Anecdote n. E=ij~c= ej legesioet gekomen Koning Jacob t ging eons, terwijl hij op wandeling was, een kerk binnen, om een beroemd predikant te hooren. Nau welijks bad deze gezien, dat hen den vorst onder zijn gehoor telde, of hen week van zijn onderwerp af en begon uit te varen togen vloeken en godslasteringen. De Ko ning, die algemeen bekend was als ver slaafd hart het vloeken, vroeg den predi kant later, waarom bon niet bij zijn tekst gebleven was. „Sire," was bet vrijmoedige antwoord, „dewijl n van uw weg wilde afwijken om naar mij te komen luisteren, meende ik van mijn weg te moeten afwijken, om u te gemoet to komen". j Te grof. Heb Je gehoord, dat Bertha's enga gement af is? Wat zeg je! Heeft hij 't afgemaakt? Neen, zij. Hoe kwam ze daartoe? Och, hij stuurde haar een gedicht, getiteld: „Toen wij jong waren." Goede raad. Wat zou jij doen?, vroeg een zwaar beproefd man in zijn radelooze wanhoop aan een vriend, als je in mijn schoenen stond? Vriend (met een blik op de schoenen): Een paar nieuwe koopen. Vrij van school. Dus je wou vanmiddag vrij van school hebben, Karei? Ja, meneer. Heb je daar een gewichtige reden voor of moet je misschien gaan voetbal len? Allebei, meneer. Snel overwonnen. Het was bijna half twaalf des avonds toen hij begon te zingen: „O, hoe moelijk valt het scheiden!" De vader zijner aangebedene kwam toen echter naar beneden en het was merk waardig om te zien, hoe snel die moeilijk- beid overwonnen werd. Liever leugens. Je had gisteren in de soos moeten zijn! Er zijn leugens over je verteld, man; dozijnent Het kan me niet bommen of ze leu gens over me vertellen. Als ze maar niet de waarheid van me zeggen! Een kenner. Rechter: Nadat je in de woning ?an de oude dame hebt ingebroken stal Je, terwijl zij sliep, buiten het geld ook nog haar pruik, wat heb je daar mee uitge voerd? Inbreker: Ja weet u, edelachtbare, die pruik heb ik alleen gestolen opdat de dame den volgenden ochtend niet dadelijk naar de politie zou kunnen loopen. Do macht der gewoonte. Onderwijzer, (bij zijn jubileum, als een der sprekers in zijn speech blijft steken); Wie volgt? De liefde. Hendrik: „Geloof mij dan toch. Mijn lief de voor jou maakt mij gek gekl" Marie: „Hou je maar kalm! Op vader maakt 't hetzelfde effect." Een Vlaamsche mop. Boer Pummula tot dokter, die hem een oor aannaait, dat hem in een vechtpartij is afgerukt: „Maak maar niet te veel be slag, dokter, zoo vast moet het er niet aanzitten, morgen Is het kermis." Geen reden tot blijdschap. Medelijdende dame (op bezoek in de gevangenis): „En zal je niet blij wezen als je straf om is?" Gevangene: „Nee, alsjeblieft, want ik heb levenslang." Schoone toekomst. Rechter: „Beklaagde, je bent al elf maal veroordeeld wegens landlooperij, oplich ting, geweldpleging, enz. enz. Nu weer wegens diefstal". Beklaagde: „Praat niet zoo hard, edel achtbare, mijn a.s. schoonvader is In de zaal. zoudt mijn toekomst schade kun nen doen!" Kinderlijk voorstel. „Mag baby een stukje van mijn appel hebben, ma?" „Baby heeft nog geen tandjes om te bijten, lievert." „Kunt u hem dan niet even uw gebit leenen, ma?" Een vaste betrekking. Kwitantielooper: „Mijn patroon heeft gezegd, dat ik het bedrag wat u hem schul dig zijt moest innen, is 't vandaag niet, dan morgen!" Klant: „Nou, vader, dan kan ik je ge- lukwenschen met een vaste betrekking". Dan maar vragen. Dame: „Stel je voor? Zoo'n stevige ge