Je Leidsche Courant"
H VAN IR EN DAAR T
Derde Blad
IA1VI»
iWÊwmmmm
Zaterdag 18 April 1925
jezus bevestig:, dat hij de
zoon van god is.
Wij weten, dat Jesus zich uitgaf yoor
Messias; maar do vraag is gewettigd, of
Hij slechts was een gewoon sterfelijk
sclippsel, al stond Hij dan hoog door Zijn
zending, dan wel een Goddelijk "Wezen:
jnonschofGod.
Ook het antwoord op deze vraag kunnen
ivo slechts vinden in het getuigenis van
'Christus zelf.
Verschillende liberale protestan
ten» zooals Sabatier en Harnack, Julicher
on Wellhausen, ontkennen grifweg dat
'Jesus de Zoon Gods is; de rationalis
ten ontkennen hèt nog harder:volgons
hen is Jesus door Zijn leerlingen „vergod
delijkt". Ten slotte maken de moder
nisten onderscheid tusschen den Chris
tus van het geloof en den Christus der ge-
schiedertis, en gaan verder mee met do
.rationalisten, dat de werkelijk bestaande
Christus niet God de Zoon was, maar een
'door Zijn leerlingen, door de kerk tot. God-
zoon gemaakte mensch. Paulus zou daar
aan gewerkt hebben, en Joannes, en do
Concilies van Nicea, Ephese-en Chalcedon.
Daartegenover poneeren wij onze stel
ling: Jesus heeft zich uitgegeven voor
Zoon van God in den strikten zin van het
woord, hptzij onomwonden door Zijn. woor
den, hetzij 'bedektelijk door zijn werken.
Men lette wel op, dat het er om gaat of
'Jesus do Z o o n G o d s was, en niet, of Hij
do Messias was; of dus Jesus dit heeft ge
zegd, zonder die (wee, Messias en Zoon
Gods als een en hetzelfde te gebruiken;
dat dus, wanneer Jesus, do Zoon Gods ge
noemd wordt, dit niet is slechts een uit
drukking of eon vinding van Apostelen of
Kerk, maar een feit, dat Jesus zelf be
vestigd heeft.
Zoo spreekt het vanzelf, dat we ons dus
biet kunnen beroepen op het getuigenis
van Apostelen of Kerk, omdat we dan
juist komen in het vaarwater van rationa
listen en modernisten, die beweren, dat
Jesus zich zelf nooit voor God heeft willen
doen doorgaan, maar dit door Zijn Aposte
len en de Kerk als 't ware „gemaakt" is.
Het cewig afdoend bewijs tegen allen is
dus het getuigenis van Jesus zelf.
Eerst laten we den evangelist Joannes
alleen sur eken, en dan dc andere evan
gelie-schrijvers.
We laten terzijde, wat de Apostel geeft
sis eigen persoonlijk idee omtrent de na
tuur van den Messias, en brengen terstond
die teksten naar voren, die bevatten een
aanwijzing, een les van Jesus omtrent Zijn
persoon, en Zijn verhouding tot God, den
Vader.
Bij Ziin ontmoeting met Nicodemus, ver
klaart Jesus, sprekend over den Menschen-
zoon (waarmee Hij zichzelf bedoelt), dat
God de wereld zoozeer foemipd heeft, dat
Rij Ziin en eeni'ggcborcn Zoon
gaf, opdat wie in Hem gelooft, niet ver
loren ga, maai' het eeuwig leven liebbe.
In het vijfde hoofdstuk wordt verhaald
de geschiedenis van de genezing van den
38-jarigcn lamme: omdat Jesus hem ge
neest op een Sabbath, wordt Hij vervolgd
door de Joden, en dan lezen we in vs. 18:
„Daarom nog meer dus zochten de Jodeu
Hem Se dooden, omdat Hij niet enkel het
Sabbath-"bod ophief, maar ook God Zijn
eigen VHer noemde, en zóó zichzelf met
God gel?;V stelde."
