■_F3gj5s%aa E&gafgsaM.—u»—
KALENDER DER WEEK I
ff.B. Als niet anders wordt aangege
ven mist in deze week iedere H. Mis Glo
ria en Credo en wordt de gewone Prefa
tie gebeden.
ZONDAG. 15 Febr. Sexagesima,
jfis: Essurge. 2e gebedv. d. H. H.
Faustinas en Jovita Martelaren. 3e A
Cunctis. Credo. Prefatie van de Allerh.
Prieëenheid. Kleur: Paars.
Bij ons heilig doopsel heeft God het
goede zaad van het geloof in ons hart
gezaaid, 't Is opgebloeid, maar eerlijk be
kennen wij, dat het door velerlei en ver
schillende levensomstandigheden (weelde,
levenszorg of ook verkeerde genoegens)
niet die vracht draagt, die kan en moet
verwacht worden. (Evangelie) M. a. w.
wij leven niet altijd nit en door ons ge
loof. Onze zonden indachtig bidden wij
daarom rouwmoedig in den Introïtus: Sta
op, o Heer en help ons (ons heilig geloof
beter te beleven). Een heerlijk voorbeeld
van geloofsleven' is de heilige Apostel
Paulus. Zeer veel heeft hij gedaan en
verduurd voor het geloof. Gedwongen eu
niet tegenzin verhaalt hij daarvan in het
Epistel. Dat moet ons prikkelen tot na
volging en ons aansporen er iets voor over
te hebben om de gevaren en moeilijkhe
den welke den uitbloei van ons geloof
naar buiten en de geloofsbeleving kun
nen belemmeren moedig te weerstaan en
te overwinnen. Daarbij moge God zelf
onze sterke hulp (Graduale, Traclus) de
leeraar der Heidenen (Paulus) onze be
schermer zijn. (Gebed). Met het grootste
vertrouwen op Gods bijstand en genade
offeren wij ons voornemen op om steeds
te bewandelen de paden des Heeren (d.
w. z. de geboden onderhouden is leven
volgens het geloof): God geve ons de vol
harding. (Offertorium) en door de heil
zame offerande der H. Mis moge Hij
I voortdurend onze harten met nieuwen
Dioed bezielen, en versterken (Stilgebed,
Gommunio. Postcommunio).
MAANDAG 16 Febr. Mis v. d vori-
g e n Zond a'g. Exsurge. 2e gebed A
Cunctis. 3e voor de overledenen. (Fide-
lium): Zie in het Misboek de eerste Mi3
van de overledenen) 4e naar keuze v. d.
priester. Kleur: Paars.
N.B. Op de dagen in de week, waarop
'de Mis v. d. vorigen 'Zondag wordt gele-
1 zen, valt de Tractus weg.
DINSDAG 17 Febr. Mis als giste-
1 ren, maar het gebed Fidelium valt weg
WOENSDAG 18 Febr. Mis v. d. H.
Simeon, Bisschop en Martelaar. Sta
tuit, 2e en 3e gebed als gisteren. Kleur:
2 Rood.
Op 120-jarigen leeftijd is de H. Simeon,
opvolger v. d. H. Jacobus als Bisschop
ven Jeruzalem, gekruisigd,
j Tot groote verwondering der omstan
ders verdroeg bij ondanks zijn zeer boo-
H gen ouderdom de bittere smarten van bet
kruis moedig en standvastig.
DONDERDAG 19 Febr. M i s v. d. v o-
I r i g o n Zondag. Exsurge. 2e gebed A
Cunctis. 3e naar keuze v. d. priester.
Kleur: Paars.
VRIJDAG 20 Febr. Mis als gis.te-
ili I o n.
ZATERDAG 21 Febr. Mis v. d. H.
Maagd Maria op een Zaterdag, Salve.
i< 2e gebed v. d. H. Geest. 3e voor de kerk.
3I 4e voor den Paus. Pref. v. d. Allerh.
Maagd. (Invullen: En U om de vereering).
