Woorden, die meetellen. Soedo vriend, zei de pastoor, liet zijn niet onze woorden, maar onze daden, die mee- tellen. Dan hebt n zeker nog weinig getele grafeerd, eerwaarde, was liet antwoord. Een prarhtezel. De beroemde natuurkundige Lichtenberg was met een paar lange ooren gezegend. Een kwast plaagde hem daarmede en zei de: ..Professor, wat 'n groote ooren hebt u toeh!" ..Daar hebt 11 juist opgemerkt." ant woordde de Professor, .mijn ooren en jou versland zouden samen een prachtezel vor men." Over en weer. Kruier: ..Juffrouw, uw (rein gaat om hvee uur 15". Juffrouw Accuraat: „M'n beste man. waarom zeg je u w trein? Je weet toch wed ilat die van de spoorwegmaatschappij is." Kruier: ..En waarom zegt u dan m'n •boste man? TT weel toch wel, dat ik niet met u getrouwd ben?" Een "oed antwoord. Een boer staat <0 kijken naar een in aan bouw zijnd krankzinnigengesticht cn vraagt aan een heerschap in de nabijheid, wat dat huis moet worden. Een gekkenhuis voor hoeren. Dat dacht ik wel. want voor stadsche hoeren zou hel wel te klein wezen. Een bescheidens. Schoolopziener, in een grappige bui: „Wie is do ferms te jongen van jullie hier in de klas?" Piet W. steekt z'n vinger op. ,.Ik zou het wel willen zeggen, meneer, maar Pa zegt altijd: Je moet nooit op scheppen, dat slaat zoo Ieelijk!" Hij ook. De klerk trc.d schoorvoetend het privé- kantoor van den patroon binnen. Ik zou graag morgenochtend naar de begrafenis van mijn schoonmoeder gaan, m'n heer, zei hij. De patroon keek hem strak aan en zei: Ik ook. CORRESPONDENTIE. Jantje P 1 ou vi er, Hooge R ij n- d ij k, L e i d e n. Wel, mijn kleine viiend. kom jij daar ook al aangesprongen mei een verhaaltje? En dat zoo heelemaal zelf gemaakt! Dat is een flink stuk werk voor een jongetje uit de tweede klas. Daar zal jouw meester pleizier van hebben? Ik wed, dat hij over zoo'n kleinen „schrijver" goed tevreden is. Zou het niet Jantje! En om jou aan te moedigen en de grooton een voorbeeld le. geven, laat ik jouw stukje da delijk plaatsen. Veel groetjes aan vader en moeder en broer en zusjes. Dag Jan! C a r 1 W e s t 0 r m a n n" N. R ij n. Flink zoo Carl! „Oefening baart kunst" denk daar aan: als jij zoo door gaat, zie ik uit jou nog eens een „dichter" geboren wordt n, waar vader trofsch op kan zijn. Zoodra plaats is, laat ik jouw versje direct plaatsen. Ik zou vandaag al vast eens kij ken; misschien? Dag Carl! Maak veel groetjes aan vader en moeder en verder aan alle huisgenooten. Zooals jullie ziet. is de oogst deze week niet groot en ben ik gauw met de corres pondentie klaar. Ik hen eens benieuwd, hoe de gelukkige vriendjes hun prijzen gevonden hebben, of zouden ze vergelen een woord le schrijven wat men er thuis van zei. Dat kan ik toch haast niet gelooven. Tk zal eens afwachten! De Redacteur. De Zigeuners van 't Noorden (in verhand met vraag 36.) Deze vraag zal ik beantwoorden aan de hand van een art. uit het „Volksrecht", waarin over dit onderwerp zeer interes sant 'geschreven werd. Ik zou, teneinde een juist denkbeeld te krijgen van de Lap pen cn de street waar we dit Zigeuners volkje aantreffen ,<le kaart van Noorwe gen opzoeken en het plaatsje Tromsö aan wijzen. Tromsö is een haven; een stil plaatsje in gewone omstandigheden, druk ke)- echter zoodra de zomer nadert en de groote plezierboolen binnenloopen. Wanneer de reizigers