Gemoedelijk. Jii liel v;i!di' westen. IIne gapt vroeg de toerist. ..Heel nuT-dig," antwoordde de oude man, die op ii jjoomstoinp zal. „Ik moest 'n paar l'ooiuen vellen, toen kwam de cycloon, wierp ze tegen den grond en bespaarde mij de moeite." en toon slak de bliksem liet rijshout aan en bespaarde mij den arbeid, bet te erbranden." ..Merkwaardig, maar wal doet u nu?" ,,«Nii w.u'iit ik, lot er een aardbeving komt. die de aardappelen uit don grond schudt." Veeleischend. De familie, bestaande uil vier personen, was voor hel eerst van bel jaar eens naar de kerk geweest om den nieuwen predikant te hooi'on, maar zij was niet voldaan. Mijnheer oefende kritiek op de preek van clen domi'né. Mevrouw vond, dat do organist er meer iels van maakte. De jongejuffrouw baalde baar neus op voor het zingen der gemeente. Tot de jongeheer zoide: Nou, jullie bent wel veeleischend voor dat ééne vior- dtiilsüik in hel zakje! Niet beleefd. Dame- Tk heb de gewoonte elk jaar een portret van mij Ie laten maken. Keer (verstrooid): Wat moet u dan wel een mn.->n portretten hebben! Hoeveel nullen? Parvenu: „Pa, onze club vertegenwoor digt een reusachtig vermogen!' Dokter: „Zoo? Nu, hoeveel nullen wel?" Ook 'n middel. v De lieer op kamers boorde zijn hospita naar boven komen. Och gut, meneer, help me toch eens! D'r is '11 groole rat in den provisiekelder geloopen. Wat moet ik beginnen? De heer op kamers luchtte bitier. Doe den provisiekelder op slot, juf frouw, en laat hem van honger sterven! Hij wist 't. Stoffel had een nieuw paar laarzen van den schoenmaker ontvangen. Hij deed alle. moei Ie om cr in te komen, doch zij waren en bleven hem te nauw. „Och", steunde hij, „die laarzen zal ik nooit kunnen aankrijgen, voordat ik ze een dag of veertien gedragen heb." Niet zoo bedoeld. Zij (na zijn aanzoek geweigerd te heb ben): „Trek 't je niet zoo aan. Er zijn heel wat mooier, liever en jonger meisjes dan ik, als Lissie, Rika, Martha. En ieder van dezen zou 'n heel wat hetere vrouw voor jou zijn, dan ik." Hij (diep-verlegen): „Ja dat weet ik wel. Maar ik heb ze allemaal oen voor een ge vraagd of ze ra'n vrouw wilden worden, vóór ik jou mijn aanzoek deed." Een ruiter. Een minder ervaren ruiten kwam aan do Leidsclio manege, om een paard te huren; hij wilde naar Noordivijk en hoopte hier door een onvergetelijke indruk te maken op het goudviscbje, dat hij beminde. Hij vroeg aan den pikeur: „Tk wou naar Noordwijk rijden, geef me een geschikt paard." De pikeur nam het mannetje van het hoofd tot de voelen op en vroeg ironisch: „ja. wat verstaat u onder een geschikt paard?" En het antwoord, dat aan duidelijkheid niets te wcnschen overliet, luidde: „Geef me er een. dat óók naar Noord- wijk wil!' Mannen van het vak. Bij'den uitgang van een kerk zalen een lamme en een blinde te bedelen. Toen alle aanwezigen de kerk verlaten hadden, zei de lamme: „Kom, ik loop nu maar naar huis." „Nou tot ziens dan," antwoordde de blinde. Een man der wet. Kantonrechter: „Hebt ge liet verschrik kelijke nieuws reeds vernomen? De rech ter P. is gisteren verdronken!" Gricffior: „En waar?" Kantonrechter: „Bij 't roeien in den nieuwen singel!" Griffier: „Kon hij niet zwemmen?" Kantonrechter: ..Zeer zeker, maar 't zwemmen is daar immers verboden". Hij was er zelf af. Verstrooide prof. ('s nachts): „Het is net of ik wal hoorde. Is daar iemand?" Inbreker: „Neen". Prof.: „O, dan heb ik het zeker ge droomd. Onrechtvaardig. „Wat gaat liet hier locli vaLsch toe", zegt verontwaardigd de achtjarig© Wim. „Als ik even op m'n nagels bijt, krijg ik 'n lik op m'n knokkels, en als kleine broer z'n •heele voet in z'n mond steekt zitten ze or om te lachen!" De dikkerd. „Nu heb ik door den hotelbediende