„De Leidsche Courant" nVflNHIEREHDflflRf Derde Blad Zaterdag II April 1925 JEZUS ZEGT DE MESSIAS TE ZIJN ..Stel je eens voor, dat Jesus van Naaa- ïeth niét zou zijn de door God gezondene, do gezalfde, de Messias, aangekondigd door de profeten! Wat dan Frans?" „Stel jo voor, dat Jesus van Nazareth I niet is de Zoon van God, God zelf! Wat dan l 'JTrans?" Mijn vriend blies groote wolken, schraap- i te eens met zijn keel, en durfde het ant- woord niet goed aan, blijkbaar. !;i „Och, dan zaten wo met heel onze leer in de knoei, Frans; dan waren we allemaal 'misleid en gruwelijk bedrogen. „Maar, kapelaan, als Jesus van Naza-< reth nu eens Avèl de Messias, de Godzoon is; wat dan?" ,..Ja, dan hebben wij, katholieken, na tuurlijk het volste recht om te zeggen, dat •wij de waarheid bezitten in de leer, die 'Jesus heeft gepredikt." „Het gaat hier dus om de hoogste belan gen van ons geloof. Frans; daarom stel je eens goed in om te luisteren bij deze rede- necring." „Ik zet deze stelling op: Jesus heeft zelf bevstigd, dat Hij de Messias is, en dat Hij de Zoon Gods is. „AJs Jesus dan geen bedrieger is, en als Hij ook niet is een waanzinnige of dwaze illusianist, dan moet ik hem gelooven, als Hij blijkt een ernstig man tq. zijn." „WH ik nu weten, wat Jesus van zich zelf gezegd beeft, dan moet ik de bronnen raadplegen, waarin zijn leven verhaald slaat. Die bronnen ziju de Evangeliën. Let echter wel op, waarde vriend, dat ik dan do Evangeliën hier rr^t beschouw als god- j delijk geïnspireerde boe-ken, maar als ge- avouo menschel ijke dokumenten, waarvan de geschiedkundige waarde vaststaat.". ,,Ik herhaal nog eens duidelijk mijn stel- ling: „Van het begin tot het einde van zijn openbaar leven, heeft Jesus bedektelük of openlijk getoond zijn hoedanigheid van Messias." In het beginne van zijn openhaar leven \9aat Jezus Zijn Me3siasschap slechts zien (met een alleruiterste terughoudendheid en -bedektheid. Om dat een beetje te begrijpen, •Frans, moeten we even zien naar het poli- i ticke en godsdienstige leven van bet Judea [Uit Jezus'tijd." „De Romein was meester in Palestina; Mie schepi-er was aan Juda ontnomen, en rneor dan ooit leefde do hoop op den Mes- l'sias in het hart van het volk. Maar er be ll stonden twee groote partjien, die tegen- f over elkaar stonden: n.l. do Sadduceeën en •Jde Phariseeën, on die elkander den in- vloed op het volk betwisten. De Sadduceeën jivaren de mannen van de macht, zij be zetten de booge rangen Aan het priester schap, en uit bun midden werd de Hooge- 'jpricster gekozen. De Pharizeeën waren '•/meer een godsdienstige partij, en onder- scheidden zich vooral door hun OA'erdreven 'manier om de wetten te onderhouden; ze hadden ook een gruwelijken hekel om met (heidenen in aanraking te komen, en daar- aan ontleenen ze ook hun naam, die „af gescheidenen" beleekent. De allerstrengsten onder hen, die met een onverdra gelijk rigorisme de Avet uitlegden werden de I Zeloten genoemd; dat waren die fanatie- 1 ken. die zoo dikwijls tegen Jezus in het .geding zijn gekomen." „Nu is het te begrijpen, dat niet bij alien de zelfde opvatting heerschte om- trent don Messias. De-Sadduceeën, die de I hooge posten bekleedden, gaven om de komst t van den Messias niet veel, want. ze waren I dan nu wel niet onafhanklijk, maar zo i hadden het toch goed, aangezien ze in j machtspositie A\raren. Als er een omkeer kwam, wie Aveet of zij dan niet achteruit j zouden gaan in macht en in positie. De Phariseeën daarentegen verdroegen maar j'hcel slecht het regiem, dat heerschte en jvoor hen vernederend was, en zij hoopten j vurig, dat de komende Messias een ver- andering brengen zou, die hun ten voor- •deel was; zij verwachtten, dat do Messias i een schitterend rijk