„De Leidsche Courant"
nVflNHIEREHDflflRf
Derde Blad
Zaterdag II April 1925
JEZUS ZEGT DE MESSIAS TE ZIJN
..Stel je eens voor, dat Jesus van Naaa-
ïeth niét zou zijn de door God gezondene,
do gezalfde, de Messias, aangekondigd door
de profeten! Wat dan Frans?"
„Stel jo voor, dat Jesus van Nazareth
I niet is de Zoon van God, God zelf! Wat dan
l 'JTrans?"
Mijn vriend blies groote wolken, schraap-
i te eens met zijn keel, en durfde het ant-
woord niet goed aan, blijkbaar.
!;i „Och, dan zaten wo met heel onze leer
in de knoei, Frans; dan waren we allemaal
'misleid en gruwelijk bedrogen.
„Maar, kapelaan, als Jesus van Naza-<
reth nu eens Avèl de Messias, de Godzoon
is; wat dan?"
,..Ja, dan hebben wij, katholieken, na
tuurlijk het volste recht om te zeggen, dat
•wij de waarheid bezitten in de leer, die
'Jesus heeft gepredikt."
„Het gaat hier dus om de hoogste belan
gen van ons geloof. Frans; daarom stel je
eens goed in om te luisteren bij deze rede-
necring."
„Ik zet deze stelling op: Jesus heeft zelf
bevstigd, dat Hij de Messias is, en dat Hij
de Zoon Gods is.
„AJs Jesus dan geen bedrieger is, en als
Hij ook niet is een waanzinnige of dwaze
illusianist, dan moet ik hem gelooven, als
Hij blijkt een ernstig man tq. zijn."
„WH ik nu weten, wat Jesus van zich
zelf gezegd beeft, dan moet ik de bronnen
raadplegen, waarin zijn leven verhaald
slaat. Die bronnen ziju de Evangeliën. Let
echter wel op, waarde vriend, dat ik dan
do Evangeliën hier rr^t beschouw als god-
j delijk geïnspireerde boe-ken, maar als ge-
avouo menschel ijke dokumenten, waarvan
de geschiedkundige waarde vaststaat.".
,,Ik herhaal nog eens duidelijk mijn stel-
ling: „Van het begin tot het einde van zijn
openbaar leven, heeft Jesus bedektelük of
openlijk getoond zijn hoedanigheid van
Messias."
In het beginne van zijn openhaar leven
\9aat Jezus Zijn Me3siasschap slechts zien
(met een alleruiterste terughoudendheid en
-bedektheid. Om dat een beetje te begrijpen,
•Frans, moeten we even zien naar het poli-
i ticke en godsdienstige leven van bet Judea
[Uit Jezus'tijd."
„De Romein was meester in Palestina;
Mie schepi-er was aan Juda ontnomen, en
rneor dan ooit leefde do hoop op den Mes-
l'sias in het hart van het volk. Maar er be
ll stonden twee groote partjien, die tegen-
f over elkaar stonden: n.l. do Sadduceeën en
•Jde Phariseeën, on die elkander den in-
vloed op het volk betwisten. De Sadduceeën
jivaren de mannen van de macht, zij be
zetten de booge rangen Aan het priester
schap, en uit bun midden werd de Hooge-
'jpricster gekozen. De Pharizeeën waren
'•/meer een godsdienstige partij, en onder-
scheidden zich vooral door hun OA'erdreven
'manier om de wetten te onderhouden; ze
hadden ook een gruwelijken hekel om met
(heidenen in aanraking te komen, en daar-
aan ontleenen ze ook hun naam, die „af
gescheidenen" beleekent. De allerstrengsten
onder hen, die met een onverdra gelijk
rigorisme de Avet uitlegden werden de
I Zeloten genoemd; dat waren die fanatie-
1 ken. die zoo dikwijls tegen Jezus in het
.geding zijn gekomen."