Iwee plaatsen in den trein laten bespre ken, opdat ik eens gemakkelijk zou kun nen zitten. Neemt die stommerd me twee boekplaat sen. De fiets en de koe. Boer Pimpe kwam in een 'ijzermagazijn om een zeis 1e koopen. Bij dio gelegenheid vroeg de winkelier hem, of hij een fiets wilde koopen. „En wat kost zoo'n ding?" vroeg de boer. „Drie honderd tachtig frank." „Drie honderd tachtig frank? Wel voor dien prijs kan ik een koe koopen." „Ja, maar de ménsciien zouden u voor zot houden, als ze u op een koe door de stad zagen rijden." „Dat-kan wel. maar ze zouden me voor nog zotier houden, als ik probeerde oen fiets te melken." VRAGENBUS. V ra g 3 7. Hoe groot is Mecklenburg B' hwi-iin. waar Prins Hendrik geboren is? A n t wo o r d Hel stukje van Duitsch- I.'ind, waar onze Prins geboren is en aan welks hoofd zijn vader de Groot-Hertog wn s. is J3,127 K.M.2 d.i. ongeveer 4 maal de provincie Overijsél en (ell 600.000 zielen: dus telt ongeveer zooveel inwoners als er mensehen in Amsterdam wonen. Ik zeg ongeveer; want jullie weel. dat onze hoofdstad nu reeds bij de 700.000 inivo- l "'i s telt'. Was Mecklenburg cvendicht bevolkt als ruis land, dan zouden er heel wat meer wo nen. Hoeveel dan wel? Bereken dat eens of vraag het eens op school? Hel andere Groothertogdom „Mecklen- burg-Sti i'liiz" is veel kleiner. Dit heeft een oppervlakte van 2030 K.M.2 en heeft ruim J 00.000 inwoners. Welke stad in Nederland Igll ongeveer zooveel inwoners? Vraag 38: Ts do. eloelricileit wel zoo snel als men zegt? Antwoord: Maar mijn vriend, hoe kan ik nu daar een antwoord op geven. Wal zegt men dan wel van die snelheid? •Zogl men dat de snelheid grooter is dan die van den wind, of van een storm of van een orkaan? Of wat dan wel? Ja zeker Frits, de snelheid is grooter d.'. ir wij ons kunnen voorstellen. Heb je een bliksemstraal wel eens gezien? Zoo zag je I;'in, zoo was ie weg en die afstand grooter dan wij weten of bepalen kunnen, werd uoorloopen in oen tijd. die wij in seconden uitrekenen. Tk zal je eens een paar getal- li o noemen De snelheid van eleetriciteit bedraagt in een gewone telegraafdraad II.700 K.Mper seconde en in een ko- ]H'iilr;iad van 1.7 m.M. dikte zelfs 450.000 K M. Bereken dit eens in uren. Het is gc- aaooh om Ie duizelen. We kunnen ons zoo'n snelheid niet voorstellen en evenmin de snelheid van het licht en evenmin de snel heid. waarmee alle hemellichamen boven mis draaien en wentelen in eeuwige orde in regelmaat enevenminen dit zal wel de, grootst denkbare snelheid zijn; de snelheid onzer gedacht én. Denk hier eens over na, mijn vriend en als je op school hierover iets te leeren krijgt, pas dan goed op en onthoud wat je er- van loert. Vraag 3 9: Vader vraagt waarom en ooievaar voorkomt in het wapen van Den Haag? A n t w o o r d Zoo mijn jongen, vraagt dat vader? En wat vader niet wist, wist ik ook niet en toen ben ik eens gaan informee- ron, waar men het wel weten kon en toen boorde ik, dat het de geschiedkundigen over deze kwestie niet eens waren. „Het oude wapen van Den Haag stelde een Burcht voor. Na afzwering van Philips als Heer over deze landen, kwam in het wapen de ooievaar mot oen aaltje in den bek. Napoleon liet daarin een slang stel len. Reeds in 1350 worden ooievaars op het Hof (d. i. den Hof) in hooge eere ge- houdeii en in het Reigersbosch bewaard. Eeuwen achtereen werden speciale perso nen met het verzorgen dezer dieren belast. Op do kussens van den Magistraat, en op de ijkstempels werd die vogel afgebeeld. Waarom echter m liet wapen der stad dc ooievaar prijkt, is onbekend en alle na- sppringen daaromtrent zijn nog steeds zon der succes gebleven, 't Zou kunnen zijn, omdat deze vogel hier in oude lijden een bijzondere