Je Leidsche Courant" H VAN IR EN DAAR T Derde Blad IA1VI» iWÊwmmmm Zaterdag 18 April 1925 jezus bevestig:, dat hij de zoon van god is. Wij weten, dat Jesus zich uitgaf yoor Messias; maar do vraag is gewettigd, of Hij slechts was een gewoon sterfelijk sclippsel, al stond Hij dan hoog door Zijn zending, dan wel een Goddelijk "Wezen: jnonschofGod. Ook het antwoord op deze vraag kunnen ivo slechts vinden in het getuigenis van 'Christus zelf. Verschillende liberale protestan ten» zooals Sabatier en Harnack, Julicher on Wellhausen, ontkennen grifweg dat 'Jesus de Zoon Gods is; de rationalis ten ontkennen hèt nog harder:volgons hen is Jesus door Zijn leerlingen „vergod delijkt". Ten slotte maken de moder nisten onderscheid tusschen den Chris tus van het geloof en den Christus der ge- schiedertis, en gaan verder mee met do .rationalisten, dat de werkelijk bestaande Christus niet God de Zoon was, maar een 'door Zijn leerlingen, door de kerk tot. God- zoon gemaakte mensch. Paulus zou daar aan gewerkt hebben, en Joannes, en do Concilies van Nicea, Ephese-en Chalcedon. Daartegenover poneeren wij onze stel ling: Jesus heeft zich uitgegeven voor Zoon van God in den strikten zin van het woord, hptzij onomwonden door Zijn. woor den, hetzij 'bedektelijk door zijn werken. Men lette wel op, dat het er om gaat of 'Jesus do Z o o n G o d s was, en niet, of Hij do Messias was; of dus Jesus dit heeft ge zegd, zonder die (wee, Messias en Zoon Gods als een en hetzelfde te gebruiken; dat dus, wanneer Jesus, do Zoon Gods ge noemd wordt, dit niet is slechts een uit drukking of eon vinding van Apostelen of Kerk, maar een feit, dat Jesus zelf be vestigd heeft. Zoo spreekt het vanzelf, dat we ons dus biet kunnen beroepen op het getuigenis van Apostelen of Kerk, omdat we dan juist komen in het vaarwater van rationa listen en modernisten, die beweren, dat Jesus zich zelf nooit voor God heeft willen doen doorgaan, maar dit door Zijn Aposte len en de Kerk als 't ware „gemaakt" is. Het cewig afdoend bewijs tegen allen is dus het getuigenis van Jesus zelf. Eerst laten we den evangelist Joannes alleen sur eken, en dan dc andere evan gelie-schrijvers. We laten terzijde, wat de Apostel geeft sis eigen persoonlijk idee omtrent de na tuur van den Messias, en brengen terstond die teksten naar voren, die bevatten een aanwijzing, een les van Jesus omtrent Zijn persoon, en Zijn verhouding tot God, den Vader. Bij Ziin ontmoeting met Nicodemus, ver klaart Jesus, sprekend over den Menschen- zoon (waarmee Hij zichzelf bedoelt), dat God de wereld zoozeer foemipd heeft, dat Rij Ziin en eeni'ggcborcn Zoon gaf, opdat wie in Hem gelooft, niet ver loren ga, maai' het eeuwig leven liebbe. In het vijfde hoofdstuk wordt verhaald de geschiedenis van de genezing van den 38-jarigcn lamme: omdat Jesus hem ge neest op een Sabbath, wordt Hij vervolgd door de Joden, en dan lezen we in vs. 18: „Daarom nog meer dus zochten de Jodeu Hem Se dooden, omdat Hij niet enkel het Sabbath-"bod ophief, maar ook God Zijn eigen VHer noemde, en zóó zichzelf met God gel?;V stelde." Een ander maal in twistgesprek zijnde niet de Farizeeën, stelt Hij als beginsel op, dat de menschon den Vader niet zullen kennen, als ze den Zoon niet kennen; n.L in 8:19 zoet Hij: „Noch Mij kent ge, noch Mijnen Vader; indien ge Mij lcendet, zoudt ge ook Mimen Vader kennen." Dit komt omdat én Vader én Zoon dezelfde natuur, dezelfde, waardigheid hebben. Nog verder gaat Jesus. Leest eens Jo. 10:24 v!g. Daar wordt Hem de vraag ge slokt, om nu eindelijk een eind te maken aan de spanning, waarin de Joden zijn, en: „Als ge de Christus zijt, zeg het ons ronduit", wordt hem toegeroepen. En wat antwoordde Jesus: Ik heb het u gezegd, fn ge