HM, 0 «BH- KA! ENDER DER WEEK I1 N.B. Als niet anders wordt aangegeven beeft in deze week iedere H. Mis Gloria en Credo en de Prefatie van Paschen. ZONDAG 20 April 2e Zondag na Pasehen. Mis: Misericord ia 2e Gebod v. d. Cletus en Marcellinus, Pausen en Martelarert; 3e Concede. Kleur: Wit. Van Gods barmhartigheid is geheel de aarde vervuld! (Introïtus). Bovenal schit tert Gods barmhartigheid uit in de boven natuurlijke orde, de orde der genade. Christus, ons voorgesteld onder het beeld van den Goeden Herder, (Evangelie, Alle luja-vers, Communio) heeft in Zijne barm hartige liefde gedaan, wat Hij kon doen om ons, Zijne 'schaapjes, verdwaald tus- schen de doornen der zonden, weer terug te brengen in de weide Zijner goddelijke genade. Daarvoor heeft Hij geleden Epis tel) ja Zijn leven gegeven (Evangelie.) Laat ons dankbaar volgen de voetslan- pen van den goeden Opperherder onzer zielen (Epistel), naar Zijne stem luisteren (Evangelie), iederen dag opnieuw, reeds bii ons ontwaken, onze ziel tot Hem ver heffen (Offertorium), opdat wij na dit ge nadeleven eeuwig ons mogqn verblijden over de genade, het geschenk van Gods liefdevolle barmhartigheid (Postcom- munio.) MAANDAG 27 April. Mis v. d. H. E g- 1) e r t u s. Belijder. Justus ut Palma. 2 Gebed: Concede, 3 voor Kerk of Pans. Geen Credo. Kleur: Wit. De H. Eehertus, Leermeester van den H Willibrordus, heeft zijn leerling met elf Gezellen naar onze Gewesten gezonden om het H Evangelie te verkondigen. DINSDAG 23 April Mis v d. H Pan- 1 u s van het Kruis, Belijder. Christo. 2 Gebed v. d. H. Vilalis. Geen Credo Kleur: Wit. De TT. Pay lus was pen groot vereerder van Jesus H Lijden, ter vereering waar van hij de Orde der Passiopisten (Passio: Liid«n) stichtte. WOENSDAG 29 April. Beseherm- feest van den H. Josea li. 2 Gebed v. d. H Petrus Martelaar (alleen in stille F TT. Missen.) Prefatie v. d. H. Joseph, fin vullen: En U op het Feest..) Kleur: W i f. De H. Joseph, tijdens zijn lejen Be schermer van Christus vleeschelijk lichaam is door Pius IX in-1870 verheven tot Beschermer van Christus geheimzin nig lichaam, de H Kerk, „door vijanden omsloten en door zware rampen bedreigd". TT. Joseph, wees onzer indachtig en treed hij uw Goddelijk Voedsterkind voor ons on met de hulp van uw gebed. (Bre viergebed N DONDERDAG 30 April. Mis v. d. H Cn tharina van S i n a. Maagd. Di- loxisti 2 Gebed v h. Octaaf v. d. H .To- sonb. Prefatie van Paschen. Kleur: Wit. De H. Catharina, Domincanes, heeft zi"b onderscheiden door'groöte naasten liefde bij de pestlijders in hare stad en vloor een bijzondere ijver voor de bekeering der zondaars. Door hare tusschenkomst keerden de Pausen van Avignon weer te rug naar.Bome. Zii behoort ook tot de Gesligmatiseerden fd.w.z. tot die Heiligen, die de H.F Wondeteekenen in het lichaam hebben ontvangen.) VRIJDAG 1 Mei. Feestdag v. d. TT TT Apostelen* Philippus e n Jacobn s. M is: Cla. maver u n t. Pre fatie v d. Apostelen. Kleur: Rood. De H. Philippus won bijna geheel het volk der Scythen voor Jesus Christus. Aan het kruis opgehangen, werd zijn lichaam gesfeenigd. De H. Jacobus (de Mindere) was Jemzalems eerste. Bisschop. Eerst gpsteenigd en daarna vanaf den hoogen tempel naar heneden geworpen, stierf hij op 99-jarigen leeftijd den mar teldood, na de Kerk van Jeruzalem 33 ja- reu bestuurd te hebben. N.B. Vandaag is geoorloofd één Votief- mis v. h. Allerheiligst Hart van Jesus. it is: Miserehitur (Zie in het Misboek isvbfer de maand Mei.) Glöria en Credo. 