zonde kerel als jij om geld vragen!" Je moest je schamen!" Bedelaar: „Doe ik ook, mevrouw! Maar ik heb ereis een keer twaalf maanden ge kregen, omdat ik er niet om gevraagd bad!" Niets van af. Ik begrijp niet, waar onze jongen al leelijke eigenschappon vandaan heeft een vrouw tot haren man. „Van mii i hij ze niet." „Ik heb tenminste nooit bemerkt, iets van de jouwe hebt verloren," woordde haar teedere echtgenoot' Vriendelijk. Vertoornde klant: Hier, kellner, j knoop vind ik in de soep!! Kellner: Ah, dank u beleefd, meneet had er al den heelen middag naar geg, Dank u voor de moeite! Rationeele vraag. Rechter (tot beschuldigde): Maa, bent zoo dronken, dat je op je beenen» staan kunt. Beschuldigde: Veroorloof me da neer de rechter, dat ik ga zitten. Voor het gemak. Juffrouw Peperman: „Mijn lieve J je moet je baard laten staan." Mijnheer Peperman: „Kom Waarom wil je dat." Juffrouw Peperman: „Het zou 2.v> makkelijk zijn, als je 's nachts met zuigeling de kamer op en neer loopt, heeft-ie wat, waar-ie zich aan kan j houden. CORRESPONDENTIE. Rooie Kees, Leiden. Ja Kees, ik kan me die reis van jou best voorstellen. Ik heb dat uitstapje vaker ge maakt. Ik ban me dus ook best begrijpen, dat je beel blij was, toen je goed en wel thuis was. Het pleizierigste ritje, wordt op den langen duur vervelend hé. Was jij in Valkenburg op kostschool, of Schin op Gen! (St. Pieter). Toe Kees, vertel me dat eens! Je reisje volgt de volgende week! Maak het in het vervolg wat langer. Zul je! Dag Kees! Jeanne te Zeker laat ik prin ses Gella plaatsen, maar hoe heb je" die bladzijden genummerd. Daar is bijna nief uit wijs te worden. Als je weer eens een sprookje maakt, moet je toch eens wat meer zorg aan het werk besteden. Het cog wil ook wat hebben mijn kind. En daarbij het kost evenveel tijd. Dat weet ik bij ondervinding. Zul je daar eens op let ten Jeanne. Dag kind! Veel grootjes thuis! Agues te Hosson, Voorscho len. „Eindelijk", hoor ik je al zeggen. „Eindelijk, kom ik ook 'ns aan de beurt." 'Ja kind,'zoo zie je weer, dat. ik niemand vergeet, Daar wacht nog 'n stapel copy, je bent dus de laatste volstrekt niet. Ik heb lang geen versie meer van je gehad Agnes; hoe zit dat? Heb je geen tijd meer. Dat is geen verontschuldiging! Wie wil, heeft tijd ea wie wil, kan! Probeer! Dag Agnes! Kijk de volgende week eens! Hendrik van Leeuwen, Was senaar Vandaag moet je eens goed kijken, ik wed, dat je ergens een mooi, heel mooi versje ziet, onderteekend door een goeden bekende van je. En dat versje moet jij nou eens lekkertjes van buiten leeren. Daar zul je dan veel pleizier van hebben. Dat kun je dan bij zekere gelegen heden declameeren, en dan verzeker ik'je, dat je succes zal hebben. Dag mijn vriend- Je' Hnukje Niemer, Leiden. Waar bliiven de ..Gevolgen" mijn Vriedje? ik ben altijd nog aan 't wachten. Ieder „vervolg" wordt geplaatst. Je bent dus van ?lar om dat mooie verhaaltje voort te zet- ipn. Mooi zoo, Huukje! Doe dat! Fantaseer *r maar op los: moedertje zal hier en daar wel orde brengen en den juisten weg aan wijzen, als hét wilde paardje der fantasie op" hol slaat en te veel zijsprongen maakt. Dag Vriendje! Veel groetjes thuis! En nu lieve kinderen, wil ik jullie nog leven wat zeggen. Om onze rubriek zoo mooi mogelijk en 200 interessant mogelijk te maken, hebben we gedacht een nieuwe rubriek te openen ïn wel: „Ons Ruilhoekje" Kijk! er zijn altijd kinderen, die wat te ruilen hebben. 