D<:-»e]bo liaï or audi im Kriog bc-
mmion, gmidige Fran, merkte de leider
!)o üinde trad naar voren en vertelde:
li was bij Fran que. He vaandrig
i ze r compagnie was gevallen en ik
■neg zijn vaandel. Toen trachtte een
raii.»eb officier, die reeds gewond was,
■I 11U) ontnemen. Het was een ruwe
orsteling tusscheh de dooden en gewon-
•!i en het geschreeuw van den strijd.
Waar? vroeg de kapitein.
Tk i/.if hem een schot en hij sloeg neer,
n;ir hij raakte mij nog niet zijn revolver
.vats langs hel gezicht en schoot mij do
igeii leeg.verloor mijn vaandel. En
i hen ik muzikant.
Kapitein de Morency had met aandoe-
ing geluisterd.
Fran.jné?
"Was di.- naam niet voor immer in zijn
'heugen gegrift?
Stond er bij hel vaandel, dal als tro
fee thans in Parijs was, niet: Veroverd
ior kapitein de Morency op 26 Mei bij
run quó.
Stond daar hij hem zijn vijand, de oor-
in k van zijn droevige verminking.
Was hot die kerel, die hem voor zijn
te leven zoo had toegetakeld.
Plotseling laaide weer do woede hij hem
die hij gevoeld had hij dien VTcesolijkcn
rijd van man tegen man.
Hij balde de vuist en zag stilzwijgend
in vijand aan.
Daar .Mond hij, die ariqp blinde. Gcdul-
ig en gedwee. Hoe wreed, dat jongens-
laat zoo goselionden.
Wie. had dal leven zoo diep ongelukkig
•maakt? Wie had dien frisschen jonge-
an voor goed afgesloton van alle kleuren
i allo liohl. Voor hem geen lenteweeldo.
geen vriendelijk gelaat meer dat troosten
kon alleen door den blik.
Duisternis! Duisternis! Wie had dit
gedaan?
Do gebalde vuist van kapitein de Mo
rency ontspande zich.
In zijn hart werd iets week. Hij boog
hel hoofd. Wie had dat gedaan?
Was hij liet niet. kapitein de Morency,
die den jongen met zijn revolver de oogen
leeg had geschoten.
En eensklaps verhief hij zich, slinger
de met zijn krakende kunstarm, en strom
pelde een paar passen nader op den Min
de af. greep hem hij do hand en zei met
ontroerden stern:
Kameraad! Ook ik was bij Franquó.
Ik was het, die daar met u worstelde. Ik
heb u het licht uit uw oogen ontnomen.
Vergeef mij, mon ami. Vergeef mij! Het
was oorlog!
En de blinde schokte plots met hel
hoofd en het was alsof hij tuurde met
zijn blinde oogen en sprak met aandoe
ning:
Tk schoot u neder! Ook mij moet ge
vergiffenis schenken.
En de andere muzikanten zagen het
aan, toen de (wee vijanden van weleer
daar stonden, hand in hand, als broeders
Twee verminkten, doch wier ziel een
loutering had doorgemaakt on de onge
gronde haat hadden overwonnen.
En de muzikanten verbleven nog uren
lang op Mon Popos, waar zij als vrienden
werden onthaald. Kapitein de Monrency
en de blinde Duitscher wandelden samen
door den tuin. Dien dag behoefden ze niet
nicer te blazen, want hun loon was goed.
Altijd galant.
De Franschc Gaillard was bekend om
zijn galanterie jegens de dames. Op zeke
ren avond bevond hij zich in oen gezel
schap. dat hoofdzakelijk uit dames be
stond, en beweerde o.a., dat hij in zijn !e-
van nog nooit een werkelijke leclijke dame
gezien had. Een der dames, die van een
platten, ingedeukten neus was voorzien,
trad op hem toe en sprak:
Och mijnheer, kijk mij dan eens goed
aan, en erken dat ik inderdaad leelijk ben.
U, mevrouw, riep Gaillard. O, gij
zijl als alle dames, een uit den hemel geval
len engel! Gij hebt alleen het ongeluk ge
had, daarbij op uw nous te vallen.
