dan voor dezen dag,
Een lekker hapje van opa.
Jantje holt de deur nu uit,"
En komt ivoor spoedig terug.
Hij houdt de beide handen nu
Verborgen op ziju rug.
„Waar is mijn paardje, opalief?"
Zoo spreakt de kleine vent.
„Die is op zoek naar jou mijn vri
Alsof bet jou ook kent!
Doch Jantje kijkt eens hooi goed i
En ziet zijn paardje slaan,
En met zijn chocola snelt hij.
Er nu* heel hard op aan.
Hij stapt er op en rijdt nu heefi
Eu dankt met blijden lach.
En rijdt nu met steeds sneller
Den gnn.sehen langen dag.
Carl V