zou stichten onafhan kelijk en heerschend over alle andere vol- koren dan was er eon einde aan hun go- fnuikte tTots. I Zoo was er ook con verwachting bij het Hieele Joodscho volk, omtrent den Messias, maar als het er om ging het karakter van {■bot komendo rijk le bepalen, dan letten de i conen meer op bet politieke, de anderen tin oer op het godsdienstige. Maar het groot- t Sto deel en daartoe behoorden bijv. ook Tdo Apostelen verwachtten den Messias fals een groot veroveraar, een beroemd (krijgsman, die plotseling op de wolken zou (verschijnen en zijn triomfante] ij ken in tocht zou houden in Jerusalem. Nooit was 't»r sprake van een Messias, die zou lijden t on de zielen verlossen, zou loskoopen de i zonden der menschen en de schuldige j mertschheid met God verzoenen." „Nu is het toch wel natuurlijk en te be grijpen, dat Jezus zich niet zoo maar in to ens, zonder meer kwam verklaren als de j-^fessias. Er was een voorbereiding der Hgeesten noodig, anders zouden heel ge- ctuakkelijk allerlei moeilijkheden kunnen (■Ontstaan. „Zoo verstaan we bet dus, waarom Jezus J in bet begin van Zijn openbaar leven yblechts bedekt el ij k Leenwijst naar {•Zijn Messias schap en A'ooral Zijn av e r- 1 k on laat spreken, en Zijn lioudin g." ..Hij zegt niet nog: ik ben de Messias, maar wel: dat Hij „gekomen is", dat Hij v gezonden" is, om het Evangelie le predi ken, om de zondaars le roepen, om EdlJ Evangelie te verkondigen aan de annen. (Mi-o. 1:38; 2:17; Luc 4:18). Daarna be gint Hij Avel Zijn onderricht, maar doet het in den vorm van gelijkenissen opdat nog niet ten volle de waarheid zoo plotse ling helder schijne, maar opdat de geesten zullen Avorden aangespoord, na te denken; tevens echter behoudt Hij zich voor Zijne leerlingen beter en helderder in te lich ten, Avanneer de volksmenigte is heenge gaan." „De wonderen, die Jezus deed, wer den steeds menigvuldiger, maar om geen opschudding te \-eroorzakon, geeft Hij telkens het strenge bevel om er niet over te spreken. Maar juist, Avanneer de door Joannes den Dooper gezondenen komen, om te vragen, of Hij „de gezondene" ia, „degene, die komen moet", dan verwijst Hij hen naar Zijne w o r k e n, als een dui delijk teeken, dat het Messiaansche werk, door Isaias aangekondigd (Is. 35:5, 6) in Arervulling gaat (Luc 7: 18, 23)". „Ook uit Jezus' houding kon het volk leeren." „Hij kent zich zelf machten toe, die nooit een profeet zich heeft aange matigd; Hij stelt zich o.a. boven de Wet; Hij veroordeelt de echtscheiding, die in sommige gevallen door de wet van Mozes was toegestaan; en zegt, dat „de Zoon des menschen", „meester is van de Sabbath". (Mrc. 2:28.) „Zonder alzoo met uitgesproken woor den te zeggen, dot Hij de Messias is, geeft Jezus in den beginne toch wel aan, dat Hij de Verwachte is, waar bedektelijk en voorzichtig, gezien den toestaud A'an het Joodsche volk." „Men moet het laatste jaar van Jezus' openbaar leven afwachten, om een open lijke bevestiging te a'inden dat Hij de Mes sias is." „Dan vinden we hij Mlt. 16:1317 het volgende: Jezus kwam dan in de streken a-an Caeserea Phiiippi en Hij onder\Toeg Zijne leerlingen: Wie zeggen de menschen dat de Menschenzoon is? En zij zeiden: SommigenJoannes do Dooper; anderen: Elias; Aveer anderen: Jeremias of een der profeten. .Hij zeide hem: maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? Simon Petrus ant- Avoorde: Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God. En Jezus Antwoordde (Hij bevestigt het dus): Zalig zijt gij, S.mon, Zoon van Jona, want niet vleesch en bloed hebben in dit geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is." „Dit bleef echter onder de leerlingen, want daarna (Mtt. 16:20) \rerbiedt Christus aau Zijn leerlingen aan iemand to zeggen, dat Hij de Christus is. Het volk krijgt bet to hooren bij een andere gelegenheid, als Hij echt als de voorspelde Messias op treedt, n.l. Bij Zijn intocht in Jerusalem. Men leze eens Matlh. 