„Nu is het te begrijpen, dat niet bij
alien de zelfde opvatting heerschte om-
trent don Messias. De-Sadduceeën, die de
I hooge posten bekleedden, gaven om de komst
t van den Messias niet veel, want. ze waren
I dan nu wel niet onafhanklijk, maar zo
i hadden het toch goed, aangezien ze in
j machtspositie A\raren. Als er een omkeer
kwam, wie Aveet of zij dan niet achteruit
j zouden gaan in macht en in positie. De
Phariseeën daarentegen verdroegen maar
j'hcel slecht het regiem, dat heerschte en
jvoor hen vernederend was, en zij hoopten
j vurig, dat de komende Messias een ver-
andering brengen zou, die hun ten voor-
•deel was; zij verwachtten, dat do Messias
i een schitterend rijk zou stichten onafhan
kelijk en heerschend over alle andere vol-
koren dan was er eon einde aan hun go-
fnuikte tTots.
I Zoo was er ook con verwachting bij het
Hieele Joodscho volk, omtrent den Messias,
maar als het er om ging het karakter van
{■bot komendo rijk le bepalen, dan letten de
i conen meer op bet politieke, de anderen
tin oer op het godsdienstige. Maar het groot-
t Sto deel en daartoe behoorden bijv. ook
Tdo Apostelen verwachtten den Messias
fals een groot veroveraar, een beroemd
(krijgsman, die plotseling op de wolken zou
(verschijnen en zijn triomfante] ij ken in
tocht zou houden in Jerusalem. Nooit was
't»r sprake van een Messias, die zou lijden
t on de zielen verlossen, zou loskoopen de
i zonden der menschen en de schuldige
j mertschheid met God verzoenen."
„Nu is het toch wel natuurlijk en te be
grijpen, dat Jezus zich niet zoo maar in
to ens, zonder meer kwam verklaren als de
j-^fessias. Er was een voorbereiding der
Hgeesten noodig, anders zouden heel ge-
ctuakkelijk allerlei moeilijkheden kunnen
(■Ontstaan.
„Zoo verstaan we bet dus, waarom Jezus
J in bet begin van Zijn openbaar leven
yblechts bedekt el ij k Leenwijst naar
{•Zijn Messias schap en A'ooral Zijn av e r-
1 k on laat spreken, en Zijn lioudin g."
..Hij zegt niet nog: ik ben de Messias,
maar wel: dat Hij „gekomen is", dat Hij
v gezonden" is, om het Evangelie le predi
ken, om de zondaars le roepen, om EdlJ
Evangelie te verkondigen aan de annen.
(Mi-o. 1:38; 2:17; Luc 4:18). Daarna be
gint Hij Avel Zijn onderricht, maar doet
het in den vorm van gelijkenissen opdat
nog niet ten volle de waarheid zoo plotse
ling helder schijne, maar opdat de geesten
zullen Avorden aangespoord, na te denken;
tevens echter behoudt Hij zich voor Zijne
leerlingen beter en helderder in te lich
ten, Avanneer de volksmenigte is heenge
gaan."
„De wonderen, die Jezus deed, wer
den steeds menigvuldiger, maar om geen
opschudding te \-eroorzakon, geeft Hij
telkens het strenge bevel om er niet over
te spreken. Maar juist, Avanneer de door
Joannes den Dooper gezondenen komen,
om te vragen, of Hij „de gezondene" ia,
„degene, die komen moet", dan verwijst
Hij hen naar Zijne w o r k e n, als een dui
delijk teeken, dat het Messiaansche werk,
door Isaias aangekondigd (Is. 35:5, 6) in
Arervulling gaat (Luc 7: 18, 23)".
„Ook uit Jezus' houding kon het volk
leeren." „Hij kent zich zelf machten toe,
die nooit een profeet zich heeft aange
matigd; Hij stelt zich o.a. boven de Wet;
Hij veroordeelt de echtscheiding, die in
sommige gevallen door de wet van Mozes
was toegestaan; en zegt, dat „de Zoon des
menschen", „meester is van de Sabbath".
(Mrc. 2:28.)
„Zonder alzoo met uitgesproken woor
den te zeggen, dot Hij de Messias is, geeft
Jezus in den beginne toch wel aan, dat
Hij de Verwachte is, waar bedektelijk en
voorzichtig, gezien den toestaud A'an het
Joodsche volk."
