•^irg van 'den oude fc voorkomen vroeg de
honing:
„Eu wat doel pc nu met dat geld?"
„Twintig naai ik er in mijn jas en met
J.e andere tractéor ik mijn kameraden."
.Nu, dat is good van je, dat je ook aan
ia manschappen denkt", zei de koning en
""er wij derde zieh lachend met den gene
raal.
Slagvaardig.
Zeker advocaat had zijn jeugdige cliënt
gelast, telkens wanneer hij met zijn hand
op den lessenaar zou slaan, in luid ge
ween uil le harsten. Ongelukkigerwijze
sloeg hij in het vuur zijner verdediging
ü>lj een zeer geestige woordspeling op den
lessenaar. Terwijl de rechters nauwelijks
hunnen ernst konden bewaren, barstte de
beschuldigde in luid snikken uit.
„Wat .scheelt je?" vroeg de president.
„Wel, hij zei dat ik gedurig moest hui
len als hij op de tafel sloeg!"
Hot publiek schaterde liet uit van
lachen, doch de bekwame verdediger liet
rich niet uit het veld slaan. Onmiddellijk
wondde hij zich lot de rechters cn zeide:
..Welnu, EdelAchlhare boeren, vergun
mij u le vragen hoe gij zulke onschuld en
eenvoud in verhand zoudt kunnen brengen
met het aan beklaagde ten laste gelegde
?oit. Ik wacht dan ook met het volste ver
trouwen uw vrijsprekend vonnis af!"
Dat kan niet gebeuren.
Patt was. een Ier. Een raar man was hij
ook en opzichter van een steengroef was
zijn ambacht.
Zekeren dag kwam Patt naar de grens
ani-t 'n vaatje buskruit. Hij zette zijn vaat
je buskruit neer en ging er op zitten. Toen
•haalde Pa It zijn pij^ uit, sloeg liet vuur
en pafte, dat do rook hem rond de oor en
walmde. Daar komt een ingenieur aan-s
stormen en brult reeds van verre:
Patt, Patt, wees toch voorzichtig!
Voorzichtig, waarmee? vroeg Patt.
Wel ezel-, gij zit daar le rooken op 'het
buskruitvaalje.
Nu, zei Patt weer, wat zou dat?
Wat dat zou? Wat dat zou? Weet gij
dan niet, dat pas vier maanden geleden
twaalf -stommeriken van uw soort in de
lucht gevlogen- zijn?*
Wel, zei Patt. terwijl hij een fermen
trek aan zijn pijp deed, dat kan immers
nu toch niet gebeuren.
En waarom niet?
-Omdat, zei Paft, wij hier maar met
ons tweoen zijn.
Een model-verslaggever
De uil gever van een Londensch blad,
vernemende dat er in een kleine Iorsche
stad on.gereldheden hadden plaats "gehad,
'telegrafeerde aan zijn correspondent daar
ter plaatse de opdracht een verslag tc sei
nen.
De correspondent seinde terug: ,,Gcen
ongeregeldheden plaats gehad; zal ervoor
zorgen dal ze vanmiddag uitbreken."
Lang middagmaal
Klaassen (die voor het eerat in een stad
komt)! Kijk eens Dricssen, hier staat, dat
men van 4 tot aelil uur kan dineeren voor
f 1.—
Dricssen: Ja, man. dit is goedkoop vier
uur lang eden van écn gulden dat moesten
wij maar eens pro-heer en!
Verkeerd opgevat.
Een oude dame zit in oen coupé van een
^spoorwagon, waar gerookt wordt. Zij
steekt het hoofd naar hui ten en roept:
„Conducteur, is het geoorloofd in deze
coupé te rooken?"
.,Als de heeren. die bij u zitten, er
niets op tegen hebben, ga dan uw gang
maar!" antwoordt dc aangesprokene.
v k k. i Raak.
Een dikke heerenhoer onlmöeïle op een
veetentoonstelling den schoolmeester van
zijn dorp.
Hij meende eens erg aardig te zijn en
riep den onderwijzer der jeugd doe: „Wat
doe jij op de tentoonstelling? Een csliool-
vos heeft toch geen verstand van rund
vee!"