Gevat antwoord.
Koning George III van Engeland had
den markies d Arlaudes, voorwicn hij veel
vriendschap koesterde, veel goeds beloofd,
maar hel bleef altijd maar bij beloften.
Toen de arme markies eens een tocht zou
meemaken met oen luchtballon, vroeg de
koning spottend, wat hij in do lucht moest
doen. „Tk wil, Sire"', sprak d'Arhuidos, „al
die linhtkasteelen eens gaan zien, «li" u
mij beloofd licht."
Zondagsjagers.
Ie. Jager, ziet een haas en legt aan:
Ziezoo, haasje, maak jij jo testament
maar. Hij schiet mis.
2e Jager: In orde kameraad. Kijk hij
loopt al naar den notaris.
Ook een symptoon.
Zijn er in uw familie of die van
uw man wel eens gevallen van zwakzin
nigheid voorgekomen? vroeg de dokter.
Nee, dat niet, antwoordde de vrouw
des huizes, alleen verbeeldt m'n man
zich, dat hij liét lioofd van het gezin is.
Geluk bij ongeluk.
Dienstmeisje: Mevrouw, daar is een man,
die vraagt of u wat te lijmen hebt. Is dat
niet reuzen toevallig? Ik heb juist de groote
vaas in de vestibule gebroken.
Een voorstel.
Boer van Biel, wiens vrouw pas ge
storven is, heeft, ten einde weer een boe
rin op zijn hoeve te hebben, voor zijn
zoon Teun een bruid gekozen, en daartoe
zijn keus gevestigd op de zeer rijke, doch
niet minder afschuwelijk leelijke Trieno
van Gameren. Vandaag -stelt hij de uit
verkorene aan z:jn Teun voor. Deze kijkt
haar 'n poos aan; daarop wendt hij zich
tot zijn vader met de woorden:
„Zeg, vader, zo u-de 'r maor nie veur oe
zeivers liolde?
Beleefd.
Loeraar: ..Zeg, Jan, kunt gij mij ook
zeggen, wanneer de s'ag bij Cannae hooft
plaats gehad?"
Leerling: „Het spijt mij zeer. u niet te
kunnen-helpen, mijnheer; dat weel ik op 't
oogenblik zelf niet?'
Ook een kunstenares.
Schilder: „Toekent u ook, juffrouw?"
Jonge dame: „Ja."
Schilder: „Bloemen misschien of land
schappen?"
Jonge dame: „Neen, alleen mijn nieuwe
zakdoeken."
Kon niet anders.
Dokter! „U bent zoo gezond als een
visch. Uw pols is oven regelmatig als een
uurwerk.
Patiënt: U voelde aan mijn armband
horloge 4
Moedertaal.
Ouderwijzer: „Wal beteekent het woord
moedortaai!"
Bertha: „Dat Pa niets to zeggen heeft,"
Waarom trouwen?
Rijk koopman (tot een niet gewild solli
citant naar de hand van zijn dochter):
„Hoe groot is uw jaarlijksch inkomen?"
Sollicitant: „Drie duizend gulden
„Zoo, nu daar kunt u immers heel goed
van leven, waarvoor hebt ge dan nog mijn
dochter noodig?"
Verjongingskuur.
Onderwijzer: „Een hen heeft de eigen
schap 600 eieren te leggen en dat getai
levert ze in ongeveer vijf jaren. Wat ge
beurt daarna met haar?"
Leerling: „Dan wordt ze in oen restau
rant als een jong kippetje opgegeten."
Niet zoo bedoeld.
Schilder: „Zog mij nu eens oprecht uv»
oordeel over dit schilderstuk."
Criticus: „Hel heeft heelcmaal geee
waarde."
Schilder: „Nu ja, ik weet wel dat uw
oordeel waardeloos is, maar ik ben er toch
nieuwsgierig naar het te vernemen."
Smaakt naar den zondvloed.
Kastelein: „Wat zeg je van dat wijntje?
Dat is eeuwenoud."
Gast: „Dat ge'oof ik host. wam men kau
er zelfs den zondvloed uit proeven."
CORRESPONDENTIE.