1 Kleur: Wit.
Gelukkig zijt Gij, o Maria en allen lof
óverwaardig. Want uit U is opgegaan de
Zon der Gerechtigheid, Christus onze
D God. (Offertorium).
ALB. M. KOK,
lisse. Pr.
De winkelier wierp een schuinen blik op
hef instrument en redeneerde: lo. dat hij
zich belachelijk maakte, als die toestand
zoo nog lang duurde; 2o. dat het meer dan
tijd was, om naar bed te gaan;. 3o. dat de
viool toch altijd meer dan zes stuivers
waard was, bij geval de Italiaan niet te
rug kwam. Daarom zei hij:
„Jongen, ik heb een goed hart en mede-
J lijden met je; neem het vleesc'h maar mee,
ji ongelukkigen moet men helpen! Maar de
viool boud ik hier."
fiDe muzikant sprong op en was in een
wip de deur uit. Mijnheer Delorme legde
het instrument op een boek der toonbank,
sloot den winkel en sliep weldra den slaap
des rechtvaardigen.
Den volgenden morgen tegen een uur of
- tien zag de slager een sierlijk gekl'eede.n
heer zijn winkel binnentreden; zij booge
zijden hoed en zijn verlakte schoenen blon
ken en glommen, dat het een lust was.
Het knoopsgat van zijn gekleede jas was
versierd met een rozet vaii verschillende
kleuren; in 't kort de vreemdeling had
alle uiterlijke hoedanigheden, die aan
Menschen als Delorme een diepen eerbied
en onderdanigheid afdwingen.
„Wat is er van mijnheer .zijn dienst?"
vroeg de slager, na een diepe buiging, aan
zijn voornamen klant.
„Een pot getruffeerde ganzenlever," ant
woordde deze met een sterk Hatiaansch
accent.
„Zeker, mijnbeer. Waar moet het be
zorgd worden? Dan heb ik nog heerlijke
ham, hazepastij, cervelaat
Do vreemdeling luisterde niet naar dio
opsomming, maar keek onverschillig rond.
Eensklaps bad hij iets bemerkt. „O," zei
hij, „is n een muzikale winkelier?" En
met den nauwsluitend gehandsclioenden
wijsvinger wees bij op de viool van den
Bemontees, die nog altijd op de toonbank
lag
„Neen, neen," riep Delorme, ,i,k doe aan
aGn Plnz'ek; dat ding is van iemand, dien
'k gisterenavond uil den brand geholpen
neb."
.>,Zoo, zoo. Mag ik dat instrument eens
tien?"
••Met plezier."
Nauwelijks had de klant de viool in
landen of hij scheen aan een hevige ont
roer ng fer prooiHm keerde m draaide
het instrument, stemde hot, hield hét vlak
onder zijn neus, als wilde hij het besnuf
felen of in het bout een onmerkbaar teekon
zien: zijn oogen flikkerden en zijn vingers
beefden.
„Zou ie me die viool willen verkoopen?"
vroeg hij.
„Verkoopen? Heel graag, mijnheer,
maar ik kan niet. Ze is n'et van m:j."
„Dat spïit- me, dat spijt me erg, ik zou
er een goeden prijs voor betaald hebben.".
„Konmaan dan!"
„Zeker, 't Is een zeer oude viool en van
groote waarde. Ik boud n'et van loven en
bieden en zeg u rpndwég wat ik'er voor
geef: vijfhonderd franks."
„Vijfhonderd franks?" De'orme kreeg
een kleur, maar spoedig had de slimmerik
begrepen, dat er een mcoi zaakje van te
maken was.
