I A n ecdote n. 1 Als niet anders wordt aangegeven in deze week iedere H. Mis Gloria ido en de Prefatie van Pasehen. IDAG, 17 Mei. 5e Zondag na hen. Mis: Vocem, 2e gebed v. Paschalis, belijder. Kleur: Wit. overwinning op den dood bij Verrijzenis heeft ons verlossing ge- 't Moet worden verkondigd tot de 'n der aarde (Introitus). Aan ons jht als verlosten te leven; daarom leen geluisterd naar Christus' leer, diking waarvan Hij van den Vader itgegaan, maar ook ons leven met leer in overeenstemming ge- Anders bedriegen wij ons zeiven •1). Laten wij in naam van Christus od vragen datgene, wat wij van is hebben geleerd, ook in beoefe- 3 brengen (Evangelie en Gebed). Maandag, Dinsdag en sdag zijn de,drie Kruisdagen of aal der H. Kerk Biddagen. Zij zijn n in de 5e eeuw. Wegens de pla- larmee het Bisdom Vienne (Frank- i 469 geslagen werd, beloofde de ilige Bisschop, de H. Mamertus, geestelijken en geloovigen, jaar- in processie te houden op de drie lellijk aan het feest van Hemel- des Heeren voorafgaande dagen, irige Fransche Bisschoppen volg- mertus' voorbeeld en in de 8e eeuw Paus Leo III deze processie in iheel d£ Kerk. Onder de processie de Litanie van Alle Heiligen ge- Het doel is: Gods onmisbaren ze- ndt'en over de vruchten der aarde, pistel (zegen) en Evangelie (voed- Vaar de processie wordt gehouden le H. Mis v. d. Kruisdag; Enau- net 2e gebed v. d. Hpilige, wiens evierd wordt. Geen Gloria, geen Prefatie v. Paschen. Kleur: s. NDAG, 18 Mei. le Kruisdag. d. H. V e n a n t i u s, Martelaar, isti. 2e Gebed en laatste Evangelie uisdag. (Zie in het Misboek achter ien Zondag na Paschen). -Kleur: Ook mag gelezen worden de H. an Kruisdag Exaudivit, zonder en zonder Credo. 2e Gebed v. d. H. ius. Kldur: Paars, maap van 15 jaar aangeklaagd bij Antiochus als Belijder van den lelijken godsdienst, onderging Ve- s de gruwzaamste folteringen, n hij echter telkens wonderbaar le. Ten slotte is hij onthoofd en lij den marteldood tegelijk met ve- op het zien van Venantius' stand- eid en wonderbare genezingen het in Jezus Christus hadden omhelsd. SDAG, 19 Mei. 2e Kruisdag, d. H. Petrus C o e 1 e s t i n u s, m Belijder. Statuit. 2e gebed v. d. lentiana, 3e van Kruisdag. Kleur: n zijn wil tot de hooge waardigheid iet Pausschap verheven, deed hij i na eenige maanden weer afstand zich te begeven in de een- Iiid, waarin hij geleefd had. Aldus j aan de wereld een schitterend ild van ootmoedigheid, :NSDAG, 20 Mei. 3e Kruisdag cilie van O. H. Hemelvaart. Mis h Bernardinus van Siena, Belijder. ;i, 2e Gebed v. d. Vigiliedag van Hemelvaart, 3e v. d. Kruisdag. Evangelie v. d. Vigilie. Kleur: 3ok mag gelezen worden de H. Mis Vigilie: Vocem (als op den 5en na Paschen), 2e gebed v. d. H. s dinus, 3e v. d. Kruisdag. Geen Kleur: W i t. I. Bernardinus van Siena muntte le godsvrucht tot den Zoeten Naam In den tijd, waarin hij leefde (15e heerschte onder de mensehen in Italië tweedracht en haat. Bernar- predikte tot hen over den H. Naam eken van vrede en eensgezindheid, oor bewerkte hij een wonderbare teer. IDERDAG 21 Mei. Feestdag H. Hemelvaart. Te vieren ondag. Mis. Viri Galilaei. ie van Hemelvaart gedurende hel Men denke ook aan de verande- - i den Canon (lijst van de vaste ge- I der H. Mis, iederen dag v. h. Oc- I Deur: Wit. gelooven dat Christus ten hemel [eklommen. Geve God, dat wij die n 't lichaam op aarde verblijven, onzen geest wonen in den hemel Na het evangelie v. d. Hoogmis de Paaschkaars, die Christus voor- uitgedoofd. Christus is ten hemel lommen (Evangelie). JDAG 22 Mei. 2e dag onder Octaaf v. Hemelvaart. Mis isteren. 