21:1 tot 18, hoe dui delijk daar Christus' Messiasschap door Hem zelf uitkomt." (Omdat ik hier in de krant niet telkens het EAangelie kan gaan overschrijven, zoude ik mi ju lezers wel willen verzoeken, te zorgen, een bijbel bij de hand te heb ben; maar als 't u blieft een Roomsclie, geen Protestante.) „Wie herinnert zich, op de derde plaats, niet uit de jaarlijksche lijdensmeditaties, het gezworen getuigonis van Jezus voor Gaiphas, dat Hij de Christus is, de Zoon Gods, die komen zal op de wolken om te oordeelen. (Mtth. 26:63, 64.)" „Me dunkt, dat het aldus toch wel dui delijk is, dat Jezus bevestigd heeft, dat Hij de Messias is, en dat iemand, die dat ont- kenne wil, daarvoor gewoonweg moet lie gen. En de betrouwbaarheid der Evan geliën staat nu eenmaal wetenschappelijk absoluut Aast." J. J. C. GROOT, Kap. VONDELS „KRUISBERG". Vondel was ten zeerste bevriend met de familie Laurens Joosten Baeck. Meerma len logeerde hij op hun buitenplaas Scheij- beek bij Beverwijk. Toen hij na het ver schijnen van zijn „Palamedes", waarin do vijanden van Oldenbarneveld werden aan gevallen, door het gericht werd gezocht, hield hij zich schuil bij Baeck. De vriend schap met Baecks kinderen bleef tot op hoogen leeftijd even innig. Deze vriendschap was tot stand gekomen door den dichter Hooft, die in eerste hu welijk getrouwd was met Christina van Erp. Dezer zuster huwde met Joost Baeck. Aan Magdalena BaeckVan Erp droeg Vondel zijn „Kruisberg" op. Ik vermeld dit opzettelijk, omdat aan het slot van „De Kruisberg" een aardige ge dachtespeling is op to merken, waardoor tegelijk met de weenendo Magdalena bij het graf de herinnering opkomt aan Mag- delena Baeck, die om haar vernuft en ken nis en nog meer om haar geloof met een „vuurbaak" vergeleken wordt. En nu het gedicht. Het is een der schoonste juweelen van lyrische poëzie van Vondel. Maar het is te vens door zijn mystieken inhoud niet zoo heel gemakkelijk. Voor sommigen zal wel licht eenige toelichting welkom zijn. Ik doe dit weer in den vorm van proza- omschrijA'ing. „Niet op een Griekschen berg groeien de schoonste roode rozen; niet het heidendom met zijn zinnelijk schoon geeft de schoonste beloften aan de menschenziel. De schoon ste rozen bloeien op den Kruisberg, op Gol gotha, waar Christus aan het kruis hangt. Men lette straks in het gedicht op do prachtige rozensymboliek, die 't geheele ge dicht door wordt volgehouden en uitge sponnen. De bloeddruppels, welke vloeien uit de wondén van de doornen kroon, vormen geronnen om 't hoofd van Christus een rozenkrans, een krans van ge beden voor 't schuldig menschdom, waar voor Christus onschuldig lijdt. De doornen kroon is als een rozentak om de slapen ge slingerd en drijft telkens nieuwe roode bloemen, bloemen vol geurs, omdat elke nieuwe bloeddroppel een niemve verzoe ning me! Jen VaJor h. ftls robijnen. Kost bare edelgesteenten hechten de bloeddrop- pelen zloh aan de puntige doornen. De rozenblaadjes vallen neer op het aan gezicht, dat om zijn goddelijke zuiverheid met een lelie vergeleken wordt. In eens worden we or nu aan herinnerd, dat Christus het Woord is, dat do wereld schiep, verbeeld door de zon. Ook in de „Rey van Edellngen" ge bruikt Vondel de vergelijking. „Hier lelt dat Goddelijk aangezicht Waaruit de zoniie schept haar licht En alle starren glans en luister." Maar nu^ nu Christus aan het kruis hangt, nu rijdt de zon terug; ze bezwijmt en sterft; zinspeling op de drieurige duis ternis. Christus als goddelijke lelie buigt het hoofd en geeft den geest. Do