vereering en bescherming ge root als welkome lentebode en zinnebeeld van do herlevende schoonheid dezer land streek". Je ziet dus vriendje, hoe moeilijk het is, het preciese antwoord lo geven, waar hei geldt: waarom oen stedelijk wapen zoo uitziet en niet anders. Traag 40: Ik las in het boek van „Jules Veine" van een „Apehbroodboom". Heeft ie dat voor de grap gezegd? A nfwoor d Voor do grap? Heele- maal niet voor do grap! Deze boom bestaat. Dozo „apeubroodboom" is een heusche boom. die in Midden-Afrika inheomscli is. Hij is een kolossus in hel plantenrijk, want zijn stam lieefl een omtrek (omvang) van meer dan 40 Mzijn takken zijn 20 tot 25 M lang en zijn buitengewoon dik. De boom bereikt een hoogte van omstreeks 20 M. De vruclit is 30 c.M. lang, zuur van smaak en levert een verkoelenden drank. De Apen- broodboom draagt ook don naam van „Bao- haf". Je ziet dus ihijn vriend, dal Jules Yerne niet voor de grap dien naam bezigder De Redacteur. Br volgende week beantwoord ik de vol gende vragen: Vraag 41. Do geranium is een algemeene bekende plant. Is dat een inheemsche of een vreemd gewas? Vraag 42. Ik vond in een oud rijmpje bet woordje „elk" als diernaam. Is dat een dier? Vraag 43. Wat zijn dilettanten? Vraag 44. Vertelt U mij eens iets van de „elft", tk vind „elft" lekker! D c Redacteur. CORRESPONDENTIE. Marie Zandw ij k, Noordwijk. Wel, wel Marie, wat een lang versje is dat? En heb je dat nu zelf gemaakt. Zoo ja, dan ben je een flink kind. Ik laat je versje plaatsen: de gedachten zijn zeer goed. Het is toch ons aller plicht niet waar?, dat wij onze Priesters eeren. Dag Marie! Dina Röltrey, Leiden. Wat jammer hé. Dina, dat ik jouw prijs niet vermeld heb. Dat is zoowaar vergeten, maar je hebt 'm ontvangen, dat is voldoen- de en je hebt er schik mee, dat is nog be ter. Dag Dina! Groet ook moeder en Jan en Herman van me! Ellen B o c r t e L e i d e n. Zoo mijn goeie Ellen, en vond jij dat boek zoo mooi? Het is ook zoo! Do werken van Ethel Turner zijn mooi en boeiend, alleen jammer, dat ze niet gebonden zijn. Ik vond het echt leuk. dat het geluk jou gun stig was, temeer daar jij mij zoo goed ter zijde staat. Dag Ellen! Zul je allo huisge- nooten van me groeten! Tot ziens Ellen! Of al veel bedankjes binnen zijn? Tot op dit oogenblïk van jou en van Dina RÖhrey. Ik wacht op de anderen! E m i 1 e Duym, K o o p a r k. Dank je Voor de „Vervolgen"! Ja, laat de Roovers nog maar een beetje leven, doch de vrijheid moeen ze niet meer hebben. Ik reken op het heele verhaal. Ga zoo door Emile! Een „verhaaltje schrijven" is een uitstekende taaloefening en daar zul je later pleizier van hebben. Bewaar alles goed. Dag Emile! Veel groetjes thuis! Zooals jullie zagen, heb ik prijs no, 6 vergeten te vermelden. Doze prijs: een speldekussen, kreeg Dina Röhrey Oude Vest, alhier. De volgende week ga ik door met bet beantwoorden der brieven. De Redacteur. DE REUS EN DE HOUTHAKKER. Een sprookje van Oom Wim. X. Waarom niet? Dat is zeer juist opge merkt. mijn vriend. Wij moeten ook met drieën zijn: dat is practischer om alles te kunnen dragen en raadzamer en veiliger: want je kimt nooit weten. En zoo werd de tweede schooier staande gehouden enook deze slaat toe en vindt liet maar wat fijn, honderd pop te I unnen verdienen op zoo'n gemakkelijke manier, haast nog gemakkelijker en een voudiger dan door te schooien en te bede len. Een handwagen is gauw gevonden. Drie zakken zijn zóó geleend en toen gaan de drie op stap naar het groote bosch, waar zoovéél geheimzinnigs in den loop der jaren gebeurde. Hier zullen we de handwagen neer zotten. Er loopen geen wegen door dit woud, die breed genoeg zijn voor een kar. Konït en zoekt. We moeten mijn voet