2e gebed en laatste Ev. v. d. H.H. Philip pus en Jacobus. Prefatie v. h. H Kruis. Kleur: W i ZATERDAG 2 Mei. Mis van de Kerkwijding der Kathedrale Kerk van Haarlem: Terribilis est. (Zie het Gemeenschappelijke van Kerk wijding.) 2 Gebed v. d. H. Athanasius. Bisschop en Kerkleeraar. In het-Stilgehed wordt wat tusschen haakjes staat wegge laten. Prefatie van Paschen. Kleur: W i t. ÏTw Huis o Heer past heiligheid in lengte van dagen! Lisse. A. M. KOK, pr menschen min of meer voelden don druk der slechte tijden. Maar dat was het niet alleen Daar waren ook ouders, die klaag den over hun kinderen, opgroeiende jon gens en me;sjes, die meenden de leiding der ouders niet meer noodig te hebben. Een ernstig vermanend woord hoorden ze liever niet: pret maken bii muziek en dans en, uitgaan, soms tot in 't nachtelijk uur, daarvoor schenen ze alleen te leven en 't overige, godsdienstzin en plichtsbesef, dat kwam wel terecht. Ze waren jong, wil den dus profiteeren van 't leven. Ging hun lichtzinnige aard soms te ver, dat het hun geest voor verhevene levensbeschouwing totaal afstompte, dan kregen de ouders tot antwoord, als die met ouderrecht daarop aanmerkingen maakteü: „IJ bent ook jong geweest'', of ,.ge gunt ons niemendal". Ge lukkig waren er nog wel enkele jongens en meisjes in de parochie te vinden, die nog godsdienstig waren en hun kalme, blijmoe dige levenswijze als voorbeeld stelden. Maar ze werden „kwezels" en schijnheili gen" genoemd, die 't achter den elleboog hadden zitten. Zeker, zoo klein als de pa rochie dan ook was, zooveel narigheid ver bande er den zegen en dat alles omdat er van lieverlede de stadsgewoonten en ge bruiken werden ingevoerd, waarnaar de jongeren vooral 'n zucht hadden, die moei lijk te bevredigen was. Kapelaau Sanders had nu 'n flink eind van den stoffigen weg afgelegd, en in de verte, bij 'n kromming van het pad, zag hij reeds do kerk opvij zen met den slanken toren. Tusschen het groen verscholen lag de pastorie, een een voudig huis met zijn wit-grijzon gevel wel passend in de landelijke omgeving. Goddank, straks was hij thuis... hij werd boe langer höe moeier, en de zon scheen het nog niet op ie gevenwat brandde d e felEn wat zag z'n toog er uit's jonge nog toeliep maar eens verder zonder te stoffen, het nrnste stanje dat je deed joeg het stof omhoog, d'r moest maar 'ns^jauw wat regen va'len, 't was wel noodig. Terwijl de kapelaan verder liep, ging hij in den geest na welke bezigheden hem straks nog zouden wachten. Eerst moest hij een paar brieven schrijven, die niet langer u'tgesteld mochten worden. Een dezer brieven zou hij aan zijn zuster schrijven, die thuis, in ziin geboorteplaa's, do drukke handelsstad, enke'e uren verwij derd van t' dorp waar hij tot kapelaan be noemd was, zijn doodzieke moeder ver pleegde, die wel niet lang meer zou leven Ze was reeds maanden z'ek, z'n goeie moe der, die 't. geluk had mogen be1 even haar zoon, haar jongste kind, priester te zien wijden. Zijn vader was gestorven, enkele weken nadat hij z'n zoon naar het groot seminarie had z:en vertrekken De brave man had de heerlijkheid van het groote oogenb'ik niet mojren beleven God had het zoo gewild Maar z:in moeder, z'n l'eve, zorgzame moeder, had