3e gebed. Concede 3 voor of Paus. Kleur: W i t. TERDAG, 23 Mei. 3e dag onder Octaaf v. Hemelvaart. Mis 8teren, maar 2e gebed voor de Kerk, or den Paus. Kleur: Wit. i A. M. KOK. Pr. wil spreken ar de woorden blijven hem in de keel n. aen, gevoelige mannentranen vloeien augs zijn baard. jh het kind met een sterke beweging lend, trekt hij het naar zich toe en het langen tijd tegen zich aan. Mijn dierbaar kind Vader, oc/h, niet zoo hard, ge doet lijn! het vieze krot met zijn voortduren- ölco'holstank schijnt eensklaps verlicht een stralend gelukschijn. de stem van een arm klein meisje Ood met zijn ideale liefde er weer in Igekeord. PIERRE L' ERMITE. OVERMOED NIMMER GOED. „Dat blonde meisje dus, met die helder blauwe oogen?" „Een lief schepsel, waarlijk. Hoe heet tze?" „Grazia Hilton; ze is de dochter van rechter van Garmonville." „En uw hart is geheel en al in de krul len van haar gouden lokken gevangen, Paul?" „Ja, ik wil wel bekennen, dat 't zoo is, Eugéne", antwoordde Paul lachend. „Zo is heel mooi, merkte kapitein Ar- bright op en draaide, heel bedenkelijk aan zijn puntigen knevel. Maar ze is ook zeer jong en nogal koket. Ik zie dat duidelijk in elke krul der mooie bareu.- Pas op, dat ze niet met je trouw, eerlijk hart speelt, als de kat met de muis." „Eugénel" „Ja, ik wist wel, dat deze woorden je niet welkom zouden zijn," ze: de kapitein meesmuilend en ging heen. Paul noemde hc-ni inwendig een hard- vochtigen, kouden, vervelenden, vrijer. En toch hinderden hem diens woorden en ze krasten hem door dc ooren, toen hij enkele uren later bij het einde egner schitterende quadrille naast Grazia stond en den moed vond om die woorden uit te spreken, waarvan, meende hij, het geluk zijns levens aflvng. Ja, ze was het schoonste meisje in de zaal met die bloeiende, doorschijnende gelaatskleur, welke aan appelbloesem deed denken door den morgendauw bepareld. Terwijl Paul sprak, speelde haar kleine voet, die tot nu toe slechts langs paden van geluk had gewandeld, met de bloe men van het tapijt, waarop ze stond. Hij sprak van zijn liefde en vroeg haar hand. Geen schuw blozen, geen onbeschroomd gestamel. Met een glimlach wierp ze de blonde lokken terug. „Och, hoe jammer dat wij geen voor stelling met levende beelden geven, mr. Harrington*," „Luister - naar me, Grazia. M j :s het ernstig gemeend, ik speel geen comedie,'' zei hij op bijna strengen toon. ,Hoe aardig! riep Grazia met een ge maakt lachje. Wat ziet u er komiek uit, mr. Harrington. Laat mijn hand los." „Ik hen u dus omerscuillig na al uw glimlachjes, na al uw lieve woordjes, d e me zooveel l-eten hopen?" „Onverschillig? Dat juist niet, zei ze met schuwen blik. Ais vriend stel ik u hoog. Hebt u nog iets te -zeggen?" ,Toch niet. Verontschuldig mijn han delwijze. Juffrouw Hilton, ik zal u niet meer lastig vallen." Grazia stond alleen in het eenzame ver trek. waarheen hij haar gebracht had, keek hem na. Het witte ba'kleed om gaf haar als' een wolk; het hoofdje zonk een „we'nig voorover en de oogen schenen wel vochtig te willen worden. Hij zal wel terugkomen. zei ze na een korte pauze; hij moet terugkomen, hij kan niet zonder mij leven." En met een lachje vol zelfvertrouwen keerde ze naar de zaal terug. En Paul kwam niet terug. Er was droefheid in Carmonville. Rech ter Hilton was gestorven en met groote pracht had men den doode de laatste eer bewezen. De weduwe zat in het kostbaar treurgewaad te midden van haar kin deren. Graz a stond alleen. Ze was een kind uit het eerste huwelijk haars vaders. In die eenzame uren dacht ze aan Paul. „Je weet, Grazia, zei mevrouw Hi'iton, en streek mot de hand langs haai' kleed, zoodat de zwarte armbanden als ketens rammelden, je vader heeft geen vermogen nagelaten. Dat is wel raadselachtig. Maar in de gegeven omstandigheden zie ik me genoodzaakt met mijn