in de verte het stadje met zijn houten woningen zien lig gen. treft hen allereerst de mooie ligging en het fraaie landschap en zijn ze eenmaal in de plaats zelf, clan vinden ze daar een museum op natuur-welenschappelijk en etnografisch gebied iets, wat men voorze ker'in oen plaatsje van 8000 inwoners niet ;:ou verwachten. Tromsö is echter de grootste stad van "t Poolgebied: bovendien de belangrijkste handelsplaats voor vïsscliers, walviscli- en robben jagers uit de Noordelijke IJszee. Van Tromsö leidt een smal pad, naar een bergplateau en bier woont een groote volksstam, die. langzamerhand uitsterft en nog slechts 25000 zielen telt En dit zijn de Lappen. De Laplanders huizen hier in eenvoudige tenten met hun heele rijkdom: het rendier. Zij maken kleine snuisterijen, die zij den reizigers aanbieden. Het is een echt zwerversvolk je en hee- 'en dan ook zeer typeerend d eZigeuners van het Noorden. Men verwisselt vaak de Lappen van de Eskimo's. Het verschil echter is zeer groot: het zijn twee ver schillende rassen. Terwijl de Eskimo's de naam be tee kent „rauw-eters" in Groenland bijna al hun spijzen in rauwen toestand veror beren, hebben de Laplanders vooral door hun omgang met de Europeanen hetzij rei zigers. hetzij kooplieden en rendieren, al lerlei Europeesche spijzen leeren kennen, die ze zonder zout. op hun manier toebereiden. Een meelspijs wordt als volgt bereid: Een platte steen wordt boven een hout vuurtje verhit. De heele familie kneedt water en meel tot deeg, dat op den liee- ten steen geworpen wordt, luid opsist en dan halfgaar gegeten wordt. Daarbij drinkt men versche rendierenmelk. Moeder Je vrouw verstaat hef bovendien uit die .reinig vethoudende molk een smakelijke fcaaé te bereiden. In lief begin van den zomer, als de don kere poolwinfer moet wijken voor de hel derwitte nachten, zoekt de Laplander uit zijn rendierkudde het vetste dier uit. Fleeft-ie hot gevonden, dan neemt hij liet mee op den tocht, die hij per ski (sneeuw- schoen) naar een der steden Tromsö, Nor- wik of Hammerfest onderneemt. Den weg vindt hij op gevoel; da* zekere gevoel voor de juiste richting, dat den bergbewoner kenmerkt. In den regel slacht hij liet dier in de na bijheid der stad, behoudt voor zichzelf het vel en een deel der beenderen en verkoopt het vleesch aan den handelaar, die het meestal naar Engeland uitvoert. Van de opbrengst koopt hij meel, koffie, tabak en andere - huishoudelijke artikelen om daar mee naar zijn gezin terug te keeren. Nog één keer bezoekt hij de stad, als hij zijn snuisterijtjes gaat verkoppen, die hij in den winter maakt. Uit. rendierbeende ren maakt hij o.a. kunstige vouwbeenen, messenheften en dergelijke dingen. Een huis bezit hij niet. Hij spant zijn tenten uit en bedektr ze met rendierhui- den en in den winter bovendien van ho ven naar beneden met rijshout en eraszo den. Hij is klein van postuur; hij is niet grooter dan 1? M. Hij is buitengewoon schuw en vermijdt het zelf al te dicht bij het legerkamp van een anderen groep Lappen te komen. De oude zoon krijgt, als hij ongeveer 22 jaar is. een aantal rendieren. Daarmee trekt hij weg en vestigt zich elders en slicht een nieuwe familie. De liefde voor hun ouders is zeer groot. Deze worden met zorg en toewijding opgepast tot hun dood. De Lappen zijn op 50-jarigen leef tijd vooral de vrouwen grijs en