Een ander maal in twistgesprek zijnde
niet de Farizeeën, stelt Hij als beginsel op,
dat de menschon den Vader niet zullen
kennen, als ze den Zoon niet kennen; n.L
in 8:19 zoet Hij: „Noch Mij kent ge, noch
Mijnen Vader; indien ge Mij lcendet, zoudt
ge ook Mimen Vader kennen." Dit komt
omdat én Vader én Zoon dezelfde natuur,
dezelfde, waardigheid hebben.
Nog verder gaat Jesus. Leest eens Jo.
10:24 v!g. Daar wordt Hem de vraag ge
slokt, om nu eindelijk een eind te maken
aan de spanning, waarin de Joden zijn,
en: „Als ge de Christus zijt, zeg het ons
ronduit", wordt hem toegeroepen. En wat
antwoordde Jesus: Ik heb het u gezegd,
fn ge gelooft het niet. De werken, die ik
doe in don naam Mijns Vaders, die getui
gen van MijIk en de Vader zijn één,
is dan Zijn slotwoord, waarna de Joden
sleenen opnemen dm Hem te steenigen. En
ivaarom doen de Joden dat: „om een gods-
laster ine, en wijl Gij, een mensch U zei ven
tot God maakt." De Joden hadden dus heel
goed begrepen, dat Jesus bedoelde te zeg
gen Zoon Gods te zijn.
Die twee gedachten dat men den
Vader slechts kent door den Zoon, en dat
de Zoon dezelfde is als de Vader komen
telkens in Jesus' gezegden voor. Toen n.l.
ïhomas vroeg om den weg te wijzen, die
leidt naar het verblijf des Vaders, ant
woordde Jesus: „Ik ben de weg, de waar
heid, het leven; niemand komt tot den
Vader, dan door Mij. Als ge Mij gekend
hadt, zoudt ge ook den Vader gekend heb
ben en van nu af kent ge Hem en hebt ge
Sem gekend. En als Pkilippus Jesus in
,Öe rede valt, om te vragen, hun den Vader
?6 toonen, antwoordt Jesus: „Zoo langen
'•id verkeer ik onder U, en gij hebt Mij
tjlet gekend, Pkilippus. Wie Mij gezien
heeft, heeft den Vader gezien. Hoe zegt gij:
baat ons den Vader zien? Gelooft ge niet,
wt Ik in den Vader hen, en de Vader
in Mij?15
Deze teksten zijn overduidelijk, en kun-
«a door geen tegenstander worden geloo
chend; om dan toch aau een erkenttón der
waarheid to ontkomen, loochenen ze het
geschiedkundig gezag* van het evengelie
van Joannes, niettegenstaande dit zeer
goed vaststaat; hierover zal bij een ander
gelegenheid wel weer eens gesproken
worden.
Wanneer wc voor de .godheid van Jesus
Christus dc andere evangelisten gaan
raadplegen, dan vinden we ook, dat zij
spreken over den Zoon van God. Maar wat
doen nu do rationalisten en modernisten?
Zij beweren dat de titel Zoon van God
niets goen bijzonders was, en feitelijk aan
iedereen toekomt. Ofschoon dit nu maar
zonder bewijs door hen beweerd wordt,
willen wo toch daarom ons niet op die uit
spraken beroepen, ofschoon het duidelijk
is, dat Christus aangeeft, dat Zijn ver
houding tot den Vader een e enige is, en
altijd spreekt van „M ij n Vader." (Matth.
20:29). Verder bij Mattheus en Lucas ver
klaart Christus hetzelfde als bij Joannes,
dat men n.l. den Vader niet kent, dan door
Hem (Christus) (Mtt. 11:27) Neemt eens
Mtt. 21:33—39, welk oen heerlijk getuige
nis van Christus zelf, die zich daar voor
stelt als de Zoon van den huisvader, met
weikeu zoo zeker God bedoeld is. Ik geef
me de moeite het af te schrijven.