Ik liacl gehoord, zei de onderwijzer,
dat er hier ook ossen zonder horens te
zien waren, en daarvan heb ik mij nu
"eens goed oventuigd.
Nooit goed.
Rechter. Gij wordt beschuldigd uil de
gevangenis te zijn ontvlucht.
Dief. 't Gaat moeilijk het den heeren
rechters naar den zin to maken. Breek
ik in, dan werpt men mij in de -gevange
nis; broek ik er uit, dan krijg ik ook sdraf.
Galant.
Dame (tot een heer die in een wagon
een sigaar opsteekt) Ik kan het rooken niet
verdragen, mijnheer.
Heer. Dan moet u 't ook nooit doen;
dame.
Van beialen gesproken.
Een boerin komt aan het postkantoor,
vraagt een briefkaart, gaal dadelijk naar
de lessenaar on T>egint te schrijven.
„Ho, hcri" roept de beamblq, „je
moet de kaart eerst betalen."
„Waarom?" zegt de vrouw. ..je krijgt
ze immers dadelijk terug."
Op school.
Onderwijzer. Wait is het meervoud van
eendracht?
Scholier. Tweedracht, meneer!
Versproken.
Student tot zijne nieuwe huisjuffrouw.
Bij mijne eerste hospita heb ik meer dan
itwee jaren gewoond en ik geloof wel. dat
ik er nog zou wonen als ik de huishuur
maar betaald had!
Wijze 'raatf.- •«-.
Conducteur: „U doet beter als u niet
uw hoofd uit" 't raampje steekt."
Passagier: ..Ik zal uifc 'fc raam kijken
als ik daar zin in heb."
Conducteur: ..Kijk dan! Maar als u 't
ijzerwerk van de brug 'beschadigt raoet
u 't betalen."
Een ontevredene.
Heer. Nu zal Je toch wel tevreden zijn!
Zoo'n rijke aardappelenoogst en lieole-
maal geon ziekte er onder: alles puike kwa
liteit!
Boer. Ja. maar nouw hebben we ook
beelemaal geen slechte voor de varkens.
Bij een pantomine.
Een heer, stokdoof, kwam eens in een
schouwburg waar een pantomime werd
gegeven. Nadat hij een poos In zijn stoel
had g-ezelen met zijn hand aan 't oor bij
wijze van een hoorn, maar er nog altijd
niet in slaagdo een klank op te vangen,
riep hij eensklaps: „Wat harder, asjeblieft
geen mensch kan er een woord van ver
staan!
In de restauratie.
Gast. Ik geloof niet, dat die biefstuk erg
friseh i-s, kelluer.
Kellner. Daarom heb u ook zoo'n groo-
len.
Kindermond.
Vader (zijn vierjarig zoontje felicitee-
rende) Nu, Frans, ik feliciteer je met je
verjaardag.
Frans. Dank u, pa.... hebt u ook een
versje geleerd?
Doe geen moeite.
,.Zeg eens ventje, je mag je moeder wel
eens zeggen, dat je can gat in je kous
hebt."
„Dat heb ik gezegd, maar ze zegt: ..laat
maar zitten, een gat houdt het langer uifc
dan een stopsel, dat gaat toch weer ka
pot."
De beleefdheid eïschte 't -
Neefje: ..Dank u vriendelijk va
cadeautje."
Tante: „Dat is een kleinigheid, i
•danken-hoor!"
Neefje: „Ik vond 'fc ook niet de
waard, maar moeder zei, dat ik
moest doen."
Een spaarzaam huisvrouw.
Och buurvrouw, leen me ?e
je parapiuie.
En je hebt er zelf een
Ja: maar die is nog fonkelnieuw
Zeker teeken.
Jongen, wat een mooi portret
vrouw."
-Ja, een moment-opname."
„Waar zie je dat aan?"
„Omdat zij haar mond dicht heeft]
Jagerlatijn.
„Ik heb een vriend, die is zoo'n
tochtelijk jager, dat hij getrouwd n II
een vrouw met een liazelip."
