Woorden, die meetellen.
Soedo vriend, zei de pastoor, liet zijn niet
onze woorden, maar onze daden, die mee-
tellen.
Dan hebt n zeker nog weinig getele
grafeerd, eerwaarde, was liet antwoord.
Een prarhtezel.
De beroemde natuurkundige Lichtenberg
was met een paar lange ooren gezegend.
Een kwast plaagde hem daarmede en
zei de:
..Professor, wat 'n groote ooren hebt u
toeh!"
..Daar hebt 11 juist opgemerkt." ant
woordde de Professor, .mijn ooren en jou
versland zouden samen een prachtezel vor
men."
Over en weer.
Kruier: ..Juffrouw, uw (rein gaat om
hvee uur 15".
Juffrouw Accuraat: „M'n beste man.
waarom zeg je u w trein? Je weet toch wed
ilat die van de spoorwegmaatschappij is."
Kruier: ..En waarom zegt u dan m'n
•boste man? TT weel toch wel, dat ik niet met
u getrouwd ben?"
Een "oed antwoord.
Een boer staat <0 kijken naar een in aan
bouw zijnd krankzinnigengesticht cn
vraagt aan een heerschap in de nabijheid,
wat dat huis moet worden.
Een gekkenhuis voor hoeren.
Dat dacht ik wel. want voor stadsche
hoeren zou hel wel te klein wezen.
Een bescheidens.
Schoolopziener, in een grappige bui:
„Wie is do ferms te jongen van jullie hier
in de klas?"
Piet W. steekt z'n vinger op.
,.Ik zou het wel willen zeggen, meneer,
maar Pa zegt altijd: Je moet nooit op
scheppen, dat slaat zoo Ieelijk!"
Hij ook.
De klerk trc.d schoorvoetend het privé-
kantoor van den patroon binnen.
Ik zou graag morgenochtend naar de
begrafenis van mijn schoonmoeder gaan,
m'n heer, zei hij.
De patroon keek hem strak aan en zei:
Ik ook.
CORRESPONDENTIE.
Jantje P 1 ou vi er, Hooge R ij n-
d ij k, L e i d e n. Wel, mijn kleine
viiend. kom jij daar ook al aangesprongen
mei een verhaaltje? En dat zoo heelemaal
zelf gemaakt! Dat is een flink stuk werk
voor een jongetje uit de tweede klas. Daar
zal jouw meester pleizier van hebben? Ik
wed, dat hij over zoo'n kleinen „schrijver"
goed tevreden is. Zou het niet Jantje! En
om jou aan te moedigen en de grooton een
voorbeeld le. geven, laat ik jouw stukje da
delijk plaatsen. Veel groetjes aan vader en
moeder en broer en zusjes. Dag Jan!
C a r 1 W e s t 0 r m a n n" N. R ij n.
Flink zoo Carl! „Oefening baart kunst"
denk daar aan: als jij zoo door gaat, zie
ik uit jou nog eens een „dichter" geboren
wordt n, waar vader trofsch op kan zijn.
Zoodra plaats is, laat ik jouw versje direct
plaatsen. Ik zou vandaag al vast eens kij
ken; misschien? Dag Carl! Maak veel
groetjes aan vader en moeder en verder
aan alle huisgenooten.
Zooals jullie ziet. is de oogst deze week
niet groot en ben ik gauw met de corres
pondentie klaar.
Ik hen eens benieuwd, hoe de gelukkige
vriendjes hun prijzen gevonden hebben, of
zouden ze vergelen een woord le schrijven
wat men er thuis van zei. Dat kan ik toch
haast niet gelooven. Tk zal eens afwachten!
De Redacteur.
De Zigeuners van 't Noorden
(in verhand met vraag 36.)
Deze vraag zal ik beantwoorden aan de
hand van een art. uit het „Volksrecht",
waarin over dit onderwerp zeer interes
sant 'geschreven werd. Ik zou, teneinde
een juist denkbeeld te krijgen van de Lap
pen cn de street waar we dit Zigeuners
volkje aantreffen ,<le kaart van Noorwe
gen opzoeken en het plaatsje Tromsö aan
wijzen. Tromsö is een haven; een stil
plaatsje in gewone omstandigheden, druk
ke)- echter zoodra de zomer nadert en de
groote plezierboolen binnenloopen.