„Luistert naar een andere gelijkenis: Er
was een huisvader, die een wijngaard
plantte, en hij ^mgaf hem met een tuin
muur, groef er een wijnpers in, bouwde er
een toren, verhuurde hem aan landlieden
en vertrok buitenslands. Toen nu de tijd
van den oogst was gekomen, zond hij zijn
dienaren naar de landlieden om dc hom
toekomende vruchten in ontvangst te no
men. En de landlieden grepen zijn die
naren aan; den eenen sloegen, den ande
ren doodden, een derden steenigde zij.
Weer zond hij andere dienaren, talrijker
dan de vorigen, en zij behandelden dezen
op dezelfde wijze. Ten laatste zond hij zijn
zoon tot hen en zeide: Mijn zoon zullen
ze ontzien. Toen de landlieden den zoon
ontwaarden, zeiden zij onder elkaar: Deze
is de erfgenaam; komt, laten wij hem
dooden, en wij zullen zijn erfgoed behou
den. En zij grepen hem aan, wierpen hem
buiten den wijngaard en doodden.hem."
Deze geschiedenis geeft duidelijk aan dc
houding van het volk Israël tegenover Je
hovah: de profeten, door God gezonden,
worden slecht ontvangen, en ten slotte
zendt God zijn oenigen zoon, wolko
natuurlijk Jesus is.
Maar letten we ook op Christus' manier
van doen, en zijn werken. Jesus kent
zichzelf toe goddelijke volmaaktheden, als
onzondigheid, eeuwigheid, alomtegen
woordigheid; Hij eischt goddelijke rechten
voor zich op: hij vraagt van zijn leerlingen
geloof, gehoorzaamheid en liefde, zelfs tot
bet offer van 't leven; Hij laat zich aan
bidden; Hij kent zich zelf goddelijke mach
ten toe: door zich te stellen hoven de wet;
door zonden te vergeven uit eigen macht,
door te zeggen, dat Hij eenmaal de wereld
zal oordeelen; en tenslotte Hij doet, ook
uit eigen macht, wonderen: hij ge
biedt de natuur, drijft duivelen uit, ge
neest zieleen, wekt dooden op. Om zoo te
kunnen spreken en handelen, was goddelij
ke macht noodig, was noodig een nauwe
eenheid met de godheid.
Dat Jesus geen bedrieger of zelf-bodro-
gene was, behoef ik voor katholieken niet
te bewijzen.
Feitelijk was ik wat afgedwaald van
miju oorspronkelijke bedoeling, om geen
rekening te houden mot onze ongeloovige
tegenstanders. Doch deze kleine digressie
lean in deze stof geen kwaad.
J. G. G. GROOT, Kap.
Vraag: Is de z.g. liberaal of vrij-Ka-
tholieke kerk hetzelfde als de oud-katho
lieke kerk en wat voor „priesters" heeft
eerstgenoemde kerk?
Antwoord-: De z.g. liberaal of vrij-
katholieke kerk is niet hetzelfde als de
oud-katholieke kerk.
Wat voor „priesters" men daar heeft, is
mij onbekend; het kunnen afgevallen ka
tholieke priesters zijn, die, als ze eenmaal
geldig gewijd zijn, wel priester blijven in
eeuwigheid, maar natuurlijk zich groote-
lijks bezondigen hij de uitoefening van
hun macht.
Vraag; Wordt er van Katholieke zij
de niets gedaan om de "oud-Katliolieken
(Jansenisten) zoo mogelijk- weer tot Rome
terug te brengen?
Het is mij o. a. opgevallen dat in het
geschriftje- verspreid bij -gelegenheid van
de Internationale bidweek (18 tot en met
25 Januari jl.) wel gesproken wordt over
de Anglikanen en de Oostersche Sekten,
doch van de Oud-Katholieken niet gerept
wordt.
Antwoord: Mij is niet bekend een
speciale taak van dezen of genen om te
werken aan de bekeering der Jansenisten.
In de internationale bidweek (18 tot en
met 25 Januari) worden de Jansenisten
niet met name genoemd, maar vallen toch
zeker onder dc intentie van 18 Januari:
„terugkeer van alle dwalendcn tot
den éénen schaapstal van Petrus".
lyriek.