gelooft het niet. De werken, die ik doe in don naam Mijns Vaders, die getui gen van MijIk en de Vader zijn één, is dan Zijn slotwoord, waarna de Joden sleenen opnemen dm Hem te steenigen. En ivaarom doen de Joden dat: „om een gods- laster ine, en wijl Gij, een mensch U zei ven tot God maakt." De Joden hadden dus heel goed begrepen, dat Jesus bedoelde te zeg gen Zoon Gods te zijn. Die twee gedachten dat men den Vader slechts kent door den Zoon, en dat de Zoon dezelfde is als de Vader komen telkens in Jesus' gezegden voor. Toen n.l. ïhomas vroeg om den weg te wijzen, die leidt naar het verblijf des Vaders, ant woordde Jesus: „Ik ben de weg, de waar heid, het leven; niemand komt tot den Vader, dan door Mij. Als ge Mij gekend hadt, zoudt ge ook den Vader gekend heb ben en van nu af kent ge Hem en hebt ge Sem gekend. En als Pkilippus Jesus in ,Öe rede valt, om te vragen, hun den Vader ?6 toonen, antwoordt Jesus: „Zoo langen '•id verkeer ik onder U, en gij hebt Mij tjlet gekend, Pkilippus. Wie Mij gezien heeft, heeft den Vader gezien. Hoe zegt gij: baat ons den Vader zien? Gelooft ge niet, wt Ik in den Vader hen, en de Vader in Mij?15 Deze teksten zijn overduidelijk, en kun- «a door geen tegenstander worden geloo chend; om dan toch aau een erkenttón der waarheid to ontkomen, loochenen ze het geschiedkundig gezag* van het evengelie van Joannes, niettegenstaande dit zeer goed vaststaat; hierover zal bij een ander gelegenheid wel weer eens gesproken worden. Wanneer wc voor de .godheid van Jesus Christus dc andere evangelisten gaan raadplegen, dan vinden we ook, dat zij spreken over den Zoon van God. Maar wat doen nu do rationalisten en modernisten? Zij beweren dat de titel Zoon van God niets goen bijzonders was, en feitelijk aan iedereen toekomt. Ofschoon dit nu maar zonder bewijs door hen beweerd wordt, willen wo toch daarom ons niet op die uit spraken beroepen, ofschoon het duidelijk is, dat Christus aangeeft, dat Zijn ver houding tot den Vader een e enige is, en altijd spreekt van „M ij n Vader." (Matth. 20:29). Verder bij Mattheus en Lucas ver klaart Christus hetzelfde als bij Joannes, dat men n.l. den Vader niet kent, dan door Hem (Christus) (Mtt. 11:27) Neemt eens Mtt. 21:33—39, welk oen heerlijk getuige nis van Christus zelf, die zich daar voor stelt als de Zoon van den huisvader, met weikeu zoo zeker God bedoeld is. Ik geef me de moeite het af te schrijven. „Luistert naar een andere gelijkenis: Er was een huisvader, die een wijngaard plantte, en hij ^mgaf hem met een tuin muur, groef er een wijnpers in, bouwde er een toren, verhuurde hem aan landlieden en vertrok buitenslands. Toen nu de tijd van den oogst was gekomen, zond hij zijn dienaren naar de landlieden om dc hom toekomende vruchten in ontvangst te no men. En de landlieden grepen zijn die naren aan; den eenen sloegen, den ande ren doodden, een derden steenigde zij. Weer zond hij andere dienaren, talrijker dan de vorigen, en zij behandelden dezen op dezelfde wijze. Ten laatste zond hij zijn zoon tot hen en zeide: Mijn zoon zullen ze ontzien. Toen de landlieden den zoon ontwaarden, zeiden zij onder elkaar: Deze is de erfgenaam; komt, laten wij hem dooden, en wij zullen zijn erfgoed behou den. En zij grepen hem aan, wierpen hem buiten den wijngaard en doodden.hem." Deze geschiedenis geeft duidelijk aan dc houding van het volk Israël tegenover Je hovah: de profeten, door God gezonden, worden slecht ontvangen, en ten slotte zendt God zijn oenigen zoon, wolko natuurlijk Jesus is. Maar letten we ook op Christus' manier van doen, en zijn werken. Jesus kent zichzelf toe goddelijke volmaaktheden, als onzondigheid, eeuwigheid, alomtegen woordigheid; Hij eischt goddelijke rechten voor