Wanneer de reizigers in de verte het
stadje met zijn houten woningen zien lig
gen. treft hen allereerst de mooie ligging
en het fraaie landschap en zijn ze eenmaal
in de plaats zelf, clan vinden ze daar een
museum op natuur-welenschappelijk en
etnografisch gebied iets, wat men voorze
ker'in oen plaatsje van 8000 inwoners niet
;:ou verwachten.
Tromsö is echter de grootste stad van
"t Poolgebied: bovendien de belangrijkste
handelsplaats voor vïsscliers, walviscli- en
robben jagers uit de Noordelijke IJszee.
Van Tromsö leidt een smal pad, naar
een bergplateau en bier woont een groote
volksstam, die. langzamerhand uitsterft
en nog slechts 25000 zielen telt En dit zijn
de Lappen. De Laplanders huizen hier in
eenvoudige tenten met hun heele rijkdom:
het rendier. Zij maken kleine snuisterijen,
die zij den reizigers aanbieden.
Het is een echt zwerversvolk je en hee-
'en dan ook zeer typeerend d eZigeuners
van het Noorden. Men verwisselt vaak de
Lappen van de Eskimo's. Het verschil
echter is zeer groot: het zijn twee ver
schillende rassen.
Terwijl de Eskimo's de naam be tee
kent „rauw-eters" in Groenland bijna
al hun spijzen in rauwen toestand veror
beren, hebben de Laplanders vooral door
hun omgang met de Europeanen hetzij rei
zigers. hetzij kooplieden en rendieren, al
lerlei Europeesche spijzen leeren kennen,
die ze zonder zout. op hun manier
toebereiden. Een meelspijs wordt als volgt
bereid:
Een platte steen wordt boven een hout
vuurtje verhit. De heele familie kneedt
water en meel tot deeg, dat op den liee-
ten steen geworpen wordt, luid opsist en
dan halfgaar gegeten wordt. Daarbij
drinkt men versche rendierenmelk. Moeder
Je vrouw verstaat hef bovendien uit die
.reinig vethoudende molk een smakelijke
fcaaé te bereiden.
In lief begin van den zomer, als de don
kere poolwinfer moet wijken voor de hel
derwitte nachten, zoekt de Laplander uit
zijn rendierkudde het vetste dier uit.
Fleeft-ie hot gevonden, dan neemt hij liet
mee op den tocht, die hij per ski (sneeuw-
schoen) naar een der steden Tromsö, Nor-
wik of Hammerfest onderneemt. Den weg
vindt hij op gevoel; da* zekere gevoel voor
de juiste richting, dat den bergbewoner
kenmerkt.
In den regel slacht hij liet dier in de na
bijheid der stad, behoudt voor zichzelf het
vel en een deel der beenderen en verkoopt
het vleesch aan den handelaar, die het
meestal naar Engeland uitvoert. Van de
opbrengst koopt hij meel, koffie, tabak en
andere - huishoudelijke artikelen om daar
mee naar zijn gezin terug te keeren.
Nog één keer bezoekt hij de stad, als hij
zijn snuisterijtjes gaat verkoppen, die hij
in den winter maakt. Uit. rendierbeende
ren maakt hij o.a. kunstige vouwbeenen,
messenheften en dergelijke dingen.
Een huis bezit hij niet. Hij spant zijn
tenten uit en bedektr ze met rendierhui-
den en in den winter bovendien van ho
ven naar beneden met rijshout en eraszo
den. Hij is klein van postuur; hij is niet
grooter dan 1? M. Hij is buitengewoon
schuw en vermijdt het zelf al te dicht bij
het legerkamp van een anderen groep
Lappen te komen.
De oude zoon krijgt, als hij ongeveer 22
jaar is. een aantal rendieren. Daarmee
trekt hij weg en vestigt zich elders en
slicht een nieuwe familie. De liefde voor
hun ouders is zeer groot. Deze worden
met zorg en toewijding opgepast tot hun
dood. De Lappen zijn op 50-jarigen leef
tijd vooral de vrouwen grijs en oud.