lelie geeft rozengeur, waaraan heel het monschdom zich verkwikken kan. Het groote woord: „Het is volbracht" al de smarten, al het lijden naar lichaam en geest is voorbij en de schuld der Avereld is geboet, dat woord geurt als rozenbloeisel 'f- I De schoonste roode rozen groeien Op geenen Griekschen berg, o neen; Maar op den Kruisberg, hard van steen, Daar Jezus' hoofdkwetsuren vloeien Van heilig, van onnoozel bloed, Geronnen tot een rozenhoed, Wiens bla&n, vol geurs, gedurig bloeien, Door den gevlochten doornekrans, Waarvan de Goddelijke glans BeschaduAvd Avordt en overvvassen. De rozedruppels strekken schoon' Robijnen aan de doornekroon; De rozevlaag verdrenkt, met plassen, De leliebloem van 't aangezicht. Waaruit, dp zonne schept haar licht; De zon, die. met haar bevende assen, Terugge rijdt, bezwijmt, en sterft, Nu 't rozebloed Gods lelie verft; De lelie, die het hoofd laat hangen. En geeft den allerlesten zucht, •En vult met rozogour de lucht. Thans Avordt de dichter algemeener. Hij blijft in zijn rozensymboliek maar verlaat het historisch geval. De Kruisberg, thans niet meer de historische plaats van Chris tus' lijden maar als dogmatisch of' mis schien nog béter als mystiek hegrip, is de rozongaarde, waarheen de Christenhijen zich moeten spoeden. Het licht is nu gekomen in de duis ternis: men weet Avaar het licht van Chris- Tus te vinden is. In het overdenken van Zijn lijden en dood schuilt zaligheid, loutering der ziel, hoop op eeuwig geluk. Alles moet mystiek worden opgevat. Naar do Grieksch-heidensche voorstel ling A'oedden de god<»n op den Olympus zich met nectar en ambrosia. Dat de aardsenge- len uil gal en gif en alsem van het doorne bosch, uit leliewit en rozenrood goden spijs bereiden is naar don vorm gedeelte lijk aan heidensche denkbeelden ontleend, maar heeft veel dieper Christelijken zin. Ik meen er in te zien een toespeling op „het Brood der engelen". Geen rozeblos van elke nieuw aanbre kende dageraad verkwikt zoo de ziel en versterkt zoo het mismoedige hart als de rozengeur van Christus sterven. Door de tranen van Christus Avorden de treurenden getroost; do dorstigen, worden gedrenkt door Zijn kostbaar bloed; het onrein gemoed wordt almede gezuiverd door het dierbare bloed, dat uit de vijf bron non Zijner wonden vloeit. David en Salomo zongen in profetische taal van de Bruid des Heercn, Avaaronder we de B. Kerk hebben te verstaan, de Ge meente die door en in en met Christus ver zoend is. En de tooi en de sier dezer Bruid wordt aangebracht door het purperen vocht der Wonden. De Kristenbijen met verlangen Zich spoeden naar dien rozengaard, Zoo ras het licht de lucht verklaart, En zwermen om de rozeAvangen Van 's-levens bloem en lentespruit, En zuigen zoeten honing. Bit De gal en gift en bitterheden En alsem A'an liet doornebosch Uit leliewit en rozeblos D'aarlsengelen mann' en nectar kneden En hemelsch suiker en ambrios. De dag. die teelt geen uchtendroos, (Zoo dikmaals hij komt aangereden,) Die zoo de flauwe ziel verkwikt, En 't hart, tot wanhoops toe verstikt, Versterkt, als deze rozegeuren Van 's levensrozetak en hout. Met bittre tranen na bedauwd, Tot troost van al die eeuwig treuren. Hier springt, voor al die dorstig zijn, Een bron van roode en witte wijn, Zoo lekker, als ooit tdng kon keuren; Hier Avascht men het bevlekt gemoed In 's levens kostelijksten A'loed, Vergaderd uit vijf zuivre sprongen! Hier levren d'aders purper uit, Tot pracht der koninklijke bruid, Wier lof van David Averd gezongen En van dien wijzen Salomon: Toen zo, in deez' sperc- en spijkerbron Bevochtigden hun gouden tongen; Toen David stelde luisterscharp Op dat geruisch zijn schelle harp En Salomon zijn hooge klanken. Het laatste gedeelte Van 't