I A n ecdote n. 1
Als niet anders wordt aangegeven
in deze week iedere H. Mis Gloria
ido en de Prefatie van Pasehen.
IDAG, 17 Mei. 5e Zondag na
hen. Mis: Vocem, 2e gebed v.
Paschalis, belijder. Kleur: Wit.
overwinning op den dood bij
Verrijzenis heeft ons verlossing ge-
't Moet worden verkondigd tot de
'n der aarde (Introitus). Aan ons
jht als verlosten te leven; daarom
leen geluisterd naar Christus' leer,
diking waarvan Hij van den Vader
itgegaan, maar ook ons leven met
leer in overeenstemming ge-
Anders bedriegen wij ons zeiven
•1). Laten wij in naam van Christus
od vragen datgene, wat wij van
is hebben geleerd, ook in beoefe-
3 brengen (Evangelie en Gebed).
Maandag, Dinsdag en
sdag zijn de,drie Kruisdagen of
aal der H. Kerk Biddagen. Zij zijn
n in de 5e eeuw. Wegens de pla-
larmee het Bisdom Vienne (Frank-
i 469 geslagen werd, beloofde de
ilige Bisschop, de H. Mamertus,
geestelijken en geloovigen, jaar-
in processie te houden op de drie
lellijk aan het feest van Hemel-
des Heeren voorafgaande dagen,
irige Fransche Bisschoppen volg-
mertus' voorbeeld en in de 8e eeuw
Paus Leo III deze processie in
iheel d£ Kerk. Onder de processie
de Litanie van Alle Heiligen ge-
Het doel is: Gods onmisbaren ze-
ndt'en over de vruchten der aarde,
pistel (zegen) en Evangelie (voed-
Vaar de processie wordt gehouden
le H. Mis v. d. Kruisdag; Enau-
net 2e gebed v. d. Hpilige, wiens
evierd wordt. Geen Gloria, geen
Prefatie v. Paschen. Kleur:
s.
NDAG, 18 Mei. le Kruisdag.
d. H. V e n a n t i u s, Martelaar,
isti. 2e Gebed en laatste Evangelie
uisdag. (Zie in het Misboek achter
ien Zondag na Paschen). -Kleur:
Ook mag gelezen worden de H.
an Kruisdag Exaudivit, zonder
en zonder Credo. 2e Gebed v. d. H.
ius. Kldur: Paars,
maap van 15 jaar aangeklaagd bij
Antiochus als Belijder van den
lelijken godsdienst, onderging Ve-
s de gruwzaamste folteringen,
n hij echter telkens wonderbaar
le. Ten slotte is hij onthoofd en
lij den marteldood tegelijk met ve-
op het zien van Venantius' stand-
eid en wonderbare genezingen het
in Jezus Christus hadden omhelsd.
SDAG, 19 Mei. 2e Kruisdag,
d. H. Petrus C o e 1 e s t i n u s,
m Belijder. Statuit. 2e gebed v. d.
lentiana, 3e van Kruisdag. Kleur:
n zijn wil tot de hooge waardigheid
iet Pausschap verheven, deed hij
i na eenige maanden weer afstand
zich te begeven in de een-
Iiid, waarin hij geleefd had. Aldus
j aan de wereld een schitterend
ild van ootmoedigheid,
:NSDAG, 20 Mei. 3e Kruisdag
cilie van O. H. Hemelvaart. Mis
h Bernardinus van Siena, Belijder.
;i, 2e Gebed v. d. Vigiliedag van
Hemelvaart, 3e v. d. Kruisdag.
Evangelie v. d. Vigilie. Kleur:
3ok mag gelezen worden de H. Mis
Vigilie: Vocem (als op den 5en
na Paschen), 2e gebed v. d. H.
s dinus, 3e v. d. Kruisdag. Geen
Kleur: W i t.
I. Bernardinus van Siena muntte
le godsvrucht tot den Zoeten Naam
In den tijd, waarin hij leefde (15e
heerschte onder de mensehen in
Italië tweedracht en haat. Bernar-
predikte tot hen over den H. Naam
eken van vrede en eensgezindheid,
oor bewerkte hij een wonderbare
teer.