on don glorierijken feestdag vreugdetranen geschreid, en haar priester-kind omhelsd mot warme moeder liefde. die n:et terugschrok van het offej. dat verfde haar zoon als priester te zien vertrekken ver van de plaats, waar hij als kind was opgegroeid. Hoe zou moeder het thans maken? Zij was een vrouw van den dag. had z:in zus ter hem enkele dagen geleden geschreven. Haar krachten namen met den dag af, hij moest maar 'ns spoedig meekomen, voor dat het te laat was... Hij had het zich voorgenomen om morgenochtend met den eersten trein te vertrekken. Hij zou dan in de parochiekerk van zijn geboorteplaats waar hij vijf jaren geleden voor 'f eerst het heilig Misoffer opdroeg de M:s lezen Werkelijk, hij verlangde naar huis, naai moeder, naar z'n zuster. Gelukkig dat hij morgen zoo goed gelegenheid had om op reis te gaan. de pastoor had er niets op tegen, en had hem gezegd dat hij wel eens 'n paar dagen hij de zijnen kon vertoeven, dat zou 'm weer o pst erken. De pastoor zelf was dezen morgen ook op reis gegaan, naar de naburige s'ad. waar hij met 'n kunstenaar de plannen voor 't nieuwe schilderwerk in de kerk moest besproken. Me'een zou hij de ontwer pen kunnen bez'chtigen. De uitvoering van het schilderwerk beloofde iets bijzonders te worden. Hef was den kunstenaar, die z'n naam als arh'st in kunstkringen bekend wist en zijn werk reeds meerdere ma1 en gunstig had zien beoordeeld, toevertrouwd. Misschien was de pas foor nu wel thuis, hij zou zeker wel veel nieuws te vertellen heb ben. Juist was kapelaan Sanders op z'n ka mer, toen de bel luid-klinge'end overging, wat do stilte in de rustige woning een oogenblik ruw verbrak. Een paar minuten later stond hij reeds «met hei telegram fn z'n bevende handen, en staarde hij als we zenloos op de enkele zinnen, die het ver pletterende Wicht bevatten: „Moeder ster vende verlangt naar je kom spoedig Cato". Met de hand streek de priester langs 't voorhoofd, als poogde hij de war rige gedachten en het heftige, brandende kloppen daarbinnen le kalmeorcnMijn God", zuchtte hij, „h'et bericht is spoediger gekomen dan ik verwacht heb Door het hoog-opgeschoven venster zag hij den man, die het bericht gebracht had op zijn fiets den stof-grijzon weg afrijden. He! was hem alsof het niet waar kon zijn. of het maar 'n droom was wat hem juist zoo pijn lijk aan z'n moeder had herinnerden toch en toch hier, tusschen z'n be vende vingers, hield hij de droeve tijding. En stond er niet duidelijk: „Moeder ver langt naar je Hij moest naar huis zoo spoedig mogelijk moeder wilde hem nog 'ns zien welnu, hij zou gaan. Eu terwijl hij zich gereed ging maken voor de reis had hij God om sterkte, opdat hij hel offer, dat hem gevraagd werd. met geduld en onderwerping zou kunnen brengen. Maar God zon het offer zwaarder maken, zou zijn priesterplicht op de proef stellen, den priesterpTicht, die voor alles gaaf. zelfs ook wanneer het geldt de oprechte kinder liefde van den priester, d:e aan het sterf bed zijner zorgzame moeder wordt geroe- pen. Kapelaan Sanders zou aan 't korte briefje beginnen, waarin hij den pastoor de reden van zijn overhaast vertrek Ie kennen gaf. toen do hel andermaal door de stille pasto rie klonk. Hij hoorde Bet naar de voordeur slof fen. Even later stond ze voor hem. de punt van haar stijfgcslreken schort zenuwaeht'g tusschen haar vingers verkreukelend