Anecdote n.
E=ij~c=
ej
legesioet gekomen
Koning Jacob t ging eons, terwijl hij
op wandeling was, een kerk binnen, om
een beroemd predikant te hooren. Nau
welijks bad deze gezien, dat hen den vorst
onder zijn gehoor telde, of hen week van
zijn onderwerp af en begon uit te varen
togen vloeken en godslasteringen. De Ko
ning, die algemeen bekend was als ver
slaafd hart het vloeken, vroeg den predi
kant later, waarom bon niet bij zijn tekst
gebleven was.
„Sire," was bet vrijmoedige antwoord,
„dewijl n van uw weg wilde afwijken om
naar mij te komen luisteren, meende ik
van mijn weg te moeten afwijken, om u te
gemoet to komen".
j Te grof.
Heb Je gehoord, dat Bertha's enga
gement af is?
Wat zeg je! Heeft hij 't afgemaakt?
Neen, zij.
Hoe kwam ze daartoe?
Och, hij stuurde haar een gedicht,
getiteld: „Toen wij jong waren."
Goede raad.
Wat zou jij doen?, vroeg een zwaar
beproefd man in zijn radelooze wanhoop
aan een vriend, als je in mijn schoenen
stond?
Vriend (met een blik op de schoenen):
Een paar nieuwe koopen.
Vrij van school.
Dus je wou vanmiddag vrij van
school hebben, Karei?
Ja, meneer.
Heb je daar een gewichtige reden
voor of moet je misschien gaan voetbal
len?
Allebei, meneer.
Snel overwonnen.
Het was bijna half twaalf des avonds
toen hij begon te zingen: „O, hoe moelijk
valt het scheiden!"
De vader zijner aangebedene kwam toen
echter naar beneden en het was merk
waardig om te zien, hoe snel die moeilijk-
beid overwonnen werd.
Liever leugens.
Je had gisteren in de soos moeten
zijn! Er zijn leugens over je verteld, man;
dozijnent
Het kan me niet bommen of ze leu
gens over me vertellen. Als ze maar niet
de waarheid van me zeggen!
Een kenner.
Rechter: Nadat je in de woning ?an
de oude dame hebt ingebroken stal Je,
terwijl zij sliep, buiten het geld ook nog
haar pruik, wat heb je daar mee uitge
voerd?
Inbreker: Ja weet u, edelachtbare,
die pruik heb ik alleen gestolen opdat de
dame den volgenden ochtend niet dadelijk
naar de politie zou kunnen loopen.
Do macht der gewoonte.
Onderwijzer, (bij zijn jubileum, als een
der sprekers in zijn speech blijft steken);
Wie volgt?
De liefde.
Hendrik: „Geloof mij dan toch. Mijn lief
de voor jou maakt mij gek gekl"
Marie: „Hou je maar kalm! Op vader
maakt 't hetzelfde effect."
Een Vlaamsche mop.
Boer Pummula tot dokter, die hem een
oor aannaait, dat hem in een vechtpartij
is afgerukt: „Maak maar niet te veel be
slag, dokter, zoo vast moet het er niet
aanzitten, morgen Is het kermis."
Geen reden tot blijdschap.
Medelijdende dame (op bezoek in de
gevangenis): „En zal je niet blij wezen
als je straf om is?"
Gevangene: „Nee, alsjeblieft, want ik
heb levenslang."
Schoone toekomst.
Rechter: „Beklaagde, je bent al elf maal
veroordeeld wegens landlooperij, oplich
ting, geweldpleging, enz. enz. Nu weer
wegens diefstal".
Beklaagde: „Praat niet zoo hard, edel
achtbare, mijn a.s. schoonvader is In de
zaal. zoudt mijn toekomst schade kun
nen doen!"
Kinderlijk voorstel.
„Mag baby een stukje van mijn appel
hebben, ma?"
„Baby heeft nog geen tandjes om te
bijten, lievert."
„Kunt u hem dan niet even uw gebit
leenen, ma?"
Een vaste betrekking.
Kwitantielooper: „Mijn patroon heeft
gezegd, dat ik het bedrag wat u hem schul
dig zijt moest innen, is 't vandaag niet,
dan morgen!"
Klant: „Nou, vader, dan kan ik je ge-
lukwenschen met een vaste betrekking".