oud. Vele Lappen hebben liet zwervend leven vaarwel gezegd en houden zich zelf met den akkerbouw bezig. Met dat al zijn do Lappers als „Zigeuners van het Noorden" de interessantste wilden van Europa. De volgende week behandel ik de vol gende vragen: Vraag 37: Hoe groot is Mecklenburg- Schyerin, waar Prins Hendrik geboren is? Vraag 38: Is de electriciteit wel zoo snel als men zegt? Vraag 39: Vader vraagt, waarom een ooievaar voorkomt in het wapen van Den Haag? Vraag 40: Ik las in het hoek van Julis Verne, van een „Apenbroodboom". Heeft- ie dat voor de grap gezegd? De Redacteur. DE REUS EN DE HOUTHAKKER. Sprookje van Oom Wim. IX. Jan af! Nu naar een der veldwachters: hij is er zoo. De eerste woont vlak bij. Zoo Jan, al zoo vroeg op stap! Zou ik niet? Het is maar de kwestie wat je vroeg noemt. Ik ben al eenige uren in de kleeren of liever gezegd, ik ben heele maal niet uit de kleeren geweest van nacht Snap ik Jan! Het was ook een hon denweer! Het was een storm. En dan dat onweer! Het vuur was niet van de lucht. Ja, veldwachter: het weer was om er geen hond door te jagen. Maar het was niet liet weer, dat me den slaap uit de oogen hield. Het waren schallen van goud en zilver, die me maar niet uit mijn ge dachten wilden. En voor die schatten te halen, kom ik jouw hulp inroepen. Dank je! Van jouw schatten moet ik niets, niemendal hebben. Jij hebt gedroomd en in je droom goudaders ontdekt enlucht- kasteelen gebouwd en.ik boud niet van schatten, die alleen beslaan in de verbeel ding, ik houd alleen van iets, dat werkelijk bestaat. Zoo! bestaan mijn schatten niet- in werkelijkheid vriend? Alsof ik ze niet ge zien had; met eigen oogen gezien? Waar dan, waar? Spreek op, ver klaar je nader; anders denk ik dat je gek bent geworden. Daar in het tooverwoud! Daar liggen de schatten bij hoopen. Daar ip den burcht, in dat oude vervallen roofnest, heb ik ze gezien en daar ga ik ze halen. Veel succes Jan! Ik blijf liever thuis. Ik ga niet mee. Maar voor alles, drink eenige glazen friscli water, want ik geloof, dat je geest in de war is en de boomen voor goud en de struiken voor zilver aan schouwt. Ha! ha! ha! Je gaat dus niet mee? Dank je! Dan ga ik je kameraad opzoeken. Hij zal verstandiger wezen en meegaan. Of verstandiger en thuis blijven zoo als ik! Wij zullen zien! Dag veldwachter! Dag Jan! Jan begrijpt noch burgemeester, noch De onbevattelijke. Meester heeft een potlood gevonden. „Van wie is dat." Jongen: ..Van mijn!" Meester: (verbeterend): „Van mij." Jongen: „Dus van uwes". Meester (verbeterd weer): „Van u". Jongen: „O, dus is het toch van mijn." Geen zier. Doove erftante (lot haar neef student, een boemelaar): „En hoe maak je het aan do academie, geeft het wat?" Neef: ..O zeker, tante, ik studeer met pleizier." Tante: ..Geeft het geen zier? Dat dacht ik wel. Ik heb liet dadelijk al aan uw va der gezegd." Een gauw tevreden man. Mannen hebber, dikwijls zoo'n onaan genaam karakter; ze zijn soms zoo lastig om mee om te gaan. Als ik trouw, wil ik een man hebben, d e gauw tevreden is. Nu kind, maak je daar niet ongerust over. Dat is ook het eenige soort, waar jij kans op hebt. Niet voorhanden. Gast. 1ot den kellner, die wat kortademig is: „Heb je asthma, vriend?" Kellner: „Als het niet op de spijskaart staat, is het er niet, meneer!" Een jonge stoïcijn. Ka relt je: Moeder, hebt