IDERDAG 21 Mei. Feestdag
H. Hemelvaart. Te vieren
ondag. Mis. Viri Galilaei.
ie van Hemelvaart gedurende hel
Men denke ook aan de verande-
- i den Canon (lijst van de vaste ge-
I der H. Mis, iederen dag v. h. Oc-
I Deur: Wit.
gelooven dat Christus ten hemel
[eklommen. Geve God, dat wij die
n 't lichaam op aarde verblijven,
onzen geest wonen in den hemel
Na het evangelie v. d. Hoogmis
de Paaschkaars, die Christus voor-
uitgedoofd. Christus is ten hemel
lommen (Evangelie).
JDAG 22 Mei. 2e dag onder
Octaaf v. Hemelvaart. Mis
isteren. 3e gebed. Concede 3 voor
of Paus. Kleur: W i t.
TERDAG, 23 Mei. 3e dag onder
Octaaf v. Hemelvaart. Mis
8teren, maar 2e gebed voor de Kerk,
or den Paus. Kleur: Wit.
i A. M. KOK. Pr.
wil spreken
ar de woorden blijven hem in de keel
n.
aen, gevoelige mannentranen vloeien
augs zijn baard.
jh het kind met een sterke beweging
lend, trekt hij het naar zich toe en
het langen tijd tegen zich aan.
Mijn dierbaar kind
Vader, oc/h, niet zoo hard, ge doet
lijn!
het vieze krot met zijn voortduren-
ölco'holstank schijnt eensklaps verlicht
een stralend gelukschijn.
de stem van een arm klein meisje
Ood met zijn ideale liefde er weer in
Igekeord.
PIERRE L' ERMITE.
OVERMOED NIMMER GOED.
„Dat blonde meisje dus, met die helder
blauwe oogen?"
„Een lief schepsel, waarlijk. Hoe heet
tze?"
„Grazia Hilton; ze is de dochter van
rechter van Garmonville."
„En uw hart is geheel en al in de krul
len van haar gouden lokken gevangen,
Paul?"
„Ja, ik wil wel bekennen, dat 't zoo
is, Eugéne", antwoordde Paul lachend.
„Zo is heel mooi, merkte kapitein Ar-
bright op en draaide, heel bedenkelijk aan
zijn puntigen knevel. Maar ze is ook zeer
jong en nogal koket. Ik zie dat duidelijk
in elke krul der mooie bareu.- Pas op,
dat ze niet met je trouw, eerlijk hart
speelt, als de kat met de muis."
„Eugénel"
„Ja, ik wist wel, dat deze woorden je
niet welkom zouden zijn," ze: de kapitein
meesmuilend en ging heen.
Paul noemde hc-ni inwendig een hard-
vochtigen, kouden, vervelenden, vrijer.
En toch hinderden hem diens woorden
en ze krasten hem door dc ooren, toen hij
enkele uren later bij het einde egner
schitterende quadrille naast Grazia
stond en den moed vond om die woorden
uit te spreken, waarvan, meende hij, het
geluk zijns levens aflvng.
Ja, ze was het schoonste meisje in de
zaal met die bloeiende, doorschijnende
gelaatskleur, welke aan appelbloesem deed
denken door den morgendauw bepareld.
Terwijl Paul sprak, speelde haar kleine
voet, die tot nu toe slechts langs paden
van geluk had gewandeld, met de bloe
men van het tapijt, waarop ze stond. Hij
sprak van zijn liefde en vroeg haar hand.
Geen schuw blozen, geen onbeschroomd
gestamel. Met een glimlach wierp ze de
blonde lokken terug.
„Och, hoe jammer dat wij geen voor
stelling met levende beelden geven, mr.
Harrington*,"
„Luister - naar me, Grazia. M j :s het
ernstig gemeend, ik speel geen comedie,''
zei hij op bijna strengen toon.
,Hoe aardig! riep Grazia met een ge
maakt lachje. Wat ziet u er komiek uit,
mr. Harrington. Laat mijn hand los."