„Men moet het laatste jaar van Jezus'
openbaar leven afwachten, om een open
lijke bevestiging te a'inden dat Hij de Mes
sias is."
„Dan vinden we hij Mlt. 16:1317 het
volgende: Jezus kwam dan in de streken
a-an Caeserea Phiiippi en Hij onder\Toeg
Zijne leerlingen: Wie zeggen de menschen
dat de Menschenzoon is? En zij zeiden:
SommigenJoannes do Dooper; anderen:
Elias; Aveer anderen: Jeremias of een der
profeten. .Hij zeide hem: maar gij, wie
zegt gij, dat Ik ben? Simon Petrus ant-
Avoorde: Gij zijt de Christus, de Zoon van
den levenden God. En Jezus Antwoordde
(Hij bevestigt het dus): Zalig zijt gij,
S.mon, Zoon van Jona, want niet vleesch
en bloed hebben in dit geopenbaard, maar
mijn Vader, die in de hemelen is."
„Dit bleef echter onder de leerlingen,
want daarna (Mtt. 16:20) \rerbiedt Christus
aau Zijn leerlingen aan iemand to zeggen,
dat Hij de Christus is. Het volk krijgt bet
to hooren bij een andere gelegenheid, als
Hij echt als de voorspelde Messias op
treedt, n.l. Bij Zijn intocht in Jerusalem.
Men leze eens Matlh. 21:1 tot 18, hoe dui
delijk daar Christus' Messiasschap door
Hem zelf uitkomt."
(Omdat ik hier in de krant niet telkens
het EAangelie kan gaan overschrijven,
zoude ik mi ju lezers wel willen verzoeken,
te zorgen, een bijbel bij de hand te heb
ben; maar als 't u blieft een Roomsclie,
geen Protestante.)
„Wie herinnert zich, op de derde plaats,
niet uit de jaarlijksche lijdensmeditaties,
het gezworen getuigonis van Jezus voor
Gaiphas, dat Hij de Christus is, de Zoon
Gods, die komen zal op de wolken om te
oordeelen. (Mtth. 26:63, 64.)"
„Me dunkt, dat het aldus toch wel dui
delijk is, dat Jezus bevestigd heeft, dat Hij
de Messias is, en dat iemand, die dat ont-
kenne wil, daarvoor gewoonweg moet lie
gen. En de betrouwbaarheid der Evan
geliën staat nu eenmaal wetenschappelijk
absoluut Aast."
J. J. C. GROOT, Kap.
VONDELS „KRUISBERG".
Vondel was ten zeerste bevriend met de
familie Laurens Joosten Baeck. Meerma
len logeerde hij op hun buitenplaas Scheij-
beek bij Beverwijk. Toen hij na het ver
schijnen van zijn „Palamedes", waarin do
vijanden van Oldenbarneveld werden aan
gevallen, door het gericht werd gezocht,
hield hij zich schuil bij Baeck. De vriend
schap met Baecks kinderen bleef tot op
hoogen leeftijd even innig.
Deze vriendschap was tot stand gekomen
door den dichter Hooft, die in eerste hu
welijk getrouwd was met Christina van
Erp. Dezer zuster huwde met Joost Baeck.
Aan Magdalena BaeckVan Erp droeg
Vondel zijn „Kruisberg" op.
Ik vermeld dit opzettelijk, omdat aan het
slot van „De Kruisberg" een aardige ge
dachtespeling is op to merken, waardoor
tegelijk met de weenendo Magdalena bij
het graf de herinnering opkomt aan Mag-
delena Baeck, die om haar vernuft en ken
nis en nog meer om haar geloof met een
„vuurbaak" vergeleken wordt.
En nu het gedicht.
Het is een der schoonste juweelen van
lyrische poëzie van Vondel. Maar het is te
vens door zijn mystieken inhoud niet zoo
heel gemakkelijk. Voor sommigen zal wel
licht eenige toelichting welkom zijn.
Ik doe dit weer in den vorm van proza-
omschrijA'ing.