.1 n Pi h re ij Wel mijn vriendje,
dcf vind ik nu eens flink van je en ik
z.-'l je gelooven ook. Eigengemaakt werk
zie je, dat is pas werk. En, ik vind dat
nrs.je zóó mooi, dat ik het onmiddellijk
laat plaatsen. Moeder mag gerust een
handje helpen hoor! En zijn de raadsel-
11, s al Klaar? Dag Jan! Groot ook jo
ouders, vooral je flinke moeder, die ook
7.igoed dichten kan.
Dom cl is van Tol, Katwijk a. d.
Dijn Zoo Cprrelje, had jij zoo'n mooi
versje voor mij klaargemaakt. Het is ook
aardig Ik zal het laten van huiten loeren.
Dal is hot waard hè! En hoe vind je de
nieuwe raadsel»? Zeker druk aan 't werk.
is hol niet? Nu ik zal eens zien, of ik
jouw naam en jo klasgenooten er bij vind.
D.-'j joiwen! De prijzen zijn tip-top! Kijk
Z"i«-idag eens!
E u» i 1 Duym, Kooi park. Ik heb je
■ver.-je. gelezen en zal het oen plaatsje gc-
Tcn in ons blad al was liet alleen maar,
om jou aan te moedigen en anderen een
voorbeeld te geven. En lice vind je onze
ra dsols? Vallen ze mee? Ik reken op je
"ii op je broertjes en zusjes. Dag Emill
Y ei groetjes wederkeerig aan vader en
n coder!
IV volgende week ga ik door met bet
b antwoordender brieven en niet hot be
antwoorden der vragen.
Onze Prijsraadsels.
Tal van goede oplossingen zijn reeds
binnen. Maar ik verwacht er nog veel,
i -l meer. Voor 1 Mei moet heslist alles
zijn ingestuurd. Wie na dien datum komt,
vindt de dour op -lot. Vooruit dus! Wie
wil. kan de raadsels oplossen.
N De Redacteur.
DE REUS EN DE HOUTHAKKER.
Een sprookje van Oom Wim.
VI.
11 ij neust verder. Niels bijzonders is
nu 1 r Ie zien. Alleen dringt het daglicht
ian twee zijden deze schuilplaats binnen.
Slim is dit zeker bedacht en uitgevoerd.
Z'.o kan men altijd ontvluchten. Het
leidt dun ook geen twijfel of hier hebben
i\ het werk van de roovers in den tijd,
t>011 zij nog in volle kracht hier optraden.
Eu dat ile toovenaar eveneens van dezo
plaats afwist, getuigt wel de volledige ja-
•jtTsuitrusting en nog meer de vrij verscho
Toolsjibren, die hier ook zoo gemakkelijk
te herkennen zijn.
..Ziezoo! zegt de houthakker, dat weet
ik alvast. Maar nu? En de houthakker
gaat behoedzaam terug, terwijl hij zich het
slof van zijn klocren veegt en de spinne-
webben verwijdert, die aan- zijn pet en zijn
jas Vastgekleefd zitten. Ik ga terug en
zien, want nu zal de slaper wel uitge
rust zijn en.naar de stand der zon te
nordeelen en naar mijn honger af te meten
is hot vast meer dan tien uur. Had ik
maar wat te eten, zegt hij, terwijl hij
rondziet of hij geen braambessen of wilde
kastanjes of hazelnoten vinden kan. Ge
lukkig vindt hij het een zoowel als het
ander en nu kon hij weer verder op onder
zoek uitgaan maar: voorzichtigheid blijft
gewenscht en van dezen wijzen raad, dien
li ij zich zelf geeft, wijkt hij geen haar
breed af. En het -is goed, dat hij zijn
oogen en zijn ooren openhoudt vooral,
daar de reus hij zijn ontwaken meent in
hef slof van den langen gang vreemde
voetslappen te hebben bespeurd en....
wal ook hem noopt tot omzichtigheid.
Terug gaat de houthakker. Hij wil ook
zien, wat de kelders bevatten enzoo
li ij de gelegenheid vindt zou hij ook zoo
gaarne eens willen rondspringen als het
vlugge hertje of als tijger den toovenaar
overvallen en dan?