„Ik hen u dus omerscuillig na al uw
glimlachjes, na al uw lieve woordjes, d e
me zooveel l-eten hopen?"
„Onverschillig? Dat juist niet, zei ze
met schuwen blik. Ais vriend stel ik u
hoog. Hebt u nog iets te -zeggen?"
,Toch niet. Verontschuldig mijn han
delwijze. Juffrouw Hilton, ik zal u niet
meer lastig vallen."
Grazia stond alleen in het eenzame ver
trek. waarheen hij haar gebracht had,
keek hem na. Het witte ba'kleed om
gaf haar als' een wolk; het hoofdje zonk
een „we'nig voorover en de oogen schenen
wel vochtig te willen worden.
Hij zal wel terugkomen. zei ze na
een korte pauze; hij moet terugkomen,
hij kan niet zonder mij leven."
En met een lachje vol zelfvertrouwen
keerde ze naar de zaal terug.
En Paul kwam niet terug.
Er was droefheid in Carmonville. Rech
ter Hilton was gestorven en met groote
pracht had men den doode de laatste eer
bewezen. De weduwe zat in het kostbaar
treurgewaad te midden van haar kin
deren.
Graz a stond alleen. Ze was een kind
uit het eerste huwelijk haars vaders. In
die eenzame uren dacht ze aan Paul.
„Je weet, Grazia, zei mevrouw Hi'iton,
en streek mot de hand langs haai' kleed,
zoodat de zwarte armbanden als ketens
rammelden, je vader heeft geen vermogen
nagelaten. Dat is wel raadselachtig. Maar
in de gegeven omstandigheden zie ik me
genoodzaakt met mijn kinderen een toe
vlucht le zoeken bij mijn ouders en je
zal je brood zelf moeten verdienen en
„Ach, moeder," kreet Grazia, „laat mij
om den wille mijn vaders n el geheel al
leen op de wereld."
„Ik weetrniet, wat je wilt, Grazia, ant
woordde de weduwe ijskoud. Je bent
geen bloedverwante van mij en kunt geen
wett:ge aanspraak laten gelden op m'jn
hulp. Je bent oud genoeg om voor je
zelf te zorgen en je hebt een goede op
voeding genoten, zoodal...
„O, ik versta u, liep Grazia op bitleren
toon, ik wil u niet. tot last zijn."
„Laat me uitspreken, sprak de weduwe
toornig; ik wilde je juist zeggen, dat
mevrouw Salter te New-York een gouver
nante zoekt. Ze schreef mij koi^ voor den
dood van je vader en in de positie, in
welke jij je bevindt, moet je je best doen,
die plaats te krijgen."
En zoo was Grazia Hilton op achttien-
jarigen leeftijd gedwongen, haar eigen
brood te gaan verdienen.
Op een kouden Januaridag stond een
in rouwgewaad gekleede jongedame op
de trappen der trotse lie woning van me
vrouw Satter. Het kleine koffertje naast
haar bevatte haar geheele rijkdom.
„Is mevrouw Satter thuis?" vroeg ze
aaai de vtouw, die de deur opende.
„Mevrouw Satter? Met wantrouwen be
keek de vrouw de eenvoudige kleeding der
vraagster. Neen, die is niet thuis. Ze
brengt den winter door te Washington."
Grazia werd bleek.
„Hebt u dan geen boodschap voor mij?
Ik ben de gouvernante, wie mevrouw
Satter haar kinderen wilde toevertrou
wen."
„Ach ja, de gouvernante, zei de huis
houdster met een spottend lachje. Ik heb
u maar te zeggen, dat mevrouw van mee-
ning is veranderd en haar kinderen naar
een kostschool heeft gezonden."
En de deur viel dicht.
Verschrikt en besluiteloos stond Grazia
op de trappen. Was dat billijk gehandeld?
Moest ze zich dat laten welgevallen?
Waarheen? Tot wien zich wenden? De
weinige dollars, die ze bezat, lieten niet
toe, dat ze naar een hotel ging.