Vele Lappen hebben liet zwervend leven
vaarwel gezegd en houden zich zelf met
den akkerbouw bezig. Met dat al zijn do
Lappers als „Zigeuners van het Noorden"
de interessantste wilden van Europa.
De volgende week behandel ik de vol
gende vragen:
Vraag 37: Hoe groot is Mecklenburg-
Schyerin, waar Prins Hendrik geboren is?
Vraag 38: Is de electriciteit wel zoo snel
als men zegt?
Vraag 39: Vader vraagt, waarom een
ooievaar voorkomt in het wapen van Den
Haag?
Vraag 40: Ik las in het hoek van Julis
Verne, van een „Apenbroodboom". Heeft-
ie dat voor de grap gezegd?
De Redacteur.
DE REUS EN DE HOUTHAKKER.
Sprookje van Oom Wim.
IX.
Jan af! Nu naar een der veldwachters:
hij is er zoo. De eerste woont vlak bij.
Zoo Jan, al zoo vroeg op stap!
Zou ik niet? Het is maar de kwestie
wat je vroeg noemt. Ik ben al eenige uren
in de kleeren of liever gezegd, ik ben heele
maal niet uit de kleeren geweest van nacht
Snap ik Jan! Het was ook een hon
denweer! Het was een storm. En dan dat
onweer! Het vuur was niet van de lucht.
Ja, veldwachter: het weer was om er
geen hond door te jagen. Maar het was
niet liet weer, dat me den slaap uit de
oogen hield. Het waren schallen van goud
en zilver, die me maar niet uit mijn ge
dachten wilden. En voor die schatten te
halen, kom ik jouw hulp inroepen.
Dank je! Van jouw schatten moet ik
niets, niemendal hebben. Jij hebt gedroomd
en in je droom goudaders ontdekt enlucht-
kasteelen gebouwd en.ik boud niet van
schatten, die alleen beslaan in de verbeel
ding, ik houd alleen van iets, dat werkelijk
bestaat.
Zoo! bestaan mijn schatten niet- in
werkelijkheid vriend? Alsof ik ze niet ge
zien had; met eigen oogen gezien?
Waar dan, waar? Spreek op, ver
klaar je nader; anders denk ik dat je gek
bent geworden.
Daar in het tooverwoud! Daar liggen
de schatten bij hoopen. Daar ip den burcht,
in dat oude vervallen roofnest, heb ik ze
gezien en daar ga ik ze halen.
Veel succes Jan! Ik blijf liever thuis.
Ik ga niet mee. Maar voor alles, drink
eenige glazen friscli water, want ik geloof,
dat je geest in de war is en de boomen voor
goud en de struiken voor zilver aan
schouwt. Ha! ha! ha!
Je gaat dus niet mee?
Dank je!
Dan ga ik je kameraad opzoeken. Hij
zal verstandiger wezen en meegaan.
Of verstandiger en thuis blijven zoo
als ik!
Wij zullen zien! Dag veldwachter!
Dag Jan!
Jan begrijpt noch burgemeester, noch
De onbevattelijke.
Meester heeft een potlood gevonden.
„Van wie is dat."
Jongen: ..Van mijn!"
Meester: (verbeterend): „Van mij."
Jongen: „Dus van uwes".
Meester (verbeterd weer): „Van u".
Jongen: „O, dus is het toch van mijn."
Geen zier.
Doove erftante (lot haar neef student,
een boemelaar): „En hoe maak je het aan
do academie, geeft het wat?"
Neef: ..O zeker, tante, ik studeer met
pleizier."
Tante: ..Geeft het geen zier? Dat dacht
ik wel. Ik heb liet dadelijk al aan uw va
der gezegd."
Een gauw tevreden man.
Mannen hebber, dikwijls zoo'n onaan
genaam karakter; ze zijn soms zoo lastig
om mee om te gaan. Als ik trouw, wil ik
een man hebben, d e gauw tevreden is.
Nu kind, maak je daar niet ongerust
over. Dat is ook het eenige soort, waar jij
kans op hebt.
Niet voorhanden.
Gast. 1ot den kellner, die wat kortademig
is: „Heb je asthma, vriend?"
Kellner: „Als het niet op de spijskaart
staat, is het er niet, meneer!"