kinderen een toe vlucht le zoeken bij mijn ouders en je zal je brood zelf moeten verdienen en „Ach, moeder," kreet Grazia, „laat mij om den wille mijn vaders n el geheel al leen op de wereld." „Ik weetrniet, wat je wilt, Grazia, ant woordde de weduwe ijskoud. Je bent geen bloedverwante van mij en kunt geen wett:ge aanspraak laten gelden op m'jn hulp. Je bent oud genoeg om voor je zelf te zorgen en je hebt een goede op voeding genoten, zoodal... „O, ik versta u, liep Grazia op bitleren toon, ik wil u niet. tot last zijn." „Laat me uitspreken, sprak de weduwe toornig; ik wilde je juist zeggen, dat mevrouw Salter te New-York een gouver nante zoekt. Ze schreef mij koi^ voor den dood van je vader en in de positie, in welke jij je bevindt, moet je je best doen, die plaats te krijgen." En zoo was Grazia Hilton op achttien- jarigen leeftijd gedwongen, haar eigen brood te gaan verdienen. Op een kouden Januaridag stond een in rouwgewaad gekleede jongedame op de trappen der trotse lie woning van me vrouw Satter. Het kleine koffertje naast haar bevatte haar geheele rijkdom. „Is mevrouw Satter thuis?" vroeg ze aaai de vtouw, die de deur opende. „Mevrouw Satter? Met wantrouwen be keek de vrouw de eenvoudige kleeding der vraagster. Neen, die is niet thuis. Ze brengt den winter door te Washington." Grazia werd bleek. „Hebt u dan geen boodschap voor mij? Ik ben de gouvernante, wie mevrouw Satter haar kinderen wilde toevertrou wen." „Ach ja, de gouvernante, zei de huis houdster met een spottend lachje. Ik heb u maar te zeggen, dat mevrouw van mee- ning is veranderd en haar kinderen naar een kostschool heeft gezonden." En de deur viel dicht. Verschrikt en besluiteloos stond Grazia op de trappen. Was dat billijk gehandeld? Moest ze zich dat laten welgevallen? Waarheen? Tot wien zich wenden? De weinige dollars, die ze bezat, lieten niet toe, dat ze naar een hotel ging. Langzaam schreed ze langs de straten. Op het verlichte venster van een bakkers winkel las ze; „Kamer te huur." Ze trad binnen. Het was eèn klein kamertje op de derde verdieping. Anderhalven dollar per week. „Ik zal het voor een week huren en de huur vooruit betalen", zei de Grazia blo- md. „Goed, antwoordde de gezette, vriende lijke bakkensvrouw, dat is voldoende." Grazia's eerste nacht in New York was slapeloos en droevig. „Zou u me een courant willen leenen", vroeg ze den volgenden morgen bedeesd aan de vrouw des huizes. „Hier is ze. Er staat niets nieuws in." „Om het nieuws lees ik ze niet. Ik zoek een betrekking." En den geheelen dag liep ze door de straten der groote stad en zocht tever geefs naar werk, dat haar brood gaf. De volgende dag bracht niet meer troost. Het hoofd deed haar zeer; de moede voe ten weigerden den dienst. „En toch moet ik wat vinden, sprak wanhopend. Mijn stiefmoeder noemt me zeker niet meer op en ik heb nog maar één dollar meer in mijn zak." ,IJ moet met dit koude, natte weer niet uitgaan, kind", zei vrouw Weeks, toen ze 't arme meisje mei hoed en mantel naar be neden zag komen en op het bleeke ce- ziohtje maar al* te duidelijk haar droeven toestand las. „Ik moet!" zuchtte ze treurig. „Drink dan toch eerst een kop koffie, u eet den geheolen dag bijna niets dan een stukje beschuit en dan drinkt u er wat water bij; daarvan kan nog geen vogeltje in het leven blijven." „Ik dank u vrouw Weeks. zei Graz'a, i de koffie gedronken te hebben, ik ge voel me nu veel beter." En ze begön op nieuw een betrekking te zoeken. Zonder gevolg Zonder gevo'g. Nog één poging kou. ze wagen. Het was de laatste plaats, welke ze had aange- teekend. .Men vraagt een onderwijzeres voor twee kinderen van zes en zeven jaar Op deze aanvrage had Grazia haar hoop gevest'gd. maar