'Jan beeft van verschillende firma's dub- belplaatjes, die bij wil omruilen voor an dere. Wat hij te ruilen heeft en wat hij ervoor in de plaats verlangt, geeft ie op. Te vens meldt hij zijn volledig adres. Wil hij thuis omruilen, 'dan schrijft hij er bij: bijv. 3k ben thuis 's middags tusschen 12 en 2 ^n 's avonds van 4.80 tol 6 uur. Kijk! 300 kunnen we elkander helpen en op deze dianier vinden jullie in ons blad en in >nze Rubriek een uitstekende gelegenheid dm jullie albums te completeeren en om $p goedkoope manier te kunnen ruilen. Wat ik gezegd heb voor plaatjes van di verse firma's, geldt eveneens voor het rui len van postzegels. Is dat nu goed begrepen? Het spreek van zelf, dat ook buitenkin- Heren kunnen en zullen meedoen. Ik wacht af. Jullie schrijft als altijd: Den Redacteur van de Kinderrubriek „Leidsch Courant" Rapenburg, Leiden. En nu nog iets. In langen tijd hebben we geen „Vragen" meer gehad voor „Onze Vragenhus". Er liggen nog een paar antwoorden klaar, die ik de volgende week zal laten plaatsen. Wie wat te vragen heeft: schrijve ge rust. In welkeD geest ik de vragen bedoel, zal jullie duidelijk worden, als ik de volgende week de antwoorden geven zal op de mij gestelde vragen, welke zijn: 1. Zijn de regenwormen ook nuttig? 2. Waarom hecten de kleine, stompe pa- raplutjes tompoesjes? 3. Vertel eens iets uit de Geschiedenis van de Fiets? 4. Waar komt het woord „Bankroet" vandaan? Kijk kinderen, deze vragen zal ik begin nen te beantwoorden. Wie in dezen geest wat te vragen heeft, kan het doen. Wat ik zelf niet weet, zal ik uit boeken weten voor jullie op te sporen, en zoo wordt onze rubriek belangrijk voor kleine kinderen niet alleen, maar ook voor ande ren, die de schooljaren al achter den rug hebben. De Redacteur. DE REUS EN DE HOUTHAKKER. Een sprookje van Oom Wim. I. Daar was eens een reus en die woonde eenzaam en verlaten in een onmetelijk groot bosch En temidden van dat bosch lag de oude, vervallen ruine van een slot, dat voorheen bewoond was geworden door een man, die de eenzaamheid boven, het gewoel van het stadsleven verkoos en.... toen deze stierf eenzaam en verlaten, zoo als bij geleefd had, was het slot een roof nest geworden van roovers, die den streek onveilig maakten en hier veilig hun gesto len goederen begroeven in de diepe kel ders, die zich onder de „burcht" uitstrek ten. En fben ook deze roovers niet meer te rugkwamen en gevallen waren onder de kogels van de soldaten, die uitgezonden waren om ze dood of levend aan het ge recht over te geven, toen lag daar nog een zamer en veria lener te midden van het uit gestrekte woud, bet roofslot met zijn vele schatten en gestolen kostbaarheden. Tot eindelijk een reus en toovenaar het slot ontdekte: or zich vestigde en het be schouwde als zijn eigendom met het bosch erbij. En zoo vinden we den Reus hier terug en zullen do geschiedenis van dezen ster ken en vreemden man leeren kennen. Sedert menschen heugenis had niemand liet bosch doorkruist. Wie er langs kwam, beek er met angstige blikken naar, of er niet hier of daar onraad was; of geen roo- ver of moordenaar plotseling van achter, dio eeuwenoude stemmen te voorschijn -sprong en rnaakte dan vlugge beenen: het hosch stond in slechten reuk. Daar kwam geen kind om boschbessen en wilde aard beien of hazelnoten te zoeken; daar kwam zelfs geen wilddief of strooper om een