paadje terugvinden, anders vrees, ik, dat we verdwalen en de burcht niet terugvin den. Ik Jieb takjes afgeplukt en dat spoor volgen wc. Zoekt! En dc drie mannen zoeken en. spoe diger dan ze verwachten, had één der schooiers liet bewuste voetpad ontdekt en toen gaan ze, zonder te spreken, maar met oog en oor goed open verder en diepér het boseh in en komen na een uur loopens op de plaats waait eenmaal de burcht stond cn waar nu alleen nog res.ste steenen en pennen en verkoolde binten en balken: het geheel lag daar in puin. Do rossche gloed was dus wel wat do houthakker verwachtte, het schijnsel van den brand, ten toren en burcht door den bliksem werd getroffen. En de toovenaar? - Het zal mij benieuwen waar we den 1 reus zullen vinden? Of wat van hem over is gebleven, vult een der schooiers aan. Kom, laten we gaan zoeken. Ik hen riiet gerust, voor we goed en wel weten, wat met hem is gebeurd. Als hij verbrand is, wat blijken zal, of gestikt door den rook en den walm, dan hebben we geen ongeluk te duchten meer; dan ben ik hier heer en meester endan kunnen we vrij de kelders leeghalen, zonder overval len te worden. En ze ruimden liet puin op en ze zochten den ingang van den kelder of de venster opening, waardóór de houthakker ont vlucht was en al liet pain word neergeploft iu den hoek van den tuin, waar het on kruid verzengd en verschroeid lag, zoo brandend heet scheen de lucht geweest te zijn, toen liet oude roofnest in licli^e laaie stond. Zonder ophouden werd gewerkt. -In spanning waren ze alle drie de mannen; geen woord zelfs werd gewisseld; de beve len van den houthakker werden trouw op gevolgd. De schooiers stelden vertrouwen in Jan en hadden zo al eens een oogenblik gedacht aan dc onmogelijkheid van wat hij als zekerheid aanduidde, thans was alle twijfel geweken on.was meneer ze- kor van, dat de kelders de schatten bevat ten, door Jan genoemd. En vandaar dien rusteloozen ijver, gepaard aan kalme op gewekt béid! En zie! Daar wordt de opening zichtbaar! Nog oen paai' zakken puin weggedragen, dan kan men zich overtuigen, of liet woord van Jan waarheid bevatte of niet: maar dan ook heeft iedere schooier 100 in uit zicht en dit bedrag werkt als oen wonder lijke kracht: de zwoegende en hijgende mannen, die of en aan sjouwen met zware lasten op hun breede.schouders, diezelfde arbeiders van nu, vluchtten den arbeid gisteren'nog en huldigden sedert jaren dc stolling: „liet is beter lui dan moe te zijn"! Halt, mannen! houdt op! Komt hier en ziet toe! Leggen jullie je neer, vlak op den grond en kijk, daarligt bij. En daar lag de reus bij zijn schatten, naast den trap, waarlangs bij ging of zou hij neergetuimeld zijn in de diepte en in zijn vlucht voor de beschermende rook, die hem slikken deed. Wij weten het niet en zullen liet nooit te weten komen. Die het weten kan, ligt ontzield ter aarde lieer. Hoe het zij, daar ligt lïij: „Maar zou liij wel dood zijn, meent een der twee schooiers te moeten opmerken. Laten ivo voorzichtig zijn en niet in den kelder neer dalen, voor we welen of hij slechts be dwelmd is of dood is. Maai' hoe zullen wc dat doen en te weten komen. „Ik weet het, zegt Jan. We zoeken het luik. dat boven den kelder ligt en kunnen zoo hem Aan boven bereiken. En nu Arordt Aveer gewerkt met den haast en een ijver, alsof de schooiers hun leven lang onder de zweep van den slaven handelaar hadden gezwoegd en het duurt niet lang, of ook liet luik.is ontbloot en met vereende krachten tillen ze dit ivare ijze ren ding op en. vlak onder hun bereik ligt hij, dien zij zochten. Zij zullen zien of bij nog looft. Met een langen slok kunnen zo hem bereiken: hij verroert zich niet; en nu gaan de drie mannen achter elkaar, met de