Dat had ze toch niet bedoeld
Zenuwachtige passagierc: ..Wat i
deen, als do boot eens omsloeg
Schipper: „Oh, maak u maar nie;
zorgd ik heb niets aan, dat bed
kan"
Hij vond er nog niets njpoi's aa
Jantje keek naar zijn broertje, da
dag oud was en lustig schreeuwde.
,,Kwam hij uit den Hemel?'"
hij belangstellend.
,Ja, jongen"
„Nou, geen wonder, dat zo li
langer hebben wilden."
Verkeerd opgevat.
Hospita: ..U moet betalen of gaj
Heer op kamers: ..Dat 's fideel
vorige juffrouw liet ft me allebei dl
EEN KABOUTERSPROOKJE
VI.
Prins Wichtel bezoekt 't geheimzinnig
eiland.
Tiet rijtuig staat klaar Een rijtuig dat
rir.iule biedt voor het koetsiertje op den
bok cn voor Prins Wichtel er in. Voor hefc
rijtuigje staan vier kleine witte paardjes
ter grootte van een herdershond. Dat ééne
koetsiertje ment die vier paarden die twee
can twee naast elkaar ingespannen staan.
De lijfwacht zit, eveneens te paard. Alle
ruiters zitten recht in het zadel en tikken
met. het zweepje tegen hun leeren mutsje,
zoodra Wichtel plaats neemt in het rijtuig
-ei: dan op het sein van den begeleidenden
cfficier zet zich dat heele stelletje lang-
saam in beweging en .voort gaat -het naar
het geheimzinnig eiland, alleen toeganke
lijk voor gasten van gewicht en van naam.
Het, le een tocht om nooit te vergeten.
STet is alsof de paardjes den grond niet
raakten. Met de snelheid van den wind
vliegt het rijtuigje voort. Daar is geen
aprake van zien. Daar is geen sprake van
het beantwoorden der „hocra's" van dat
dwergeiivolkje, dat op alle hoeken der stra
ten en steegjes te hoop liep, om den Prins
te zien en hem te begroeten op hun ma
nier. Een kabouter groet en buigt eerbiedig
Zn vol gracio. Hij buigt dieP en richt zieh
wuivende op. En Wichtel? Hij sluit de
«"'ogen telkens bij een draai van den weg
bevreesd als hij is, dat de koetsier niet
bijtijds de teugels inhoudt of viert al naar
clang de bocht scherper is of zachter.
Maar geen nood! De ruiter verstaat de
stuurmanskunst cn de paarden zijn afge
richt, hun meester waardig.
Halt! Ze zijn er!
Wil Zijne Hoogheid zou vriendelijk
ïijn uifc te stappen?
Zeer gaarne Overste!
En wil Zijne Hoogheid zoo vriende-
lijk zijn in dit bootje over tp stappen?
Zeer gaarne Overste! Maar laat ik
èerst oen oogenblikje tot me zelf komen! Ik
duizel er nog van Dat was een vaart als
"/an een hoogen berg! Dat was een snel
heid als van een wind, die aangroeit tot
storm!
Vindt U Zijne Hoogheid! Dat was
onze snelheid, waarmee wij rijden ten allen
ïijde. En ziet U hier is het meer, waarop
hefc bootje mot roode zeilen reeds verlan
gend is om de eer te hebben Zijne Hoog
heid over le varen, naar het geheimzinnig
eiland, dat daar opdoemt in de verte ©n
waarvoor wij nu slec.hts de vage omtrek
ken waarnemen
Laten we dan instappen Overste, ik
ben ook verlangend dat eiland in oogen.
schouw te nemen.
Daar varen ze heen De lijfwacht trekt
rich op den achtergrond terug en toen
daar duikt opeens uit de diepe groene wa
teren een witte zwaan op en zwemt tot
Voor het ranke bootje, dat langzaam snijdt
door de golfjes van het meer. En zie! Een
matroosje glijdt in het heldere nat, neemt
oen zijden koord, bevestigt dit om den
slanken hals van het- mooi© dier en toen
gaafc het voort in steeds sneller vaart,
tob plots, daar het heele eiland in al zijn
bekoring en zeldzame vormen, voor hen
ligt.