ook deze hoop zou teleurgesteld worden. „U bevalt me we', had mevrouw Mor- dyn gezegd, maar de onderwijzeres moet de Duifsch© taal volkomen machtig z;jn „Ik versta üuitsch en kan het leizen." antwoordde Grazia en keek naar de vrn- gers der dame, d e met kostbare ringen waren versierd en met een f'jnen kanten zakdoek speelden. „Dat is niet voldoende en bovendien hebt u ook nog geen ondervinding van kinderen op te voeden." „Ik. zal mij alle moeite geven om u in ieder opzicht te voldoen." „Het spijl me wel, antwoordde mevr Mordyn heel kalm. maar hel gaat toch niet." Geheel ontmoedigd en met bezwaard haart wankelde Graz a langs de breede marmeren trappen naar beneden en ont moette een slanken jongeman, die met vluggen tred voorhijschreed. Haar adem stokte, haar hart dreigde te breken Een oogenbl k zag Grazia Hilton in het schoo- ne, donkere gelaat van Paul Harrington Hij zag haar niet en vermoedde niet dat zijn kostbare pels het nederige kleed van het meisje aanraakte, dat hij nog niet had vergeten. Maar hitter werd de smart in haar binnenste en liet bewustzijn, dat zij door :eder veriaten'was?; 'drong als een vlijmende dolk in haar hart. „Hebt je nog n ets gevonden. Celeste? vroeg hij aan de zuster, toen hij de ka mer binnentrad, waar n mevr. Mordyn met borduurwerk bezig was. Op de trap ontmoette ik een jongedame,die tot de categorie der „niet-bruikbare" scheen te behooren." „Het deed me leed, maar zc voldeed niet aan de beide 'noofdvoorwaard ?n. Heb je de geueesipidde'en voor Jessua?" „Die heb ik waarlijk vergelen. Wacht, ik haal-- ze dadehjk, De apotheek is in de buurt." Hij greep zijn hoed en ijlde heen. „In een halve minuut s de drank gc- Teed, meneer Harrington, wilt u een oogenblik plaats nemen?" Plotseling kwam er beweging voor de deur der apotheek; een oude polilie-agont trad binnen. „Er ligt een jong meisje bewusteloos op de straat. Staal u toe, dat wo haar hier binnen dragen?" Paul Harrington trad ter zijde, toen de dragers de teedere gestalte onversehiüg op den vloer legden Er komen te New York zooveel dergelijke toonee'en voor, dat de omstanders er weinig belang meer in stellen. Even g:ng de blik van Paul over die marmerbleeke trekken. Een doodclijke schrik overviel hem. „Barmhartige God. is het mogelijk? Grazia?" Hij drong tot de bewuslelooze door, zonk op de knieën en ondersteunde het schoone hoofd. „Is ze dood? Mijn God, moet ik haar zoo terugvinden?" „Neen, ze is n;et dood, zei de apotheker, maar ze heeft frissche lucht uoodig. Het arme kind is geheel uitgeput." Toen Grazia H:!ton haar bewustzijn te rugkreeg, blikte ze in het bezorgde gelaat van Paul Harrington. „Wees bedaard, fluisterde hij. toen zij zich w:lde oprichten. „Je kunt niet gaan. ik zaïl een rijtuig laten komen." „Waarheen wil je me brengen? sta- me'de ze. O mijn God, droom ik?" „Naar mijn zuster zal ik je brengen, zij zal je verzorgen, m:jn bleek roosje. Graz'a antwoordde niet; het onverwach te geluk deed haar duizelen. „Moet ik je familie kennis geven van je toestand, Grazia? vroeg Paul eenige oogen hlikken later. „Ach, 'k heb niemand, nokte ze, ik heb geen thuis meer." „Zeg dat niet weder, Grazia, mijn huis zal jou huis zijn, als je wilt." „O Paul," stamelde zij en hoog het moede hoofd aan zijn borst. „Hoe gaat het met haar. Celeste?" „Beter; ze is nu op. Wat een treurig lot voor dat arme schepsel: honger, ellen de, wanhoop. Maar, Paul..." „Wel?" Ze is de onderwijzeres, die ik gis terenavond afgewezen heb." „Dat alles is nu voorbij. Yoor mijn vrouw zal er, als God het wil, slechts geluk en tevredenhe:d op de wereld zijn." Weinige weken later huwde Grazia Hil ton, door het ongeluk gelouterd met den man, dien ze eens in lichtzinnigen over moed had afgewezen. - DE BERGHUT. Ik zeg je, Jacques, ik verkies hel zóó, of het je bevalt of niet. - En ik zeg, Philippe, dat je om mijn part ergens kunt gaan wonen, als je zulk toon aanslaat. Dit huis is het mijne evengoed als het joue. Als 't je hier niet langer naar den zin is, kun je heengaan. Het zal een heele opluchting zijn. 