„Mijnheer", hernam hij, „ik w:l u graag
een p'ezmr doen en daarom zal ik don
eigenaar der viool trachten over fe hal^n.
om ze u af te staan. Maar 't z^l moeite
kosten, dat weet ik zeker, en als ik er in
slaag
„Ik begrijp u, vriend. Dan zal ik u een
flink commissieloon uitbetalen. Hier is
nrjn adres. G'j behoeft het instrument
'maar te bezorgen aan het Magnific Hotel
en »k zal u aanstonds het geld geven
Op hot geglaceerde kaartie, dat de
vreemde1 ing hem.met koninkMjlc gebaar
overreikte, las do slager: ..Graaf Lapir.s-
quhri. Gezantschapssecretaris
Met zijn witte muts in de hand deed hij
zijn bezoeker uitpe.e.id'* lot aan do deur
en hoog Ir'jna tot den grond.
Een, twee uren g'ngeu voorbij en de
Piëmontees kwam maar n;et opdacen. De
winkelier kookte van ongeduld. A's hij*
eens weg bleef? Einlelijk kwam de kle'ne
binnen. „Zoo, ben je daar?" riep de sla
ger gejaagd.
„Ja, mijnheer, hier zijn de zes stuivers,
en ik kom mijn viool terughalen."
„Je hebt er wel haast bij. om die lee-
lijkc ranime'kas't j^rug te balen."
„Maar mijnheer
„Nu, ik wil je geen verdriet aandoen,
integendeel. Je bent een aardig ventje, en
daar je arm bent, zal ik je een mooi voor
stel doen. Verkoop mij je rammelkast, ik
geef er vijf franks voor; wat zeg je nu,
vijf franks, is dat geen mooi bod?"
„Neen, mijnheer."
„Wat? Niet? en je krijgt nog een lek
kere dikke cervclaatworst op den koop
toe"
..Dank u. mijnheer."
"De goede s'ager stond verstomd: or> zoo
veel tegenstand had hij niet. gerekend.
Hij verdubbelde zijn aanbod, deed er ver
volgens nog vijf franks bij, toen nog vnf,
maar het Piëmontees je bleef weigeren. De
winkelier ljegreep er niets van: maar daar
hij voor den edelen graaf Lap'nsquini tot
vijfhonderd franks mocht bieden, had hij
nog de ruimte voor zich hij klom tot
honderd franks.
Nu werd het den knaap te machtig.
„Luister eens, mijnheer," „ik weet niet.
wat u met fnijn viool doen wil, maar als
u er op staat, zal ik grootvader gaan rne
pen en kan u het met hem afmaken."
„Haal den drommel voor mijn part,
maar laat er ons een eind aan maken."
De kleine liep weg. Drie kwart1'er lang
liep de eerlijke koopman zijn winkel op
en neer, berekenende, wat hij aan dat
zaakje verdienen zou. Einde'ijk kwam het
ventje terug, gevolgd door een ouden man
met sneouwwitten haard; de oude zag er
allesbehalve voornaam uit, maai- hij had
een hoofd als een aartsvader of profeet en
poseerde ongetwijfeld voor Mozes in de
atebers der Parijsche schilders.
Tijdens de onderhandelingen vertelde de
grijsaard op treffenden toon:
„Die viool is sinds onheugelijke tijden
in de familie; ze gaat steeds van vador op
zoon over en 't is een instrument van
groote waarde, zooals er tegenwoordig niet
meer gemaakt worden. Toch zou hij ze wel
willen verkoopen, als er een goed bod
voor gedaan werd, want zie je, mijnheer,
er is zoo we'nig verdienste tegenwoordig."
Na lang loven en Ir'eden werd Delorme
het eens voor 200 frs. Als voorzichtig
man liet. de slager den grijsaard een pa
pier teekenen en telde vervolgens op de
toonbank tien stukken van twintig frank
neer, die de oude haastig in den zak stak.
en daarna werden Je grijsaard en het kind
onder complimenten aan de denr gezet.
eü winkelier liet voor een oogenhlilc den
wnkel onder de hoede van zijn trouwen
bediende, en met het instrument van groo
te waarde onder den arm vloog hij naar
het Magnific Hotel.