bijl gewapend heel voorzichtig den kelder in cn.vinden den toovenaar ge stikt naast de schatten, die de kolder be- avaarde. En A-oor dat ze beginnen alle svan waarde naar boven te dragen cn straks in groote zakken weg te brengen naar hel gemeentehuis, word! eerst de reus begra ven en.als aandenken aan dezen zon derlingen en zeldzamen man, een boompje geplant op zijn graf, dat daar stond in een bock. van den tuin en als treurde het om zijn meester, die op zoo'n verschrikke lijke wijze zijn einde vond. (Wordt vervolgd). REISHERINNERINGEN. n. Het Icgeeren bij Oom. In liet dorpje Walsoorden moesten Ave drie kAvarlier ivachteu, ali'orens Ave in den tram konden stappen. Deze Avas vlugger en een beetje heler ingericht, dan hel tram metje VlakeHansAvec-rt. Een tram reis is echter geen spoorreis, het ging toch te langzaam naar onzen zin. Achtereenvol gens passeerden ayo de dorpjes Klooster- zande, Boschbapelle, Zaamslag enz., lot We eindelijk in Axel aankwamen. Het eerste doel onzer reis was bereikt. Gedu rende de tramrit bemerkte ik dat Zeeuwsch-Ylaanderen doorsneden is van dijken, en bestaande uit een aaneenschake ling van vruchtbare polders, waarin groote boerderijen gelegen. Landbouw is de hoofd zaak, vooral veel suikerbieten en aardappe len. Ook de kleederdracht verschilt hier van het overige gedeelte van Zeeland. Men spreekt van de „Axelsche kleederdracht''. In Axel, een klein stil stadje zouden wo dan bij ooms en tantes, bij neefjes cn nichtjes de eerste dagen onzer vacantiereis doorbrengen. Bij aankomst lcwam Oom Gamiel ons tegemoet en a\-e wandelden ge zellig huiswaarts. Daar aangekomen groetten we lautes en oom Honneré en gin gen daarna den omtrek al spoedig verken nen. Oom Camile en oom Honneré zijn bakkers. Daar kouden we pret hebben, 't Laatste eindje van den dag verliep ge- zeliig, en wo Avaren blij, toen we onze moe de lichamen op de zachte kussens konden neer vlei en. Den volgenden dag Avaren avc al spoedig op. Natuurlijk dadelijk na het ont bijt. naar da bakkerij. Hier aa-as oom Hon neré, die toch al enkele uren te voren be gonnen was, nog aan den arbeid. De oven was anders dan ik me voorstelde en Avei e>ens op plaatjes gezien heb. Het w.aren n.l. aooals oom me vertelde 2 ovens, boven elkaar gelegen. Het waren luchtovens, de z.g. heele luchtovens. In eiken oven kon den ruim honderd brooden gebakken wor den. Voorts Avas in de bakkerij aanwezig een machine waarin baaltjes bloem en iva- ter gestort werd. Een motor Averd aangezet, een kwartier draaien en de genoemde voorwerpen waren in deeg veranderd, het geen na „rijzen", verdeeld, gewogen, tot bollen gemaakt werd, om een uur nadien in den vorm van brood te voorschijn uit den oven te komen. Nog andere machines waren aanwezig, waarvan ik de naam vergeten ben. Wat is het warm in zoo'n bakkerij! Zoo gingen 2 dagen voorbij en ik raakte gewoon aan het hn'tcnlevcn. Emile Duym. (Wordt vervolgd). Bij de Heiligverklaring der Zalige Thérésia van het Kindje Jezus Heilig zusterke Thérésia, Van 't Godd'Iijk Kindekijn, Wil ons Uw rozenregen schenken, En onze voorspraak zijn. Gij, die zoo gaarne in Uw leven, Aan 't Jezukindje dacht, Laat ons gemoed steeds zijn als Glirisfnen Zoo vredig, Aroom en zacht. Smeekt voor de zondaars, dié nu sterven, Toch Godes goedheid af; Red in die laatste oogenblikken, Hun ziel van d' eemv'ge straf. Wij danken God voor de genade Van nu tot aan ons graf; Wij zingen Hem een alleluja, Wat Hij in U ons gaf. Wij juub'len blij dit lied U tegen, En sineeken keer op keer; „Thérésia, laat 't rozen reeg'nen, In* onze harten n Eert uw Priesters. Hebteerbied voor do priesters En luistert naar liun stem, Bedenkt hun goede ivoorden: Hebt veel ontzag voor hen. Zij leidden ons tot aan het graf Van 't eersten uur af aan, En werken steeds voor onze ziel Tot -we eens den Hemel binnengaan. Zij leeren en zij helpen ons Van de kinderjaren af. De priester was 't, die in naam van God Ons het kleed der onschuld gaf. Gevat. Schoenpoetser; „Schoenen, poel neer?" .p Leelijke lieer: „Nee, dank je." Schoenpoelser: „Ik maak ze mend, dat je je gezicht d'r in meneer." 