Dan maar vragen.
Dame: „Stel je voor? Zoo'n stevige ge
zonde kerel als jij om geld vragen!" Je
moest je schamen!"
Bedelaar: „Doe ik ook, mevrouw! Maar
ik heb ereis een keer twaalf maanden ge
kregen, omdat ik er niet om gevraagd
bad!"
Niets van af.
Ik begrijp niet, waar onze jongen al
leelijke eigenschappon vandaan heeft
een vrouw tot haren man. „Van mii i
hij ze niet."
„Ik heb tenminste nooit bemerkt,
iets van de jouwe hebt verloren,"
woordde haar teedere echtgenoot'
Vriendelijk.
Vertoornde klant: Hier, kellner, j
knoop vind ik in de soep!!
Kellner: Ah, dank u beleefd, meneet
had er al den heelen middag naar geg,
Dank u voor de moeite!
Rationeele vraag.
Rechter (tot beschuldigde): Maa,
bent zoo dronken, dat je op je beenen»
staan kunt.
Beschuldigde: Veroorloof me da
neer de rechter, dat ik ga zitten.
Voor het gemak.
Juffrouw Peperman: „Mijn lieve J
je moet je baard laten staan."
Mijnheer Peperman: „Kom
Waarom wil je dat."
Juffrouw Peperman: „Het zou 2.v>
makkelijk zijn, als je 's nachts met
zuigeling de kamer op en neer loopt,
heeft-ie wat, waar-ie zich aan kan j
houden.
CORRESPONDENTIE.
Rooie Kees, Leiden. Ja
Kees, ik kan me die reis van jou best
voorstellen. Ik heb dat uitstapje vaker ge
maakt. Ik ban me dus ook best begrijpen,
dat je beel blij was, toen je goed en wel
thuis was. Het pleizierigste ritje, wordt
op den langen duur vervelend hé. Was
jij in Valkenburg op kostschool, of Schin
op Gen! (St. Pieter). Toe Kees, vertel me
dat eens! Je reisje volgt de volgende week!
Maak het in het vervolg wat langer. Zul je!
Dag Kees!
Jeanne te Zeker laat ik prin
ses Gella plaatsen, maar hoe heb je" die
bladzijden genummerd. Daar is bijna nief
uit wijs te worden. Als je weer eens een
sprookje maakt, moet je toch eens wat
meer zorg aan het werk besteden. Het
cog wil ook wat hebben mijn kind. En
daarbij het kost evenveel tijd. Dat weet ik
bij ondervinding. Zul je daar eens op let
ten Jeanne. Dag kind! Veel grootjes thuis!
Agues te Hosson, Voorscho
len. „Eindelijk", hoor ik je al zeggen.
„Eindelijk, kom ik ook 'ns aan de beurt."
'Ja kind,'zoo zie je weer, dat. ik niemand
vergeet, Daar wacht nog 'n stapel copy, je
bent dus de laatste volstrekt niet. Ik heb
lang geen versie meer van je gehad Agnes;
hoe zit dat? Heb je geen tijd meer. Dat is
geen verontschuldiging! Wie wil, heeft
tijd ea wie wil, kan! Probeer! Dag Agnes!
Kijk de volgende week eens!
Hendrik van Leeuwen, Was
senaar Vandaag moet je eens goed
kijken, ik wed, dat je ergens een mooi,
heel mooi versje ziet, onderteekend door
een goeden bekende van je. En dat versje
moet jij nou eens lekkertjes van buiten
leeren. Daar zul je dan veel pleizier van
hebben. Dat kun je dan bij zekere gelegen
heden declameeren, en dan verzeker ik'je,
dat je succes zal hebben. Dag mijn vriend-
Je'
Hnukje Niemer, Leiden.
Waar bliiven de ..Gevolgen" mijn Vriedje?
ik ben altijd nog aan 't wachten. Ieder
„vervolg" wordt geplaatst. Je bent dus van
?lar om dat mooie verhaaltje voort te zet-
ipn. Mooi zoo, Huukje! Doe dat! Fantaseer
*r maar op los: moedertje zal hier en daar
wel orde brengen en den juisten weg aan
wijzen, als hét wilde paardje der fantasie
op" hol slaat en te veel zijsprongen maakt.