't Was droevig, deze twee jongeman nen zoo te hooien twisten over een beuze ling, temeer omdat ze broers waren. Bij den dood huns vaders waren zij te samen eigenaars gebleven van een kleine berghui (chalet) tusschen de zon nige Zwitsercche bergen, rondom het meer van Genève. Zij heetten Philippe en Jacques Arnoult- en hadden den eigen- aardigen karaktertrek, dien men wel meer in Zwitserland aantreft en ook veel in dc andere landen der wereld, dat ze gaarne hun eigen zin deden en bijzonder stijf op hun stuk stonden. Het natuurlijk ge volg hiervan was, dat ze nogal eens dis puut hadden over de inrichting van het huis, over liet aandeel in de opbrengst van hun bedrijf, over de geiten, ja, over allerlei dingen, soms zoo nietig, dat men er eigenlijk om lachen moest. Eindelijk liep de twist zoo hoog, dat Jac'ques de driftige woorden sprak, waarmee Philippe als het ware de deur werd gewezen. Philippe, de oudste van de twee, bleef eeuige oogenblikken stil zitten. Tóen stond hij op en antwoordde op een toon van ge dwongen kalmte: - Heel goed. Je behoeft mij geen twee keer le zeggen, dat je gaarne van mij af wil. Morgenochtend deelen we het geld en het andere boeltje en ik ga heen. En zonder verder een enkel woord te spreken, keerde hij Jacques den rug toe en ging de steile trap op naar zijn slaap kamertje. Yoor een oogenblik had Jacques een gevoel alsof liet hart bersten zou. Zijn broer, met wien hij altijd had samenge woond, van wien hij nooit ook maar een enkelen dag gescheiden was geweest, ging hem nu verlaten, voor immer verlaten en dan in toorn. Had hij den drang des harten gevolgd, Jacques ware Philippe achterna geloopen en had vrede met hem gemaakt. Maar neen, fluisterde de booze stem in zijn binnenste, dat ware onaan nemelijk en laf. En zoo bleef hij dan zitten, wanende, gelijk velen voor en na hem, dat men meer geesikracht toont, als men in het kwaad volhardt, dan als men ongelijk bekent Een enkel woord had vrede kunnen stichten, maar dat woord word niet gesproken. Philippe Arnoult was er de man niet naar, om terug te komen op hetgeen li ij eens gezegd had. Reeds terstond don vol gendon morgen begon hij zich gereed le maken om tc vertrekken. Het geld, de meubels, de levende have werden in twee gelijke, deelen verdeeld en elk der twee broers kreeg zijil deel; de verdeeling was niet moeilijk. Maar nu de hut zelve, dat was iets anders. Ze hadden elk voor zich recht op de helft, maar hoe zou hier de vcrdeeling plaats hebben? Een legende verhaalt van twee broers in Ierland, die in hetzelfde bedenkelijke geval verkeerden Zij heetten Denis en Mik»? en kwameu na lang overleg tot het besluit, dat dc verdeeling aldus zou wor den geregeld: Mike zou het binnenste en Denis zou hel buitenste van de gemeen schappelijke woning in eigendom hebben Toen echter deed zich het bezwaar voor, waarop niet gerekend was Denis bewe rende, dat hij vrije beschikking had over zijn eigen goed. wilde het stroo van het dak in brand steken, waarop Mike het niet ongegrond vermoeden opperde, dat het dan van binnen zou gaan branden. De historie meldt niet, hoe de ,zaak Is afgeioopen tjok is het niet. waarschijnlijk, dat de beide brcers het leerzame verhaal hunner Ierse he Sotgenooten hebben ge kend. Een ding is zeker, do beide broers stuitten tuer op hetgeen men zoo in het dageiijksche leven noemt: een practisch bezwaar. In