gedicht i9 een Aerzuchting tot den Kruisberg om er vrede en zaligheid te vinden. Al Avordt de rozensymboliek nog voort gezet, dit deel duukt mij het minst moei lijke. Om niet te uitvoerig te worden, meen ik mij van toelichting te moeten onthou den. Men zal het zonder twijfel met mij eens zijn, dat de „Kruisberg" misschien Avel het allerschoonste mystiek-godsdien stige gedicht is, dat ooit in onze taal ge schreven is. 0 bloed- en waterrijke rots! O hartehron des Avijzen Gods! 0 artsenij van alle kranken! Vergun mij ook een druppel nat: Bevloei mijn dor en dorstig blad, En leer me mijn Verlosser dauken, Op d'oevers A'an dien gulden stroom, In schaduw van dien rozenhoom, Bedekt met CherubijncA'leugelen! Paar rust het afgejaagde liar?, Daar vindt het stilpijn voor zijn smarfi Paar nostlen alle tamme veugelen, En heffen tegen 't paradijs Bij beurte, een lofzang aan, om prijaf Daar leert de ziel haar lusten teugelen Met God's gebit en rozenloom. Z'ontwaakt er, uit den ijdlen droom Der ijdle wereld, dm t' aanschouwen Den Middelaar van 't Nieuw Vorbond; Zij kust zijn bleeken rozenmond. Men zag er, onder 't puik dor A'rouwen, Bij 't graf, do droeve Magdaleen, Met balsem, tranen en gebeên, God zoeken, met een vast betrouwen, Dat 's nachts gelijk een vierbank solieen. Het Leidsche „landjuweel". Onder de rederijkers heette oudtijds een „landjuweel" wat we tegenwoordig onder zangvercenigingen een „concours", onder tooneelvereenigingen een wedstrija noe men. Met ziet: de beoefenaars dor letterkunde blijven beter aan hun moedertaal getrouw clan de muziekliefhebbers, Avat ook wel een beetje in den aard ligt. Gelukkig echter komt het woord zangwedstrijden ook meer en meer in de mode. Een beroemd „landjuweel" was dat te AntAverpen in 1561, waaraan weliswaar slechts 14 „kamers" deelnamen, maar deze kwamen in optocht a'oor den dag met 1400 rederijkers te paard, Avaarbij nog kwamen 220 ten deele schitterend uitgedoste praal wagens. Daar haalt geen maskerade bij, ja zelfs onze 3-0ctobervereeniging kan zoo iets niet op de been brengen. De landjuweelen zaten toen in de lucht, Avant in 1615 hield zelfs het kleine dorpje Kethel er een; 30 Hollandsche Kamers na men eraan deel. Geen Avonder dat Leiden ook mee Avilde doen! In 1588 werd hier reeds zoo'n juweel gehouden ter gelegenheid van den onder gang der „onoverwinnelijke vloot"; er zijn evenwel geen bijzonderheden van bekend gebleven. Avat de ouderstelling wettigt, dat het niet al te best slaagde. 't Moest alzoo dunnetjes overgedaan Avorden, hetgeen geschiedde in 1596. De Stadssecretaris Jan van Hout spande zich er voor en gaf aan de zaak een lioogere beteekenis door gelijk we tegemvoordig nog vaak doen een liefdadig doel uit te vinden. Er werd een loterij gehouden ten behoeve a'an 't in armoedige omstandig heden verkeerende Cathrijnengasthuis met daartoe behoorend Dolhuis vandaar nog de Dolhuissteeg in „De Kamp" voor welke loterij veel baat Avord \orwacht van den toevloed der vreemdelingen gedurende het landjuweel. Die verwachting kwam niet bedrogen uit: er vloeide „een goede somme gelts" in de kas. Leidons oudste rederijkerskamer „De Witte Acoleyo" had de leiding. Zij noo- digde met een fraai geïllustreerde „chaer- to" alle Hollandsche Kamers uit. De op komst viel niet tegen: 11 deelnemers (te gen 14 te Antwerpen), maar een zoo grootsche optocht als in de Scheldestad Aermocht men hier niet bijeen te krijgen. We vinden immers slechts melding ge maakt van 12 man uit Katwijk, evenveel van de oude Haarlemsche Kamer, 25 van do Vlaamsche Kamer te Leiden en 11 van de uitnoodigende vereeniging zelf, die aan de „intrey" deelnamen; de andere Ka mers waren niet talrijker vertegenAvoor- digd, zoodat er alles bijeen niet meer dan 150 