Een jonge stoïcijn.
Ka relt je: Moeder, hebt u de ladder
hooren vallen?
Moeder: Ja. Ik hoop, dat vader niet
gevallen is?
Kareltje: Hij is niet gevallen. Hij
hangt nog aan de dakgoot.
Verandering.
O. meneer Alderman, uw neef ken ik.
Hij was vroeger altijd gewoon, wegens
z;jn rooden neus, een roode das le dra
gen. opdat hij niet zoo in 't oog viel. Doet
hij dat nog?
Neen, nu draagt hij een blauwe?
De spatter.
Kellner: „Eu hoe vond mijnheer den
biefstuk?"
Gast: „Dat ging nogal gemakkelijk; ik
beurde een schijfje aardappel op en daar
lag-ie!"
Oc hemel weet 'f.
Vader, waarom trouwde moe
n?
Dat. kun je haar beter zelf 1
Dat heb ik gedaan.
En wat zei ze?
De hemel weet 't!
Man van zaken.
Een winkelier heeft drie doch lor
van de beide jongere zusters
zijn. Op zekeren dag kwam een
hand van een der tweelingzusters
doch dit verzoek werd afgewez
„'t Spijt me zeer, maar voordal
oudste dochter heb uitgehuwd, brej
tweeling niet aan.
In den Dierentuin.
Jantje, voor de apenkooi tot zijn
„Moeder, vindt u ook niet, dat di
aap precies op oomc Jan lijkt?"
„Stil toch Jantje", zei moeder,
niet zulke brutale dingen zeggen."
„Maar moeder", verontschuldig!
Jantje, „die aap boort het inime
niet."
veldwachter, cn toch klinkt alles ook inder
daad ongelooflijk. Wie zijn avontuur niet
lieèft meegemaakt, kan zich trouwens ook
niet indenken in het feit, dat die schatten
bestaan: dat die reus en toovenaar bestaat
cn die burcht in het midden van dat bosch
beslaat.
Jan gaat verder! De tweede veldwachter
woont een eindje verder. Hij is geen, wat
je kunt noemen, vriend van Jan.
Jan stroopte wel eens een haasje; knup
pelde af en toe een wild konijntje; ving wel
eens vinken en merels en.als hij de kans
schoon zag, rooide hij wel eens aardappels
op een land, waarvan liij volstrekt geen
eigenaar was. Dat waren van die dingen,
die dezen veldwachter zeer goed wist en
waarvoor Jan wel eens ernstig onderhou
den was geworden.
Maar Jan, luchthartig als hij was
dacht daar niet meer aan; dat was allang
vergeten cn vergeven en nu dacht bij alleen
aan zijn zaak.
Morgen veldwachter!
Morgen Jan! Wat. heb je aan de hand
dat je zoo vroeg op pad bent. Heeft soms
iemand uit jouw strik een haasje gestroopt
of wal is er? Gauw een beetje: mijn tijd
is kostbaar. Ik moet zoo bij den burgemees
ter zijn!
Dat treft dan zeer slecht. Ik had voor
jou een heel bijzondere en voordeelige op
dracht.
Zoo! bijzonder geloof ik wel, maar
voordcelig zal wel niet, maar laat eens
hooren: steek van wal en maak hel kort.
Ik kom je vragen om met me mee te
gaan schatten te gaan halen in het betoo-
verdc woud! Ik heb ze gezien, man, ik heb
ze gezien! Het is in één woord: een rijk
dom!
Wat zou je gezien hebben! Je ziet ze
vliegen! Ik heb geen tijd om me aan dien
zotteklap van jou op le houden. Dag Jan!
r Is dat je laatste woord, veldwachter?
-r- Mijn laatste en nou adieu!
Jan gaat lieeii! En er zal niets an
ders opzitten dan alleen'te gaan. Iemand
uit het dorp vragen, dat ware vergeefsche
moeite, men durfde immers ampertjes naar
het woud te zien, Iaat staan er in door te
dringen, tot daar, waar de toovenaar huis
de. Neen. dan nog liever oen wildvreemde
meenemen, iemand die een hart in z'n
lijf heeft, en als het er op aan komt, durft
dc handen uit den mouw te steken en te
vechten op leven en dood. Kijk! zoo moest
er iemand gevonden worden en zoo werd
iemand gevonden en gauwer dan hij zelf
vermoedde.