l aas of konijntje to verschalken, niettegen- staands men wel wist, dat daar de haasjes leefden in volle vrijheid en in een aantal, zooals men zelden te zien zou krijgen. Neen! het hosch scheen als betooverd. Zelfs geen bodelaar of landlooper, kwam hier onder de schaduw dier woudreuzen; onder die eiken en beukon en andere hoo rnen, majestueus van hoogte en omvang, uitrusten of den nacht doorbrengen of zelfs schuilen voor het onweer, dat plotse ling den wandelaar overviel! Geen nood! Het woud werd geschuwd en zoo kwam het, dat geen menschenvoet dezen grond betrad En zoo woonde de reus en toove naar hier te midden van zijn boomen en zijn kruiden ongestoord voort en hij was tevreden met zijn woning en zijn lot.... tot.... maar neen, laat ik eerst vertellen hoe dat slot er uitzag thans en wat er zoo- al voor bijzonders te zien was. Om een slot is een muur, die hier er daar afgebrokkeld en verweerd is. De scher pe punten van de ijzeren pijlers, die jaren misschien eeuwen her, boven den muur waren ingegroefd, zijn verroest en op vele plaatsen verdwenen, zoodat ook de ande ren evengoed konden gemist worden De tuin ligt woest en braak. Het onkruid groeit welig op en geen bloempje valt te bewonderen. Van bloemperken en paden is geen sprake. Alles getuigt van verwaar- loozing en verval. De zware, ijzeren poort alleen, is bestand geweest, tegen den scher pen tand des tijds, die niets gespaard heeft naar het schijnt en verwoesting en vernie ling aangericht heeft, wat eertijds daar lag, in volle kracht en bestand scheen te gen weer en wind en trotseerende tijd en naluurki'achten. En het slot zelf? 1-Iet slot past volkomen in de lijst der omgeving. Vervallen van buiten, en vervallen van binnen. Het is een gebouw dat nog staat, maar dat overal sporen vertoont van verval, die voor ons spreken van vergankelijkheid en verwoesting. Er zijn scheuren en barsten en naden m de muren, waarlangs het klimop zich slingert en waarin het mos zich vasthecht, en voortwoekert. De kozijnen zijn verveloos en vermolmd, alsmede de blinden, die hier en daar aan één haak nog bevestigd hangen maar niet lang meer weerstand zullen bieden en dan met donderend geweld naar beneden zul len tuimelen ora zachtkens aan met de anderen bedolven te worden door blade ren en aarde, waarop na verloop van jaren wesr het onkruid verder zal tieren. De treden en trappen zijn uitgesleten en hier en daar verzakt Van verf is geen spoor meer te bekennen De kamers zijn hol en leeg. Geen schilderijtjes en geen spiegels bedekken de muren en op de mar meren schoorsteenen tikken geen pendu les en slaan de uren van den dag. Neen het allernoodzakelijkste slechts, dat in iedere Woning is te vinden, zien wij in twee kamers neergezet, en alle andere ka mera zijn leeg en onbewoonbaar. Alles is even triest en naar en akelig en vies en goor en vuil en.... een toovenaar alleen kan hier zijn dagen slijten Een gewoon mensch zou vast sterven van heimwee naar een gezellig thtiis' en een omgeving, waar menschen zijn en bloemen: waar vogels fluiten en bet zonnetje schijnt. Zoo zouden wij verlangen naar onze ouders en onze vrienden en naar onze woning, en naar alles wat het ons het leven kan ver- mooien en veraangenamen (Wordt vervolgd). Oom Wim. De Guitenstreken van Han en Kees. V. (Slot). Waarom had Betje ook niet gezegd, dat ze melk op had staan, nu zat zi1' met den rommel. Tot overmaat van ramp