zich op: hij vraagt van zijn leerlingen geloof, gehoorzaamheid en liefde, zelfs tot bet offer van 't leven; Hij laat zich aan bidden; Hij kent zich zelf goddelijke mach ten toe: door zich te stellen hoven de wet; door zonden te vergeven uit eigen macht, door te zeggen, dat Hij eenmaal de wereld zal oordeelen; en tenslotte Hij doet, ook uit eigen macht, wonderen: hij ge biedt de natuur, drijft duivelen uit, ge neest zieleen, wekt dooden op. Om zoo te kunnen spreken en handelen, was goddelij ke macht noodig, was noodig een nauwe eenheid met de godheid. Dat Jesus geen bedrieger of zelf-bodro- gene was, behoef ik voor katholieken niet te bewijzen. Feitelijk was ik wat afgedwaald van miju oorspronkelijke bedoeling, om geen rekening te houden mot onze ongeloovige tegenstanders. Doch deze kleine digressie lean in deze stof geen kwaad. J. G. G. GROOT, Kap. Vraag: Is de z.g. liberaal of vrij-Ka- tholieke kerk hetzelfde als de oud-katho lieke kerk en wat voor „priesters" heeft eerstgenoemde kerk? Antwoord-: De z.g. liberaal of vrij- katholieke kerk is niet hetzelfde als de oud-katholieke kerk. Wat voor „priesters" men daar heeft, is mij onbekend; het kunnen afgevallen ka tholieke priesters zijn, die, als ze eenmaal geldig gewijd zijn, wel priester blijven in eeuwigheid, maar natuurlijk zich groote- lijks bezondigen hij de uitoefening van hun macht. Vraag; Wordt er van Katholieke zij de niets gedaan om de "oud-Katliolieken (Jansenisten) zoo mogelijk- weer tot Rome terug te brengen? Het is mij o. a. opgevallen dat in het geschriftje- verspreid bij -gelegenheid van de Internationale bidweek (18 tot en met 25 Januari jl.) wel gesproken wordt over de Anglikanen en de Oostersche Sekten, doch van de Oud-Katholieken niet gerept wordt. Antwoord: Mij is niet bekend een speciale taak van dezen of genen om te werken aan de bekeering der Jansenisten. In de internationale bidweek (18 tot en met 25 Januari) worden de Jansenisten niet met name genoemd, maar vallen toch zeker onder dc intentie van 18 Januari: „terugkeer van alle dwalendcn tot den éénen schaapstal van Petrus". lyriek. I. Herhaaldelijk spraken we in deze ru briek over lyrische poëzie. Tal van verzen van Vondel, van Gezelle, van minderen als Felix Ruiten, Albertine Steenhoff, enz. behoorden tot de lyriek. We gebruikten voortdurend dezen term in de veronder stelling dat de „gevoelswaarde" van het woord lyriek wel door de lezers zou wor den aangevoeld; waaraan we nog geen ©ogenblik twijfelen. We willen er evenwel thans opzettelijk eens over schrijven. .Wat is lyriek? „Gevoelsuitstorting in godiolit en pro- za"; zegt men, want men heeft evenzeer lyrisch proza als gedichten, die met lyriek niets te maken hebben. Deze omschrijving is evenwel niet vol doende; want er is geen onkel waarachtig kunstvoortbrengsel, dat tot op zekere hoog te geen gevoelsuitstorting is. Uit muziek, beeldhouwkunst, schilder kunst, uit alle genres der litteratuur spreekt het gevoel van den kunstscheppen den mensch. Aan het scheppen van kunst gaat altijd vooraf de lievige bewogenheid, de ontroo- ring van den maker. Het gevoel is de eerste, de krachtigste motor tot het schep pen van kunst, ^etzij dit een Madonna beeld, een landschap, een symphonie, een drama of oen lied der liefdo is. Het gevoel is de voornaamste wordings factor van alles. Er zijn evenwol in diverse kunsten, en laten we ons hier bepalen tot do genre's der litterairo kunst, graden aan te wijzen, volgens welke wij in meer of minder innig contact komen mot hot eigen persoonlijk gevoelsleven der dichterlijke persoonlijk heid. Ia opos en drama bewerkt do dichlor- lijke ontroering de spanning van heel het werk. Maar de handelende personen wor den zooveel