„Niet op een Griekschen berg groeien de
schoonste roode rozen; niet het heidendom
met zijn zinnelijk schoon geeft de schoonste
beloften aan de menschenziel. De schoon
ste rozen bloeien op den Kruisberg, op Gol
gotha, waar Christus aan het kruis hangt.
Men lette straks in het gedicht op do
prachtige rozensymboliek, die 't geheele ge
dicht door wordt volgehouden en uitge
sponnen. De bloeddruppels, welke
vloeien uit de wondén van de doornen
kroon, vormen geronnen om 't hoofd van
Christus een rozenkrans, een krans van ge
beden voor 't schuldig menschdom, waar
voor Christus onschuldig lijdt. De doornen
kroon is als een rozentak om de slapen ge
slingerd en drijft telkens nieuwe roode
bloemen, bloemen vol geurs, omdat elke
nieuwe bloeddroppel een niemve verzoe
ning me! Jen VaJor h. ftls robijnen. Kost
bare edelgesteenten hechten de bloeddrop-
pelen zloh aan de puntige doornen.
De rozenblaadjes vallen neer op het aan
gezicht, dat om zijn goddelijke zuiverheid
met een lelie vergeleken wordt.
In eens worden we or nu aan herinnerd,
dat Christus het Woord is, dat do wereld
schiep, verbeeld door de zon.
Ook in de „Rey van Edellngen" ge
bruikt Vondel de vergelijking.
„Hier lelt dat Goddelijk aangezicht
Waaruit de zoniie schept haar licht
En alle starren glans en luister."
Maar nu^ nu Christus aan het kruis
hangt, nu rijdt de zon terug; ze bezwijmt
en sterft; zinspeling op de drieurige duis
ternis. Christus als goddelijke lelie buigt
het hoofd en geeft den geest. Do lelie geeft
rozengeur, waaraan heel het monschdom
zich verkwikken kan. Het groote woord:
„Het is volbracht" al de smarten, al het
lijden naar lichaam en geest is voorbij en
de schuld der Avereld is geboet, dat woord
geurt als rozenbloeisel
'f- I
De schoonste roode rozen groeien
Op geenen Griekschen berg, o neen;
Maar op den Kruisberg, hard van steen,
Daar Jezus' hoofdkwetsuren vloeien
Van heilig, van onnoozel bloed,
Geronnen tot een rozenhoed,
Wiens bla&n, vol geurs, gedurig bloeien,
Door den gevlochten doornekrans,
Waarvan de Goddelijke glans
BeschaduAvd Avordt en overvvassen.
De rozedruppels strekken schoon'
Robijnen aan de doornekroon;
De rozevlaag verdrenkt, met plassen,
De leliebloem van 't aangezicht.
Waaruit, dp zonne schept haar licht;
De zon, die. met haar bevende assen,
Terugge rijdt, bezwijmt, en sterft,
Nu 't rozebloed Gods lelie verft;
De lelie, die het hoofd laat hangen.
En geeft den allerlesten zucht,
•En vult met rozogour de lucht.
Thans Avordt de dichter algemeener. Hij
blijft in zijn rozensymboliek maar verlaat
het historisch geval. De Kruisberg, thans
niet meer de historische plaats van Chris
tus' lijden maar als dogmatisch of' mis
schien nog béter als mystiek hegrip, is de
rozongaarde, waarheen de Christenhijen
zich moeten spoeden.
Het licht is nu gekomen in de duis
ternis: men weet Avaar het licht van Chris-
Tus te vinden is. In het overdenken van Zijn
lijden en dood schuilt zaligheid, loutering
der ziel, hoop op eeuwig geluk.
Alles moet mystiek worden opgevat.
Naar do Grieksch-heidensche voorstel
ling A'oedden de god<»n op den Olympus zich
met nectar en ambrosia. Dat de aardsenge-
len uil gal en gif en alsem van het doorne
bosch, uit leliewit en rozenrood goden
spijs bereiden is naar don vorm gedeelte
lijk aan heidensche denkbeelden ontleend,
maar heeft veel dieper Christelijken zin.