Dag Vriendje! Veel groetjes thuis!
En nu lieve kinderen, wil ik jullie nog
leven wat zeggen.
Om onze rubriek zoo mooi mogelijk en
200 interessant mogelijk te maken, hebben
we gedacht een nieuwe rubriek te openen
ïn wel: „Ons Ruilhoekje" Kijk! er zijn
altijd kinderen, die wat te ruilen hebben.
'Jan beeft van verschillende firma's dub-
belplaatjes, die bij wil omruilen voor an
dere. Wat hij te ruilen heeft en wat hij
ervoor in de plaats verlangt, geeft ie op. Te
vens meldt hij zijn volledig adres. Wil hij
thuis omruilen, 'dan schrijft hij er bij: bijv.
3k ben thuis 's middags tusschen 12 en 2
^n 's avonds van 4.80 tol 6 uur. Kijk!
300 kunnen we elkander helpen en op deze
dianier vinden jullie in ons blad en in
>nze Rubriek een uitstekende gelegenheid
dm jullie albums te completeeren en om
$p goedkoope manier te kunnen ruilen.
Wat ik gezegd heb voor plaatjes van di
verse firma's, geldt eveneens voor het rui
len van postzegels.
Is dat nu goed begrepen?
Het spreek van zelf, dat ook buitenkin-
Heren kunnen en zullen meedoen. Ik
wacht af. Jullie schrijft als altijd:
Den Redacteur van de Kinderrubriek
„Leidsch Courant"
Rapenburg, Leiden.
En nu nog iets.
In langen tijd hebben we geen „Vragen"
meer gehad voor „Onze Vragenhus". Er
liggen nog een paar antwoorden klaar, die
ik de volgende week zal laten plaatsen.
Wie wat te vragen heeft: schrijve ge
rust.
In welkeD geest ik de vragen bedoel, zal
jullie duidelijk worden, als ik de volgende
week de antwoorden geven zal op de mij
gestelde vragen, welke zijn:
1. Zijn de regenwormen ook nuttig?
2. Waarom hecten de kleine, stompe pa-
raplutjes tompoesjes?
3. Vertel eens iets uit de Geschiedenis
van de Fiets?
4. Waar komt het woord „Bankroet"
vandaan?
Kijk kinderen, deze vragen zal ik begin
nen te beantwoorden. Wie in dezen geest
wat te vragen heeft, kan het doen.
Wat ik zelf niet weet, zal ik uit boeken
weten voor jullie op te sporen, en zoo
wordt onze rubriek belangrijk voor kleine
kinderen niet alleen, maar ook voor ande
ren, die de schooljaren al achter den rug
hebben.
De Redacteur.
DE REUS EN DE HOUTHAKKER.
Een sprookje van Oom Wim.
I.
Daar was eens een reus en die woonde
eenzaam en verlaten in een onmetelijk
groot bosch En temidden van dat bosch
lag de oude, vervallen ruine van een slot,
dat voorheen bewoond was geworden door
een man, die de eenzaamheid boven, het
gewoel van het stadsleven verkoos en....
toen deze stierf eenzaam en verlaten, zoo
als bij geleefd had, was het slot een roof
nest geworden van roovers, die den streek
onveilig maakten en hier veilig hun gesto
len goederen begroeven in de diepe kel
ders, die zich onder de „burcht" uitstrek
ten.
En fben ook deze roovers niet meer te
rugkwamen en gevallen waren onder de
kogels van de soldaten, die uitgezonden
waren om ze dood of levend aan het ge
recht over te geven, toen lag daar nog een
zamer en veria lener te midden van het uit
gestrekte woud, bet roofslot met zijn vele
schatten en gestolen kostbaarheden.
Tot eindelijk een reus en toovenaar het
slot ontdekte: or zich vestigde en het be
schouwde als zijn eigendom met het bosch
erbij.
En zoo vinden we den Reus hier terug
en zullen do geschiedenis van dezen ster
ken en vreemden man leeren kennen.