cn 't was hem alsof haar stern van heel ver klonk, toen ze de boodschap kwam brengen dat op den Wervelshoef de boerin door 'n beroerte was getroffen en stervende was Wat moet 'k zeggen, eerwaarde?'' vroeg ze met 'n Lchfe trilline in d'r stern- Als u naar uw moeder gaat, is er niemand die de boerin kan bedienen ik had ge dacht dat meneer pasfoor wel vroeger terug zou keerenhij beeft zeker den trein verloopen De laatste zinnen had de kapelaan niet eens gehoord: het feit dat er 'n stervende op zijn komst lag to wachten, nam zijn geest geheel in beslag. Het was een ziel, d e hij voorbereiden moest tot baar eeuwig einddoeldie moest hij hejpen hel zou onverantwoordelijk ziju de vrouw te laten sterven zonder haar te bedienen. En ginds lag zijn eigen moeder ook stervende, die naar 'm verlangde om nog eenmaal den zegen van haar prieeter-kind le mogen ont vangen. 0 God, wat moest hij nu doen Het zweet brak hem uit, en Bet, meenende dat hij niet goed werd, sprak geheel over stuur: Eerwaarde, laat ik 'n glas water voor u halen... Hij schudde het hoofd. „Neen", zei hij toen. 't Is nietsMet z'n zakdoek streek hij 't zweet van z'n voorhoofd, wierp 'n blik op de klok en vroeg: Wie heeft de boodschap gebracht? Peer van As, eerwaarde Maar 'k kon 't zoo gauw niet zeggenhij zit in de spreekkamer op u te wachten, u kunt'met hem meerijden. Het rijtuig staat voor de deur. De kapelaan had kloek z:jn besluit ge nomen. Zeg tegen Peer, dat ik onmiddellijk kom. Bet. Ik zal me intusschen voor de be dien'-ng gereed maken. Terwijl hij zich naar de kerk begaf om Ons-Heer te ha len, bad hij: Heer, niet mijn wil geschiede, maar de Uwe Laat het nog niet le laat zijn voor deze arme stervende en indien u het wilt schenk mij dan de gunst mijn moeder noe eenmaal den zegen te mogen geven, opdat ik geheel onderworpen aan Uw wil haar de oogen moge slu'ten - Toen hij 'n uur later de stervende boerin de heilige Hostie op de tong legde, was hij zóó zeer oniroerd, dat hem de 'ranen uit de oogen sprongen Hier m 't stille vertrek, waar niets anders de stilte verbrak dan 't geflu'ster der gebeden, het knetteren der brandende waskaarsen en het zachte gesnik der kinderen van de boerin, lag de moeder te s'erven, omringd van haar d'erbaren En ginder in de verre stad, lag zijn moeder, de moeder van don priester ook stervende, wachtend op de komst van haar k;nd, dat nfet komen zou Den vo'genden morgen knielde de kapelaan voor hel bed, waarop zijn moeder lag uitgcs'rekt, de was-hbeke vingers omstrengeld door den rozenkrans. En onderworpen klonk het van zijn 1 p- pen: Heer. priesterplicht voor alles Uw wil geschiede, „Rsb." GASTVRIJHE 0 BELOOND. Op een drukkend-warmen zomeravond van het jaar 1815 kwam de pastoor van San-Pedro een dorpje nabij Sevilla uitgeput van vermoeienis zijn arme pasto rie binnen, waar zijn goede, oude huis houdster Margarita op hem wachtte. De groote armoede der woning kwam nog meer uit door de weinige versierselen aan de wanden en de oude meubels, die aan vergane grootheid herinnerden. Dona Margarita had juist een schaaltje opgewarmd eten klaar gemaakt voor het avondeten van den pastoor. „Ziezoo, Margarita, zeide de pastoor, terwijl hij de kamer binnentrad, dat zal smaken. Bij San-Pedro, mijn vriend, gij moogt wol een rozenhoedje bidden uit dankbaarheid, omdat gij zulk heerlijk avondeten vindt hij uw