I.
Herhaaldelijk spraken we in deze ru
briek over lyrische poëzie. Tal van verzen
van Vondel, van Gezelle, van minderen
als Felix Ruiten, Albertine Steenhoff, enz.
behoorden tot de lyriek. We gebruikten
voortdurend dezen term in de veronder
stelling dat de „gevoelswaarde" van het
woord lyriek wel door de lezers zou wor
den aangevoeld; waaraan we nog geen
©ogenblik twijfelen.
We willen er evenwel thans opzettelijk
eens over schrijven.
.Wat is lyriek?
„Gevoelsuitstorting in godiolit en pro-
za"; zegt men, want men heeft evenzeer
lyrisch proza als gedichten, die met lyriek
niets te maken hebben.
Deze omschrijving is evenwel niet vol
doende; want er is geen onkel waarachtig
kunstvoortbrengsel, dat tot op zekere hoog
te geen gevoelsuitstorting is.
Uit muziek, beeldhouwkunst, schilder
kunst, uit alle genres der litteratuur
spreekt het gevoel van den kunstscheppen
den mensch.
Aan het scheppen van kunst gaat altijd
vooraf de lievige bewogenheid, de ontroo-
ring van den maker. Het gevoel is de
eerste, de krachtigste motor tot het schep
pen van kunst, ^etzij dit een Madonna
beeld, een landschap, een symphonie, een
drama of oen lied der liefdo is.
Het gevoel is de voornaamste wordings
factor van alles.
Er zijn evenwol in diverse kunsten, en
laten we ons hier bepalen tot do genre's
der litterairo kunst, graden aan te wijzen,
volgens welke wij in meer of minder innig
contact komen mot hot eigen persoonlijk
gevoelsleven der dichterlijke persoonlijk
heid.
Ia opos en drama bewerkt do dichlor-
lijke ontroering de spanning van heel het
werk. Maar de handelende personen wor
den zooveel mogelijk buiten hel eigen per
soonlijk gevoelsleven des dichters ge
plaatst. De dichter moet zijn schepper van
karakters, die hun eigen persoonlijkheid
bezitten, die uit eigen aard en karakter
bandelen en leven. Hoe objectiever ons
dezo personen verschijnen, hoe minder zij
ons herinneren aan het persoonlijk ziels
leven van den dichter des (o beter.
Des dichters opgave is de conceptie, de
dramatische of epische spanning, niet hel
onmiddellijk heelXn van zijn eigen ont
roerde ziel.
Tn de lyriek is dit anders.
Daar overheersëht liet eigen persoonlijk
gevoel. Daar behoeft de dichter zich niet
te bekommeren om 'l aannemelijk uitbeel
den van karakters- of gebeurtenissen. Hij
behoeft minder de wake van 't controlce-
rend verstand, van hel wikkend en wegend
oordeel.
•Do echte lyricus laat zich drijven op den
stroom zijner gevoelens en vorvalt daar
door meermalen in een naïviteit, waardoor
we ineens een heel diepen blik mogen
slaan in de diepten van zijn zielelevcn en
boel nauwkeurig bespieden de roerselen
van zijn hart.
Do ontroerde legt zijn gevoelsleven geen
strakke tongelen aan: dc ontroerde zegt,
zeer zeker, ook wat zijn versland hem in
geeft: maar hij zegt méér dan dat. Zonder
dal hij er zich zelf cóntroleerend 'van be
wust kan zijn, dringen de beelden uit liet
onderbewuste naar boven en openbaren
zich naar buiten en in zijn argeloosheid
zegt de dichter zijn geheimste zieledingen
uil: zegt hij meer, dan hij eigenlijk bij
nuchter nadenken wonsclit.
Als de dichterziel aangegrepen is door
lievige/ontroering, dan is zij niet moer ge
heel meester van zich zelve. Geheimzinni
ge zielekvachten sobijjy u zich los le win
den on onbedwongen zich te ontplooien.