Wil Zijne Hoogheid mij volgen! Wij
zijn hier in hefc land der-nymfen en feeën
on godinnen! Wij zijn hier in een oord; een
lustoord van schoonheid, dat alleen door
■onze gasten betreden wordt. Difc eiland is
het paradijs onzer vaderen en zal het para
dijs zijn van het verre nageslacht. Kom en
En Prins Wichtel kwam en zag! En
wat hij zag, was mooier dan hij ooit had
kunnen droomen.
Die rijen van nymfen, getooid met kran
sen van veelkleurige bloemen; die zweven
de feeën, gehuld in zijden kleeren als van
vleugels van bonte vlinders; die sierlijke,
rhythmiscke passen overweldigend, als hefc
kleurengetoover der bonte vogels, die daar
vrij en ongedwongen meeleefden temidden
van die schare van vroolijke, o'olijke, gui
tige, kleine feetjes en nymfjes en andere
vreemde wezentjes, zooals Prins Wic-htel er
nooit zag) en waarvan hij er zoo gaarne
een paar had willen meenemen naar liet
land der groote mensclien. Maar dat ging
nu cenmaal niet en vragen durfde hij ook
niet, dan ware de gastvrijheid gesehonden
en de Fee had gezegd: „Wees beleefd en
gedraag je als Prins."
Nu treden ze binnen in het kristallen
paleis der Nymfen en hier is alles weer
van eon zeldzame schoonheid, geheel en al
geschikt als verblijfplaats voor die wonde
re wezentjes, zooals wij er op de bovenwe
reld tevergeefs zoeken.
Een Elfje zweeft aan en zegt, met een
stemmetje zoo zuiver als kristal: „waarmee
kan ik mijn heer en Prins van dienst,
zijn?"
Een likeurtje zou mij wel smaken, lief
Elfje
Ik zal het. halen.
En voor onze goeie prins Wichtel van
zijn bewondering bekomen is want nog
altijd klinken hem die Manken als een
zang van Engelen in de öorenstaat het
Elfje reeds voor hen en bedient hem zoo
vol gracie, dat hij gccn oog van dat kleine
ding kan afslaan en als ze eindelijk moe
ten vertrekken, belooft hij terug te komen
want hier te mogen woneri*was haast voor
een mensclienkind te veel geluk.
En terug gingen ze naar zijn eigen ver
trekken, en zoo eindigde den eersten dag
van zijn uitstapje: een dag om nooit to
vergeten: vol zoete herinneringen van won
derbaarlijke ontmoetingen.
De Redacteur.
(Wordt vervolgd).
CORRESPONDENTIE.
Pim Verhuist, L©idon. Wel
mijn kleine vriendje, wat heb jij- goed. ja
best gedaan om alle raadseltjes vinden.
Natuurlijk beeft moedertje wel een beetje
geholpen, maar dat mag ook wel. Met
Paschen reken ik weer op Pim en dan hoop
ik, dat mijn Mein vriendje ook eens niet
een prijsje uit de bus komt. Dat zou fijn
zijn hé. Dag Pim, maak wederkeerfg veel
groetjes aan Vader en Moedertje!
Hendrik van Leeuwen. W a s-
s e n a a r. De „Regendruppels" laat ik
plaatsen, maardaar zal ik laten boven
zetten: ,,Om van buiten te leeren" d w. z.
„het vers is mooi maar het is een bloem
pje geplukt uifc den poëtischen tuin van den
buurman", duslet wel opgeen
eigen werk. Geloof me vriendje: de ver
dienste zit hem alleen en uitsluitend in
eigen gedachte; in eigen werk. Als ik vers
jes wil afschrijven ik heb boeken genoeg
kan ik je 1000 versjes voor je neus zet
ten en danheb ik voor mij zelf nog
voor geen halfje verdienstelijk werk ge
daan Denk er voortaan aan Hendrik en.,
doe 'het niet moer. Daag!
Odi. Welkom Odi, welkom in ons
midden! Hefc is den eersten keer als ik m©
Piet vergis, dat ik jou ontmoet (in fig. zin
altijd). „Slordigheid" wordt geplaatst; ik
zou a.s Zaterdag eens neuzen. Het opstel
is om te beginnen al heel aardig; lees met
aandacht-, hoe en wat zusje schrijft:
al doende leêrt men. Dag Odi! Veel groet
jes thuis!