Sedert menschen heugenis had niemand
liet bosch doorkruist. Wie er langs kwam,
beek er met angstige blikken naar, of er
niet hier of daar onraad was; of geen roo-
ver of moordenaar plotseling van achter,
dio eeuwenoude stemmen te voorschijn
-sprong en rnaakte dan vlugge beenen: het
hosch stond in slechten reuk. Daar kwam
geen kind om boschbessen en wilde aard
beien of hazelnoten te zoeken; daar kwam
zelfs geen wilddief of strooper om een
l aas of konijntje to verschalken, niettegen-
staands men wel wist, dat daar de haasjes
leefden in volle vrijheid en in een aantal,
zooals men zelden te zien zou krijgen.
Neen! het hosch scheen als betooverd.
Zelfs geen bodelaar of landlooper, kwam
hier onder de schaduw dier woudreuzen;
onder die eiken en beukon en andere hoo
rnen, majestueus van hoogte en omvang,
uitrusten of den nacht doorbrengen of
zelfs schuilen voor het onweer, dat plotse
ling den wandelaar overviel! Geen nood!
Het woud werd geschuwd en zoo kwam
het, dat geen menschenvoet dezen grond
betrad En zoo woonde de reus en toove
naar hier te midden van zijn boomen en
zijn kruiden ongestoord voort en hij was
tevreden met zijn woning en zijn lot....
tot.... maar neen, laat ik eerst vertellen
hoe dat slot er uitzag thans en wat er zoo-
al voor bijzonders te zien was.
Om een slot is een muur, die hier er
daar afgebrokkeld en verweerd is. De scher
pe punten van de ijzeren pijlers, die jaren
misschien eeuwen her, boven den muur
waren ingegroefd, zijn verroest en op vele
plaatsen verdwenen, zoodat ook de ande
ren evengoed konden gemist worden
De tuin ligt woest en braak. Het onkruid
groeit welig op en geen bloempje valt te
bewonderen. Van bloemperken en paden
is geen sprake. Alles getuigt van verwaar-
loozing en verval. De zware, ijzeren poort
alleen, is bestand geweest, tegen den scher
pen tand des tijds, die niets gespaard heeft
naar het schijnt en verwoesting en vernie
ling aangericht heeft, wat eertijds daar
lag, in volle kracht en bestand scheen te
gen weer en wind en trotseerende tijd en
naluurki'achten. En het slot zelf?
1-Iet slot past volkomen in de lijst der
omgeving.
Vervallen van buiten, en vervallen van
binnen.
Het is een gebouw dat nog staat, maar
dat overal sporen vertoont van verval, die
voor ons spreken van vergankelijkheid en
verwoesting.
Er zijn scheuren en barsten en naden
m de muren, waarlangs het klimop zich
slingert en waarin het mos zich vasthecht,
en voortwoekert.
De kozijnen zijn verveloos en vermolmd,
alsmede de blinden, die hier en daar aan
één haak nog bevestigd hangen maar niet
lang meer weerstand zullen bieden en dan
met donderend geweld naar beneden zul
len tuimelen ora zachtkens aan met de
anderen bedolven te worden door blade
ren en aarde, waarop na verloop van jaren
wesr het onkruid verder zal tieren.
De treden en trappen zijn uitgesleten
en hier en daar verzakt Van verf is geen
spoor meer te bekennen De kamers zijn
hol en leeg. Geen schilderijtjes en geen
spiegels bedekken de muren en op de mar
meren schoorsteenen tikken geen pendu
les en slaan de uren van den dag. Neen
het allernoodzakelijkste slechts, dat in
iedere Woning is te vinden, zien wij in
twee kamers neergezet, en alle andere ka
mera zijn leeg en onbewoonbaar. Alles is
even triest en naar en akelig en vies en
goor en vuil en.... een toovenaar alleen
kan hier zijn dagen slijten Een gewoon
mensch zou vast sterven van heimwee
naar een gezellig thtiis' en een omgeving,
waar menschen zijn en bloemen: waar
vogels fluiten en bet zonnetje schijnt. Zoo
zouden wij verlangen naar onze ouders en
onze vrienden en naar onze woning, en
naar alles wat het ons het leven kan ver-
mooien en veraangenamen
(Wordt vervolgd).
Oom Wim.
De Guitenstreken van Han en Kees.
V. (Slot).
Waarom had Betje ook niet gezegd, dat
ze melk op had staan, nu zat zi1' met den
rommel. Tot overmaat van ramp hoorde ze
opeens achter zich zeggen: „Zoo, keuken-
heldin, ben je melksoep aan 't maken?"