u de ladder hooren vallen? Moeder: Ja. Ik hoop, dat vader niet gevallen is? Kareltje: Hij is niet gevallen. Hij hangt nog aan de dakgoot. Verandering. O. meneer Alderman, uw neef ken ik. Hij was vroeger altijd gewoon, wegens z;jn rooden neus, een roode das le dra gen. opdat hij niet zoo in 't oog viel. Doet hij dat nog? Neen, nu draagt hij een blauwe? De spatter. Kellner: „Eu hoe vond mijnheer den biefstuk?" Gast: „Dat ging nogal gemakkelijk; ik beurde een schijfje aardappel op en daar lag-ie!" Oc hemel weet 'f. Vader, waarom trouwde moe n? Dat. kun je haar beter zelf 1 Dat heb ik gedaan. En wat zei ze? De hemel weet 't! Man van zaken. Een winkelier heeft drie doch lor van de beide jongere zusters zijn. Op zekeren dag kwam een hand van een der tweelingzusters doch dit verzoek werd afgewez „'t Spijt me zeer, maar voordal oudste dochter heb uitgehuwd, brej tweeling niet aan. In den Dierentuin. Jantje, voor de apenkooi tot zijn „Moeder, vindt u ook niet, dat di aap precies op oomc Jan lijkt?" „Stil toch Jantje", zei moeder, niet zulke brutale dingen zeggen." „Maar moeder", verontschuldig! Jantje, „die aap boort het inime niet." veldwachter, cn toch klinkt alles ook inder daad ongelooflijk. Wie zijn avontuur niet lieèft meegemaakt, kan zich trouwens ook niet indenken in het feit, dat die schatten bestaan: dat die reus en toovenaar bestaat cn die burcht in het midden van dat bosch beslaat. Jan gaat verder! De tweede veldwachter woont een eindje verder. Hij is geen, wat je kunt noemen, vriend van Jan. Jan stroopte wel eens een haasje; knup pelde af en toe een wild konijntje; ving wel eens vinken en merels en.als hij de kans schoon zag, rooide hij wel eens aardappels op een land, waarvan liij volstrekt geen eigenaar was. Dat waren van die dingen, die dezen veldwachter zeer goed wist en waarvoor Jan wel eens ernstig onderhou den was geworden. Maar Jan, luchthartig als hij was dacht daar niet meer aan; dat was allang vergeten cn vergeven en nu dacht bij alleen aan zijn zaak. Morgen veldwachter! Morgen Jan! Wat. heb je aan de hand dat je zoo vroeg op pad bent. Heeft soms iemand uit jouw strik een haasje gestroopt of wal is er? Gauw een beetje: mijn tijd is kostbaar. Ik moet zoo bij den burgemees ter zijn! Dat treft dan zeer slecht. Ik had voor jou een heel bijzondere en voordeelige op dracht. Zoo! bijzonder geloof ik wel, maar voordcelig zal wel niet, maar laat eens hooren: steek van wal en maak hel kort. Ik kom je vragen om met me mee te gaan schatten te gaan halen in het betoo- verdc woud! Ik heb ze gezien, man, ik heb ze gezien! Het is in één woord: een rijk dom! Wat zou je gezien hebben! Je ziet ze vliegen! Ik heb geen tijd om me aan dien zotteklap van jou op le houden. Dag Jan! r Is dat je laatste woord, veldwachter? -r- Mijn laatste en nou adieu! Jan gaat lieeii! En er zal niets an ders opzitten dan alleen'te gaan. Iemand uit het dorp vragen, dat ware vergeefsche moeite, men durfde immers ampertjes naar het woud te zien, Iaat staan er in door te dringen, tot daar, waar de toovenaar huis de. Neen. dan nog liever oen wildvreemde meenemen, iemand die een hart in z'n lijf heeft, en als het er op aan komt, durft dc handen uit den mouw te steken en te vechten op leven en dood. Kijk! zoo moest er iemand gevonden worden en zoo werd iemand gevonden en gauwer dan hij zelf