E n g e 1 b e r I h a Zand berge n,
Leiden. Aangename kennismaking
Engeltje. Engelbertha wil ik zeggen! Jij
mag altijd meedoen, hoor! cn wil j<? anec
doten insturen, ga je gang. Maar? Kun je
die dingetjes zelf maken of haal je zc uit
den almanak van een paar jaar terug, of
uit een oud boek? Stuur ze maar eens, dan
kan ik zien, of ze niet te bekend zijn.
En nu dat mooie versje, dat je hebt „opge
maakt" of' „afgemaakt" wat is het.? Ik laat
het plaatsen) Kijk maar eens! Dag Engel-
bert haGroetjes thuis!
Keetje van N i e t ér Rode-
graven. Mooi zoo mijn Vriendinnetje,
dat is werk. Een verhaaltje zelf maken, zie
ie, dat is wat ik wenachj Het wordt ge
plaatst al moet je nog een beetje geduld
hebben. Zoo? En vind je het- leeren zoo
hard! Dab woord had ik niet uifc jouw
mond verwacht, omdafc ik meende uit den
aanhef van je brief te moeten vaststellen,
dat Keetje was een echfc 1 e e r g i e r i g
kind. Is dat dan niet zooDag Keetje!
Vee'l groetjes aan alle huisgenooten!
Jan R o h r e y. Leiden. Zoo
mijn vriendje, heb jij zoo'n schik met hefc
boek. Dat wist ik wel. Ik ben dan ook zelf
echt bl j, dafc jij een boek won. omdat jij
oen van mijn trouwe medewerkers bent.
Het verhaaltje of versje (zelf maken hoor!)
verwacht ik nog. Jou bedankje" kan als
voorbeeld dienen voor de anderen, die tot
nu toe vergaten" een woord van dank t©
brengen cn te zeggen hoe men thuis,
den prijs vond. Dag Jan! Groet Vader en
Moeder van me!
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven.
De Redacteur.
De kleine Missionaris
De kleine Willem was een zeer braaf
jongetje. Teen hij zeven jaar waa mocht
liij aangenomen worden Veel baden Va
der cn moeder voor 'den kleinen Wim dat
hij toch waardig zijn Eerst© H. Commu
nie zou ontvangen. Een paar dagen van
te voren kreeg hij een heel© mooie droom.
Terwijl hij rustig sliep kwam er om het
hoekje van zijn raam een klein engelen
kopje kijken. Deze kwam voor heb bed
van den kleinen Willem 'staan en vroeg of
hij mee wou, dan zou hij hem iet-s heel
moois laten zien, waaruit hij veel zou kun
nen leeren De engel nam den kleinen jon
gen op en vloog met hem het raam uifc.
Wat ging dat snel. Ze vlogen over velden
en wegen over weiden en akkers - en ten
laatste kwamen ze bij den Oceaan. Daar
vlogen ze over heen en eindelijk kwamen
ze in een land waar zwarte mensehen
woonden. De Meine Willem zag niets dan
zwarte, maar er was ook een witte man
bij Al d© zwartjes zaten bij elkaar om
den witten man heen. Wie dio blanke was
Wel dat was een missionaris. Hij vertelde
aan de kleine zwarten dafc Christus eens
voor ons aan het kruis gestorven is. Al
lemaal luisterden ze heel aandachtig. Nu
vloog de engel weer verder; daar zagen
zij een groot huis en daarin waren een
groot aantal klein© zwarte jongens en
meisjes en al die kinderen dansten en
juichten, z© hadden allemaal iets in hun
handen, do een had een beeldje de ander
een schilderijtje, ze hadden allemaal wat.
D© engel vertelde aan Willem dafc zij difc
gehad hadden van bravo mensclien uifc
Holland Willem dacht: „Als ik thuis kom
vraag ik aan vader en moeder of zij ook
zoo'n kist willen sturen naar die arm© kin
deren." Weer vlogen ze verder, nu zagen
ze een klein houten kerkje en daarbij was
ook zoo'n groot huis met kindertjes maar
hier keken alle kinderen erg bedroefd.