Het hoeft niet wijd en breed te worden
uitgelegd, dat graaf Lapinsquini daar
heelemaal onbekend was; nooit van zijn
leven beeft Delorme den ede'man. den
kieinen muzikant en den grijsaard mot
den sneeuwwitten haard teruggezien. Voor
de viool kreeg hij van een uitdrager een
daalder. Hij kon het maar niet verkrop
pen, dat bij aldus door een paar gauwdie
ven was beetgenomen en nog Tang nader
hand kon zijn knecht hem booren zuch
ten:
„Wat zijn er toch slechte menschen in
do wereld."
DE KLOK.
De kleine parochie van Landi-FIeuri
bad een oude klok en een oude pa-stooi*.
De klok was zoo verweerd, dat liaar
geluid geleek op bet geli.spcl van een oude
vrouw, die men ongaarne hoont. Zij bracht
de landbouwers en herders, die in do veil
den verspreid waren, altijd in een droe
vige stemming.
Pastoor Corentm was voor 75 jaar nog
een kras man. Hij had een kinderlijk
uiterlijk; het gelaat, omlijst door witte
lokken, telde slechts weinige rimpels en
had een zacht rose tint.
Hij was bemind bij de parochianen om
zijn goed humeur en groote -liefdadigheid.
Toen het tijdstip naderde, waarop pas
toor Coreniin zijn 50-jarig priesterschap
zou herdenken, besloten de parochianen
hem bij die gelegenheid een kostbaar
cadeau aan te bieden.
In het geheim hielden de drie kosters
een inzameling bij de dorpelnigon en toen
ze honderd daalders bij elkaar hadden,
brachten z>e hot geld bij den pastoor en
verzochten hem daarvoor zelf in de stad
een nieuwe klok te gaan koopen.
M'jn kinderen, sprak de pastoor,
mijn l:eve kinderen,.... bet is de goede
God. die om zoo te zeggen op de
een of andere manier
De ontroering belette hem verder te
spreken. En heel zacht prevelde hij:
Nunc dunittis servum tuum, Domine
secundum verbum tuurn in pace.
Reeds den volgenden ochtend ging de
pastoor op weg naai* de stad om een lclok
te koopen. Hij moest twee mijl te voet
afleggen tot aan Rosy les Roses, waar de
dil'gence stopte, diei naar het stadje Bont
d'Archevêque, de hoofdplaats van de pro
vincie leidde.
Het was prachtig weer. De zon koes
terde de hoornen, in wier lakken de vogels
kweelden en floten.
En de oude pastoor, die in zijn ver
beelding reeds de heldere klokketoonen
hoorde, liep luchtig over den weg. God
lovend, als de H. Franciscus, voor de
heerlijkheden der schepping.
Toen hij Rosy les Rosas naderde, zag
hij aan den kant van den weg een kwak-
zalverskar. Niet ver van dit vehikel lag
een oud paard, de magere poofen uit
gestrekt, met knokige beenderen, die door
bet vel sitaken, een grooten kop met sta
rende witte oogen, terwijl het bloed uit
de neusgaten vloeide. Een oude man en
een oude vrouw in veelkleurige lompen
gekleed zalen aan den kant van de sloot
te schreien over het dood© paard.
Een meisje van 15 jaar sprong bij de
naderingvan den pastoor op, liep op
hem toe en zei de:
Heb medelijden mot ons, meneer
pastoor, heb medelijden!
De tegelijk rauwe en zachte stem van
het kind gaf aan die bede een soort van
zangeri-go loon. Het meisje, wier huid
de kleur had van pas gelooid leer, droeg
niets dan een smerig hemdje en vuilen
rok, maar had groote zwarte, fluweel
achtige oogen en lippen als rijpe kersen;
de gele armen waren getatoueerd ~t
blauwe bloemen en een leeren band hield
het zwarte haar, dat aan beide kanten
het gezicht omlijstte, als een Egyptisch
beeld, te zamen. De pastoor, die stil was
blijven staan, haalde zijn portemonnaie
te voorschijn en nam er een stuk van tweo
sous uit. Maar toen hij in de oogen van
het kind keek, begon hij het te onder
vragen.