En het gebeurt, dat dc dichter, als hij
tot bezinning komt zelve verbaasd staat
over de schoonheid die bij heeft gescha
pen.
Elke groot o kunstenaar kent dit gevoel.
Wanneer hij geruimen tijd .zijn eigen
werk niet onder oogen heeft gehad en het
dan op ongezochte wijze plotseling voor
zich ziet, dan verhaast hij er zich over, dat
hij zelf dat gemaakt hoeft.
De Grieksche "öudhe'd geeft hiervan het
klassieke en typeerendo voorbeeld
Ieder heeft wel eens gehoord van don
Zeus-tempel te Olvmpia. In de cella dezer
tempel zou een Zeusbeekl geplaatst wor
den, dat vervaardigd moest worden dooi
den beeldhouwer Phidias. Dagen en da-
een was Phidias aan den arbeid en einde
lijk was deze voltooid.
Phidias ging heen en rustte uit van zijn
arbeid. Na een paar dagen keerde hij te
rug en zag zijn Zeusbeekl en geraakte zelf
zoo machtig onder den indruk van zijn
kunstgewrocht,.dat hij er in aanbidding
voor neerzonk.
Zoo gaat liet den kunstenaar menigmaal
zij het dan niot in die sterke mate, na
volbrachten arbeid.
Voor ons, gewone menschon, is dit iels
eigenaardigs. Wii begrijpen niet wat dit is:
de inspiratie! „Eiken keer nis ze tot nio
komt is het een nieuw wonder!" verklaar
de mij eens een groot, kunstenaar.
Niemand weet, wat dat is: dichterlijke
scheppingsdrang. De psychologen en
aesthetiei schrijven er over, hetzij met
eenvoudige, hetzij mot geleerde woorden
Maar de kern, het wezen der inspiratie
ontdekken ze niet. Men moet kunstenaar
rif kunstgevoelige ziju, om het aan te voe
len. Men moet kunst kunnen meevoelen,
navoelen, om zich duidelijk te maken, of
liever om in eigen ziel iets mee te voelen
van 't wonder der dichterlijke ontroering
De geïnspireerde treedt huiten zich zelf.
staat boven zich zelf. Als do krachten
der ziel zich spannen tot het formeeren
der schoonheidsdaad, dan is de kunste
naar meer dan toen hij zoo straks nog als
gewoon mensch, heel gewone levensplich
ten vervulde.
Inspiratie is een geheimzinnige kracht
Reeds hierdoor dat zij niet op commando
ten dienste staat. Van haar zou men kun
nen zeggen: „Zij komt als een engel in den
nacht". Zeker men kan inspiratie voorbe
reiden, kweeken. Maar liet vruchtbaarst
zal haar werking zijn, als zij komt plotse
ling, men weet niet vanwaar en don mensch
aan zijn alledaagsche levensfeer ontrukt,
en hem opvoert naar de heuvelen der
schouwing, hem in staat stelt de woorden
te spreken die zinderen van gloed en
warmte.
Inspiratie is het niet in zijn diepste we
zen, zelfonthulling, zelfopenbaring?
En deze komt liet onmiddellijkst en het
schoonst tot ons door de lyriek.
En wat al niet wordt door haar omvat.
De droomende mijmering, de mystieke
verzinking, de bruisende levensjubel, de
hartstochtelijke begeerte, zoowel als het
- hartstocbtlooze peinzende verlangen, de
brandende drift en de vrome adoratie, de
weemoedige klacht en de opstandige
smart, het vrijheidslied, het arbeidslied, de
bewondering der schoone natuur, do pas
torale der liefde en de statige hymnen ter
eere Gods, het is alles lyriek.
De lyriek reflecteert liet onmiddellijkst
de aandoeningen van het menschenhart.
Epiek en drama zijn geschreven voor
de menschenwereld, voor toehoorders en
toeschouwers. De lyrische dichter schrijft
in do eerste plaats voor zich zelf.
Dio lyriek heeft haar doel in zich zelf.
Zoo is de lyriek de meest onmiddellijke
uiting van liet persoonlijk levensgevoel en
de persoonlijke zielservaring des dichtors.
