word gebruikt als pers oi „paertse", welke
naam reeds in de 15e eeuw voorkomt en
rtfkomatig is van het keuren der lakens.
Nu nog beet de a-aadhuisvestibule „de
groote nors", wat boven het lochtportaal
i te lezen staat. Op 't eind der 16e eeuw is
do ar ook de stadsdrukkerij gevestigd ge-
'weosi, welke echiter zoo weinig floreerde,
dat Jan van Hout het heele zaakje van de
stad overnam en sindsdien voor het druk
werk' zorgde. Bij zijn dood in 1609 wil-
den de erfgenamen de drukkerij weer
aan de stad overdoen, maar deze bedankte.
Na 't instorten van den .toren der St.
Pieterskerk in 1512 werd men ook onge-
rut over den toestand van den raadhuis-
toren; na deskundig onderzoek werd de
voet van het bouwwerk versterkt, wat be
slist goed gebeurd is.
In 1573, dus vlak vóór 't beleg, ging
door brand het bovenstuk van den toren
verloren, maar na 3 jaar was de schade
hersteld en konden weer klokken worden
geplaatst, in hoofdzaak dezelfde, die er
nu nog hangen.
Het kleine trapje aan den Stadhuisgevel
1 Jinks van het bordes wordt soms ten on
rechte voor de „kaak" gehouden, waar-
op misdadigers werden tentoongesteld
Die kaak is er niet meer; ze zat aan de
andere zijde van den gevel ter hoogte
van de eerste verdieping, waar een deur-
tje er toegang naar verleende. In 1663
werd ze weggebroken, wat gemakkelijk
ging want 't was een houten uithouw, met
ijzers aan den gevel' bevestigd.
't Zoo juist bedoelde trapje is de roep-
stoel, van waai- de bekendmakingen wer
den afgelezen en waar sinds 1501, volgens
het privilege van Philips ban Bourgondië
de bankroetiers gedurende drie dagen in
'■hun, hemd te pronk moesten staan in-
c dien zij gebruik wilden maken van het
recht van cessie, 't Werd run op die wijze
,niet al te gemakkelijk gemaakt om zich
aan hun schuldeischers te ontrekken.
Aan den gevel van het tegenwoordige
•politiebureau zit nog altijd een rij ijzeren
ringen, waarschijnlijk al afkomstig uit
'den tijd, dat daar de vleeschhal was.
Maar nu de verbouwing van 1595. De-
ze beperkte zich, volgens den heer v. O
tot het plaatsen van nieuwen gevel voor
het oude gebouw of wellicht slechts tot
het aanbrengen van een sierlijker beklee-
iding voor de oude muren en tot bet bou
wen der rijk versierde 'topgevels. Ook werd
doen het tegenwoordige, later gewijzigde
bordes gebouwd, waarvoor een der ven
sters van de verdieping in een deur werd
veranderd; voorheen bereikte men deze
verdieping langs de nog beslaande achter
trap (wenteltrap).
In 1807 werd het Raadhuis ten tweede
male door een buskruitramp beschadigd:
bet herstel vorderde f 22.000.
De gevel werd de eeuwen door met pië
teit bewaard; alleen kon de 19e eeuw niet
nalaten aan de mode te offeren: in 1858
werden de kruiskozijnen uitgebroken en
door „moderne" ramen vervangen. Hoe
veel mooier die kruiskozijnen in 't geheel
pasten kan men nog zien hij de ramen te
genover de Wolsteeg, waar ze behouden
bleven.
Ook in onzen tijd werd nog iets zon
derlings gedaan: de monumentale, deur
links van het bordes werd eenige
jaren geleden buiten gebruik gesteld tor
wille der verbouwing van het ontvangers-
kantoor. Achter die dubbele deur bevindt
zich nu.... een kleerenkast. Hoe heeft
men zoo iets kunnen doen!
't Is ondoenlijk de veranderingen te be
schrijven, welke het^ Raadhuis in den
loop der (tijden onderging. Als voorbeeld
nemen we „de groote pers", waarop de
meeste vertrekken uitmonden.
De naam van deze hal is, gelijk reeds
werd vermeld, ontleend aan het persen
van de lakens door de „waardedns"; hei-
welk hier geschiedde na de opehffing
vaai het „wanthuis". De pers diende ver
der als tijdelijke opslagplaats van turf,
o.a. in 1578 en 1579, ook als bergplaats
voor een deel der gereedschappen van de
brandweer. Na de oprichting der hallen,
waardoor het lakenbedrijf van de pers
verdween, hadden er ook exercities plaats
van de burgerwacht, van de schutters en
van het exercitie-genootschap in 1788.
Tijdens de jaarmarkten werd voorts de
pers opengesteld .voor de verkoopers van
schilderijen, zilverwerk en boeken, die
daar voor weer en wind veilig stonden.
Do oppervlakte der pers was oorspron
kelijk groot-er dan thans. Naarmate er meer
lokalen voor den stadsdienst werden ver-
eischt, nam men voortdurend gedeelten,
van de ruimte af. Hef eerst werd een stuk
bij de secretarie aangetrokken; daarna
volgden vertrekken aan de andere zijde;
later werd heel den kant der Stadhuis tor
rensteeg voor bureaux ingericht, wat te
genwoordig met veranderde bestem
ming nog het geval is. Aan de straat-
zide werd nog in 1859 een bodenkamer
afgeschoten., later verbouwd tot wethou
derskamer. waarna voor de boden de
tegenwoordige glazen kooi werd ingericht-
De pers was oudtijds en is nog zeer een
voudig; de witkwast viert er hoogtij. Ge
lukkig wordt de eentonigheid wat verbro
ken door mooie schutterstukken, een (lee-
lijke). schilderij der regenten van het al
oude Pesthuis, welke tereebt in 't don
kerste dt-el bangt, en een exemplaar van
den bekenden plattegrond van Leiden.