Langzaam schreed ze langs de straten.
Op het verlichte venster van een bakkers
winkel las ze; „Kamer te huur." Ze trad
binnen. Het was eèn klein kamertje op
de derde verdieping. Anderhalven dollar
per week.
„Ik zal het voor een week huren en de
huur vooruit betalen", zei de Grazia blo-
md.
„Goed, antwoordde de gezette, vriende
lijke bakkensvrouw, dat is voldoende."
Grazia's eerste nacht in New York was
slapeloos en droevig.
„Zou u me een courant willen leenen",
vroeg ze den volgenden morgen bedeesd
aan de vrouw des huizes.
„Hier is ze. Er staat niets nieuws in."
„Om het nieuws lees ik ze niet. Ik zoek
een betrekking."
En den geheelen dag liep ze door de
straten der groote stad en zocht tever
geefs naar werk, dat haar brood gaf.
De volgende dag bracht niet meer troost.
Het hoofd deed haar zeer; de moede voe
ten weigerden den dienst.
„En toch moet ik wat vinden, sprak
wanhopend. Mijn stiefmoeder noemt
me zeker niet meer op en ik heb nog
maar één dollar meer in mijn zak."
,IJ moet met dit koude, natte weer niet
uitgaan, kind", zei vrouw Weeks, toen ze 't
arme meisje mei hoed en mantel naar be
neden zag komen en op het bleeke ce-
ziohtje maar al* te duidelijk haar droeven
toestand las.
„Ik moet!" zuchtte ze treurig.
„Drink dan toch eerst een kop koffie,
u eet den geheolen dag bijna niets dan een
stukje beschuit en dan drinkt u er wat
water bij; daarvan kan nog geen vogeltje
in het leven blijven."
„Ik dank u vrouw Weeks. zei Graz'a,
i de koffie gedronken te hebben, ik ge
voel me nu veel beter." En ze begön op
nieuw een betrekking te zoeken.
Zonder gevolg Zonder gevo'g.
Nog één poging kou. ze wagen. Het was
de laatste plaats, welke ze had aange-
teekend.
.Men vraagt een onderwijzeres voor
twee kinderen van zes en zeven jaar
Op deze aanvrage had Grazia haar
hoop gevest'gd. maar ook deze hoop zou
teleurgesteld worden.
„U bevalt me we', had mevrouw Mor-
dyn gezegd, maar de onderwijzeres moet
de Duifsch© taal volkomen machtig z;jn
„Ik versta üuitsch en kan het leizen."
antwoordde Grazia en keek naar de vrn-
gers der dame, d e met kostbare ringen
waren versierd en met een f'jnen kanten
zakdoek speelden.
„Dat is niet voldoende en bovendien
hebt u ook nog geen ondervinding van
kinderen op te voeden."
„Ik. zal mij alle moeite geven om u in
ieder opzicht te voldoen."
„Het spijl me wel, antwoordde mevr
Mordyn heel kalm. maar hel gaat toch
niet."
Geheel ontmoedigd en met bezwaard
haart wankelde Graz a langs de breede
marmeren trappen naar beneden en ont
moette een slanken jongeman, die met
vluggen tred voorhijschreed. Haar adem
stokte, haar hart dreigde te breken Een
oogenbl k zag Grazia Hilton in het schoo-
ne, donkere gelaat van Paul Harrington
Hij zag haar niet en vermoedde niet
dat zijn kostbare pels het nederige kleed
van het meisje aanraakte, dat hij nog niet
had vergeten. Maar hitter werd de smart
in haar binnenste en liet bewustzijn, dat
zij door :eder veriaten'was?; 'drong als een
vlijmende dolk in haar hart.
„Hebt je nog n ets gevonden. Celeste?
vroeg hij aan de zuster, toen hij de ka
mer binnentrad, waar n mevr. Mordyn
met borduurwerk bezig was. Op de trap
ontmoette ik een jongedame,die tot de
categorie der „niet-bruikbare" scheen te
behooren."