En alles, alles kan aanleiding zijn dit
levensgevoel te uiten.
We herinneren aan liet versje van
Eichendorff:
„Scblaft ein Lied in allen pingen,
Dio da traumen fort und fort,
Und die Welt hebt an zu singen,
Sprichst du nur das Zauberwort.
N. J. H. S.
i
De S-tatonb ijbe 1.
Hieronder verstaat men de Bijbelverta
ling, in 't begin der 17e eeuw van 1G2G
tot 1635 - op last der Staten-Generaal tot
stand gebracht. Een Hervormde editie.
Dc vertalers waren een 6-kal predikan
ten uit verschillende oorden des lands, die
zich voor dezen arbeid te Leiden vestig
den, waar een paar hooglaararen en weer
andere predikanten als „revisoren" op hun
arbeid toezicht hielden.
't Moest secuur gaan!
Door dit officieele werk, dat liij alle Her
vormden begrijpelijkerwijze veel belang
stelling vond, was Leiden jaren achtereen
het middelpunt van wetenschappelijke
taalstudie, welke van nationale beteekenis
werd. 't Valt toch njet te ontkennen, dat
deze Bijbelvertaling van groolau invloed is
geweest op onze schrijf- en spreektrant,
wal nog aan de „talo Kanaans" te merken
valt. Deze plechtige wijze van z>ich uit te
drukken vindt men tegenwoordig weliswaar
nog slechts sporadisch zelfs op den Pro-
tcstantsehen kansel en in daarmede ver
wante geschriften wordt zij door losser
zinbouw en vlotter woordonval meer en
meer verdrongen maar dit overblijfsel
toont toch aan, hoezeer dc taal van den
Statenbijbel haar uitwerking heeft doen
gevoelen in breedo kringen van ons volk.
Burgcmecsteren van Leiden bleven geen
werkloozo toeschouwers bij het „Godc wel
gevallige werk", dat binnen hunne voste
word gewrocht. Integendeel: zij kochten het
octrooi der uitgave en nadat in 1037 liet
clrukken voltooid wfis in September van
dat jaar werd het eerste eenipluar den Sta
ten-Generaal aangeboden wijdden zij
groot o zorg anri Tir-i handschrift. Dit wérd
met de eerste drukproeven opgeborgen in
een kist met acht sloten, welke werd ge
plaatst in de Vroodsehapskamci' op liet
Stadhuis.
Het manuscript was vooral den eersten
tijd noodig om bij nieuwe drukken of bij
geschillen den oorspronkelijken tekst nog
eons te kunnen raadplegen, maar ook later
bleef men er zuinig op en om de drie jaren
werd alles nagezien door een commisste uit
de Statc-n-Generaal, welke daartoe van Don
Haag overkwam,
Van don Burcht, in welks hotel liet
voornaamste der stad de Gedeputeerden
hun intrek plachten te nemen, werden deze
hoogc lu oren op den bepaalden dag plech
tig afgehaald door gemachtigden der Syno
de en onder le'ding van een paar leden der
Stedelijke regeering naar hel -Stadhuis ge
bracht. De regent van het Statencollege, die
een der sleutels bewaarde, en dc burge
meesters, dte do overige hadden, openden
dan in tegenwoordigheid der deputatie de
kist; de papieren worden er uit genomen,
nagezien en weer zorgvuldig opgeborgen.
Na secure s'uit'ng der kist ging men in op-
- tocht weer naar 't hotel, waar een maaltijd
der gewiclitegen dag besloot.
Langzamerhand kwam deze plechtigheid
in onbrirk en tegenwoordig is in heel 't
Stadhuis do kist ïuot meer te vinden.
Waar zouden die pap'eren nu wezen?
die besolielden vaklieden geweest, die al
hun kunnon legden in het werk hunner
handen, maar zelf niet bevroedden, dat zij
werkelijk wat schoons tot stand brachten
al was het kléin van omvang.
En zij verslonden hun vak lol in de
puntjes!