mogelijk buiten hel eigen per soonlijk gevoelsleven des dichters ge plaatst. De dichter moet zijn schepper van karakters, die hun eigen persoonlijkheid bezitten, die uit eigen aard en karakter bandelen en leven. Hoe objectiever ons dezo personen verschijnen, hoe minder zij ons herinneren aan het persoonlijk ziels leven van den dichter des (o beter. Des dichters opgave is de conceptie, de dramatische of epische spanning, niet hel onmiddellijk heelXn van zijn eigen ont roerde ziel. Tn de lyriek is dit anders. Daar overheersëht liet eigen persoonlijk gevoel. Daar behoeft de dichter zich niet te bekommeren om 'l aannemelijk uitbeel den van karakters- of gebeurtenissen. Hij behoeft minder de wake van 't controlce- rend verstand, van hel wikkend en wegend oordeel. •Do echte lyricus laat zich drijven op den stroom zijner gevoelens en vorvalt daar door meermalen in een naïviteit, waardoor we ineens een heel diepen blik mogen slaan in de diepten van zijn zielelevcn en boel nauwkeurig bespieden de roerselen van zijn hart. Do ontroerde legt zijn gevoelsleven geen strakke tongelen aan: dc ontroerde zegt, zeer zeker, ook wat zijn versland hem in geeft: maar hij zegt méér dan dat. Zonder dal hij er zich zelf cóntroleerend 'van be wust kan zijn, dringen de beelden uit liet onderbewuste naar boven en openbaren zich naar buiten en in zijn argeloosheid zegt de dichter zijn geheimste zieledingen uil: zegt hij meer, dan hij eigenlijk bij nuchter nadenken wonsclit. Als de dichterziel aangegrepen is door lievige/ontroering, dan is zij niet moer ge heel meester van zich zelve. Geheimzinni ge zielekvachten sobijjy u zich los le win den on onbedwongen zich te ontplooien. En het gebeurt, dat dc dichter, als hij tot bezinning komt zelve verbaasd staat over de schoonheid die bij heeft gescha pen. Elke groot o kunstenaar kent dit gevoel. Wanneer hij geruimen tijd .zijn eigen werk niet onder oogen heeft gehad en het dan op ongezochte wijze plotseling voor zich ziet, dan verhaast hij er zich over, dat hij zelf dat gemaakt hoeft. De Grieksche "öudhe'd geeft hiervan het klassieke en typeerendo voorbeeld Ieder heeft wel eens gehoord van don Zeus-tempel te Olvmpia. In de cella dezer tempel zou een Zeusbeekl geplaatst wor den, dat vervaardigd moest worden dooi den beeldhouwer Phidias. Dagen en da- een was Phidias aan den arbeid en einde lijk was deze voltooid. Phidias ging heen en rustte uit van zijn arbeid. Na een paar dagen keerde hij te rug en zag zijn Zeusbeekl en geraakte zelf zoo machtig onder den indruk van zijn kunstgewrocht,.dat hij er in aanbidding voor neerzonk. Zoo gaat liet den kunstenaar menigmaal zij het dan niot in die sterke mate, na volbrachten arbeid. Voor ons, gewone menschon, is dit iels eigenaardigs. Wii begrijpen niet wat dit is: de inspiratie! „Eiken keer nis ze tot nio komt is het een nieuw wonder!" verklaar de mij eens een groot, kunstenaar. Niemand weet, wat dat is: dichterlijke scheppingsdrang. De psychologen en aesthetiei schrijven er over, hetzij met eenvoudige, hetzij mot geleerde woorden Maar de kern, het wezen der inspiratie ontdekken ze niet. Men moet kunstenaar rif kunstgevoelige ziju, om het aan te voe len. Men moet kunst kunnen meevoelen, navoelen, om zich duidelijk te maken, of liever om in eigen ziel iets mee te voelen van 't wonder der dichterlijke ontroering De geïnspireerde treedt huiten zich zelf. staat boven zich zelf. Als do krachten der ziel zich spannen tot het formeeren der schoonheidsdaad, dan is de kunste naar meer dan toen hij zoo straks nog als gewoon mensch, heel gewone levensplich ten vervulde. Inspiratie is een geheimzinnige kracht Reeds hierdoor dat zij niet op commando ten dienste staat. Van haar zou men kun