rederijkers aanwezig Avaren, terwijl van praalwagens niet eens gesproken wordt. Zeven politiemannen werden dan ook voldoende geacht om „by 't ancomen van alle de earners" deze „van overloop van tvolc te bevryden", „den intrede" te „con- voyeoren" en bij de vertooningen de ..stel lages" te bewaren. Ook behoefde men zich niet bijzonder bezorgd te maken over het logies voor de deelnemers; voor iedere Ka mer Avas Avel een logement beschikbaar. Op den bepaalden dag, Zondag 26 Mei, kwamen des middags te 1 uur alle deel nemende Kamers bijeen in de Stadsher berg buiten de Zijlpoort. Na met bier, wijn en een h&rtigen brok versterkt te Avezen, Averden de vrienden op een tooneol ontvan gen door „de Acoleyen", die voor deze feestelijke gelegenheid sierlijk Avaren uit gedost; zij droegen „rocken A'an incarnale gefriseerde bay, geboort met geconterfeyt silver en goud passement"; „keizer, prins en factor", vormendè 't bestuur, Avaren ge huld in „rocken ter aerden toe", de andere leden in korte dito's, allen mot een gor- delsjorp in de stadskleuren: rood en wit. De mouwen Avaren van gesteven kame- rijksch doek OA'er rood linnen, de schoe nen wit, do kousen groen, de grauwe hoe don gespikkeld en voorzien van rood-Avitte lamfers, Wat 'a pracht, wat 'n pracht! Do aldus gesierde gastheeren ontvingen volgens program ieder Kamer met een door den „prins" uitgesproken Avelkom, telkens beantwoord met een elfregelig ge dicht, sluitende met de AA'oorden van elks blazoen. Dat was dus al een edele wed strijd in kunstzinnig verzenmaken. Na de ontvangst ging men in optocht de Kamers naar de logementen brengen, waar zij „geposiert" waren on welke haar werden aangewezen in door Van Hout vervaardigde, voor ieder toepasselijke A'ersjes. Zoo'n Stadssecretaris moest toen ook A'an alle markten thuis zijnl De optocht, opgeluisterd door de grap pen der potsierlijk uitgedoste „zotten".... Men moot n.l. Aveten, dat de toen alom be kende „zot" der „Acoleyen", Pieter Corne lls van der Mersch, alias Piero (wiens portret en costuum met narrenkap en an der toebehooren nog bestaat) zijn medezot- len afzonderlijk met een mooie „chaerto" had uitgenoodigd.Die optocht dan, vergezeld door trompetters en blazoendra gers, lokte natuurlijk veel volk op de been. Des avohds van dien eersten dag wer- den door do Acoleyen aan alle Kamers mé? „een lleJoEën0 bezoekerf gobraolftf ®t] noodlge pekfakkols zorgden voor de vort] lichting. Tegen den volgonden dag (Maandag® was op de Breestraat een tooneel opgeslafj gen, waarop de Kamera haar „intrey": moesten geven, bestaande uit een groetf „levende beolden", waarvan het op „stallam] ges" zittende publiek een gedrukte „verjj olarlnge" kreeg. Om 't zaakje lang te doen duren ging lief woer gepaard met de noodige verzenopzeg- gerij. De hoog op het tooneel „in ootl heerllok veroierdo zetel" tronende vreuwe Rhetorica, geflankeerd („dalende novena haerdoor zes gezusters in do vrye consten", ontving met het bestuur det Acoleyen de deelnemende Kamers, tloor de gastheeren met verzen begroet, waarop elke Kamer antwoordde met een keurige „ballade". Na de reeks tableaux vivants vurtooude de Acoleyen een door Van Hout geschre ven, „Speeltgen dienende tot verwelkomiu- ge van de Gameren", hetgeen oohtor nog eerst werd voorafgegaan door een dichter lijke samenspraak. f De poëzie bloeide toen wel! Op den 28sten (Dinsdag) had men een prijskamp der Kamers met „rofereynon" over een opgegeven onderwerp, de beido volgende dagen de vertooning der door do Kamers zelf gekozen stukken (zinnespelen, esbattementen of zotte kluiten), alles echt in den trant der aloude rederijkersverloo- ningen. De volgende dag der feestweek was die der prijsuitreiking, waarbij A'rouwe Rhe torica natuurlijk