gastheer." Op het hoeren van het woord „gastheer" keek de huishoudster verwonden! op on zag een vreemdeling, dien de pastoor had meegebracht Haar gelaat veranderde op eens van uitdrukking; zi.i maakte een on willekeurig gebaar van afkeuring. Zij keek naar den vreemdeling als naar een lastigen indringer, dien zij liefst zoo spoedig moge lijk aan de deur jiad gezet*. -0n der vragend zag zij den pastoor aan; deze glimlachte en zeide goedmoedig: „Komaan, waar er gekookt is voor twee, is er te eten voor drie. Gij wilt toch niet, dat ik een Christen, die in geen tweo dagen iets gébruikt heeft, van honger laat sterven." „Heilige Maagd! een Christen! zeg liever een roover!" En zij verliet de kamer onder het mompelen van iets onverstaanbaars. De gast van den pastoor was hij dat min der vriendelijk onthaal onbeweeglijk bij de deur blijven staan. Het was een groote kerel. Hij zag er ge havend uit: modder lag dik op zijn kleeren. Zijn donkere oogen, zijn verbrand gelaat en de karabijn, die hij over zijn schouders had, waren ook niet geschikt om vertrou wen in te boezemen. „Moet ik weggaan?", zeide hij. Met een ontkennend gebaar antwoordde de pastoor: „Nooit wordt hier iemand weg gejaagd. die vraagt -om onderdak: hier wordt niemand slecht ontvangen. Laten we bidden en d.m aan tafel gaan Zet uw karabijn daar ïffeer en neem plaats." „Mijn geweer verlaat mij nooit, het is mijn beste vriend: want zoo u mij al be leefd ontvangt en laat heengaan, er zijn nog anderen die mij tegen wil en dank konden dwingen te vertrekken, misschien met de stijve been en vooruit." „Komaan vriend, hernam de pastoor, eet met smaak." De pastoor had wel eens iemand veel zien eten, maar over den eetlust van den vreemdeling stond hij toch verbaasd, liet schaaltje opgewarmde spijzen verslond hij bijna alleen en vau het groote brood, dat op tafel lag. bleef geen kruimel over. De gast keek! telkens onrustig om zich heen en greep hij het minste gerucht naar zijn karabijn. Toen hij ongerust en gehaast zijn honger gestild had. zeide de raadselachtige vreem deling tot den pastoor: „Nu moest u uwe goedheid tot het uiter ste voeren. Ik hen gewond in mijn dijbeen en sedert acht dagen is de wonde niet meer gezuiverd; geef mij een paar oude lappen, dan val ik u verder niet lastig." „Gij valt mii volstrekt niet lasti :"t|- woordde de pastoor, die wel van een vreemd avontuur hield, „ik hen een halve d I ter; gij zult zien, dat ik een dorpsbar bier ver overtref Zoo sprekende, opende hij een verband- kist, waarin niets ontbrak De wond van den vreemdeling bleek zeer diep te zijn. Een kogel was door zijn dij been geschoten; het loopen moest den man hovenmenschelijke inspanning gekost hebben. „Gij kun) vandaag uw reis niet vervol gen. sprak de pastoor de wonde peilend. „Blijf van nacht hier, dan kan de wonde zich sluiten." „Ik moet mij onmiddellijk uit de voelen maken", onderbrak de vreemdeling op ruwen toon. „Er zijn er die op mij wach ten", zuchtte hij pijnlijk, „en er zijn er die mij achtervolgen." Zijl «ij klaar met het verhand? Best, ik gevoel geen pijn meer, 't is alsof ik nooit gewond hen geweest. Geef mij een stuk brood en neem dit goudstuk aan. Ik ga". De pastoor wees met verontwaardiging hef goudstuk af. „Ik ben geen herbergier, die betaald wordt voor de gastvrijheid." „Pardon, zooals u verkiest; ïnö ook goed. Vaarwel!" De