Ik meen er in te zien een toespeling op
„het Brood der engelen".
Geen rozeblos van elke nieuw aanbre
kende dageraad verkwikt zoo de ziel en
versterkt zoo het mismoedige hart als de
rozengeur van Christus sterven.
Door de tranen van Christus Avorden de
treurenden getroost; do dorstigen, worden
gedrenkt door Zijn kostbaar bloed; het
onrein gemoed wordt almede gezuiverd
door het dierbare bloed, dat uit de vijf bron
non Zijner wonden vloeit.
David en Salomo zongen in profetische
taal van de Bruid des Heercn, Avaaronder
we de B. Kerk hebben te verstaan, de Ge
meente die door en in en met Christus ver
zoend is.
En de tooi en de sier dezer Bruid wordt
aangebracht door het purperen vocht der
Wonden.
De Kristenbijen met verlangen
Zich spoeden naar dien rozengaard,
Zoo ras het licht de lucht verklaart,
En zwermen om de rozeAvangen
Van 's-levens bloem en lentespruit,
En zuigen zoeten honing. Bit
De gal en gift en bitterheden
En alsem A'an liet doornebosch
Uit leliewit en rozeblos
D'aarlsengelen mann' en nectar kneden
En hemelsch suiker en ambrios.
De dag. die teelt geen uchtendroos,
(Zoo dikmaals hij komt aangereden,)
Die zoo de flauwe ziel verkwikt,
En 't hart, tot wanhoops toe verstikt,
Versterkt, als deze rozegeuren
Van 's levensrozetak en hout.
Met bittre tranen na bedauwd,
Tot troost van al die eeuwig treuren.
Hier springt, voor al die dorstig zijn,
Een bron van roode en witte wijn,
Zoo lekker, als ooit tdng kon keuren;
Hier Avascht men het bevlekt gemoed
In 's levens kostelijksten A'loed,
Vergaderd uit vijf zuivre sprongen!
Hier levren d'aders purper uit,
Tot pracht der koninklijke bruid,
Wier lof van David Averd gezongen
En van dien wijzen Salomon:
Toen zo, in deez' sperc- en spijkerbron
Bevochtigden hun gouden tongen;
Toen David stelde luisterscharp
Op dat geruisch zijn schelle harp
En Salomon zijn hooge klanken.
Het laatste gedeelte Van 't gedicht i9
een Aerzuchting tot den Kruisberg om er
vrede en zaligheid te vinden.
Al Avordt de rozensymboliek nog voort
gezet, dit deel duukt mij het minst moei
lijke. Om niet te uitvoerig te worden, meen
ik mij van toelichting te moeten onthou
den. Men zal het zonder twijfel met mij
eens zijn, dat de „Kruisberg" misschien
Avel het allerschoonste mystiek-godsdien
stige gedicht is, dat ooit in onze taal ge
schreven is.
0 bloed- en waterrijke rots!
O hartehron des Avijzen Gods!
0 artsenij van alle kranken!
Vergun mij ook een druppel nat:
Bevloei mijn dor en dorstig blad,
En leer me mijn Verlosser dauken,
Op d'oevers A'an dien gulden stroom,
In schaduw van dien rozenhoom,
Bedekt met CherubijncA'leugelen!
Paar rust het afgejaagde liar?,
Daar vindt het stilpijn voor zijn smarfi
Paar nostlen alle tamme veugelen,
En heffen tegen 't paradijs
Bij beurte, een lofzang aan, om prijaf
Daar leert de ziel haar lusten teugelen
Met God's gebit en rozenloom.
Z'ontwaakt er, uit den ijdlen droom
Der ijdle wereld, dm t' aanschouwen
Den Middelaar van 't Nieuw Vorbond;
Zij kust zijn bleeken rozenmond.
Men zag er, onder 't puik dor A'rouwen,
Bij 't graf, do droeve Magdaleen,
Met balsem, tranen en gebeên,
God zoeken, met een vast betrouwen,
Dat 's nachts gelijk een vierbank solieen.
Het Leidsche „landjuweel".