Mijn broer, zei ze, zit in de gevan
genis, oirdat men zegt, dat hij een kip
gestolen beeft. Van hem moesten we leven.
We hebben in twee dagen niets gegeten.
De pastoor stopte de twee sous weer in
zijn beurs en nam er een zilverstuk uit.
Ik, vervolgde zij, ik moet jongleeren
en moeder legt de kaart. Maar men wil
ons niet langer in de steden en dorpen
toelaten, omdat we te smerig zijn. En nu
is ons paard dood. Wat moeten we be
ginnen?
Maar, vroeg de pastoor, kunt ge op
het land geen werk zoeken?
De menschen zijn bang voor ons
en gooien ons met steenen. En dan, we
hebben geen werken geleerd en zouden
het niet kunnen. Als we een paard had
den en een beetje geld om ons te kleeden
konden we van ons beroep nog wel leven.
Maar thans blijft ons niets dan de dood.
De pastoor stopte ook het zilverstuk
weer in zijn beurs en vroeg:
Benr'nt gij den goeden God?
Ik zal van Hem houden, als Hij ons
te hulp komt, zei bert kind.
De pastoor voelde naar zijn gordel,
waaraan do zak mot de honderd daalders
hing. Do kleine bedelares volgde met de
grooto zwarte oogen al de bewegingen
van den priester, die vroeg:
Zijt ge verstandig?
Verstandig? vroeg de zigeunerin ver
wonderd, want ze begreep hem niet.
Zeg dan: Mijn God, ik bemin U!
Het kind zweeg, met tranen in de oogen.
De pastoor had den knoop van do
soutane flosgemaakt en haalde er den
grooto zak met geld uit rte voorschijn.
Met een aapachtige beweging greep de
zigeunerin den zak.
Meneer pastoor, ik houd van u.
En zo liep naar de tweo oudjes, die
altijd nog maar doorschreiden over het
oude, doodo paard.
De pastoor zette de reis naar Rosy les
Roses voort, overpeinzend de groote el
lende, die God over vele zijner schepselen
liet komen en Hem smeekend die kleine
Bohemienno, die blijkbaar geen godsdienst
bad en misschien het H. Doopsel ont
vangen had, te verlichten.
Eensklaps herinnerde bij zich, dat de
reis naar Pont l'Archevêque nu nutteloos
was. Immers bet geld voor de klok was
er niet meer.
En hij keerde op zijn schreden terug.
Eigenlijk kon de pastoor niet begrijpen,
hoe liij aan een onbekende bedelares,
aan een zigeunerin, zulk een enorme som
gelds, die hem eigenlijk niet eens toebe
hoorde, had kunnen geven.
Hij verhaastte zijn schreden, in de hoop
de zigeunerin nog terug te vinden. Maar
bij vond niets dan het doode paard en
de gebroken kar.
De pastoor overwoog wat te doen. Hij
had zonder twijfel grootelijks gezondigd
en misbruik gemaakt van het vertrouwen
der parochianen.
En mot schrik dacht bij aan de ge
volgen van zijn daad. Hoe die verbergen?
Hoe goed maken? Waar de nieuwe hon
derd daalders vandaan halen? En dan
nog wat aan ben te zeggen die hem er
naar vroegen? Wat voor een verklaring
voor zinj gedrag te vinden?
Aan den hemel kwamen wolken op
zetten. Het groen dgr hoornen verdon
kerde: de vogels zwegen. Groote druppels
begonnen te vallen. Pastoor Corentin over
peinsde de somberheid der natuur.
En hij kon de pastorie binnentreden
zonder gezien le worden.
1 Bent u daar reeds, meneer pastoor?
Bent u dan niet naar Pofiit l'Arckeveque
geweest? vroeg de dienstmeid, de oude 1
Scholastica.
De pastoor verzon een leugentje.
Ik heb de diligenoe te Rosy les Roses
gemist. Ik zal er op oeen anderen dag
naar toe gaan. Maar luister eens, zeg aan
niemand, dat ik al terug ben.