hoorde ze opeens achter zich zeggen: „Zoo, keuken- heldin, ben je melksoep aan 't maken?" Daar stonden Han en Kees, hun lachende snuiten glommen van pure pret. „Kom, rnaat, maande Kees, steek je handen uit de mouwen laten wij 't schaap nu eens helpen" en de daad bij het woord voegend greep hij een brandschoone handdoek van 't rek en begon op zijn manier te dweilen. Ban volg-'e zijn voorbeeld. „Jongen, o Kees", gilde Jetty, „hier die doeko mijn mooie.... schoone handdoek:." Maar ze dweilden dapper door. „We moeten ook een3 meehelpen 'k Ben toch nog al handig al zeg ik 't zelf", zei Kees, die aanstalten maakte om zijn z.g. dweil in een waschteil met schoon goed uit te wringen. Pats, een geweldige klap, welke hem terstond naar zijn oor deed grijpen, werd hem toebedeeld Daar stood Betje achter hem, de grove hand gereed tot een herhaling der straf oefening. Maar dat wachtte Kees niet af, met een sprong was hij de keuken uit, de trap op en viel hijgend op zijn bed neer Han had het hazenpad al gekozen, zoo gauw hij Betje gewaar werd en was ook op zijn slaapkamer gevlucht, maar dan onder zijn bed. „Hè, man, is me dat schrikken", zei Han onder het bed vandaan kruipend. „Ja", zuchtte Kees, „wat een kat, die Bet, dat had ik niet van haar gedacht, hoorl" Intusschen bad Bet, die nog inwendig trilde van woede de vuile boel netjes op gedweild en de doeken in heet zeepsop om- gewasscben. „Juffie Jet, 'k kon 't heusch niet la ten hoor. 'k Wier zoo nijdig toen 'k zag hoe die apen u treiterden, 'k kon me han den gewoon niet thuis houden" „'k ben heel blij boor Betje, dat jij die rekels eens gestraft hebt, 'k hoop dat nu de schrik er in zit, zulke plaaggeesten, die klap had eens zoo hard moeten aankomen dan was 't nog beter geweest." Bet glunderde, nu Jetty haar groot gelijk had gegeven had ze ook niets geen spijt ervan. Haar han den jeukten, die kwajongens, graag had ze nog zoo'n paar oorvijgen uitgedeeld 1 En werkelijk zat de schrik er ook in, aan tafel glooide Kees' oor zoo dat Leni vroeg of ze probeeren mocht er een lucifer aan te steken. Dat zou best gaan, dacht ze. Nu worden zijn wangen ook gloeiend rood on Betje die de volle soepterrine naar bin nen droeg, gichelde zachtjes. Kees durfde baar niet aaukijken en Han evenmin. Den anderen dag gingen ze wandelen. Jetty vond het best, dan waren ze uit de baan tenminste. Ze. bleven lang weg, onder het' eten kwamen ze nog niet, de anderen be gonnen vast „aan die kippenkuren storen we ons niet" zei Betje, ze droeg eenvoudig het eten op. Even na het eten kwamen ze binnen met bleeke gezichten en fletse oogen „Wat hebben ze nu weer", dacht bezorgde Jetty. „Jongeheertjes", zei Bet ccrdaat, „we hebben al gegeten en daar jullie te laat bont krijg je ook niets, dan had je maar op tijd thuis moeten komen, hoor." ,,'fe Heb ook niets geen trek", zei Kees en haalde zijn schouders op. Nu kwam oude Bet wat dichterbij, die bleek heid beviel haar toch niet, Han lag ook zoo hangerig op een stoel, wat hadden ze toch? Bet en nu ook Jetty kwamen op ze toe. „O jongetjes", riep Bet opeens en ze rineg haast dubbel van het lachen, „o baasjes, ik ruik tabak, jullie hebt sigaret ten gerookt, ja mijn neus is nog fijn hoor, al word ik oud. Ja nu rook Jetty het ook en Leni Jachtte ze hartelijk uit. „Vooruit naar bed", commandeerde Jet vastbera den. Ze gingen maar wat graag, want o, hun maag en buikje, daar draaide