Want zie!
Daar komt een schooier don bree.den
weg op, Een man in do kracht van zijn
leven. Die schooieren boven geregelden ar
beid verkoos.
Waar leidt je weg heen, man?
Weet ik veel! Ik ga, waar ik wil. Ik
liel) geen doel.
Zoo! Wil je honderd gulden verdie
nen?
Ook een vraag! Wel twee honderd
met je welnemen. Wat moet ik doen? Moor
den, inbreken, vechten, spreek op!
Niks van dat alles! Je moet met me
meegaan in het betooverde woud en mee-
halen. de schatten, die ik weet. Meer niet!
Ik hen je man! Honderd gulden voor
zoo'n beetje werk! Dat lijkt me! Maar daar
komt nog iemand van mijn slag! vraag
dien ook. Die zal ook wel zoo'n buitenkans
je lusten.
(Wordt vervolgd).
Reisherinneringen.
I.
Naar Zeeuwse h - Vlaanderen.
Eindelijk was de bewuste dag aange
broken, waarnaar we reeds zoo vurig ver
langd hadden. Al weken van te voren had
vader ons beloofd, zoo we goed leerden, en
braaf oppasten, dat we in de vaeantie op
reis zonden gaan. Nu. de dag was aange
broken, waren we reeds vroeg naar de H.
Mis geweest, om een gunstige en voorspoe
dige reis af te smeeken. We stonden om 8
uur al kant en klaar, om weg te gaan. Juist
kwam de bus aan en stapten we in. Al
spoedig waren we aan het station, en na
ons van kaartjes voorzien te hebben, ston
den we goed en wel op het perron, of de
trein kwam al stootend en puffend binnen.
Een geklap met de portieren van belang;
reizigers stapten vlug in en uit en wij wa
ren blij, toen we in 'n coupé ons een ge
makkelijk plaatsje veroverd hadden. Nu
wierpen we een blik naar buiten en over
zagen hol gewoel. Niet lang daarna, of de
stationschef gaf het sein tot vertrek, en
daar gingen we heen. Weldra waren we
huiten de stad en voort ging liet, langs
groene weiden, waarop het vee graasde,
en langs bloeiende akkers, 't Was net als
of de telegraafdraden op en neer bewogen
en de grond onder den trein wegrolde.
Zeer vlug waren wij dan ook in de residen
tiestad, Den Haag. Dat was een gekrioel
van menschen! 't Was goed te zien, dat
we in een station eener wereldstad waren
aangekomen. Reizigers van allerlei slag en
nationaliteit bestormden onzen trein. Het
was een zoogenaamde „D-trein", nl. Am
sterdamAntwerpen. Men bood er ver
snaperingen te koop aan en oen voorraad
sigaren en sigaretten werden door de hoe
ren voor geruimen tijd gekocht. Eindelijk
scheen dc rust oenigszins te zijn hersteld,
groeten en handdrukken werden nog inder
haast gewisseld, en voort ging het weer.
Eerst langzaam, dan steeds sneller, zoodat
we Den Haag ook weer al gauw uit waren
en in de vlakte reden. Dat het verbazend
vlug ging, was al zeer goed te merken, als
een andere sneltrein in tegenovergestelde
richting, passeerde, 't Was alsof de ste
den en dorpen vlak bij elkaar lagen, want
achtereenvolgens passeerden we, zonder
dat de trein aldaar stopte, o. a. Delft en
Schiedam. En toen lag Rotterdam voor
ons. Ook hier weer dezelfde bedrijvigheid,
gejaag en zenuwachtigheid als in ieder
ander groot station. Iets heel anders nog
dan te Leiden. De trein zette zich weer in
beweging en zoo ging het al dichter naar
ons doel. Eerst weer langzaam, en spoedig
in vollen gang stoomden we Zwijndrecht
voorbij, tot Dordrecht. Van uit den trein
gezien, was deze stad niet erg druk. Na
een paar minuten oponthoud en niet erg
lang rijden of vanuit het portierraam zag
ik een groot water: nl. „Het Hollandsch
Diep", waarover de wereldberoemde spoor
brug. die 14- bogen telt, waarvan elke span
ning 100 Meter is. Toen we ook deze ge
passeerd waren, bevonden we ons in de
provincie Noord-Bramant. Bij deze ge
dachte klopte mijn .hart sneller, want eens
heb ik in Brabant gewoond, gespeeld en
op school gegaan bij de Eerw. Broeders.