nen zeggen: „Zij komt als een engel in den nacht". Zeker men kan inspiratie voorbe reiden, kweeken. Maar liet vruchtbaarst zal haar werking zijn, als zij komt plotse ling, men weet niet vanwaar en don mensch aan zijn alledaagsche levensfeer ontrukt, en hem opvoert naar de heuvelen der schouwing, hem in staat stelt de woorden te spreken die zinderen van gloed en warmte. Inspiratie is het niet in zijn diepste we zen, zelfonthulling, zelfopenbaring? En deze komt liet onmiddellijkst en het schoonst tot ons door de lyriek. En wat al niet wordt door haar omvat. De droomende mijmering, de mystieke verzinking, de bruisende levensjubel, de hartstochtelijke begeerte, zoowel als het - hartstocbtlooze peinzende verlangen, de brandende drift en de vrome adoratie, de weemoedige klacht en de opstandige smart, het vrijheidslied, het arbeidslied, de bewondering der schoone natuur, do pas torale der liefde en de statige hymnen ter eere Gods, het is alles lyriek. De lyriek reflecteert liet onmiddellijkst de aandoeningen van het menschenhart. Epiek en drama zijn geschreven voor de menschenwereld, voor toehoorders en toeschouwers. De lyrische dichter schrijft in do eerste plaats voor zich zelf. Dio lyriek heeft haar doel in zich zelf. Zoo is de lyriek de meest onmiddellijke uiting van liet persoonlijk levensgevoel en de persoonlijke zielservaring des dichtors. En alles, alles kan aanleiding zijn dit levensgevoel te uiten. We herinneren aan liet versje van Eichendorff: „Scblaft ein Lied in allen pingen, Dio da traumen fort und fort, Und die Welt hebt an zu singen, Sprichst du nur das Zauberwort. N. J. H. S. i De S-tatonb ijbe 1. Hieronder verstaat men de Bijbelverta ling, in 't begin der 17e eeuw van 1G2G tot 1635 - op last der Staten-Generaal tot stand gebracht. Een Hervormde editie. Dc vertalers waren een 6-kal predikan ten uit verschillende oorden des lands, die zich voor dezen arbeid te Leiden vestig den, waar een paar hooglaararen en weer andere predikanten als „revisoren" op hun arbeid toezicht hielden. 't Moest secuur gaan! Door dit officieele werk, dat liij alle Her vormden begrijpelijkerwijze veel belang stelling vond, was Leiden jaren achtereen het middelpunt van wetenschappelijke taalstudie, welke van nationale beteekenis werd. 't Valt toch njet te ontkennen, dat deze Bijbelvertaling van groolau invloed is geweest op onze schrijf- en spreektrant, wal nog aan de „talo Kanaans" te merken valt. Deze plechtige wijze van z>ich uit te drukken vindt men tegenwoordig weliswaar nog slechts sporadisch zelfs op den Pro- tcstantsehen kansel en in daarmede ver wante geschriften wordt zij door losser zinbouw en vlotter woordonval meer en meer verdrongen maar dit overblijfsel toont toch aan, hoezeer dc taal van den Statenbijbel haar uitwerking heeft doen gevoelen in breedo kringen van ons volk. Burgcmecsteren van Leiden bleven geen werkloozo toeschouwers bij het „Godc wel gevallige werk", dat binnen hunne voste word gewrocht. Integendeel: zij kochten het octrooi der uitgave en nadat in 1037 liet clrukken voltooid wfis in September van dat jaar werd het eerste eenipluar den Sta ten-Generaal aangeboden wijdden zij groot o zorg anri Tir-i handschrift. Dit wérd met de eerste drukproeven opgeborgen in een kist met acht sloten, welke werd ge plaatst in de Vroodsehapskamci' op liet Stadhuis. Het manuscript was vooral den eersten tijd noodig om bij nieuwe drukken of bij geschillen den oorspronkelijken tekst nog eons te kunnen raadplegen, maar ook later bleef men er zuinig op en om de drie jaren werd alles nagezien door een commisste uit de Statc-n-Generaal, welke daartoe van Don Haag overkwam, Van don Burcht, in welks hotel liet voornaamste der stad de Gedeputeerden