„Het deed me leed, maar zc voldeed
niet aan de beide 'noofdvoorwaard ?n. Heb
je de geueesipidde'en voor Jessua?"
„Die heb ik waarlijk vergelen. Wacht,
ik haal-- ze dadehjk, De apotheek is in de
buurt." Hij greep zijn hoed en ijlde heen.
„In een halve minuut s de drank gc-
Teed, meneer Harrington, wilt u een
oogenblik plaats nemen?"
Plotseling kwam er beweging voor de
deur der apotheek; een oude polilie-agont
trad binnen.
„Er ligt een jong meisje bewusteloos op
de straat. Staal u toe, dat wo haar hier
binnen dragen?"
Paul Harrington trad ter zijde, toen de
dragers de teedere gestalte onversehiüg
op den vloer legden Er komen te New
York zooveel dergelijke toonee'en voor,
dat de omstanders er weinig belang meer
in stellen.
Even g:ng de blik van Paul over die
marmerbleeke trekken. Een doodclijke
schrik overviel hem. „Barmhartige God.
is het mogelijk? Grazia?" Hij drong tot
de bewuslelooze door, zonk op de knieën
en ondersteunde het schoone hoofd.
„Is ze dood? Mijn God, moet ik haar
zoo terugvinden?"
„Neen, ze is n;et dood, zei de apotheker,
maar ze heeft frissche lucht uoodig. Het
arme kind is geheel uitgeput."
Toen Grazia H:!ton haar bewustzijn te
rugkreeg, blikte ze in het bezorgde gelaat
van Paul Harrington.
„Wees bedaard, fluisterde hij. toen zij
zich w:lde oprichten. „Je kunt niet gaan.
ik zaïl een rijtuig laten komen."
„Waarheen wil je me brengen? sta-
me'de ze. O mijn God, droom ik?"
„Naar mijn zuster zal ik je brengen,
zij zal je verzorgen, m:jn bleek roosje.
Graz'a antwoordde niet; het onverwach
te geluk deed haar duizelen.
„Moet ik je familie kennis geven van je
toestand, Grazia? vroeg Paul eenige oogen
hlikken later.
„Ach, 'k heb niemand, nokte ze, ik heb
geen thuis meer."
„Zeg dat niet weder, Grazia, mijn huis
zal jou huis zijn, als je wilt."
„O Paul," stamelde zij en hoog het
moede hoofd aan zijn borst.
„Hoe gaat het met haar. Celeste?"
„Beter; ze is nu op. Wat een treurig
lot voor dat arme schepsel: honger, ellen
de, wanhoop. Maar, Paul..."
„Wel?"
Ze is de onderwijzeres, die ik gis
terenavond afgewezen heb."
„Dat alles is nu voorbij. Yoor mijn
vrouw zal er, als God het wil, slechts geluk
en tevredenhe:d op de wereld zijn."
Weinige weken later huwde Grazia Hil
ton, door het ongeluk gelouterd met den
man, dien ze eens in lichtzinnigen over
moed had afgewezen.
- DE BERGHUT.
Ik zeg je, Jacques, ik verkies hel
zóó, of het je bevalt of niet.
- En ik zeg, Philippe, dat je om mijn
part ergens kunt gaan wonen, als je zulk
toon aanslaat. Dit huis is het mijne
evengoed als het joue. Als 't je hier niet
langer naar den zin is, kun je heengaan.
Het zal een heele opluchting zijn.
't Was droevig, deze twee jongeman
nen zoo te hooien twisten over een beuze
ling, temeer omdat ze broers waren.
Bij den dood huns vaders waren zij
te samen eigenaars gebleven van een
kleine berghui (chalet) tusschen de zon
nige Zwitsercche bergen, rondom het meer
van Genève. Zij heetten Philippe en
Jacques Arnoult- en hadden den eigen-
aardigen karaktertrek, dien men wel meer
in Zwitserland aantreft en ook veel in dc
andere landen der wereld, dat ze gaarne
hun eigen zin deden en bijzonder stijf
op hun stuk stonden. Het natuurlijk ge
volg hiervan was, dat ze nogal eens dis
puut hadden over de inrichting van het
huis, over liet aandeel in de opbrengst
van hun bedrijf, over de geiten, ja, over
allerlei dingen, soms zoo nietig, dat men
er eigenlijk om lachen moest. Eindelijk
liep de twist zoo hoog, dat Jac'ques de
driftige woorden sprak, waarmee Philippe
als het ware de deur werd gewezen.