Den volgenden ochtend, direct na de
H. Mis. sloot hij zich op en durfde niet
meer voor voor drt*» dag te komen.
Maar den volgenden dag kwam men
hem halen om het H. Oliesel naar een
zieke te Glos Moussu te brengen.
Meneer pastoor is nog niet terug, zei
Scholastica.
Scholastica vergist znch, hier ben ik
zei de pastoor.
Toen hij van Glos Moussu terugkwam,
ontmoette hij een der parochianen.
Wel, meneer pastoor, heht ge een
pleizierige reis gehad?
En de pastoor nam zijn toevlucht tot een
tweede leugen.
Uitstekend, vriend, uitstekend!
En de klok?
De pastoor wist geen raad. Wat nu?
Prachtig. Men zou zeggen, dat ze
van zuiver zilver was. En een heldere
toon. En de naklank!
En wanneer krijgen we haar nu?
Weldra, kind, weldra. Maar eerst
moert er nog haar doopnaam ingegraveerd
worden en dan de naam van haar peet
oom en peettante en e enige teksten uit
de H. Schrift. Dart vordert tijd, begrijp ie.
Scholastica, zei de pastoor, toen hij
thuis kwam, als we de fauteuils, de kast
en pendule verkochten, zouden we dan
honderd daalders hij elkaar krijgen?
Nog geen dine frank, meneer pas
toor. Wanrt met allen eerbied uw getieeie
meubilair is nog geen vier sous waard.
Scholastica, ik eet geen vleesch meer.
Het bekomt me niet goed.
Meneer pastoor, antwoordde de oude
dienstbode, dart alles is niet natuurlijk en
ik ben er zeker van, dat u iets op het
hart beeft. Al van af den dag, dat u naar
Pont l'Archevêque vertrokken zijrt. Wart
is er toch gebeurd?
Ze deed zooveel vragen, dat de pastoor
haar ten slotte alles vertelde.
O, zei ze, dart verwondert me niets,
Ge hebt u door uw goed hart laten mis
leiden. Maar, maak u maar niet bezorgd,
meneer pastoor. Ik neem de zaak op mij
en ik zal wel wat vertellen, totdat u de
honderd daalders weer bij elkaar hebt.
En zoo verzon Scholastica verhaaltjes,
welke zq aan ieder, die het maar hooien
wilde, vertelde.
Men had de klok bij bet opladen
laten vallen en moest dus opnieuw ge
goten worden. Toen ze weer klaar was,
bad meneer pastoor het denkbeeld gekre
gen haar naar Rome te zenden om door
Z. H. den Paus gezegend te worden en
dat was een lange reis.
De pastoor licit haar praten, maar werd
met den dag ongelukkiger.
Want behalve dat hij zich zijn eigen
leugens verweet, voelde hij zich ook ver
antwoordelijk voor die van Scholastica
en dart gevoegd bij bet gebruik, dat bij
van. bet geld der parochianen maakte,
deed hem angstig worden. Hij leed er
onder en langzamerhand verving een
akelige bleekheid de roede kleur van de
thans vermagerde wangen.
De voor het gouden feest van den pas
toor bepaalde dag en voor de inwijding
van de nieuwe klok was reeds lang voor
bij. En de dorpelingen van Landi-FIeuri
verwonderden zich daarover. Er begonnen
geruchten in omloop te raken.
Een partij stelde zich tegen den waar
dige» herder. Wanneer hij op straat liep,
waren er die de petten ophielden en dik
wijls hoorde hij in het voorbijgaan een
afkeurend gemompel.
De arme, goede herder ging gebukt
onder dat alles, overzag de zwaarte van
zijn fout. Het deed hem smartelijk aan
en toch. hij kon er niets aan doen, het
geld wilde maar niet. komen.
Hij voelde zeer goed, dal hij deze on
voorzichtige aabnoes, ondanks zichzelf
gegeven had, ja, dat hij er niet over be
schikken mocht. En hij troostte zich dan
wol met de gedachte, dart die liefdadigheid
voor de onwetende ziel van het zigeuner
kind weldadig kon geweest zijn, misschien
de oorzaak van den eersten stap tot God.