Deze gedachten hielden mij bezig tot Roo
sendaal. Doch ook was de overgang van
Holland in genoemde provincie goed merk
baar.
In Roosendaal moesten we overstappen
in den sneltrein richting Zeeland. Nu ging
liet Brabant uit, na nog eenmaal gestopt te
hebben in het stadje Bergen op Zoom, om
zijn kermisreizigers en scharenslijpers
welbekend, Zeeland tegemoet. Al heel spoe
dig reden we over den spoorwegdijk, die de
Ooster van de Wcster-Schelde scheidt. Ook
hier was het verschil van beide provin
cies goed te merken. Nu waren het meest
korenvelden en suikerbietenland. Prachti
ge boerderijen met eveneens prachtige
boomgaarden. Stille, toch zeer mooie dor
pen vloden we voorbij. Ook de eigenaardi
ge kleederdracht viel mij op.
Alras waren we aan het station Vlake.
Hier zijn nog geen electrische trammen
zooals te Leiden en vele andere plaatsen,
maar een sukkeltrammetje bracht ons
naar Hansweert. alwaar we op de Provin
ciale boot stapten. We voeren nu over de
Wester-Schelde, het groote water, en za
gen hier en daar bakens liggen. Heerlijk
zoo'n tochtje! Ook andere stoombooten
voeren wij voorbij, want dit is nl. den ver
keersweg van Antwernen. Na ruim een half
uur varen legde de boot aan te Walsoor
den. Nu bevonden we ons op Zeeuwsch-
Vlaanderensch bodem!
Emile Duvm Jr.
Kooipark 10. Leiden.
(Wordt vervolgd.)
Drie kinderen.
Er waren eens drie kinderen. Ze woon
den dicht bij een hoscli. Eerst moesten ze
naar grootmoeder om flensjes te brengen.
Maar moeder zei. niet lang weg blijven
hoor. anders word ik ongerust; recht door-
loopeu en nu op stap en vlug wat. Maar
wat gebeurde daar? Ze kwamen bij 'net
bosch. Wat zouden ze doen? Zus zei, ik
ga bessen plukken: zoo deden ze allemaal.
En toen begon het le onweeren. Ze schuil
den onder een dikken boom maar 'I hielp
niet veel. Ze werden doornat. Eindelijk
hield het op. Nu liepen ze door. Kleine
zus droog 't mandje. Maar 0 wee! daar ge
beurde wat. Ze struikelde. De flensjes vie
len op den grond en lagen in een plasje
met lies water. Wat nu te doen? Ze moes
ten loei) koekjes bij grootmoeder brengen
had Moeder gezegd. Ze raapten ze op en
namen ze mee. Eindelijk kwamen zo bij
grootmoeder. Grootmoeder was lteel blij de
kinderen te ziena Willen jullie een boter
ham met suiker? Als-u-blieft, zei zus,
graag hoor! En nu aten de kinderen een
lekker hapje en toen keek grootmoeder ook
eens naar wat in het mandje was. Kin
deren wat gekke flensjes zijn dat? Wat is
daarmee gebeurd? En toen vertelde zus
olies. Zoo, is het dat? Dau zullen we de
flensjes de poes geven, die lust ze wel. zou
bet niet? En gaat nu maar naar huis kiu-
deren; jelie moeder zal ongerust zijn en
liet is vroeg donker, wèet je. Toen gingen
de kinderen naar huis. En precies waren
ze thuis of het begon weer te regenen.
Moeder was blij dat ze de kindertjes terug
zag. En nu is het uit.
Jantje Plouvier, T.oiden.
Wie niet hoore'n wil moet voelen.
Er waren eens twee stoute bengels, .die
altijd achter wagens zaten. Hon 1
ze van Vader of Moeder straf ki
hielp niets. Op zekeren dag zaten
ter een tram Zoo zaten ze 'n tijdje
ten, maar ze merkten niet dat de i
leur het raampje open deed en de
hun haren pakte.