Daar stonden Han en Kees, hun lachende
snuiten glommen van pure pret. „Kom,
rnaat, maande Kees, steek je handen uit
de mouwen laten wij 't schaap nu eens
helpen" en de daad bij het woord voegend
greep hij een brandschoone handdoek van
't rek en begon op zijn manier te dweilen.
Ban volg-'e zijn voorbeeld. „Jongen, o
Kees", gilde Jetty, „hier die doeko
mijn mooie.... schoone handdoek:." Maar
ze dweilden dapper door. „We moeten ook
een3 meehelpen 'k Ben toch nog al handig
al zeg ik 't zelf", zei Kees, die aanstalten
maakte om zijn z.g. dweil in een waschteil
met schoon goed uit te wringen. Pats, een
geweldige klap, welke hem terstond naar
zijn oor deed grijpen, werd hem toebedeeld
Daar stood Betje achter hem, de grove
hand gereed tot een herhaling der straf
oefening. Maar dat wachtte Kees niet af,
met een sprong was hij de keuken uit, de
trap op en viel hijgend op zijn bed neer
Han had het hazenpad al gekozen, zoo
gauw hij Betje gewaar werd en was ook
op zijn slaapkamer gevlucht, maar dan
onder zijn bed.
„Hè, man, is me dat schrikken", zei
Han onder het bed vandaan kruipend.
„Ja", zuchtte Kees, „wat een kat, die Bet,
dat had ik niet van haar gedacht, hoorl"
Intusschen bad Bet, die nog inwendig
trilde van woede de vuile boel netjes op
gedweild en de doeken in heet zeepsop om-
gewasscben.
„Juffie Jet, 'k kon 't heusch niet la
ten hoor. 'k Wier zoo nijdig toen 'k zag
hoe die apen u treiterden, 'k kon me han
den gewoon niet thuis houden" „'k ben
heel blij boor Betje, dat jij die rekels
eens gestraft hebt, 'k hoop dat nu de schrik
er in zit, zulke plaaggeesten, die klap had
eens zoo hard moeten aankomen dan was
't nog beter geweest." Bet glunderde, nu
Jetty haar groot gelijk had gegeven had
ze ook niets geen spijt ervan. Haar han
den jeukten, die kwajongens, graag had
ze nog zoo'n paar oorvijgen uitgedeeld 1 En
werkelijk zat de schrik er ook in, aan tafel
glooide Kees' oor zoo dat Leni vroeg of ze
probeeren mocht er een lucifer aan te
steken. Dat zou best gaan, dacht ze. Nu
worden zijn wangen ook gloeiend rood
on Betje die de volle soepterrine naar bin
nen droeg, gichelde zachtjes. Kees durfde
baar niet aaukijken en Han evenmin. Den
anderen dag gingen ze wandelen. Jetty
vond het best, dan waren ze uit de baan
tenminste. Ze. bleven lang weg, onder het'
eten kwamen ze nog niet, de anderen be
gonnen vast „aan die kippenkuren storen
we ons niet" zei Betje, ze droeg eenvoudig
het eten op. Even na het eten kwamen ze
binnen met bleeke gezichten en fletse
oogen „Wat hebben ze nu weer", dacht
bezorgde Jetty. „Jongeheertjes", zei Bet
ccrdaat, „we hebben al gegeten en daar
jullie te laat bont krijg je ook niets, dan
had je maar op tijd thuis moeten komen,
hoor." ,,'fe Heb ook niets geen trek", zei
Kees en haalde zijn schouders op. Nu
kwam oude Bet wat dichterbij, die bleek
heid beviel haar toch niet, Han lag ook
zoo hangerig op een stoel, wat hadden ze
toch? Bet en nu ook Jetty kwamen op ze
toe. „O jongetjes", riep Bet opeens en ze
rineg haast dubbel van het lachen, „o
baasjes, ik ruik tabak, jullie hebt sigaret
ten gerookt, ja mijn neus is nog fijn hoor,
al word ik oud. Ja nu rook Jetty het ook
en Leni Jachtte ze hartelijk uit. „Vooruit
naar bed", commandeerde Jet vastbera
den. Ze gingen maar wat graag, want o,
hun maag en buikje, daar draaide het als
of er 100 spinnen door elkaar krielden, o
7L.o naar! In bed werd het een beetje be
ter, Jetty die toch weer bezorgd voor de
woelwaters was bracht hen warme thee en
stopte ze een voor een goed onder. Den an
deren dag waren ze weer heelemaal op
geknapt maar Betje plaagde ze geducht
en Leni ook. Er zat niets anders op dan
liet maar geduldig te verdragen. En ze
waren ook een beetje benauwd geworden.