hun intrek plachten te nemen, werden deze hoogc lu oren op den bepaalden dag plech tig afgehaald door gemachtigden der Syno de en onder le'ding van een paar leden der Stedelijke regeering naar hel -Stadhuis ge bracht. De regent van het Statencollege, die een der sleutels bewaarde, en dc burge meesters, dte do overige hadden, openden dan in tegenwoordigheid der deputatie de kist; de papieren worden er uit genomen, nagezien en weer zorgvuldig opgeborgen. Na secure s'uit'ng der kist ging men in op- - tocht weer naar 't hotel, waar een maaltijd der gewiclitegen dag besloot. Langzamerhand kwam deze plechtigheid in onbrirk en tegenwoordig is in heel 't Stadhuis do kist ïuot meer te vinden. Waar zouden die pap'eren nu wezen? die besolielden vaklieden geweest, die al hun kunnon legden in het werk hunner handen, maar zelf niet bevroedden, dat zij werkelijk wat schoons tot stand brachten al was het kléin van omvang. En zij verslonden hun vak lol in de puntjes! Als bewijs hiervoor zij gewezen op de festoenen van bloemen, vruchten en andere voorwerpen aan do Waag werden zdfs gewichten, vaatjes enz. in dien karakte ristieken gevel tooi verwerkt welke men nog aan talrijke gebouwen kan bowi lie ren. Vergelijk nu de voortbrengselen dier on bekend gebleven steenhouwers uit vorigo- eeuwen eens met soortgelijke gevelversie ringen van moderne gebouvyon, b.v. aan do nieuwe universiteitsbibliotheek. Oogensehijnlijk zijn ze even mooi: na tuurlijk van groepeering, las van bouw, sierlijk van lijn. Let echter eens op den muur onder die producten van den legcn- woordigen tijd: zwart van hot erlangs drui pend regenwater. En ga dan eens kijken naar do muren, reeds sinds eeuwen ver sierd met gelijksoortige festoenen: geen sporen van water te zien. Hoe komt dat? Die oude meesters wault dat waren zij, al bevroedde zo 'I mis schien zelf niet hielden er nauwkeurig rekening mode, hoe zij hun werkstuk moes ten dnriobten opdat liet tot in onderdooien het neerdruipend regenwater, zoo veelvul dig stroomend in ons land, van den gevel- ais 't ware zoude wegspuiten. Dat zij dit doel bereikten kan men nu nog zien. Keilt men dit geheim niet meer? Of geeft men zich do moeite niet, die oude modellen uit d'iit oogpunt to bosludoeren? Hoe 'l zij, hulde aan do onbekende meesters, die ook dit onderdeel van hun arbeid niet verwaar loosden. Op ander gebied heeft Leiden er insgelijks gekend, zooaLs wc zullen zien. Architecten van beleekenis liceft ouzo stad wel gekend. De stadsbouwmeester Wil lem van der Helm heeft na 1GG2 menig werk van boteekeniis tot stand gebracht; zijn voorganger Arent van 's-Cravonsando bouwde do Lakenhal had Irj 't n-teuwo gedeelte ook matir kunnen uitvoeren! ontwierp de Marokerk en slichtte do Doe lenpoort; de timmerman Pieters Adriaansz. Clocq bouwde in 1597 hot Geineentelands- liuis van Rijnland; Jan Jacobsz. van Ben (hem in 1031 de Rijnburgschc poort, welke gold voor hol wonder d r Leidsche bouwkunst. Dubbel jammer dus dal zij ver dwenen is. Gelijk nu ging men echter ook loon, on danks het bezit van degelijke krachten, graag elders hulp halen als er iels van he feekon is moest gewrocht worden. Zoo werd de bouw van liet Stadhuis opeedragen aan don Haarlemmer Lieven de Key, do slich ting van de Waag aan den Hagenaar Pe ter Post, zij 'l dan dat Van der Ifcln: hierbij helpen mocht. Wie weet hoo menig profeet li terdoor in eigen stad ongeëerd bleef, wanl. dal er vele knappe bouwers waren, getuigen nu nog zoovele aard!go gevels, poortjes. van onze hofjes b.v. en andere kleine bouw werken, welke nu nog de bewondering 'ter de«k u nd i gen o pwekken Dit gekit ook van do betimmeringen bin nenshuis een kunst, welke in onzen haastigen on duren 'tijd schier