Onder de rederijkers heette oudtijds een
„landjuweel" wat we tegenwoordig onder
zangvercenigingen een „concours", onder
tooneelvereenigingen een wedstrija noe
men.
Met ziet: de beoefenaars dor letterkunde
blijven beter aan hun moedertaal getrouw
clan de muziekliefhebbers, Avat ook wel een
beetje in den aard ligt. Gelukkig echter
komt het woord zangwedstrijden ook meer
en meer in de mode.
Een beroemd „landjuweel" was dat te
AntAverpen in 1561, waaraan weliswaar
slechts 14 „kamers" deelnamen, maar deze
kwamen in optocht a'oor den dag met 1400
rederijkers te paard, Avaarbij nog kwamen
220 ten deele schitterend uitgedoste praal
wagens. Daar haalt geen maskerade bij,
ja zelfs onze 3-0ctobervereeniging kan zoo
iets niet op de been brengen.
De landjuweelen zaten toen in de lucht,
Avant in 1615 hield zelfs het kleine dorpje
Kethel er een; 30 Hollandsche Kamers na
men eraan deel.
Geen Avonder dat Leiden ook mee Avilde
doen!
In 1588 werd hier reeds zoo'n juweel
gehouden ter gelegenheid van den onder
gang der „onoverwinnelijke vloot"; er zijn
evenwel geen bijzonderheden van bekend
gebleven. Avat de ouderstelling wettigt, dat
het niet al te best slaagde.
't Moest alzoo dunnetjes overgedaan
Avorden, hetgeen geschiedde in 1596. De
Stadssecretaris Jan van Hout spande zich
er voor en gaf aan de zaak een lioogere
beteekenis door gelijk we tegemvoordig
nog vaak doen een liefdadig doel uit
te vinden. Er werd een loterij gehouden
ten behoeve a'an 't in armoedige omstandig
heden verkeerende Cathrijnengasthuis met
daartoe behoorend Dolhuis vandaar nog
de Dolhuissteeg in „De Kamp" voor
welke loterij veel baat Avord \orwacht van
den toevloed der vreemdelingen gedurende
het landjuweel. Die verwachting kwam
niet bedrogen uit: er vloeide „een goede
somme gelts" in de kas.
Leidons oudste rederijkerskamer „De
Witte Acoleyo" had de leiding. Zij noo-
digde met een fraai geïllustreerde „chaer-
to" alle Hollandsche Kamers uit. De op
komst viel niet tegen: 11 deelnemers (te
gen 14 te Antwerpen), maar een zoo
grootsche optocht als in de Scheldestad
Aermocht men hier niet bijeen te krijgen.
We vinden immers slechts melding ge
maakt van 12 man uit Katwijk, evenveel
van de oude Haarlemsche Kamer, 25 van
do Vlaamsche Kamer te Leiden en 11 van
de uitnoodigende vereeniging zelf, die aan
de „intrey" deelnamen; de andere Ka
mers waren niet talrijker vertegenAvoor-
digd, zoodat er alles bijeen niet meer dan
150 rederijkers aanwezig Avaren, terwijl
van praalwagens niet eens gesproken
wordt. Zeven politiemannen werden dan
ook voldoende geacht om „by 't ancomen
van alle de earners" deze „van overloop van
tvolc te bevryden", „den intrede" te „con-
voyeoren" en bij de vertooningen de ..stel
lages" te bewaren. Ook behoefde men zich
niet bijzonder bezorgd te maken over het
logies voor de deelnemers; voor iedere Ka
mer Avas Avel een logement beschikbaar.
Op den bepaalden dag, Zondag 26 Mei,
kwamen des middags te 1 uur alle deel
nemende Kamers bijeen in de Stadsher
berg buiten de Zijlpoort. Na met bier, wijn
en een h&rtigen brok versterkt te Avezen,
Averden de vrienden op een tooneol ontvan
gen door „de Acoleyen", die voor deze
feestelijke gelegenheid sierlijk Avaren uit
gedost; zij droegen „rocken A'an incarnale
gefriseerde bay, geboort met geconterfeyt
silver en goud passement"; „keizer, prins
en factor", vormendè 't bestuur, Avaren ge
huld in „rocken ter aerden toe", de andere
leden in korte dito's, allen mot een gor-
delsjorp in de stadskleuren: rood en wit.