Er was een brief gekomen van moeder, ze
zouden overmorgen terugkomen en ze wa
ren o zoo bang dat Jetty of Bet hun hel
dendaden aan hot licht zou bveugen. Ze
vleiden en smeekten Jetty toch niets van
han streken te vertellen en Jetty goed als
ze was beloofde 't hen, als ze ook nooit
meer zoo iets uithaalden Ook Betje brom
de eerst een beetje maar ze zei toch, dat ze
de jongeheeren niet voor d'r ouders be
schaamd wou maken. En werkelijk toen
vader en moeder met oom terugkwamen
stonden Han en Kees al twee brave jon
gens met de anderen aan bet station en
nooit zijn ze te weten gekomen welke gui
tenstreken Han en Kees gedurende hun
afwezigheid uitgehaald hadden.
Ellen Boertée.
Prinses Gella.
Heel diep, in 'n groot bosch, woonde in
een klein hutje, een oude-.vrouw, wil
je zeggen Ja, 't was wel een vrouw maar
geen gewone, neen, 't was een heks, die
daar woonde. Iedereen in de stad, welke
dicht bij het bosch lag, kende haar. Ze
had ook al zooveel kwaad aan de men
schen berokkend En dan waren er nog
meer die baar haatten In 't zelfde bosch
waar de oude heks woom.e, woonden ook
een heeleboel kabouters, en de menschen
kenden de kabouters maa^ haatten hen
niet: want heel. heel dikwijls hielpen de
kleine mannetjes, de groote menschen.
Eens werd 't jonge prinsesje vermist Deö
avonds was ze gewoon gaan slapen, en
den volgenden morgen al, werd ze vermist.
Ge kunt we! begrijpen, wie prinses Gella
gestolen hnd; niemand anders dan de oude
heks. De oude Koning liet onmiddellijk de
kabouters roepen, immers, die hadden hem
altijd zoo goed geholpen, nu zouden ze 't
ook wel doen: „We zullen ons prinsesje
verlossen!" riepen alle kabouters, zoodra
de koning alles verteld had. Direct gingen
ze op weg. De oude heks, die 'n fijne neus
had, rook ze al in de verte.
„Ha," dacht'zo, „ze komen om 't prin
sesje te zoeken, maar ze zullen het niet
krijgen. Gauw ging ze een klein kamertje
binnen, waar prinses Gella rustig lag te
slapen. Zo nam Gella op en droeg 'r naar
baar eigen kamertje, waartoe 'n geheime
deur toegang gaf. Die deur deed de oude
op slot, en trad weer een ander vertrek in.
Daar stonden op planken allemaal potten
en pannetjes met heel raar goed erin. Als
je daarvan wat innam veranderde je in
een dier, de naam van dat dier stond in
tooverletters op het potje, pannetje of
doosje In tooverletters, zeg ik, want dat
zijn lang geen gewone letters. Tooverlet
ters kon alleen de heks lezen. Het leelijke
oude mensch begon tusschen die potten en
pannetjes wat te zoeken totdat ze eindelijk
op 'n klein doosje stiet. „Daar heb ik 't",
zei ze met een valsche lach. In kleine too-
verlettertjes stond op het doosje geschre
ven: „Om in 'n jong meisje tusschen 7 en
8 jaar te veranderen, of in tooverletters:
„ikeraves piakres virpara akoeta komari-
toeviusatas". De heks nam wat van het
poeder in, en daar stond in haar plaats
'n lief klein meisje. Toch leek ze niet erg
veel op 't prinsesje. Aan den achterkant
van het hutje ging de oude of Gella No. 2
de deur uit. Ze liep achter 't hutje,
ging bij 'n boom staan schreien. Juist ft
men de kabouters eraan: „Daar is
prinsesje!" riep er een: „Daar zijn de
bouters!" riep Gella. No. 2 en deed m
ze erg blij was. De kabouters die
't goede prinsesje te hebben, voerden!