theorie was de zaak duide lijk genoeg: elk der biters krijgt de helft van de hut, maar in de practisohe toepassing bleef de lastige vraag: hoe de eene broer zijn helft zou meenemen en Iegelijk de andere helft zou laten staan? Philippe echter sneed ten laatste letter lijk den knoop door. Hij klom op het dak, zaagde eerst den schoorsteen, daarop de balken en het stroo en vervolgens de geheele hut in twee gelijke deelen, daarop laadde hij de hem toekomende gedeelten balken, planken enz. op drie zware kan-en, trok daarmede den berg over en zette de halve hut tegen den berg aan, verder op, zoodat hij erin kon wonen. Jacques bleef in het doorgesneden huisje, lapte dit zoo goed mogelijk op, maakte een nieuwen muur aan do open zijde, herstelde den jammerlijk verminkten schoorsteen en woonde voortaan in de gehalveerde hul, welke in den ganschen omtrek bekend werd onder den naam Le Chalet coupé, de in tweeën gedeelde hut. Wat Philippe aangaat, hij had zich door de handigheid, waarmode hij zijn half buisje vervoerd en tegen den bergwand geplakt had, den roem eener groote vaar digheid verworven, zoodat hij spoe dig in den geheelen omtrek voor een bekwaam werkman gold en een aardig stuivertje verdiende bij den bouw van een nieuw hotel, dat op eenigen afstand van zijn woning werd opgericht. Daarenboven weidde zijn geiten vrij in het gebergte, zoodat het hem heel goed ging. Zoo gingen eenige maanden voorbij. De welvaart, die Philippe genoot, stenïde hem vredelievend, de bitterheid van den toorn verzachtte, het harde woord was vergeten en met een zekere weemoedige toegenegenheid- gedacht hij den broer, van wien hij gescheiden leefde. Allerlei herinneringen werden in hem levendig, allerlei tooncelen van vroegere dagen stonden hem in heldere kleuren voor den geest, hoe Jacques en hij alles, vreugd en lee«3 des levens, samen gedeeld had den; hoe ze \un den morgen tot den avond elkanders bijzijn genoten; hoe ze soms een heelen «lag doorgebracht had- den, zonder iemand anders te spreken en dat alles was nu voorbij, voor immer voorbij? Philippe zat eenzaam bij den haard en geheel alleen zat ook de arm© Jacques bij de zijnen. Zie, daar stond nog zijns broeders naam voluit, Jacques Arnoult, in den balk gesneden. Hij kmi er de oogen niet afhouden, als hij des avonds alleen was, en in het midden v.-.n een vroolijken kring kameraden dacht 1 ij aan den armen broedór, zoo alleen, zoo geheel, zoo altijd alleen. Eindelijk bet was de tijd van het groote oogstfeest, een tijd van vroolijklmid en gezelligheid door het gaosche land kon hij hef niet langer uithouden. Ik moet gaan, riep hij uit, ik moet zien, hoe Jacques het heeft. God weet, of hij niet ziek is of mij om eenige red<-n noodig heeft. Nog denzelfden avond, 't wastegen zonsondergang nam li ij zijn alpenstok en toog op weg. Hij moest den berg over en de duisternis zou hem op zijn tocht overvallen, maar wat nood? Hij kende zijn weg zóó goed, dat hij dien blindelings had kunnen gaan. Geen berg pad, geen rots, geen afgrond was hom onbekend. Ook trof hij eenige heeren aan die denzelfdcn weg gingen, zoodal hij gezelschap had. Toevallig had Jacques dien zelfden avond ook aan den twist gedacht, dien hij met zijn broeder had gehad en die do oorzaak was geworden van zulk een hit ter verdriet. Het was Jacques niet zoo goed gegaan als zijn broeder. Hij moest hard werken en had dan nog nauwelijks zijn brood Dien avond was hij hongerig en vermoeid thuis gekomen, zoodat hij terstond na het eten van zijn avondbrood bij liet vuur in slaap was gevallen, maar ook in den droom vervulden hem de sombere gedachten, dio hem den geheelen avond hadden vervo'vd. Hij droomde" dat zijn broeder Philippe, evenals