Philippe, de oudste van de twee, bleef
eeuige oogenblikken stil zitten. Tóen stond
hij op en antwoordde op een toon van ge
dwongen kalmte:
- Heel goed. Je behoeft mij geen twee
keer le zeggen, dat je gaarne van mij af
wil. Morgenochtend deelen we het geld
en het andere boeltje en ik ga heen.
En zonder verder een enkel woord te
spreken, keerde hij Jacques den rug toe
en ging de steile trap op naar zijn slaap
kamertje.
Yoor een oogenblik had Jacques een
gevoel alsof liet hart bersten zou. Zijn
broer, met wien hij altijd had samenge
woond, van wien hij nooit ook maar een
enkelen dag gescheiden was geweest, ging
hem nu verlaten, voor immer verlaten en
dan in toorn. Had hij den drang des
harten gevolgd, Jacques ware Philippe
achterna geloopen en had vrede met hem
gemaakt. Maar neen, fluisterde de booze
stem in zijn binnenste, dat ware onaan
nemelijk en laf. En zoo bleef hij dan
zitten, wanende, gelijk velen voor en na
hem, dat men meer geesikracht toont, als
men in het kwaad volhardt, dan als men
ongelijk bekent Een enkel woord had
vrede kunnen stichten, maar dat woord
word niet gesproken.
Philippe Arnoult was er de man niet
naar, om terug te komen op hetgeen li ij
eens gezegd had. Reeds terstond don vol
gendon morgen begon hij zich gereed le
maken om tc vertrekken. Het geld, de
meubels, de levende have werden in twee
gelijke, deelen verdeeld en elk der twee
broers kreeg zijil deel; de verdeeling was
niet moeilijk. Maar nu de hut zelve, dat
was iets anders. Ze hadden elk voor zich
recht op de helft, maar hoe zou hier de
vcrdeeling plaats hebben?
Een legende verhaalt van twee broers
in Ierland, die in hetzelfde bedenkelijke
geval verkeerden Zij heetten Denis en
Mik»? en kwameu na lang overleg tot het
besluit, dat dc verdeeling aldus zou wor
den geregeld: Mike zou het binnenste en
Denis zou hel buitenste van de gemeen
schappelijke woning in eigendom hebben
Toen echter deed zich het bezwaar voor,
waarop niet gerekend was Denis bewe
rende, dat hij vrije beschikking had over
zijn eigen goed. wilde het stroo van het
dak in brand steken, waarop Mike het
niet ongegrond vermoeden opperde, dat
het dan van binnen zou gaan branden.
De historie meldt niet, hoe de ,zaak Is
afgeioopen tjok is het niet. waarschijnlijk,
dat de beide brcers het leerzame verhaal
hunner Ierse he Sotgenooten hebben ge
kend. Een ding is zeker, do beide broers
stuitten tuer op hetgeen men zoo in het
dageiijksche leven noemt: een practisch
bezwaar. In theorie was de zaak duide
lijk genoeg: elk der biters krijgt de
helft van de hut, maar in de practisohe
toepassing bleef de lastige vraag: hoe de
eene broer zijn helft zou meenemen en
Iegelijk de andere helft zou laten staan?
Philippe echter sneed ten laatste letter
lijk den knoop door. Hij klom op het dak,
zaagde eerst den schoorsteen, daarop de
balken en het stroo en vervolgens de
geheele hut in twee gelijke deelen, daarop
laadde hij de hem toekomende gedeelten
balken, planken enz. op drie zware
kan-en, trok daarmede den berg over en
zette de halve hut tegen den berg aan,
verder op, zoodat hij erin kon wonen.