De mouwen Avaren van gesteven kame-
rijksch doek OA'er rood linnen, de schoe
nen wit, do kousen groen, de grauwe hoe
don gespikkeld en voorzien van rood-Avitte
lamfers,
Wat 'a pracht, wat 'n pracht!
Do aldus gesierde gastheeren ontvingen
volgens program ieder Kamer met een
door den „prins" uitgesproken Avelkom,
telkens beantwoord met een elfregelig ge
dicht, sluitende met de AA'oorden van elks
blazoen. Dat was dus al een edele wed
strijd in kunstzinnig verzenmaken.
Na de ontvangst ging men in optocht
de Kamers naar de logementen brengen,
waar zij „geposiert" waren on welke haar
werden aangewezen in door Van Hout
vervaardigde, voor ieder toepasselijke
A'ersjes. Zoo'n Stadssecretaris moest toen
ook A'an alle markten thuis zijnl
De optocht, opgeluisterd door de grap
pen der potsierlijk uitgedoste „zotten"....
Men moot n.l. Aveten, dat de toen alom be
kende „zot" der „Acoleyen", Pieter Corne
lls van der Mersch, alias Piero (wiens
portret en costuum met narrenkap en an
der toebehooren nog bestaat) zijn medezot-
len afzonderlijk met een mooie „chaerto"
had uitgenoodigd.Die optocht dan,
vergezeld door trompetters en blazoendra
gers, lokte natuurlijk veel volk op de been.
Des avohds van dien eersten dag wer-
den door do Acoleyen aan alle Kamers
mé? „een lleJoEën0 bezoekerf gobraolftf ®t]
noodlge pekfakkols zorgden voor de vort]
lichting.
Tegen den volgonden dag (Maandag®
was op de Breestraat een tooneel opgeslafj
gen, waarop de Kamera haar „intrey":
moesten geven, bestaande uit een groetf
„levende beolden", waarvan het op „stallam]
ges" zittende publiek een gedrukte „verjj
olarlnge" kreeg.
Om 't zaakje lang te doen duren ging lief
woer gepaard met de noodige verzenopzeg-
gerij. De hoog op het tooneel „in ootl
heerllok veroierdo zetel" tronende vreuwe
Rhetorica, geflankeerd („dalende novena
haerdoor zes gezusters in do vrye
consten", ontving met het bestuur det
Acoleyen de deelnemende Kamers, tloor
de gastheeren met verzen begroet, waarop
elke Kamer antwoordde met een keurige
„ballade".
Na de reeks tableaux vivants vurtooude
de Acoleyen een door Van Hout geschre
ven, „Speeltgen dienende tot verwelkomiu-
ge van de Gameren", hetgeen oohtor nog
eerst werd voorafgegaan door een dichter
lijke samenspraak. f
De poëzie bloeide toen wel!
Op den 28sten (Dinsdag) had men een
prijskamp der Kamers met „rofereynon"
over een opgegeven onderwerp, de beido
volgende dagen de vertooning der door do
Kamers zelf gekozen stukken (zinnespelen,
esbattementen of zotte kluiten), alles echt
in den trant der aloude rederijkersverloo-
ningen.
De volgende dag der feestweek was die
der prijsuitreiking, waarbij A'rouwe Rhe
torica natuurlijk in dichtmaat sprak,
Avaarvoor Van Hout zich mede had uitgo-
sloofd.
De feesten Averden opgeluisterd door
dagelijksche optochten, fakkelverlii tiling,
muziekuitvoeringen, maaltijden en ont
vangsten recepties zeggen we togon-
Avoordig zoodat Leiden een week lang
vol rederijkersvreugde was. Do „Kamer-
zotten" hadden daarbij onder leiding van
Piero een belangrijk aandeel. Mol hot
rondbrengen der prijzenhonderd sinks
tinnen Avijnkannen, schotels, bekkens,
lampetkannon, stoopflesschen en bloem
vazen naar de verschillende logemen
ten, waarbij woer sonnetten werden ge
wisseld, eindigde de openbare pret, waar
aan binnenshuis door de Vlaamsche Ka
mer nog een „speeltgen" word toegevoegd
ten „Oorlof oft Adieu" voor de naar huis
terugkeerendc Kamers.