vermoedde. Want zie! Daar komt een schooier don bree.den weg op, Een man in do kracht van zijn leven. Die schooieren boven geregelden ar beid verkoos. Waar leidt je weg heen, man? Weet ik veel! Ik ga, waar ik wil. Ik liel) geen doel. Zoo! Wil je honderd gulden verdie nen? Ook een vraag! Wel twee honderd met je welnemen. Wat moet ik doen? Moor den, inbreken, vechten, spreek op! Niks van dat alles! Je moet met me meegaan in het betooverde woud en mee- halen. de schatten, die ik weet. Meer niet! Ik hen je man! Honderd gulden voor zoo'n beetje werk! Dat lijkt me! Maar daar komt nog iemand van mijn slag! vraag dien ook. Die zal ook wel zoo'n buitenkans je lusten. (Wordt vervolgd). Reisherinneringen. I. Naar Zeeuwse h - Vlaanderen. Eindelijk was de bewuste dag aange broken, waarnaar we reeds zoo vurig ver langd hadden. Al weken van te voren had vader ons beloofd, zoo we goed leerden, en braaf oppasten, dat we in de vaeantie op reis zonden gaan. Nu. de dag was aange broken, waren we reeds vroeg naar de H. Mis geweest, om een gunstige en voorspoe dige reis af te smeeken. We stonden om 8 uur al kant en klaar, om weg te gaan. Juist kwam de bus aan en stapten we in. Al spoedig waren we aan het station, en na ons van kaartjes voorzien te hebben, ston den we goed en wel op het perron, of de trein kwam al stootend en puffend binnen. Een geklap met de portieren van belang; reizigers stapten vlug in en uit en wij wa ren blij, toen we in 'n coupé ons een ge makkelijk plaatsje veroverd hadden. Nu wierpen we een blik naar buiten en over zagen hol gewoel. Niet lang daarna, of de stationschef gaf het sein tot vertrek, en daar gingen we heen. Weldra waren we huiten de stad en voort ging liet, langs groene weiden, waarop het vee graasde, en langs bloeiende akkers, 't Was net als of de telegraafdraden op en neer bewogen en de grond onder den trein wegrolde. Zeer vlug waren wij dan ook in de residen tiestad, Den Haag. Dat was een gekrioel van menschen! 't Was goed te zien, dat we in een station eener wereldstad waren aangekomen. Reizigers van allerlei slag en nationaliteit bestormden onzen trein. Het was een zoogenaamde „D-trein", nl. Am sterdamAntwerpen. Men bood er ver snaperingen te koop aan en oen voorraad sigaren en sigaretten werden door de hoe ren voor geruimen tijd gekocht. Eindelijk scheen dc rust oenigszins te zijn hersteld, groeten en handdrukken werden nog inder haast gewisseld, en voort ging het weer. Eerst langzaam, dan steeds sneller, zoodat we Den Haag ook weer al gauw uit waren en in de vlakte reden. Dat het verbazend vlug ging, was al zeer goed te merken, als een andere sneltrein in tegenovergestelde richting, passeerde, 't Was alsof de ste den en dorpen vlak bij elkaar lagen, want achtereenvolgens passeerden we, zonder dat de trein aldaar stopte, o. a. Delft en Schiedam. En toen lag Rotterdam voor ons. Ook hier weer dezelfde bedrijvigheid, gejaag en zenuwachtigheid als in ieder ander groot station. Iets heel anders nog dan te Leiden. De trein zette zich weer in beweging en zoo ging het al dichter naar ons doel. Eerst weer langzaam, en spoedig in vollen gang stoomden we Zwijndrecht voorbij, tot Dordrecht. Van uit den trein gezien, was deze stad niet erg druk. Na een paar minuten oponthoud en niet erg lang rijden of vanuit het portierraam zag ik een groot water: nl. „Het