En nauwelijks rijpen dezo plannen in
zijn hoofd of.daar hoort hij het ge
brul van don tijger heel, heel in de verte
en.... als hij goed luistert, dan merkt hij
duidelijk dat het geluid aanzwelt, dus dat
hij nadert don kant, waar de houthakker
zich bevindt.
Wat te doen?
Zic.li verbergen in een oT anderen boom
on wachten tot het gevaar voorbij is, ware
wellicht nog het verstandigste, wat de
houthakker doen moest, maar in nood on
in angst doet men zoo heel anders vaak,
dan men zou doen hij kalme redèneering
en bedaard overleg.
De houthakker keert terug, vlucht in de
onderaardscho kanier, grijpt geweer en
patroontusch, steekt den dolk in den gor
del en hot mes in de scheedc en.
wacht af welke weg de tijger kiest en wat
hij van zins is te doen.
Domme jager! zou hij den strijd durven
aan te binden tegen een tijger met de
vlugheid van zijn soort en het verstand
van een mensch?
En zie! Nauwelijks staal hij verdekt op
gesteld achter een der vele, dikke eiken,
of... daar verschijnt reeds den ronden
reuzenkop van 'l roofdier tusschen de lage
struiken en... 't is, alsof hij ruikt, dat
er onraad is envóór de jager het ge
weer aan den schouder heeft en losbrandt,
is de tijger er van door en.... heeft zijn
vijand gezien en zal hem opwachten in
zijn slot, want nu weet hij, dat zijn schuil
plaats ontdekt is en dat zijn wijk te mid
den dor eenzaamheid uit is, zoo hij niet
dezen indringer hoeft uit den weg pe-
iHiimd, vóór hij dit hosch verlaten Hoeft.
En de houthakker wernt geweer en wei-
(ascli in een hoek van die onderaardsche
verblijfplaats, grijpt zijn bijl en wacht
onder do schaduw dier lage struiken, tot
de zon in het Zuiden staat en gaat dan
naar het roofnest terug om te zien of hij
den toovenaar te slim af kan zijn, want
kost wat kost, hij zal en hij moeiden kel
der zien, want wie weet of hier geen ver
borgen schatten opgestapeld liggen.
Hel verscho spoor van den tijger is
gauw gevonden, en zonder dralen en zon
der ook maar in 't minst te denken aan het
gevaar dat dreigen kan, volgt hij dit spoor
en staat zoo voor de burcht, maar bin
nentreden durft hij niet. Hij moet eerst
poolshoogte nemen of de weg vrij is. Door
de poort treden doet hij niet. De twee be
woonde kamers hebben bet uitzicht op het
voor plein en den tuin aan de Oostelijke
zijde: hij zal van den achterkant naar bin
nensluipen en zien of hij zoo den kelder
kan hereiken, zonder gezien en gehoord te
worden.
En de toovenaar ligt op de loer.... en
ziel
Hij overschouwt het voorplein nu om
het een poosje later van uit de tooverka-
mer een stuk van den tuin te bespieden,
om dan weer naar de slaapkamer te gaan,
waar hij hot vrije gezicht heeft op het
groote plein, dat zich voor de burcht uit
strekt.
Hij ziet niets en ook geen verdacht ge
luid treft zijn oor. Had hij beter geluis
terd, dan had hij wel voetstappen gehoord
en had hij wel een steen hooren vallen uit
den verweerden muur, toen de houthak
ker aan den achterkant van den tuin
naar boven klauterde en over den muur
sprong; dan had hij vast den brutalen
houthakker gegrepen, voor hij den weg
naar den kelder vond eii voor hij zelfs
goed en wel een voet in huis zette.
Want brutaal is de houthakker! Hij
waagt zich in het hol van den leeuw; hij
moot dan ook maar zelf de gevolgen on
dervinden.
Zie, hoe hij voorzichtig door het lage
onkruid sluipt als een dief in den nacht
en de richting inslaat van het lage schuur
tje dal voorheen dienst deed wellicht als
bergplaats voor karren en'wagens! Zie,
hoe hij bukt en .zoekt naar iels, det vlak
aan zijn voet zich bevindt.