onbekende nam het brood, dat Mar garita op bevel van den pastoor had bin nengebracht. Na eenige oogcnblikken ver dween zijn hooge gestalte tusschen de hoo rnen van het bosch, dat de pastorie omgaf. Een uur later hoorde men een hevig ge weervuur. Do vreemdeling ijlde weer de pastorie binnen; hij bloedde uit een wonde in de borst. „Neem!.fluisterde hij den pastoor toe, terwijl hij eenige goudstukken aan bood.... mijn kinderenin het ravijn.... hij de rivier." Toen viel hij machteloos ter aarde. Op 't'zelfde oogenblik drongen de Spaan- schc soldaten, die den vreemdeling getrof fen hadden, de pastorie binnen De ge wonde bood geen tegenstand: hij werd zwaar geboeid. Daarna vroeg men den pastoor vi wonde tc verhinden. Deze vol deed ar e hot verzoek en wees tevens op het gevaar, dat het vervoeren van den ge wond" meebracht. Doch dit was tc ver geefs. De soldaten bonden den gevangene op een wagen. ,,'t Zou wat; of hij hier van sterft of van den strop, dat blijft voor hem hetzelfde. 't Is de beruchte roover José!...." José bedankte met een hoofdknik den pastoor en vroeg een glas wuter. Toen deze zich over hem hoenboog en hot water aan zijn lippen bracht, zeide de roover zacht: „Gij weet, dat De pastoor antwoordde met een tccken van verstandhouding. Nadat de soldaten vertrokken waren, verliet do pastoor het huis, ondanks de pogingen van Margarita om hem tegen tc houden. ITi.j doorliep het bosch cn kwam aan het ravijn. Daar vond hij bij het lijk van een vrouw, door een kogel gédood, een kind van nauwelijks eenige 'maanden en een vierjarigen knaap, die zijn moeder bij den arm trok als om haar wakker tc maken. Hij dacht dat zij sliep Onbeschrijfelijk was de verbazing van Margarita, toen zij den pastoor met de twee kinderen zag terugkomen. „Alle hemelingen! wat moet gij daar mede doen, mijnheer pastoor? Wij kunne# zelf nauwelijks leven en nu brengt gij nog twee kinderen mee! Moet ik soms langs de deuren gaan bedelen? En wat zijn het voor kinderen? Van movers en moordenaars! Ik weet zeker, dat ze niet eens gedoopt zijn!" Op die oogenblik begon liet kleine kindje te huilen. „En wat moeten wij aanvangen met dat kindje, want wij hebben geen geld om een kindermeisje te betalen. Maar gelukkig ik heb nog wat melk in den schotel" En haar eigen ontstemming vergetend, nam zij het wicht op hare armen en kuste hef. Zij zetté de melk op de kachel en legde het kindje in haar eigen bed. Terwijl zij haar zorgen besteedde aan den anderen knaap, verhaalde de pastoor haar, wie hem deze kinderen had toevertrouwd en hoe hij ze gevonden had. „Dat is mooi. dat is prachtig, antwoord de Margarita: maar hoc is het mogelijk, dat wij de kinderen groot brengen?" ..Wie in den naam des Hoeren een glas frisch water gegeven heeft aan de Zijnen, hij zal zijn loon niet missen." „Amen", antwoordde do huishoudster. Den volgenden dag het de pastoor do overleden moeder der kinderen bpgraven en bad voor haar zielerust de getijden der overledenen. Het is twaalf jaar later. Do pastoor van San-Pedro. een bejaard man, koesterde zich .vóór zijn kleine woning in het warme zonnetje. Een jongen van twaalf, dertien jaar stond naast dan grijzen pastoor, <1een vmolijk onderhoud had met een anderen, ouderen jongeling. Margarita, die liet gebruik barer oogen verloren had, luisterde toe. Op dat oogen blik hoorde men een rijtuig naderen. „O, wat