het als of er 100 spinnen door elkaar krielden, o 7L.o naar! In bed werd het een beetje be ter, Jetty die toch weer bezorgd voor de woelwaters was bracht hen warme thee en stopte ze een voor een goed onder. Den an deren dag waren ze weer heelemaal op geknapt maar Betje plaagde ze geducht en Leni ook. Er zat niets anders op dan liet maar geduldig te verdragen. En ze waren ook een beetje benauwd geworden. Er was een brief gekomen van moeder, ze zouden overmorgen terugkomen en ze wa ren o zoo bang dat Jetty of Bet hun hel dendaden aan hot licht zou bveugen. Ze vleiden en smeekten Jetty toch niets van han streken te vertellen en Jetty goed als ze was beloofde 't hen, als ze ook nooit meer zoo iets uithaalden Ook Betje brom de eerst een beetje maar ze zei toch, dat ze de jongeheeren niet voor d'r ouders be schaamd wou maken. En werkelijk toen vader en moeder met oom terugkwamen stonden Han en Kees al twee brave jon gens met de anderen aan bet station en nooit zijn ze te weten gekomen welke gui tenstreken Han en Kees gedurende hun afwezigheid uitgehaald hadden. Ellen Boertée. Prinses Gella. Heel diep, in 'n groot bosch, woonde in een klein hutje, een oude-.vrouw, wil je zeggen Ja, 't was wel een vrouw maar geen gewone, neen, 't was een heks, die daar woonde. Iedereen in de stad, welke dicht bij het bosch lag, kende haar. Ze had ook al zooveel kwaad aan de men schen berokkend En dan waren er nog meer die baar haatten In 't zelfde bosch waar de oude heks woom.e, woonden ook een heeleboel kabouters, en de menschen kenden de kabouters maa^ haatten hen niet: want heel. heel dikwijls hielpen de kleine mannetjes, de groote menschen. Eens werd 't jonge prinsesje vermist Deö avonds was ze gewoon gaan slapen, en den volgenden morgen al, werd ze vermist. Ge kunt we! begrijpen, wie prinses Gella gestolen hnd; niemand anders dan de oude heks. De oude Koning liet onmiddellijk de kabouters roepen, immers, die hadden hem altijd zoo goed geholpen, nu zouden ze 't ook wel doen: „We zullen ons prinsesje verlossen!" riepen alle kabouters, zoodra de koning alles verteld had. Direct gingen ze op weg. De oude heks, die 'n fijne neus had, rook ze al in de verte. „Ha," dacht'zo, „ze komen om 't prin sesje te zoeken, maar ze zullen het niet krijgen. Gauw ging ze een klein kamertje binnen, waar prinses Gella rustig lag te slapen. Zo nam Gella op en droeg 'r naar baar eigen kamertje, waartoe 'n geheime deur toegang gaf. Die deur deed de oude op slot, en trad weer een ander vertrek in. Daar stonden op planken allemaal potten en pannetjes met heel raar goed erin. Als je daarvan wat innam veranderde je in een dier, de naam van dat dier stond in tooverletters op het potje, pannetje of doosje In tooverletters, zeg ik, want dat zijn lang geen gewone letters. Tooverlet ters kon alleen de heks lezen. Het leelijke oude mensch begon tusschen die potten en pannetjes wat te zoeken totdat ze eindelijk op 'n klein doosje stiet. „Daar heb ik 't", zei ze met een valsche lach. In kleine too- verlettertjes stond op het doosje geschre ven: „Om in 'n jong meisje tusschen 7 en 8 jaar te veranderen, of in tooverletters: „ikeraves piakres virpara akoeta komari- toeviusatas". De heks nam wat van het poeder in, en daar stond in haar plaats 'n lief klein meisje. Toch leek ze niet erg veel op 't prinsesje. Aan den achterkant van het hutje ging de oude of Gella No. 2 de deur