(Wordt vervol,«al 1
Robbie.
Robbie had een kwade luim. en dan was
oiniols mol hem te beginnen. Dan wilde
hij niet eens hiishweu en wilde bijten als
iemand in zijn nabljbeid kwam.
Robbie was een flinke hond, remt lang
wit krulhaar, oen spitsen kop, waarin
twee vinnige oogen stonden. Verder had
hij vier stevige poolen en een langen, rui-
gpn staart.
Hij moest i ede ven dag, uitgezonderd
Woensdags en Vrijdags, de kar trekken,
waar zijn baas. die voddenkoopman was,
al maar hoopjes vodden ingooide, die hij
hij de mensehen opkocht.
Nu was 't Vrijdag, dus Robbic had weel
een rustdag. Dan ging zija baas naar de
markt om daar hel een of ander oud ding
te koppen, dat in zijn oog nog waarde had
Dus Robbie wast vrij.
„Kies, kiest" hitste een jongen hem op,
die niet een oolijk gezicht achter buur
man-s lieg zat.
Robbie luisterde scherp toe. werd toen
driftig en kefte er op los. De jongen vond
het aardig en hitste nog meer. Robbie
rende de straat op, in de hoop z'n vijand
daar te vinden, en in dolle woede holde
hij voort; de tong uit den hek, staart om
hoog. Nu den h'oek om. Een paar school
kinderen kwamen daar langzaam aanga*
drcnteld. „Dat, dat is ie!" dacht lU-bbic
en woest vloog hij op 't troepje aan. dat
verschrikt uiteenstoof en 't up een loopen
zette.
Robbie rende mee. Een jongen liet z'n
lei en griffeldoos vallen, durfde 't niet op
rapen Robbic greep naar de broek van
den jongen, beet eneen groote lap
van do broek nam hij ïuee.
„Au! au! gilde de jongen.
Een vrouw kwam nu nieuwsgierig' aan
de deur kijken en een slagersknecht, die 't
net gezien had. gaf Robbie een schep, dat
hij omtuimelde en jankend de straat over
rolde. Nu werd ie nog woester. Een spron
getje, Robbie stoial weer overeind en voor
dat de slagersknecht hom grijpen Icon,
was hij er al van door. Een schoor:-!, en-
veger met z'n zoontje zagen „Wilde Rob"
ook en pats! De bezem en al 't touwwerk
smakte neer op Robbie's rug. Weer tui
melde hij en voelde even pijn op z'n rug,
maar dan voort weer, in woeste vaart naar
een postbode, die daarginds voor hem uit
liep. Precies wilde de man de brieven in
dc bus duwen, toen-Robbie van kwaad
heid hem bij zijn lange mantel greep en
een stuk eruit hapte. De pos'bodo schopte
hem achterover en juist wilde Robbie 't
weer op een loopen zetten, toen hij ruw
bij z'n vel gepakt werd. 'I Was een politie
agent. die hem heet had en hem een ste
vig touw om z'n hals knoopte.
Robbie liet zijn staart hangen. „Voor
uit, leelijke hond!" schreeuwde de agent.
„Vooruit!" Robbie hfeef hijgend liggen,
maar hij werd omhoog getrokken en do
agent diende hem met een stok een duch
tig pak slaag (oe. „We zullen je wel mores
leeren. hoor mannetje" en Robbie moest
met den agent mee. Schuw liep liij mee,
deed alsof hij '1 groo.sle berouw had.
Even snuffelde hij niet z'n neus over den
grond. Ja, hij rookt 't, 't ging naar het'
politiebureau, dat kort in de nabijheid lag
En werkelijk, toen ze bij 't bureau wa
ren, hield de agent stil en Robbie moest
mee naar binnen. Nog meer van die man
nen waren daar en Robbie werd door
iedereen bekeken. Toen ging er een zitten
schrijven en Robbie wachtte, wachtte..
„Allee, jongen, kom nu maar mee", en
Robbie moest weer naar huilen, terwijl do
agent oen dikke rol papieren meenam.
't Ging nu regelrecht naar Robbie's
huis, want ze konden Robbie wel. De vod
denkoopman was al thuis van de markt en
schrok toen hij den agent z,'n tuin in zag
stappen.