Jacques bleef in het doorgesneden
huisje, lapte dit zoo goed mogelijk op,
maakte een nieuwen muur aan do open
zijde, herstelde den jammerlijk verminkten
schoorsteen en woonde voortaan in de
gehalveerde hul, welke in den ganschen
omtrek bekend werd onder den naam Le
Chalet coupé, de in tweeën gedeelde hut.
Wat Philippe aangaat, hij had zich door
de handigheid, waarmode hij zijn half
buisje vervoerd en tegen den bergwand
geplakt had, den roem eener groote vaar
digheid verworven, zoodat hij spoe
dig in den geheelen omtrek voor een
bekwaam werkman gold en een aardig
stuivertje verdiende bij den bouw van een
nieuw hotel, dat op eenigen afstand van
zijn woning werd opgericht. Daarenboven
weidde zijn geiten vrij in het gebergte,
zoodat het hem heel goed ging.
Zoo gingen eenige maanden voorbij.
De welvaart, die Philippe genoot, stenïde
hem vredelievend, de bitterheid van den
toorn verzachtte, het harde woord was
vergeten en met een zekere weemoedige
toegenegenheid- gedacht hij den broer,
van wien hij gescheiden leefde. Allerlei
herinneringen werden in hem levendig,
allerlei tooncelen van vroegere dagen
stonden hem in heldere kleuren voor den
geest, hoe Jacques en hij alles, vreugd
en lee«3 des levens, samen gedeeld had
den; hoe ze \un den morgen tot den
avond elkanders bijzijn genoten; hoe ze
soms een heelen «lag doorgebracht had-
den, zonder iemand anders te spreken
en dat alles was nu voorbij, voor immer
voorbij? Philippe zat eenzaam bij den
haard en geheel alleen zat ook de arm©
Jacques bij de zijnen. Zie, daar stond
nog zijns broeders naam voluit, Jacques
Arnoult, in den balk gesneden. Hij kmi
er de oogen niet afhouden, als hij des
avonds alleen was, en in het midden v.-.n
een vroolijken kring kameraden dacht 1 ij
aan den armen broedór, zoo alleen, zoo
geheel, zoo altijd alleen.
Eindelijk bet was de tijd van het
groote oogstfeest, een tijd van vroolijklmid
en gezelligheid door het gaosche land
kon hij hef niet langer uithouden.
Ik moet gaan, riep hij uit, ik moet
zien, hoe Jacques het heeft. God weet, of
hij niet ziek is of mij om eenige red<-n
noodig heeft.
Nog denzelfden avond, 't wastegen
zonsondergang nam li ij zijn alpenstok
en toog op weg. Hij moest den berg
over en de duisternis zou hem op zijn
tocht overvallen, maar wat nood? Hij
kende zijn weg zóó goed, dat hij dien
blindelings had kunnen gaan. Geen berg
pad, geen rots, geen afgrond was hom
onbekend. Ook trof hij eenige heeren aan
die denzelfdcn weg gingen, zoodal hij
gezelschap had.
Toevallig had Jacques dien zelfden
avond ook aan den twist gedacht, dien
hij met zijn broeder had gehad en die do
oorzaak was geworden van zulk een hit
ter verdriet.
Het was Jacques niet zoo goed gegaan als
zijn broeder. Hij moest hard werken en
had dan nog nauwelijks zijn brood Dien
avond was hij hongerig en vermoeid thuis
gekomen, zoodat hij terstond na het eten
van zijn avondbrood bij liet vuur in slaap
was gevallen, maar ook in den droom
vervulden hem de sombere gedachten, dio
hem den geheelen avond hadden vervo'vd.
Hij droomde" dat zijn broeder Philippe,
evenals op vroegere jaren tegenover liom
zat aan de andere zijde van den haard,
dat een vonk uit het vuur spatte en
op den grond tusschen hen beiden nedor-
viel. De vonk echter ging niet uit, maar
word al grooter en groot er, totdat zij een
machtige vlam was, die hen geheel van
elkander scheidde, zoodat de «ien den
ander niet eens meer zien kon. Eindelijk
werd de vlam zoo groot, dat li ij de hitte
en den rook 'niet langer verdragen kon.