een mooi rijtuig, een mooi rij tuig", juichte de kleinste der twee jon gens Hel was werkelijk con mooi rijtuig, dat den weg afkwam van Sevilla en stil hield voor de pastori®. De koetsier in rijke livrei trad op den grijsaard toe en vroeg hem een glas water voor zijn heer. „Carlos," beval de pastoor aan den jong ste der twee knapen,1 „geef dezen heer een glas water, bied ook een glas wijn aan, als hij liet wil aan nemen, spoed!" Do deftige heer liet het rijtuig openen en stapte er uit. ..Zijn deze kinderen uwe neven?" vroeg hij aan den pas foor. ..Nog meer dan dat; mijn aangenomen kinderen zijn het." Aangenomen kinderen?" „Zeker, ik zal dat verklaren. En daar u een grooLheer schijnt te zijn, zal ik u tegelijkertijd om raad vragen voor hun toekomst." De pastoor vertelde dan, hoe hij deze kinderen had oi genomen. „En wat raadt u mij aan verder voor hen te doen?" vroeg de grijsaard, toen li ij alles had medegedeeld. „Hen inlijven bij do lijfwacht des konings; een «jaargeld van 400 duraten móet men hun schenken om volgen-' hun stand te leven." „Tk vraag u om raadg- vingen en niet om aardigheden, mijnheer." „En dan moet hier een niéuwe kerk ge bouwd worden met een mooie pastorie er omheen. Ziet eens, hoe bevalt u deze lecko- ning? Als pij wilt, zal de nieuwe kerk ge noemd worden: ..kerk der gastvrijheid." „AVat beteekent dat alles?" Oude her inneringen herleefden hij den pastoor waren dat geen bekende trekken.... die stem had hij meer gehoord „AVat dat beteekent? Dat ik don Jn>é de la Ribeira ben on dat ik twaalf jaar ge leden de beruchte roover José was. Ik hen uil de gevangenis ontsnapt: de tijden zijn veranderd en vau roovcihoofdman hen ik hoofd oencr staatspartij geworden. Gij zljt eens mijn gastheer geweest en waart voor mijn kinderen een vader. Laai mij ze omhelzen," eindigde hij, zijn armen uitstrekkend naar de twee jongens. Toen hij zo herhaaldelijk weenend en snikkend omarmd had en gekust, bood hl» den ouden pastoor zijn hand aan „Neemt gij de „kerk der gastvrijheid" nu aan, eerwaarde priester?" Diep ontroerd verzuchtte deze: „Ecc glas water, gegeven in den naam des llec- ,ron.... zal niet onbeloond blijven." „Amen", antwoordde Magarita, weena#! van blijdschap over het geluk van den pas toor en zijn aangenomen kinderen. Fon jaar later woonden don José do !r. Ribeira cn zijn twee zonen do inzegening bij van de ..kerk der gastvrijheid", di? mooiste van alle kerken in don omtrek var» Sevilla. EEN DROEVIG VEIHAAL. Hcndrikus Gébhardus Muller was een braaf man. Laatst dronk hij bier in café Internationaal. Daar zat gelijk eiken Donderdagavond van 5--ti uur het dames clubje „Onze Gezelligheid". Het danies- elubje zag Hcndrikus Gebhardus zitten er was subietelij!» épi'is van hem. Men versta mij goed! Dit was geen o» bekookte, hakviscbttchtige verliefdheid maar een mooie, groote belangstelling. J< ware. Hoe koint dat? zult u vragen. luv» Muller was een eenvoudig man, ambte naar bij de spoorwegen, weduwnaar er zeer oppassend. Daarin stak niet die plot. aelinge wanne belangstelling, die zich slechts uitte in blikken en een fluisterend woord van buurvrouw tot htiui vrouw. Maar de heer Muller had krullend, don kerbruin haar en op zijn voorhoofd.... een spierwitte lok. Dit was een zonderlin ge speling der nukkige natuur. Maar deze speling maakte onze Hcndri kus Gebhardus zéér