En altijd weer zag hij die groorte, zachte
zwarte oogen vol tranen van het kleine
zigeunerkind.
De angst van het geweten werd ten
slotte ondragelijk. Toen besloot hij op
een goeien dag. na langen tijd gebeden te
hebben, zich van dien smet le zuiveren,
door openlijk dee toedracht dor zaak aan
de parochianen bekend te maken.
Hiij beklom den volgenden Zondag na
liet Evangelie den preekstoel en met een
flink gelaat en een nog schooner glans
in de oogen dan de martelaren in do arena
begon hij:
Dieve broeders en vrienden, lieve
kindoren, ik moet u een bekentenis doen..
Plotseling golfden de heldere, week©
en zilveren lonen van een klok door bet
kerkgebouw. Alle hoofden wendden zich
om en een huivering van eerbied ginf door
de gelederen:
De nieuwe klok! De nieuwe klok!
Was het een wonder? Had God de
nieuwe klok door do engelen larten bren
gen om de eer* van zijn dienaar te redden?
Of was Scholastica misschien de zorg
van li aar ouden meester gaan raededeefen
aan diie tweo Amerikaanse!)e dames. Suz-
zie en Betania Percival, die op zulk een
mooi kasteel woonden, drie uur afstand
van Landi-FIeuri? En hadden z!ij mis
schien aan den ouden pastoor Corentin
deze verrassing bereid?
Hoe liet zij, de inwoners van Landli-
Fleuri kwamen nooit le weten, welke be
kentenis pastoor Corentin hun wilde doen
(Centr.)
EEN ZONDERLING AVONTUUR
Zeer vele personen hebben den beroem
den dokter Burton gekend en bobben hem
de volgende anecdote hooren vertellen
Op zekeren dag kreeg hij, met het doel
om studies in de anatomie te doen, de
lijken van twee boosdoeners, die zoo pas
waren opgehangen Daar hij den sleutel
van de ontleedkamer niet kon vinden, be
val hij, dat men def beide lichamen in bet
vertrek zou leggen, dat aan zijn kamer
grensde.
Des avonds las en schreef de dokter tot
over middernacht De pendule sloeg half
een^ toen eensklaps een gedruisch ge
hoord werd in het vertrek, waar de twee
lijken der misdadigers lagen. Dokter Bur
ton stond aanstonds op, om zich reken
schap te geven van dit onverwachte ge
druisch.
Hoe groot was zijn verwondering en
zijn schrik?
De zak, waarin de lichamen der misda
digers waren gedaan^ was opengescheurd
en een der opgehangenen zat in een hoek
van het vertrek
De arme dokter bleef voor deze buiten
gewone verschijning in het eerst als aan
den grond genageld staan. Zijn schrik
nam nog toe, toen hij er aan dacht, zich
te verwijderpn, en zag, dat de oogen van
het lijk elk zijner bewegingen volgden
Het spook stond op en vergezelde den
dokter. Deze, meer dood dan levend, voel
de zijn krachten hem verlaten; zijn be
vende hand liet de kaars op den grond
vallen en nu stond hij in het duister.
Taslendo bereikte hij echter zijn kamer
en wierp zich op zijn bed.
Het spook naderde en greep de voeten,
van den ongelukkigen dokter vast die in
zijn wanhopigen angst uitriep: „Wie gij
ook zijt, ik bezweer u, raak mij niet aan."
Het spook trad ©enige schreden achter
uit en fluisterde:
„Medelijden, beulMedelijden voor
mij
Thans begon do goede dokter het geval
te begrijpen en langzamerhand kreeg hij
zijn koelbloedigheid terug
„Ik ben de beul niet", zei hij tot den
misdadiger, „ik ben dokter Burton en gij
bevindt u in mijn huis."