Do kosten van het geheel waren voor de
stad, die alles voor haar rekening nam,
tot de kleeding der Leidsche gastheereo
toe, ruim ƒ1844. Met zulk een bedrag
komt men tegemvoordig geen Aveek toe!
In 1013 heeft hier nog eens zoo'n lclt<*r-
kuudig feest plaats gehad, AvaarA'Oor 15
Kamers A\-aren opgekomen, AA'olke zich,
weer geweldig in dichtmaat nitsloofdoog
terwiil de onvermijdelijke Piero mede re*
beduidende rol speelde. Er is evenwel goop
aaneengeschakeld relaas van overgeble
ven, Avellicht omdat Van Hout wien 't
boekstaven in 't bloed zat toen roods
overleden wa«
Hooi de 17de eeuw door bleef hol rede
rijken nog Moeien; van de Leidsclu- Ka
mers leefde „De Witte Acoleyen" 'I I.iii j, t,
hoeAvel do Vlaamsche Kamer haar soms
dreigde te overvleugelen. Maar iu do !8o
eeuw liep het ook met haar ten einde. Van
hare ommegangen wordt nog in 1711 ge
sproken hij gelegenheid van het burgo-
meesterlijk verbod om die op Zou- of
feestdagen te houden op straffe van ver
beurte van trommels, A'aandels, zotten kap
pen, wagens, paarden en kleeding dus
zooAvat alles, hetgeen wel tot voorzichtig
heid zal gemaand hebben-
Toen de Kamer in 17.36 haar vertrek
boA'en do Zijlpoort moest ontruimen voor
een armenschool, Averd zij meteen „vernie
tigd". nalatend eon „slordigh over. chot
van d'oudc kamergoederen". Zij had haar
tijd gehad.
Haar laatste lid. Abraham Wijnbeek,
leefde nog tol 1798; hij was do dichtkunst
op z'n eentje blijven beoefonon en werd er
bij zijn dood mot een „Ter gedaglenisse"
voor geëerd.
AJO.
VOGELS.
Schadelijk of nuttig?
Wij, bloemisten, hoomkAveekors en al
dergelijke luyden zijn verschrikkelijk pro-
zaisch, soms op het profaue af. Zoodra
mon ons iets buitengewoons vertelt mei
het grootste enthousiasme, halen wo heel
koelbloedig do schouders op en vragen
mot het nuchterste gezicht van de wereld,
„is 'ter wat mee te verdienen?"
Eigenlijk is het ook profaan to durven
spreken over nuttige of scbadelijko vogels,
want, wat zou ons leven worden, als wc
alles dat schadelijk is, op welke manier
dan ook, uit ons leven moesten verbannen
en vooral als wo het over dieron hebben
en bovonal do vogels. Men behoeft toch
niet erg dichterlijk aangelegd te zijn, om
de vogels in de natuur, op z'n eenvoudigst
gesproken, oen gezellige stoffeering van
het landschap te noemen.
Stel a'oor, dat Ave b.v. het rooken moes
ten laten, of het drinken van thee of kof
fie of zelfs cacao, of het eten \ran rabar
ber, asperges, tomaten, amandelen en van
al die audero dingen die weieens schadelijk
zijn.
TrouAvons is de schade en het nut van
alle vogels, evenals van al do genoemde
stoffen erg betrekkelijk; voor don een zijn
ze schadelijk en voor den ander nuttig; in
het eene gedeelte van hot jaar kunnen \ye
ze niet missen (b.v. in den winter) en in
'het andero gedeelte van het jaar- plagont
ze ons (b.v. in do bessent ijd.)
Voor diegenen, die bij iedere voorkomen*
de gelegenheid naar de buks of het go-