„Ja, ja, Verschuren, ik kom je lieve
beestje eens terug brengen. Dat is me een
exemplaar hoor!"
En hij vertelde hem wat Robbie gedaan
had. Toen liet hij hem die rol papier zien
waarop met groote letters geschreven
stond: „Proces-verbaal". De koopman
wist niet, wat hij zag, maar toen hij even
later wat van den schrik bekomen was,
nam hij Robbie mee naar zijn hok. Na
dien bewusteu dag is Robbie op z'n vrije
dagen nooit meer lus geweest. Dat was z'n
verdiende loon.
Wat Plet droomde.
Piel had .een kwartje uit zijn eigen
spaarpot aap de juffrouw in school ge
geven. „Dit is voor de Missie," had Piet
gezegd. En do juffrouw was er blij mee ge
weest.
„Dat is goed van je, Piot," had ze ge
zegd: „dat ziet Jezus graag, en de arme
zwartjes in de verre landen zijn er ook
blij mee; die hidden voor alle kinderen in
Nederland, die centjes uit hun spaarpot in
do Missles pao. rooi stoppen."
En Piet was den gansehen dag heel blij
geweest, en Moe was ook heel tevreden
over haar jongen. Toen Piet in zijn bed
lag, begon hij te droomen. .Hij meende, dat
hij weer naar school ging In zijn rechter-
knnistje hield hij het kwartje stijf tegen
zich aan. Hij was bang, dat hij hel zou
verliezen of dat een groote jongen liet hem
af zou nemen. Daar kwam ineens een
dronken man aan. Hij kou bijna niet loo
pen. Telkens liep hij van links naar rechts
en van rechts naar links over de straat.
Op hel gezichtje van Piet kwam een heel
angstige uitdrukking. Voor een dronken
man was hij altijd heel brug. En lüj drukte
het kleine vuistje, waarin hij het kwartje
hield, nog vasten tegen zich aan. Ma-ar, o
wee, de dronken man had gezien, dat Piet
iets in de -hand had. Hij dacht die kleine
jongen daar heeft zeker geld in de hand.
Dat moet ik hem afnemen, dan kon ik nog
meer bier kooi en. En waggelend liep hij
op Piet af. Pi"t word ineens zoo bang dat
bij niet wog kon loopen. Hij dacht zou bij
mij slaan? Och, was vader maar hier!
Daar kwam echter ineens hulp opdagen.
Uit do lucht kwamen een hcele boel zwarte
kindertjes. Dat waren de zwartjes, waar
voor Piet hel kwartje gaf. En juist toen
de leelijke man Piet zou pakken namen dc
zwartjes hot kleine kereltje op hun armen
en vlogen door de lucht niet hein' weg.
Dc man werd kwaad. Hij begon te roe
pen: Geef hier, dat geld, geef hier. zeg ik
je! Maar Piet lachte hem uit en alle zwar
tjes lachten mee. En zoo snel als een vogel
vlogen zo mei Piet naar een heel ver land.
Toen zij nu in dal verre land gekomen
waren, zette de zwartjes Piet op een heel
groot blad van een kokosboom. En toen
brachten ze hem hcele lekkere vruchten,
die Piet nog nooit had gezien. En mooie
boterbloemen stonden daar! veel mooier
als die bij zijn ouders in den tuin. En daar
liepen ook veel groote menschcn. Die
haddon ook al zulke zwarte gezichten net
als de kindertjes. Alleen één man was er
die een wit gezicht had, net als Piet. Dat
was de Pastoor, zeiden dc zwartjes. Die
kwam ook uit het land van Piet en die
had hun zoo mooi verteld van Jezus en
van den hemel. Toen begonnen alle kinder
tjes in de handen te klappen en te zingen
en dansten om Piel heen. Toen het zingen
uit was maakte Piot de oogen open en zag
zijn moeder voor zijn bed staan.
„Wel jongen", zei moeder, „wat slaap
je lang van morgen! Kijk eens, het zonne
tje schijnt al op je bed."