De missionaris had geen geld cn geen
eten meer. Bedroefd -ging hij naar do kerk
om God to .vragen, of hij toch wou zorgen
dat er eten kwam. Nadat hij een poosje
gebeden had ging hij weer naar het huis
terug. Al de kinderen kwamen op hem
Jïoegeloopen en vroegen: „Vader hebt n
nog eten voor ons. wij hebben toch zoo'n
honger." De Pater schudde bedroefd van
neen De kleiu© Willem had een spaarpot
tluiis en hij dacht„Als ik mijn spaarpot
hier had dan gaf ik hem lioelemaal aan*
den missionaris Ze vlogen weer verder nu
kwamen ze aan een klein kerkje dafc in
brand stond. Veel negers stonden er om
heen Daar kwamen twee missionarissen
aan. Zij zagen ho© hun kerkje, wat z-ooveel
gekl gekost had afbrandde. En weer dacht
Willem, had ik mijn spaarpot, ik gaf hem
beelemaal aan de missionarissen om een
nieuw kerkje te bouwen. Do engel die wist
wat Willem dacht-, zei: „Dafc is goed jon
gen." Nu vlogen zij hooger, al maar lioo-
ger, ze waren vlak bij de sterretjes. Nu
zag de kleine Willem een gouden poort.
De engel klopte aan en do gouden deur
ging op een kier en het gezicht van St.
Petrus kwam to voorschijn. „Zoo goede
engel, brengt gij alweer een kindje in den
hemel; laat eens zien of hij er wel in mag"
„Neen", sprak de engel, ik wou difc jon
getje den hemel eens laten zien." Samen
•stapten ze den hemel binnen; wat was
hefc hier mooi. Niets dan goud en edelge
steente. De vloer was van gelo, groene en
lichtblauwe wolken en je hoefde maar op
een wolk te gaan staan cn je ging van
zelf vooruit. Nu gingen ze op een goudgele
wolk staan cn zgingen al hooger en hoo
ger tot ze heele rijen engelen en heiligen
zagen. Opeens riep Willem: „O, kijk
eens. daar zit Pietje Jansen. „Ja", zei de
enge-l. „Dafc jongotje heeft veel voor de
Missie gedaan nu zit hij tussclien de an
dere missionarissen. Als jij ook zooveel
voor de Missie doet als Piet. dan kom je
op net zoo'n hooge plaats als hij." Toen
zij alles gezien hadden gingen zij weer
langzaam naar beneden en eindelijk waren
zij weer vlak bij Wim's huis. Zij vlogen
weer door het raam van Wim's kamertje.
Teen lei de engel Wim weer vlug in zijn
bedje en vloog weg en Moe riep aan do
trap: „Wim kom toch beneden, hefc is
hoog tijd voor de kerk." Wim sprong uit
bed. kleedde zich vlug aan en ging naar
de kerk. Teen hij thuis kwam, sprak hij:
..Moe ilc ben in den hemel geweest." Maar
Moe zei: „Weineen jongen je hebt hefc ge
droomd" Maar Wim zei: „Ik ben echt in
den hemel geweest en ik geef mijn heele
spaarpot aan do Missie, mag dat." „Nou
of dat mag", zei moe. „Je bent een bravo
jongen" en Wim gaf zijn heele spaarpot jj
aan den meester voor de Missie. Z'n zusje,
aan wie bij hefc verteld, had zei: ,,Ik geef
mijn spaarpot ook aan de Missie." Als
men later eens aan Wim vroeg: „Wim
wat moet je worden", dan sprak hij steeds
„Missionaris" en werkelijk hij werd een
brave Missionaris en hij kreeg later een
hooge plaats in den hemel.
Pietje van Mil,
Ommedijksche weg 52, Zoelerwoude.
VREDE.
T.
Antoon's leven.
Antoon cn. Anna Rozenburg zaten net
vader en moeder aan oen klein, rond ta
feltje. Een schemerlampje verlichtte het
armoedige vertrek waarin zij woonden.