Als bewijs hiervoor zij gewezen op de
festoenen van bloemen, vruchten en andere
voorwerpen aan do Waag werden zdfs
gewichten, vaatjes enz. in dien karakte
ristieken gevel tooi verwerkt welke men
nog aan talrijke gebouwen kan bowi lie
ren.
Vergelijk nu de voortbrengselen dier on
bekend gebleven steenhouwers uit vorigo-
eeuwen eens met soortgelijke gevelversie
ringen van moderne gebouvyon, b.v. aan do
nieuwe universiteitsbibliotheek.
Oogensehijnlijk zijn ze even mooi: na
tuurlijk van groepeering, las van bouw,
sierlijk van lijn. Let echter eens op den
muur onder die producten van den legcn-
woordigen tijd: zwart van hot erlangs drui
pend regenwater. En ga dan eens kijken
naar do muren, reeds sinds eeuwen ver
sierd met gelijksoortige festoenen: geen
sporen van water te zien.
Hoe komt dat? Die oude meesters
wault dat waren zij, al bevroedde zo 'I mis
schien zelf niet hielden er nauwkeurig
rekening mode, hoe zij hun werkstuk moes
ten dnriobten opdat liet tot in onderdooien
het neerdruipend regenwater, zoo veelvul
dig stroomend in ons land, van den gevel-
ais 't ware zoude wegspuiten. Dat zij dit
doel bereikten kan men nu nog zien.
Keilt men dit geheim niet meer? Of geeft
men zich do moeite niet, die oude modellen
uit d'iit oogpunt to bosludoeren? Hoe 'l zij,
hulde aan do onbekende meesters, die ook
dit onderdeel van hun arbeid niet verwaar
loosden.
Op ander gebied heeft Leiden er insgelijks
gekend, zooaLs wc zullen zien.
Architecten van beleekenis liceft ouzo
stad wel gekend. De stadsbouwmeester Wil
lem van der Helm heeft na 1GG2 menig
werk van boteekeniis tot stand gebracht;
zijn voorganger Arent van 's-Cravonsando
bouwde do Lakenhal had Irj 't n-teuwo
gedeelte ook matir kunnen uitvoeren!
ontwierp de Marokerk en slichtte do Doe
lenpoort; de timmerman Pieters Adriaansz.
Clocq bouwde in 1597 hot Geineentelands-
liuis van Rijnland; Jan Jacobsz. van
Ben (hem in 1031 de Rijnburgschc poort,
welke gold voor hol wonder d r Leidsche
bouwkunst. Dubbel jammer dus dal zij ver
dwenen is.
Gelijk nu ging men echter ook loon, on
danks het bezit van degelijke krachten,
graag elders hulp halen als er iels van he
feekon is moest gewrocht worden. Zoo werd
de bouw van liet Stadhuis opeedragen aan
don Haarlemmer Lieven de Key, do slich
ting van de Waag aan den Hagenaar Pe
ter Post, zij 'l dan dat Van der Ifcln:
hierbij helpen mocht.
Wie weet hoo menig profeet li terdoor in
eigen stad ongeëerd bleef, wanl. dal er vele
knappe bouwers waren, getuigen nu nog
zoovele aard!go gevels, poortjes. van
onze hofjes b.v. en andere kleine bouw
werken, welke nu nog de bewondering 'ter
de«k u nd i gen o pwekken
Dit gekit ook van do betimmeringen bin
nenshuis een kunst, welke in onzen
haastigen on duren 'tijd schier geheel ver
dwijnt. Met zorg worden mooie deuren,
tocht por talon, lichtramen enz. uit oude hui
zen weggebroken en overgebracht 'I zii naai
musea ga maar eens zien in de Laken
hal waar do deskundige bezoeker ze be
wondert, 't zij naar nieuwe gebouwen,
waar zo do trots der nieuwe bezitters uit
maken.
Een schat van talent, met prooi geduld
en nog grooter liefde tot u'finrr gebracht,
schuilt in de oude hirzingen uit den tijd,
(oen „kunst en arbeid" nog samengingen.