in triomf mee. De oude koning kon
cogen gelooven; maar de koningen
„Dat is 't prinsesje niet, dat is
niet." „Kom, wees nu wijzer, dat ii
mers onze Gella", zei de Koning. De
ningin echter bleef volhouden dat 't G
niet was. Plotseling ging de deur op«
de echte Gella kwam binnen. „Daar
Gella"! riep de Koningin, en ze drab
aan haar hart. Hoe kwam die hier!
de kabouters zagen 'r voor het raara
Jt hutje zitten, waren 't hutje binm
drongen, hadden de deur stukgeslaga
zoo 't prinsesje verlost.
Toen Gella No. 2 zag, dat nu alles i
haar verloren was sloop ze stil 't p
uit, en liep zoo hard ze kon naar 'n t
Weer ging ze dezelfde kamer in, als e
maar nu nam ze iets uit 'n potje in. D
op veranderde ze in 'n valk, en
raam van 't kamertje uit. De Konin?
bemerkt dat Gella No. 2 gevlucht was,
middellijk ging hij 'r met veel soli
achterna te paard. Hij zag net dat
hutje binnenging, en er even later a!
valk weer uitvloog. Een van de soH
schoot, en dood viel do heks op den gi
't Hutje werd in brand gestoken en
koninklijk gezin leefde nog vele jarei
luklcig en tevreden. Jeam
(Om van buiten te leeren.)
De Regendroppels.
Een landman had een akker graan.
Zoo tam'lijk lang en breed,
Waaraan door hem in elk seizoen,
Veel arbeid was besteed.
Maar na zijn werk, na al zijn zorg
Zag hij met smart en rouw,
Dat al zijn koren nederhing,
Wijl 't maar niet reg'nen wou.
Nu had hij rust noch duur meer tb
Maar liep gestaag naar 't land,
En zag zijn velden dag op dag,
Al dorder en verbrand,
Epns, toen hij weer naar boven k«
Wanhopig, naar de lucht,
Toen waren er twee droppeltjos,
Die hoorden 's mans gezucht.
„Ik vind het toch zoo naar", zei C
Hem daar zoo te zien staan.
Ik wou zoo graag wat voor hem doa
'k Ben met zijn smart begaan.
Hij ziet er me zoo droevig uit,
Hij heeft zooveel verdriet,
Want als 't niet regent, is zijn tijd
Zijn moeite en al, voor nietl
Wat praat je toch." spreekt noiumerl
„Je bazelt als een^ kind;"
Wat kan jij nietig droppeltje,
Prestoeren voor je vrind"?
,,'t Is waar," hernam toen de eerste
Ik ben wat nietig, mag.
Maar 'k wil voor hem münbest tocht
Dat 's alles, wat ik kan.
'k Zal zien, dat 'k hem een heel je tl
Ik ga mijn gang, bonjour!"
En met valt onze droppel neer
Op 't neusbeen van don boer.
Wat 's dat, roept nu de landman
Een frissche regendrop,
Ik heb dan niet vergeefs gewacht,
Op 't heerlijk hemelsnp!.
En toen de tweede druppel daar
Alleen stond zonder vriend,
Sprak hij: 'k Breng ook den braven
Den troost, dien hij verdient.
Nu kwamen er nog raassa's bij,
Nieuwsgierig naar de zaak,
Die door him vrienden werd heltod
In dezen samenspraak.
„Wij komen allen" riepen zij,
Wij ook, schoon achteraan;
En troosten hem en doen nog menl
En reg'nen op zijn graan.
Vooruit, vooruit! Wie 't eerst er
In vlagen aangesneldl"
O, God zij dank!", riep nu de boer»
„De regen komt op 't veld."
Het koren rijpte welig voort,
Werd voedsel op het lest.
Omdat een enkel droppeltje
Gezegd had: ,,'k Doe mijn best.
Schrijft werkzaam mensch diep is
Deez' gulden regel neer:
„Tracht altijd slechts uw best tfl
Gods Eng'len doen niet meer."
Hendrik van L#'
Wafl