op vroegere jaren tegenover liom zat aan de andere zijde van den haard, dat een vonk uit het vuur spatte en op den grond tusschen hen beiden nedor- viel. De vonk echter ging niet uit, maar word al grooter en groot er, totdat zij een machtige vlam was, die hen geheel van elkander scheidde, zoodat de «ien den ander niet eens meer zien kon. Eindelijk werd de vlam zoo groot, dat li ij de hitte en den rook 'niet langer verdragen kon. Toen gilde hij van schrik en werd wakker Maar het visioen van den droom ver dween niet. Hef wa§ meer «lan een drooin, het was een ontzettende werkolijkhi id. Het hout van de hut stond boven zijn hoofd in volle vlam en de rook vervulde de geheele hut, zoodat hij bima slikte Nog een oogenblik en hij zou bedwelmd zijn, maar met één sprong wist hij de deur te hereiken, wierp die open en snelde naar huiten in de frissche nachtlucht Op hetzelfde oogenblik hoorde hij luide kre- tep. achter zich en bij het flikkerende schijnsel der vlammen zag h ij twaalf mannen, die hem te hulp snelden Een der twaalf hij was de grootste van allen en scheen hun leidsman - was blijkbaar :.eer vertrouwd met de goh'••'to inrichting van de luit, ten minste hij liep ijlings naar de achterzijde, rukte de deur van het geitenhok open en bevrijdde de arme dieren, die angstig tegen den wand sprongen en om hulo riepen, hij de na dering der knetterende vlammen. Twee andere mannen snelden het huis in oio zooveel mogelijk van do meubels te redden, terwijl de overigen den brand trachtten le blusschen Maar dit laatste bleek spoedig ondoen lijk. ondanks den onvermoeiden arbeid der hulpvaardige buretr, stond de geheele hut van den grond tot het dak spoedig in vlammen. Nauwelijks had Jacques een zakje met geld uit een verborgen hoekje gered, of de geheele hut stortte krakend ineen. Van de Chalet coupé was niets meer over dan een walmende en smeu lende puinhoop. Nu eerst kwam Jacques Arnoult tol «le ontdekking, dat de groote man, die hein zoo trouw en dapper had geholpen, wiens hand een brandwonde vertoonde, en wiens haar verzengd was. niemand andera was dan zijn broeder Philippe, die tenge volge van onzalieen t--•» hem was heengegaan Nu is de beurt aan i.u^, Philippe, zei Jacques met bt chuamd gelaal; eens dreef ik u uit ons huis, nu hen ik er zelf uitgedreven. Ik heb geen dak meer hoven mijn hoofd en ik ben van alles beroofd Neen, neen, Jacques, zeidc de andere, terwijl hij hem met zijn niet gewonde hand op den rug klopte, zoo erg is liet niet. Kijk een gedeelte van uw huisraad is bewaard en uwe geiten zijn gered, dat hebt gij aan onze cp«>de hu ren te danken en wat het buis aangaat, il: zal u zegger, hoe het daarmede gelegen is. De eene In-I ft is verbrand, maar de andere slaan nog aan den anderen kant van don berg. Kom mede en woon daar bij mij; als de woning op den duur wat klein mocht zijn, zidl gij mij wel helpen haar wat grooter te maken, 't Heeft mij al .air* hitter leed gedaan, dat wij samen ongenoegen hebben gehad, maar dat zal nu nooit weer gebeuren. En de beide broeders woonden weder in één huis en twistten nooit weer. Vlaamsche lacheding. Seven Cadot van Galmaarden was nog niet lang getrouwd en lag reeds geheele godischp dagen in ruzie met Rika, zijn wettelijke. Pastoor Goederaart, eens dat hij te Se vens le waargang kwam, gaf hem daar voor een zalige vermaning cn: „Seven", zei hij alzoo; „gij moet brave en verstandig leven, zonder ruzie of twist" zei hij alzoo, „gij weet toch dat man en vrouw eigenlijk maar één uitmaken Wat ééii zei Scvon, ik zou aanraden mijnheer pastoor, van ondcrlusschen eens alhier te komen ,gij zult waarachtig ge looven, dat er wel twintig zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 13