Toen hij <lit gezegd had, wildo hij de
leden van zijn gezin te hulp roepen
„Wilt gij dan met allo geweld mijn
dood?" riep de ongelukkige op wanhopi
gen toon uit „Indien ik ontdekt word,
zal men mij voor de tweede maal naar
het schavot brengen. In naam der men-
schelijklieid, verberg mij; red mij van den
dood!"
Ontroerd maakte de dokter lichi Hij
gaf den vreemden bezoeker een oude ka
merjas en verschafte hem versterkend
voedsel Daarna vroeg hij naar do mis
daad, die den ongelukkige naar de galg
gevoeid had
Men bad hem ter dood veroordeeld we
gens hoogverraad
Hoe hem le redden?.... Hem bier hou
den, hem wegsturen stond gelijk hem aan
een zekeren dood bloot te stollen Er
bleef slechts één middel over om hem te
redden: hem ver in het open veld voeren.
De medelijdende dokter zocht in zijn.
garde-robe eenige oude kleercn en deed
die den ongelukkige aantrekken. Bij het
aanbreken van den morgen verliet hij do
stad, vergezeld door zijn beschermeling.
Eenmaal buiten gevaar wierp de misda
diger zich voor de voeten van zijn bevrij
der en bedankte hem hartroerend
De dokter had een beurs met geld mee
genomen die hij aan den vluchteling gaf
Deze verwijderdo zich, terwijl bij vurige
gebeden ten hemel richtte voor hot geluk
van zijn weldoener
Twaalf jaar zjiu sedert deze gebeurte
nis voorbijgegaan Do dokter bevindt zich
voor eenige dagen te Amsterdam.
Op een namiddag wandelde hij over oen
der heerlijke grachten en sloeg het drukke
gewoel om zich heen gade. De kleine boo
ten, beladen met allerlei koopwaren, gle
den over bet water.
De zon verguldde de oude stad en
schoot baar mooie stralen in het heldere
water.
Eensklaps trad een elegant geklede
heer, dien men den dokter haxl aangewe
zen als een der aanzienlijkste en rijks! e
kooplieden der stad, op hem too en zei
hem
,Heb ik niet de eer met dokter Burton
te spreken?"
„Ja", antwoordde deze verwonderd
„Zoudt u mij het genoegen wlilcn doen,
bij mij te komen dineeren ^en don avond
door te brengen?"
De dokter was zeer verbaasd over deze
uitnoodiging maar durfde ze toch niet af
slaan.
Toen bij bij den koopman kwam, werd
bij in ©en prachtige zaal gelaten, waar
een Iiovo jonge vrouw en tweo aardige
kinderen hem op hartelijke wijze welkom
heetten.
Deze ontvangst van vreemden verbaas
de hem zeer.
Na don maaltijd nam do koopman dr.
Burton mee naar zijn kantoor. Daar groep
hij de hand van den dokter en ze met
eerbiedige tecdcrhoid drukkend, zei hij
Herinnert gij u mij niet meer?"
„Neen in bet. geheel niet."
„Maar ik herinner mij u zeer goed
Nooit zullen uw trekken uit mijn geheu
gen gewischt worden. Aan u bob ik bet
leven te danken. Zijt gij den armen man
vergeten, die werd opgehangen onder de
beschuldiging, samengezworen te hebben
tegen het leven des konings. in één
woord, wegens hoogverraad?
„Na u te hebben verlaten heb ik mij
naar Holland begeven. Daar ik een goede
hand had en vol ijver was, kreeg ik spoe
dig een goede betrekking op liet kantoor
van een koopman. Door mijn eerlijkheid,
ijver en nauwgezetheid won ik bet ver
trouwen van mijn chef en do genegenheid
zijner dochter. Toen hij zich uit zijn za
ken terugtrok, volgde ik hem op en werd
zijn schoonzoon Maar aan u. dokter, heb
ik het geluk te danken, dat ik thans ge
niet
„Edelmoedige man, beschouw in do toe
komst mijn huis, mijn fortuin en mij zelf
als u toebehoorend."