interessant in du oogen van Onze Gezelligheid. Hij ziet er uit als een werkelijk be dienaar van., van., zei de vico-pre.si- dcnle. Vindt ii dat? vroeg do Isle secreta resse, ik vind hem net een doctor of een professor. *t Is een artist, zei heel gedecideerd hel eerelid. Intusschen zat de lieer Muller zalig on bewust van deze zeer ingetogen adoratie, en dronk zijn bier, dacht aan de niouwi'i van den dag en aan de as. zilveren brui loft van rijn chef Hal beviel hem i>» fa lernatianaal cn Hij besloot den volgend"! dag daar wéér zijn biertje te kopen op ruimen. Zoo deed hij en bet dagelijkse!. bestuur van Onze Gezelligheid liep »oxpres langs Internationaal om te zien of die inlon s- sanlü man met z'n eeno witte 'nk er wéér zou zitten. En inderdaad. In plaats van onkel' des Donderdags kwam Onze Gezel ligheid voortaan, vijf, zesmaal in d<» week tezamen en dweepte rustig met „dien on bekenden musicus", dien „vreemdeling", „dieft merk waardige n geleerde" De gérant van Internationa»! was M' de pinken. Hij zag de stille blikken, be speurde de tastbare resultaten in de geldla en stapte weldra kordaat op den lieer Muller af. Geachte lieer, zei hij. a'.-* np u wilt nomen, hier prompt eiken middag van 56 uur te zitten, kunt u vrij bier drin ken. Hebt ii kinderen, Dan zal iV o een pluk chocolade voor zo meegeven! Nee ik heb geen kinderen zei Hcndri kus Gebhardus angstig Hij dacht dat de restaurateur gek geworden was Vrij hier! Wie doet dat nou? Maar een gek moet jo nooit iets weigeren cn hü Vnü-ii -r.ike- loos. Hij kwam den undc dat terUg 1ff inderdaad vrij bier te drinken en een plak chocolade toe (u hebt toch zeker we! neef jes! zei de restaurateur) en hij besloot, dat de gérant van Internationaal L - h wol eon zeer volhardende gok was. Dagen vergingen. Muller dronk vrij hier, kauwde in slapelooze nachten op de cho colade (bij bad peen neefjes) en maak to zicli bezorgd over z'n gevaarlijke positie Nu was (leze man nog oen goeie pek. maar dat kon omslaan! Het werd bom een obsessie. Zijn nervo siteit belette hem de steeds eendachtende blikken van Onze Gezelligheid te bespeu ren, hij werd gepijnigd door het bier en de plakken chocolade. IIij werd bleek en treu rig. schichtig, vermagerde, zijn haar w- d griis en ten slotte wit. Toen hij heelemaal poeierwit was, /.ug lij er weer doodgewoon uit. De dames ga ven 't smachtend op, schaamden ziel» over haar dweepzucht en verwisselden Inter nationaal voor 't naburige Holland! De gérant stapte op TTendri'"is i' bh.ir- dus toe en zei: U wordt bedankt? Bliert u? vroeg Muller niet vollen mond chocola. TT wordt bedankt; u kunt voorla an weer betalen. Muller wist niet of dit wees op vermin dering van kr.inkziniii 'l "id "f op vererge ring en vluchtte. Nooit liet hij zich meer in Internationaal zien Pij werd huis'liik en sukkelend. Spoedig liet hij zich pen sioneeren en kwam zijn deur niet mei r uit. Do men.-'hon begrijpen elkander nim mer! (N T Grt) f Anecdoten- q Baey"— Een slaapmutsje. „Goed geslapen, meneer Jansen1, z« l mevrouw 's morgens legen haar cnvoit- digen gast uit den achterhoek .Muowel mevrouw. Maar die warme kruik in bed. dat was dunkt me ui< >- „Niet warm genoeg. meneer Jansen? Wel en ik hob zoo g zegd" ..Nee, mevrouw. Warm was 't n|ev< T Maar daar was niets in. Of bet wa« vcidl tc slap"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 15