„Au! Au! ik zal het niet meej
riep Piet." En Kees zei het zelfde.
Maar hoe ze ook spartelden en 1
hielp allemaal niets ze moesten in<
het Stadhuis.
Had ik 't nu maar niet gedaan,
ze allebei.
Zoo kwamen zo bij het stadhuis.
Waar zouden we heen moeten?
Piet. Als we maar niet in de gov;
moeten, want de menschen zegge
daar allemaal dronken mannen en
zitten.
„Had ik 'I toch maar niet gedaai
O! daar bob je een agent,
Wat kijkt hij streng, als hij ma a
vraagt.
Kijk eens! daar komt bij naar o!
Wat hebben die twee schelmen nu
gedaan? Ze zijn hier al zoo dikwi
weest, dan weer hebben ze belletje
ken en dat gaat zoo maar door.
eens wat hebben jullie nu weer uitgo
W..w..w..we h. .h. .h. .hebben
achter den tram g. .g. .gezeten. Ik
het heusch niet meer doen! O! Ik ho
zeker niet in de gevangenis, hè mij
Wat zeg jo daar? niet in de geva
Dat zou je wel willen.
En 'n beetje voortmaken.
Zoo, cn gaan jullie nu maar 'ns j
jullie blijven hier tot vanavond 8 111
Nu begonnen zo te huilen maar li
te laat; ze moesten mee en....
tijd bleven ze achter auto's en tra
wagens uit. En zoo lioorf hef ook.
Felix Souj
Een spelbreker.
Het was Zondagmiddag; wij wai
gewoonlijk gaan wandelen, het wee: t
niet erg uit om ver van huis te gaa
kwamen wij op het plein dieW bi
daar stonden drie hoopen steens
sclieidene rioolpotten, welke vo^T
tewerken bestemd zijn. Hier waven
eenige jongens aan 't spelen,
steenen van do hoopen afgehaald
den grond gelegd 'en op kleine afslai
elkaar geplaatst zoodaf zij van den
steen op den anderen konden spi
Wij A-oegden ons bij Een eü gingei
hiermede ook vermaken; dit duurt
poosje toen wij iemand zageü naf
namelijk een pofitie-agent. Deze^ zaj
wij slopen gauw weg in 'de sclïuui
reed hij weer weg. Wij gingen
hij weg was en begonnen liet spellet
nieuw. Wij hadden er niet op ge
dat hij maar een straatje^ omging;
kwam liij wepr naar ons toe. Toe
weer weg. Een kleine dreumes wel2
een hoon steenen zat, kon er nle
gauw afkomen en bleef luidde om
roepen. Onze buurvrouw ontfermd)
over hem en hielp hem er af. zooi
naar huis kon gaan. De politie
toen in huis en zag daar twee vat 'f
vriendjes onder de tafel zitten en
dere zaten in de schuur met ons.
die de politie onder de tafel zag
mee om de steenen weer op hun pl
leggen. Dit deden zij natuurlijk niet
maar toen zij hiermede bezig war
de agent telkens: „mooi werkje"
zij klaar waren, klopte hij hen op
schouder en zei: „Jullie hebben b
werkt, zoodat dit voorval met een
schuwing voor ons goed afliep.
Piet Meijer, K
De Ooievaar.
Klep, klep! zoo gaat het door d
Daar komt hij aan niet breede v
Kijk! daar heb je nu zoo waar
Een mooie groote ooievaar!
Klop, klep! gaat hot weer!
Kijk, daar strijkt hij neer
Boven op do boerenschuur.
Brutaal is hij: hij geeft geen huur
Kijk, daar vliegt hij naar de sloot
En bijt een grooten kikker dood
Dan gaat hel weer al op hel dak
En roept hij heel hard, kwak, k
En na een dag of tien zoo waar,
Zijn er twee eieren hij elkaar.
Waarop de cene zit te broeden
En straks'de andere haar zal i
Wacht eens drie weken goede lie
Dan zullen kleintjes komen zien,
En breken de schaaltjes stuk
Tot beider ouders vreugd en geluk
Wim Pi