Ik heb gedroomd, moe. Ik heb gedroomd,
dat ik in het land van de zwartjes aati het
dansen en aan 't zingen was.
Zoo, zoo, zei moe, dan wou mijn kleine
vent zeker weg loopen.
Neon moe. later,- als ik groot hen, dan
word ik pastoor en dan ga ik naar de
zwartjes toe.
Toen drukte moeder een kus op het
voorhoofdje van Piel, ging hom gai'iw
wasschen en aankleeden, dat hij niet te
laat zou komen in school..
Alida van Dieren.
De lente
De lente komt weer in het land,
De vogels zingen, kweelen
Den ganschcn, lieven, langen dag
Uit hunne orgelkelen.
Voel bloemen staan in volle pracht
Weer op liet veld te bloeien.
De schaapjes dart'len in de wei,
De koeien hoort men loeien.
Het koren groeit nu welig op
En stemt den landman blijde.
Hij blikt eens vriend'ljk tot de zon,
Die hij reeds lang verbeiddo.
Het hout tooit zich met blad eu knop,
De kikkers kwaken luide tonen.
De bloesem van den kerseboon
Zal ons met vruchten loonen.
Ook in en buiten om de stad
Is overal lentevreugd.
Dc kind'rcn jub'len op de slra
Wat jong en oud verheugt.
Kastanje- en soringeuboom
Ver loonen reeds hun pracht
En lokt den wand'laar uit zijn lur:
On singel en langs gracht.
Zoo is de lente in ons land,
En wij, wij jub'len blij,
En zingen mee uit volle borst
Hrt li -Re van „De Mei".
Robbedoes II.
Pasehen,
Heerlijk Paschen, schoonste dag van
jaar,
Hoe vreugdevol wordt gij gevierd!
In onze kerken, zoo mooi versierd!
Gij komt verkonden 't blijde nieuw
's Hoeren Verrijzenis in vollo piw
Hij is verrezen, uit eigen mach'.
De God der "heerschappijen'
Nu jub'len wij: „Verrezen is de Hem.
Gestorven voor ons, Zijn kind'ren;
Voor Zijn vijanden, Zijn mind'ren;
Door wien Hi.i werd geslagen en bespot.
Nu is liet lijden volbracht.
Hij is verrezen, uit eigen macht
De God der heerschappijen!
Zfjn Engelen heffen een loflied aai.:.
Hun Heer en Schepper ter eere;
Dien wij nu als onzen Vader vereeren
Vol van geestdrift juichen wij:
Hij heeft ónze verlossing ten volle vol
bracht.
Nu i» Hij verrezen, uit eigen macht,
De God der heerschappijen!
E. Duym Jz.
Van een eerst Communie-Kindje.
O Zalig vroeg ontwaken.
Op dezen schoenen dag,
Nu- ik liet god'lijk Kindje.
Aanstonds ontvangen m
O driewerf Heilige Jesus,
Gii zalig Hemelsbrood,
Daalt neder in mijn harte.
In vreugde en in nood
Wat is schooner nog op aarde.
Dan 'n eerst Communie-Kind
Knielend in do kerke,
Waar het zijnen Jesus vindt.
Neen schooner beeld op aarde,
Is er hier voorzeker niet,
Dan het onschuldig kindje,
Dat gij daar nu knielend ziet.
O lief móói eng'len kopje,
Onschuldig kinder ziel,
'Dat voor des Hoeren tafel,
Aanbiddend nederknielt
Do God van liefde spreidde
U rozen voor uw voet.
De engeltjes begeleidden,
U zachtjes trouw en goed
Uw tred ging^usschcn bloemen,
En gouden regen in.
Uw bleeke wangetjes gloeien
Vol reine kindermin.
En doet ge een liedje hooren
Zoo klikt het vroom en vri.
Als 't lied dor Englenkoren
Vol zoete melodei.
Blik onder vreugd en smn
0 frisscho Lenteknop,
Steeds met blijde harte.
Ten hoogen hemel op.
Bloei in uw Vaders gaard
Bloei aan uw Moeders zij.
Hun schoonste bloem op aarde,
O kindje, dat zijt gij!
Jan Roll rev Leiden.
-X-