Toen gilde hij van schrik en werd wakker
Maar het visioen van den droom ver
dween niet. Hef wa§ meer «lan een drooin,
het was een ontzettende werkolijkhi id.
Het hout van de hut stond boven zijn
hoofd in volle vlam en de rook vervulde
de geheele hut, zoodat hij bima slikte
Nog een oogenblik en hij zou bedwelmd
zijn, maar met één sprong wist hij de deur
te hereiken, wierp die open en snelde
naar huiten in de frissche nachtlucht Op
hetzelfde oogenblik hoorde hij luide kre-
tep. achter zich en bij het flikkerende
schijnsel der vlammen zag h ij twaalf
mannen, die hem te hulp snelden
Een der twaalf hij was de grootste
van allen en scheen hun leidsman - was
blijkbaar :.eer vertrouwd met de goh'••'to
inrichting van de luit, ten minste hij liep
ijlings naar de achterzijde, rukte de deur
van het geitenhok open en bevrijdde de
arme dieren, die angstig tegen den wand
sprongen en om hulo riepen, hij de na
dering der knetterende vlammen. Twee
andere mannen snelden het huis in oio
zooveel mogelijk van do meubels te redden,
terwijl de overigen den brand trachtten le
blusschen
Maar dit laatste bleek spoedig ondoen
lijk. ondanks den onvermoeiden arbeid
der hulpvaardige buretr, stond de geheele
hut van den grond tot het dak spoedig
in vlammen. Nauwelijks had Jacques een
zakje met geld uit een verborgen hoekje
gered, of de geheele hut stortte krakend
ineen. Van de Chalet coupé was niets
meer over dan een walmende en smeu
lende puinhoop.
Nu eerst kwam Jacques Arnoult tol «le
ontdekking, dat de groote man, die hein
zoo trouw en dapper had geholpen, wiens
hand een brandwonde vertoonde, en
wiens haar verzengd was. niemand andera
was dan zijn broeder Philippe, die tenge
volge van onzalieen t--•» hem was
heengegaan
Nu is de beurt aan i.u^, Philippe,
zei Jacques met bt chuamd gelaal; eens
dreef ik u uit ons huis, nu hen ik er zelf
uitgedreven. Ik heb geen dak meer hoven
mijn hoofd en ik ben van alles beroofd
Neen, neen, Jacques, zeidc de andere,
terwijl hij hem met zijn niet gewonde
hand op den rug klopte, zoo erg is liet
niet. Kijk een gedeelte van uw huisraad
is bewaard en uwe geiten zijn gered, dat
hebt gij aan onze cp«>de hu ren te danken
en wat het buis aangaat, il: zal u zegger,
hoe het daarmede gelegen is. De eene In-I ft
is verbrand, maar de andere slaan nog
aan den anderen kant van don berg. Kom
mede en woon daar bij mij; als de woning
op den duur wat klein mocht zijn, zidl gij
mij wel helpen haar wat grooter te maken,
't Heeft mij al .air* hitter leed gedaan, dat
wij samen ongenoegen hebben gehad, maar
dat zal nu nooit weer gebeuren.
En de beide broeders woonden weder in
één huis en twistten nooit weer.
Vlaamsche lacheding.
Seven Cadot van Galmaarden was nog
niet lang getrouwd en lag reeds geheele
godischp dagen in ruzie met Rika, zijn
wettelijke.
Pastoor Goederaart, eens dat hij te Se
vens le waargang kwam, gaf hem daar
voor een zalige vermaning cn:
„Seven", zei hij alzoo; „gij moet brave
en verstandig leven, zonder ruzie of twist"
zei hij alzoo, „gij weet toch dat man en
vrouw eigenlijk maar één uitmaken
Wat ééii zei Scvon, ik zou aanraden
mijnheer pastoor, van ondcrlusschen eens
alhier te komen ,gij zult waarachtig ge
looven, dat er wel twintig zijn.