Hollandsch Diep", waarover de wereldberoemde spoor brug. die 14- bogen telt, waarvan elke span ning 100 Meter is. Toen we ook deze ge passeerd waren, bevonden we ons in de provincie Noord-Bramant. Bij deze ge dachte klopte mijn .hart sneller, want eens heb ik in Brabant gewoond, gespeeld en op school gegaan bij de Eerw. Broeders. Deze gedachten hielden mij bezig tot Roo sendaal. Doch ook was de overgang van Holland in genoemde provincie goed merk baar. In Roosendaal moesten we overstappen in den sneltrein richting Zeeland. Nu ging liet Brabant uit, na nog eenmaal gestopt te hebben in het stadje Bergen op Zoom, om zijn kermisreizigers en scharenslijpers welbekend, Zeeland tegemoet. Al heel spoe dig reden we over den spoorwegdijk, die de Ooster van de Wcster-Schelde scheidt. Ook hier was het verschil van beide provin cies goed te merken. Nu waren het meest korenvelden en suikerbietenland. Prachti ge boerderijen met eveneens prachtige boomgaarden. Stille, toch zeer mooie dor pen vloden we voorbij. Ook de eigenaardi ge kleederdracht viel mij op. Alras waren we aan het station Vlake. Hier zijn nog geen electrische trammen zooals te Leiden en vele andere plaatsen, maar een sukkeltrammetje bracht ons naar Hansweert. alwaar we op de Provin ciale boot stapten. We voeren nu over de Wester-Schelde, het groote water, en za gen hier en daar bakens liggen. Heerlijk zoo'n tochtje! Ook andere stoombooten voeren wij voorbij, want dit is nl. den ver keersweg van Antwernen. Na ruim een half uur varen legde de boot aan te Walsoor den. Nu bevonden we ons op Zeeuwsch- Vlaanderensch bodem! Emile Duvm Jr. Kooipark 10. Leiden. (Wordt vervolgd.) Drie kinderen. Er waren eens drie kinderen. Ze woon den dicht bij een hoscli. Eerst moesten ze naar grootmoeder om flensjes te brengen. Maar moeder zei. niet lang weg blijven hoor. anders word ik ongerust; recht door- loopeu en nu op stap en vlug wat. Maar wat gebeurde daar? Ze kwamen bij 'net bosch. Wat zouden ze doen? Zus zei, ik ga bessen plukken: zoo deden ze allemaal. En toen begon het le onweeren. Ze schuil den onder een dikken boom maar 'I hielp niet veel. Ze werden doornat. Eindelijk hield het op. Nu liepen ze door. Kleine zus droog 't mandje. Maar 0 wee! daar ge beurde wat. Ze struikelde. De flensjes vie len op den grond en lagen in een plasje met lies water. Wat nu te doen? Ze moes ten loei) koekjes bij grootmoeder brengen had Moeder gezegd. Ze raapten ze op en namen ze mee. Eindelijk kwamen zo bij grootmoeder. Grootmoeder was lteel blij de kinderen te ziena Willen jullie een boter ham met suiker? Als-u-blieft, zei zus, graag hoor! En nu aten de kinderen een lekker hapje en toen keek grootmoeder ook eens naar wat in het mandje was. Kin deren wat gekke flensjes zijn dat? Wat is daarmee gebeurd? En toen vertelde zus olies. Zoo, is het dat? Dau zullen we de flensjes de poes geven, die lust ze wel. zou bet niet? En gaat nu maar naar huis kiu- deren; jelie moeder zal ongerust zijn en liet is vroeg donker, wèet je. Toen gingen de kinderen naar huis. En precies waren ze thuis of het begon weer te regenen. Moeder was blij dat ze de kindertjes terug zag. En nu is het uit. Jantje Plouvier, T.oiden. Wie niet hoore'n wil moet voelen. Er waren eens twee stoute bengels, .die altijd achter wagens zaten. Hon 1 ze van Vader of Moeder straf ki hielp niets. Op