uit. Ze liep achter 't hutje, ging bij 'n boom staan schreien. Juist ft men de kabouters eraan: „Daar is prinsesje!" riep er een: „Daar zijn de bouters!" riep Gella. No. 2 en deed m ze erg blij was. De kabouters die 't goede prinsesje te hebben, voerden! in triomf mee. De oude koning kon cogen gelooven; maar de koningen „Dat is 't prinsesje niet, dat is niet." „Kom, wees nu wijzer, dat ii mers onze Gella", zei de Koning. De ningin echter bleef volhouden dat 't G niet was. Plotseling ging de deur op« de echte Gella kwam binnen. „Daar Gella"! riep de Koningin, en ze drab aan haar hart. Hoe kwam die hier! de kabouters zagen 'r voor het raara Jt hutje zitten, waren 't hutje binm drongen, hadden de deur stukgeslaga zoo 't prinsesje verlost. Toen Gella No. 2 zag, dat nu alles i haar verloren was sloop ze stil 't p uit, en liep zoo hard ze kon naar 'n t Weer ging ze dezelfde kamer in, als e maar nu nam ze iets uit 'n potje in. D op veranderde ze in 'n valk, en raam van 't kamertje uit. De Konin? bemerkt dat Gella No. 2 gevlucht was, middellijk ging hij 'r met veel soli achterna te paard. Hij zag net dat hutje binnenging, en er even later a! valk weer uitvloog. Een van de soH schoot, en dood viel do heks op den gi 't Hutje werd in brand gestoken en koninklijk gezin leefde nog vele jarei luklcig en tevreden. Jeam (Om van buiten te leeren.) De Regendroppels. Een landman had een akker graan. Zoo tam'lijk lang en breed, Waaraan door hem in elk seizoen, Veel arbeid was besteed. Maar na zijn werk, na al zijn zorg Zag hij met smart en rouw, Dat al zijn koren nederhing, Wijl 't maar niet reg'nen wou. Nu had hij rust noch duur meer tb Maar liep gestaag naar 't land, En zag zijn velden dag op dag, Al dorder en verbrand, Epns, toen hij weer naar boven k« Wanhopig, naar de lucht, Toen waren er twee droppeltjos, Die hoorden 's mans gezucht. „Ik vind het toch zoo naar", zei C Hem daar zoo te zien staan. Ik wou zoo graag wat voor hem doa 'k Ben met zijn smart begaan. Hij ziet er me zoo droevig uit, Hij heeft zooveel verdriet, Want als 't niet regent, is zijn tijd Zijn moeite en al, voor nietl Wat praat je toch." spreekt noiumerl „Je bazelt als een^ kind;" Wat kan jij nietig droppeltje, Prestoeren voor je vrind"? ,,'t Is waar," hernam toen de eerste Ik ben wat nietig, mag. Maar 'k wil voor hem münbest tocht Dat 's alles, wat ik kan. 'k Zal zien, dat 'k hem een heel je tl Ik ga mijn gang, bonjour!" En met valt onze droppel neer Op 't neusbeen van don boer. Wat 's dat, roept nu de landman Een frissche regendrop, Ik heb dan niet vergeefs gewacht, Op 't heerlijk hemelsnp!. En toen de tweede druppel daar Alleen stond zonder vriend, Sprak hij: 'k Breng ook den braven Den troost, dien hij verdient. Nu kwamen er nog raassa's bij, Nieuwsgierig naar de zaak, Die door him vrienden werd heltod In dezen samenspraak. „Wij komen allen" riepen zij, Wij ook, schoon achteraan; En troosten hem en doen nog menl En reg'nen op zijn graan. Vooruit, vooruit! Wie 't eerst er In vlagen aangesneldl" O, God zij dank!", riep nu de boer» „De regen komt op 't veld." Het koren rijpte welig voort, Werd voedsel op het lest. Omdat een enkel droppeltje Gezegd had: ,,'k Doe mijn best. Schrijft werkzaam mensch diep is Deez' gulden regel neer: „Tracht altijd slechts uw best tfl Gods Eng'len doen niet meer." Hendrik van L#' Wafl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 12