1 t Leelijke heer: „Nee, dank je" Schoenpoetser: „Bange vent!" Vrouwenkiesrecht. Dame (die 'n half uur geleden stembureau is geweest, tot den van liet stembureau): „Och. neemt u me niet kwalij heer, dat ik u nog even kom sloi Iuint u niet even in de stembus ik er niet per ongeluk m'n boodsi lijstje in gegooid heb?" Dan was het te begrijpen. „Je zegt dat je gestolen hebt ger."" „Ja, edelachtbare." „Maar je steelt uit honger toch heele wagon aardappelen, ii-el?" Maar ik had in drie dagen uit ten, mijnheer de rechter!" Het telegram. In den dierentuin is een kostba plotseling gestorven. De directeur i buitenland en de boekhouder tele hem: „Oude aap gestorven, zal ik e aa'c koopen of op u wachten?" Wat waren wij gelukkig toon, Wij voor den eersten keer, Het Euglenhrood ontvingen Uil priesters banden weer. En zijn wij uit de vriendschap Met onzen goeden God. We gaan ivoor tot den priesU- En zeggen hém ons lot. Hij luistert naar dc ivoorden Die ivij hem zeggen zacht, En schenkt ons weer de vrede De vrede en don lach. Wij vinden ben in liet butje Hier bij een joug en stervend kii Daar bij een afgeeleefden grij'saa Omdat hij onze ziel bemint. Zijn wij aan 'l ziekbed vastgekl En zijn wij verlaten en alleen. De dienaar Gods is weer present En maakt ons gelukkig en tevre Des morgens vroeg, door iveer of Als niemand aan ons denkt, Dan is 't de prinster, die ons troi En hemelspij ze brengt. Is ons laatste uur geslagen, En zijn wij clan goed i-oorbero' Worden wij dan niet versterkt Op den iveg naar d'Eemvighci.' Lange tijden zijn verlobpen Niemand méér die aan ons denk Maar de priester bidt aan 't alta Dat God ons toch den hemel sclit Zoo zien ivij. hoe zij altijd iverke Maar 't wordt zoo iveinig nog ge Denkt er om, zij z'jn niet door men Maar door God zeli-e aangesteld. Laten ivij hen dan ook volgen. Naar hen luisteren bovenal. Dan zijn ivij er van verzekerd. Dat wij komen aan goeden iva! De gezalfde des Hoeren Is ons gebedje nicer dan ivaard. Dat God hun den Hemel schenk' Vonv hnn ivevken hier op aard. Marie Zanchv Noor Dc kleine Ruiter Jantje heeft een paard gehad. Al van zijn pa en moe. En rijdt nu heen zoo hard hij kaï Naar lieve opa toe. „Opa", zegt de kleine vent: „Hoe vindt u dat ik rijd"? „Mooi", zegt Opa, „heel moooi l Maar als het je nu bijt"?, i „Neen hoor opa, wees niet baBJ 't Paardje is heel zoel; Want hij doet 't vast niet. hoort 1 Dat weet ik i-eel te goed". Opa schatert 't nu uit, En geeft ziju Jan een zoen, „Zeg, lioor eens hier mijn. beste Wit jij een boodschap doen"? „Maar zeker wil ik dat heel graj Maar mag mijn paardje meer"! Opa kijkt hem even aan, En schudt dan heel leuki nee. Haal jij dan eens. mijn beste jog Een lekker stukje chocola; En dat is dan voor dezen dag, Een lekker hapje van opa. Jantje holt de deur nu uit," En komt ivoor spoedig terug. Hij houdt de beide handen nu Verborgen op ziju rug. „Waar is mijn paardje, opalief?" Zoo spreakt de kleine vent. „Die is op zoek naar jou mijn vri Alsof bet jou ook kent! Doch Jantje kijkt eens hooi goed i En ziet zijn paardje slaan, En met zijn chocola snelt hij. Er nu* heel hard op aan. Hij stapt er op en rijdt nu heefi Eu dankt met blijden lach. En rijdt nu met steeds sneller Den gnn.sehen langen dag. Carl V

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 14