geheel ver dwijnt. Met zorg worden mooie deuren, tocht por talon, lichtramen enz. uit oude hui zen weggebroken en overgebracht 'I zii naai musea ga maar eens zien in de Laken hal waar do deskundige bezoeker ze be wondert, 't zij naar nieuwe gebouwen, waar zo do trots der nieuwe bezitters uit maken. Een schat van talent, met prooi geduld en nog grooter liefde tot u'finrr gebracht, schuilt in de oude hirzingen uit den tijd, (oen „kunst en arbeid" nog samengingen. Ilelaas. tegenwoordig moet al'es even vlug en goedkoop gaan, rochtloo-roclitaan. waar door voor menigeen „kunst na arbeid" do leuze is geworden, tot schade voor kunst en arbeid beide. Onbekende kunstcnaa r-«. Zoo'n opschrift- is hecVmaal niet mal in onzen tijd van onbekende soldaten, die en daar steekt waar'ijk een mooie gedachte in met monumenten worden geëerd. Leiden heeft heel wat onbekende kunste naars geteld. Letterkundigen, beeldhouwers en schil ders plachten hun naam onder hun werk te pkiatsen, maar bij vele andere kunstwerken was zulks niet het geval, 't Was geen mode. Een en ander is nog zoo, maar we zullen ons tot hot verledene bepalen. Dat 's het voMiasle. Beeldhouwers de letterkundigen 011 de schilders hebben hier hun beurt al gehad heeft Leiden er geen van bijzondere be teeken is opge'everd. A's hier iets schoons op dit geleed moest lot stand komen werd Hombont Verhuist ontboden, wiens naam men o.a. kan vinden onder den symbolieken gevelsteen - den geesel der pest voorstel lend welke den monumentalen ingang siert van het voormalige Pesthu:s, thans Rijksopvoedingsgesticht. Dit artistieke stuk beeldhouwwerk, hetwelk reeds bijna drie eeuwen zonder ongevallen heeft getrotseerd het slaat daar buiten veilig tegen de schennende handen der straatjeugd zij bij voortduring in de goede zorgen der autoriteiten aanbevolen. Behalve de Hagenaar Verhuist werd ook do Amsterdamsclic beeldhouwer Pietei Xavery wel ontboden en deze kunstenaars zijn bekend gebleven Toch is er ook aan gevels en in binnenhuizen lieel wat beeld houwwerk te zien. uit vorige eeuwen af komstig, waarvan de naam der makers niet tot ons is gekomen. Dit zijn dan zeker van WAT ELKE MAAND DO.-H ~Et T. (2c helft April). Nadruk verboden. Op het veld is nu ruimschoots arbeid, do hoer is nu meest buitenshuis; Hij bereidt zijn akkers voor aardappel en suikerbiet, voor wortels, koolraap en mangolwortel- zaad. De wintergewassen worden geschof feld; waar de stand van liet gewas achter lijk of hol is, wordt een kleinere of groo- tore gift chili gestrooid; het grasland wordt geëgd April is de grasmaand: neer slag bij mildere temperatuur moet ons voor de Meimaand hot gras in de werden bezorgen Voor aardappelteelt is, sedert de kunstmest in gebruik'kwam; bijna alle cultuurgrond te gebruiken. Na rogge is op do zandgronden het aardappel- gewas zelfs liet meest aan te bevelen En do aardappolcultuur is daarom meer dan één reden van belang, alleen reeds met het oog op de daar gedreven varkenshouderij. Op do kleigronden teelt men echter do fijnste eet aardappelen, terwijl de ontgon nen dalgronden in dc Veenkoloniën hel meest geschikt zijn voor den verbpuw van fabrieksaardappelen. 'I Was in 1747, dat een apotheker te Berlijn, Marggraf, suiker wist af te scheiden uit mangel wortelen; ruim een halve eeuw later, in 1799 hood zijn leerling Acliard aan Frederik Witem III koning van Pruisen, een klomp suiker van 5 Kilo aan, uit bieten bereid, in 1899 teelde men in Frankrijk reeds suikerbie ten; in 1858 werd in ons land in Zeven bergen de eerste beetwortelsuikerfahriek gesticht, n.l. to Zevenborgen (N.-Br.); thans werken er 22 fabrieken. Bij bie tenteelt mag vooral de vruchtwisse-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 9