zekeren dag zaten ter een tram Zoo zaten ze 'n tijdje ten, maar ze merkten niet dat de i leur het raampje open deed en de hun haren pakte. „Au! Au! ik zal het niet meej riep Piet." En Kees zei het zelfde. Maar hoe ze ook spartelden en 1 hielp allemaal niets ze moesten in< het Stadhuis. Had ik 't nu maar niet gedaan, ze allebei. Zoo kwamen zo bij het stadhuis. Waar zouden we heen moeten? Piet. Als we maar niet in de gov; moeten, want de menschen zegge daar allemaal dronken mannen en zitten. „Had ik 'I toch maar niet gedaai O! daar bob je een agent, Wat kijkt hij streng, als hij ma a vraagt. Kijk eens! daar komt bij naar o! Wat hebben die twee schelmen nu gedaan? Ze zijn hier al zoo dikwi weest, dan weer hebben ze belletje ken en dat gaat zoo maar door. eens wat hebben jullie nu weer uitgo W..w..w..we h. .h. .h. .hebben achter den tram g. .g. .gezeten. Ik het heusch niet meer doen! O! Ik ho zeker niet in de gevangenis, hè mij Wat zeg jo daar? niet in de geva Dat zou je wel willen. En 'n beetje voortmaken. Zoo, cn gaan jullie nu maar 'ns j jullie blijven hier tot vanavond 8 111 Nu begonnen zo te huilen maar li te laat; ze moesten mee en.... tijd bleven ze achter auto's en tra wagens uit. En zoo lioorf hef ook. Felix Souj Een spelbreker. Het was Zondagmiddag; wij wai gewoonlijk gaan wandelen, het wee: t niet erg uit om ver van huis te gaa kwamen wij op het plein dieW bi daar stonden drie hoopen steens sclieidene rioolpotten, welke vo^T tewerken bestemd zijn. Hier waven eenige jongens aan 't spelen, steenen van do hoopen afgehaald den grond gelegd 'en op kleine afslai elkaar geplaatst zoodaf zij van den steen op den anderen konden spi Wij A-oegden ons bij Een eü gingei hiermede ook vermaken; dit duurt poosje toen wij iemand zageü naf namelijk een pofitie-agent. Deze^ zaj wij slopen gauw weg in 'de sclïuui reed hij weer weg. Wij gingen hij weg was en begonnen liet spellet nieuw. Wij hadden er niet op ge dat hij maar een straatje^ omging; kwam liij wepr naar ons toe. Toe weer weg. Een kleine dreumes wel2 een hoon steenen zat, kon er nle gauw afkomen en bleef luidde om roepen. Onze buurvrouw ontfermd) over hem en hielp hem er af. zooi naar huis kon gaan. De politie toen in huis en zag daar twee vat 'f vriendjes onder de tafel zitten en dere zaten in de schuur met ons. die de politie onder de tafel zag mee om de steenen weer op hun pl leggen. Dit deden zij natuurlijk niet maar toen zij hiermede bezig war de agent telkens: „mooi werkje" zij klaar waren, klopte hij hen op schouder en zei: „Jullie hebben b werkt, zoodat dit voorval met een schuwing voor ons goed afliep. Piet Meijer, K De Ooievaar. Klep, klep! zoo gaat het door d Daar komt hij aan niet breede v Kijk! daar heb je nu zoo waar Een mooie groote ooievaar! Klop, klep! gaat hot weer! Kijk, daar strijkt hij neer Boven op do boerenschuur. Brutaal is hij: hij geeft geen huur Kijk, daar vliegt hij naar de sloot En bijt een grooten kikker dood Dan gaat hel weer al op hel dak En roept hij heel hard, kwak, k En na een dag of tien zoo waar, Zijn er twee eieren hij elkaar. Waarop de cene zit te broeden En straks'de andere haar zal i Wacht eens drie weken goede lie Dan zullen kleintjes komen zien, En breken de schaaltjes stuk Tot beider ouders vreugd en geluk Wim Pi

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 14