Een tafel, een oude kast, een paar stoelen
en een kruisbeeldje, waren dan ook de
eenige meubelen., di© zij bezaten. Het
huisje was oud en bouwvallig en dreigde
elk oogenblik in elkander tc zakken. Het
lev-en was dan ook ellendig, maar toch
heersehte er vrede -en geluk in.
Do vader verdiend© hefc schamele brood
door hard te werken van 's morgens
vrpeg tot '8 avond3 laat. De kinderen ge
noten van vader, moeder cn den pastoor
oen goede opvoeding.
Zij leerden goed en allen zagen hen dan
ook graag. Overal waar" zij kwamen
den zij vriendelijk ontvangen Zoo
den zij in vrede cn geluk nog lange
Teen de ouders oud waren geworden
gen de kinderen verdienen en
hunne ouders ih geestelijken en l ij dj
nood. Vader zei dan wel eens: ,,Miji
deren zijn mijn oogappels". Maar di
and van het goede is er dan ook
op uit om ellende op deze wereld te
gen Zoo ook nu!
Teen de ouders gestorven waren,
deelden Antoon en Anna. het kleine
gen dat zij hadden nagelaten A
hield daai stilletjes wel eens wat ai
totdat- Anna hem eens op heeterdaa
trapte. Zij was do oudste, dus
recht had Antoon naar do verman
van Anna moeten luisteren Doel
stoorde er zich niet aan, volgde zijn
weg em. kwam op het pad der oude
terecht.
Met zijn vermogen ging hij nu de
in. om vooruit te komen, en keek
meer naar zijn zus om, die hem m<
droevigen blik nog lang hacl nages
Wel schreef ze nog dikwijls, maar
luisterde hij niet moer naar Ja zelfs
zijn zuster hem voor de laatste maa
de vermaningen gaf, keerde hij zijn
naar de kerk en stoorde zich aan
noch gebod Dat speet Anna zeer
zij wist, als zij pogingen zou doen]
hem te bekeeren, die toch tevergi
•waren Eiken dag bad zij, tot beke
van haar "broer, lang en vurig, dat
tevergeefs zou zijn. want eenmaal
haar gebel verhoord worden Antoon
zich nu over aan buitensporigheden,
heiligde den Zondag cn ging met
makkers om Anna bleef nog langei
in het ouderlijke huis wonen, cn
derde haar lcleine inkomsten met uit
ken gaan cn gaan naaien. Zij leeft
geluk cn vrede, ver van haar broer
zij met haar gedachten oh zoo vaal
hem,
Vijf jaren later.
Antoon was verhuisd naar een
stad. Hij had een mooi burgerlui!
hield er de noodige gedienstigen o.:
Op een keer gaf hij een feest, w
zijn vrienden en kennissen uit nood ig
waarom hij bekend stond. Antoon wa
grappemaker en als hij wat zei,
zij hun buikjes vasthouden, als
niet graag kwijt waren Maar nu
hij niet zoo'n goeden zin te liebbc
hij ging op een canapé zitten. Toe
de deur eens uit wilde gaan, kwa
vriend naar hem too, en fluisterde
oor: „Ik heb toevallig heb adres va
zuster gehoord, hier rechts af,
Meer zei -hij niet. Hé. mijn zuster
stad! Hij schrok er van Gauw pak
hoed cn jas en stopte zich dik in. d«
aarde" in dc Kerstnacht een wit
aangetrokken had, ten teeken van
beid. Alles liet hij aan den knecl
meid over Buiten was het koud en
cn de sneeuw kraakte onder zijn v
,.llm, toch eens kijken wat
huidje dat is", mompelde hij binnenn
Emil Duym
Ko
(Slot volgt)
De Hoop.
(Om van buiten te leeren.)
De Hoop is 's mensclien goede fee
Zij doet- zoo zegt men lev©
Na regen weet zij zonneschijn.
Na smart weer vreugd' te gaven,
Heeft men iets goeds, men hoopt
Iets kwaads, men hoopt op bete
De Hoop had levensmoed tot peel
En stille troost tot meter.
Wie dus ,dc Hoop maar leven doe
In huizen en in harten.
Geeft blijden moed- en frissclie ki
Die moeite en strijd kan tav tel
Engelbertha Zandbei