Ilelaas. tegenwoordig moet al'es even vlug
en goedkoop gaan, rochtloo-roclitaan. waar
door voor menigeen „kunst na arbeid" do
leuze is geworden, tot schade voor kunst
en arbeid beide.
Onbekende kunstcnaa r-«.
Zoo'n opschrift- is hecVmaal niet mal in
onzen tijd van onbekende soldaten, die
en daar steekt waar'ijk een mooie gedachte
in met monumenten worden geëerd.
Leiden heeft heel wat onbekende kunste
naars geteld.
Letterkundigen, beeldhouwers en schil
ders plachten hun naam onder hun werk te
pkiatsen, maar bij vele andere kunstwerken
was zulks niet het geval, 't Was geen mode.
Een en ander is nog zoo, maar we zullen
ons tot hot verledene bepalen. Dat 's het
voMiasle.
Beeldhouwers de letterkundigen 011 de
schilders hebben hier hun beurt al gehad
heeft Leiden er geen van bijzondere be
teeken is opge'everd. A's hier iets schoons
op dit geleed moest lot stand komen werd
Hombont Verhuist ontboden, wiens naam
men o.a. kan vinden onder den symbolieken
gevelsteen - den geesel der pest voorstel
lend welke den monumentalen ingang
siert van het voormalige Pesthu:s, thans
Rijksopvoedingsgesticht. Dit artistieke stuk
beeldhouwwerk, hetwelk reeds bijna drie
eeuwen zonder ongevallen heeft getrotseerd
het slaat daar buiten veilig tegen de
schennende handen der straatjeugd zij
bij voortduring in de goede zorgen der
autoriteiten aanbevolen.
Behalve de Hagenaar Verhuist werd ook
do Amsterdamsclic beeldhouwer Pietei
Xavery wel ontboden en deze kunstenaars
zijn bekend gebleven Toch is er ook aan
gevels en in binnenhuizen lieel wat beeld
houwwerk te zien. uit vorige eeuwen af
komstig, waarvan de naam der makers niet
tot ons is gekomen. Dit zijn dan zeker van
WAT ELKE MAAND DO.-H ~Et T.
(2c helft April).
Nadruk verboden.
Op het veld is nu ruimschoots arbeid, do
hoer is nu meest buitenshuis; Hij bereidt
zijn akkers voor aardappel en suikerbiet,
voor wortels, koolraap en mangolwortel-
zaad. De wintergewassen worden geschof
feld; waar de stand van liet gewas achter
lijk of hol is, wordt een kleinere of groo-
tore gift chili gestrooid; het grasland
wordt geëgd April is de grasmaand: neer
slag bij mildere temperatuur moet ons
voor de Meimaand hot gras in de werden
bezorgen Voor aardappelteelt is,
sedert de kunstmest in gebruik'kwam;
bijna alle cultuurgrond te gebruiken. Na
rogge is op do zandgronden het aardappel-
gewas zelfs liet meest aan te bevelen En
do aardappolcultuur is daarom meer dan
één reden van belang, alleen reeds met het
oog op de daar gedreven varkenshouderij.
Op do kleigronden teelt men echter do
fijnste eet aardappelen, terwijl de ontgon
nen dalgronden in dc Veenkoloniën hel
meest geschikt zijn voor den verbpuw van
fabrieksaardappelen. 'I Was in 1747, dat
een apotheker te Berlijn, Marggraf, suiker
wist af te scheiden uit mangel wortelen;
ruim een halve eeuw later, in 1799 hood
zijn leerling Acliard aan Frederik Witem
III koning van Pruisen, een klomp suiker
van 5 Kilo aan, uit bieten bereid, in 1899
teelde men in Frankrijk reeds suikerbie
ten; in 1858 werd in ons land in Zeven
bergen de eerste beetwortelsuikerfahriek
gesticht, n.l. to Zevenborgen (N.-Br.);
thans werken er 22 fabrieken. Bij bie
tenteelt mag vooral de vruchtwisse-