in dichtmaat sprak, Avaarvoor Van Hout zich mede had uitgo- sloofd. De feesten Averden opgeluisterd door dagelijksche optochten, fakkelverlii tiling, muziekuitvoeringen, maaltijden en ont vangsten recepties zeggen we togon- Avoordig zoodat Leiden een week lang vol rederijkersvreugde was. Do „Kamer- zotten" hadden daarbij onder leiding van Piero een belangrijk aandeel. Mol hot rondbrengen der prijzenhonderd sinks tinnen Avijnkannen, schotels, bekkens, lampetkannon, stoopflesschen en bloem vazen naar de verschillende logemen ten, waarbij woer sonnetten werden ge wisseld, eindigde de openbare pret, waar aan binnenshuis door de Vlaamsche Ka mer nog een „speeltgen" word toegevoegd ten „Oorlof oft Adieu" voor de naar huis terugkeerendc Kamers. Do kosten van het geheel waren voor de stad, die alles voor haar rekening nam, tot de kleeding der Leidsche gastheereo toe, ruim ƒ1844. Met zulk een bedrag komt men tegemvoordig geen Aveek toe! In 1013 heeft hier nog eens zoo'n lclt<*r- kuudig feest plaats gehad, AvaarA'Oor 15 Kamers A\-aren opgekomen, AA'olke zich, weer geweldig in dichtmaat nitsloofdoog terwiil de onvermijdelijke Piero mede re* beduidende rol speelde. Er is evenwel goop aaneengeschakeld relaas van overgeble ven, Avellicht omdat Van Hout wien 't boekstaven in 't bloed zat toen roods overleden wa« Hooi de 17de eeuw door bleef hol rede rijken nog Moeien; van de Leidsclu- Ka mers leefde „De Witte Acoleyen" 'I I.iii j, t, hoeAvel do Vlaamsche Kamer haar soms dreigde te overvleugelen. Maar iu do !8o eeuw liep het ook met haar ten einde. Van hare ommegangen wordt nog in 1711 ge sproken hij gelegenheid van het burgo- meesterlijk verbod om die op Zou- of feestdagen te houden op straffe van ver beurte van trommels, A'aandels, zotten kap pen, wagens, paarden en kleeding dus zooAvat alles, hetgeen wel tot voorzichtig heid zal gemaand hebben- Toen de Kamer in 17.36 haar vertrek boA'en do Zijlpoort moest ontruimen voor een armenschool, Averd zij meteen „vernie tigd". nalatend eon „slordigh over. chot van d'oudc kamergoederen". Zij had haar tijd gehad. Haar laatste lid. Abraham Wijnbeek, leefde nog tol 1798; hij was do dichtkunst op z'n eentje blijven beoefonon en werd er bij zijn dood mot een „Ter gedaglenisse" voor geëerd. AJO. VOGELS. Schadelijk of nuttig? Wij, bloemisten, hoomkAveekors en al dergelijke luyden zijn verschrikkelijk pro- zaisch, soms op het profaue af. Zoodra mon ons iets buitengewoons vertelt mei het grootste enthousiasme, halen wo heel koelbloedig do schouders op en vragen mot het nuchterste gezicht van de wereld, „is 'ter wat mee te verdienen?" Eigenlijk is het ook profaan to durven spreken over nuttige of scbadelijko vogels, want, wat zou ons leven worden, als wc alles dat schadelijk is, op welke manier dan ook, uit ons leven moesten verbannen en vooral als wo het over dieron hebben en bovonal do vogels. Men behoeft toch niet erg dichterlijk aangelegd te zijn, om de vogels in de natuur, op z'n eenvoudigst gesproken, oen gezellige stoffeering van het landschap te noemen. Stel a'oor, dat Ave b.v. het rooken moes ten laten, of het drinken van thee of kof fie of zelfs cacao, of het eten \ran rabar ber, asperges, tomaten, amandelen en van al die audero dingen die weieens schadelijk zijn. TrouAvons is de schade en het nut van alle vogels, evenals van al do genoemde stoffen erg betrekkelijk; voor don een zijn ze schadelijk en voor den ander nuttig; in het eene gedeelte van hot jaar kunnen \ye ze niet missen (b.v. in den winter) en in 'het andero gedeelte van het jaar- plagont ze ons (b.v. in do bessent ijd.) Voor diegenen, die bij iedere voorkomen* de gelegenheid naar de buks of het go-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 9