De aangrenzende vertrekken zijn ook
eenvoudig, soms zelfs sober. Beier zijn
de burgemeesterskamer, en die van den
secretaris; nog beter de kamer van B. en
W., de Raadzaal, de schepenkamer en de
commissiekamer, welke echter van vroe-
geren oorsprong zijn. Over deze vertrek
ken een volgende maal
Een groot ongerief is, dat er geen door-
loGpende gang bestaat van de groote pers
naar de leeskamer der Raadsleden. Men
moet dan altid óf trap-op-trap-af óf zijn
weg nemen door andere vertrekken, wat
niet altijd mogelijk is. Toch zou het niet
geraden wezen er verandering in te bren
gen. Zooals 't Stadhus nu is, ontstond het
historisch en al zou een verandering ver
betering brengen, het karakter van het
geheel zou toch geschaad worden en dit
mag zonder noodzaak niet gebeuren.
AJO.
VOGELLIJM MISTLETOE
(VISCUM ALBUM)..
Tn oude tijden, toen men geen goede
verklaring kon vinden voor bet bestaan
en meer nog voor het ontstaan van de, nu
zoo bekende, vogellijm of mistletoe, zijn
er vele mythen ontstaan door die zooge
naamde geheimzinnigheid, dlie de plant
omgaf.
Trouwens, dit was niet alleen het ge
val bij deze plant, maar meer nog bij de
spore-planten -zooals b.v. de paddestoelen,
varens enz.
In onzen nuchteren tijd van uitpluizen
en nazoeken, behoeven we niet meer de
hulp van heksen en tooverkollen of be
zweringen om het ontstaan-, het bestaan
en de eigenscahppen van zulke planten te
doorgronden.
Niettemin is zulk. een plant, ook tegen
woordig, nog even interessant, als ze
vroeger berucht of beroemd was.
Do mistletoe dan, die de eer beeft, in
den Kersttijd op vele tafels in deftige sa
lons te mogen prijken, behoort tot een
plantengroep, die in de plantenwereld
evenveel aanzien geniet, als Landru en
Haarmann bij de courant-lezende Euro
peanen; ze behoort namelijk tot de uitzui
gers-, moordenaars- en worgersfaonilie
onder de planten of de z.g. woekerplanten
Ze heeft de lieflijke gewoonte, de bast
van haar slachtoffer te doorboren en dan
het sap, dat die plant met -zooveel moeite
en zorg heeft klaargemaakt om daarmede
haar zaden, bloemen en andere organen
te voeden, te benutten voor zichzelf.
„Bloeddorstig en in hooge mate lui" zou
men kunnen zeggen; zooiets als een ouder
wetsche bloedzuiger.
In de plantkunde noemt inen zulke
planten „parasieten".
Nu is de mistletoe nog niet eens een
van de allergemeenste klaploopers, want,
als we ze eens bekijken (in de étalage van
de bloemenwinkels), dan zien we, dat de
bladeren groen zijn, ten bewijze, dat ze in
staat zijn koolhydraten zelf op te buowen
Van de plant, waarop ze parasïteeren, ne
men ze dus alleen de opgeloste zouten.
De woekerplanten, die geen bladgroen be
zitten, leven dus totaal van de plant, die
hun, tegen wil en dank, huisvesting ver
leent.
De mistletoe leeft dus op en van an
dere hoornen en nu is het haar niet on
verschillig, op welke soort boom ze groeit.
Het meest komt ze voor op appels en po
pulieren, soms ook op eik, linde of wilg.
La ons laaid beeft men niet zoo veel last
ervan; volgens „Heukels" alleen in Lim
burg
In het buitenland daarentegen, in Frank
rijk vooral, speciaal in de omgeving van
Parijs, kan men ze veïvuldig waarnemen.
Plantkundig behoort ze tot de familie
van de Loranthaceën en is iwee-huizig,
d. w. z., dat het een plantje niets andei's
dan mannelijke bloempjes heeft en het
andere plantje niets dan vrouwelijke.
Do zaadjes, die in een vleezig omhulsel
tjbes) zitten, worden graag door vogels
gegeten; a-lleen het" vLeesch verteerd en
het zaadje komt op de oude, bekende ma
nier weer uit het vogelliohaara. Aangezien
zoo'n vogel nu nogal veel in boomen zit,
is demogelijkheid zeer groot, dat zoo'n
zaadje met de uitwerpselen op een boom
blijft hangen. Het gevolg zal zijn, dat er
op die plaats een jooig plantje ontstaat,
mits do boom een goede hospes is voor
de mistletoe.
In de Germaansche mythologie komt
de „heilige5' mistletoe meestal voor op den
„heiligen" eik. In werkelijkheid ziet men
ze echter niet veel op eiken; ze schijnen
meer gesteld te zijn op boomen met zach
ter hout.
Vergissen we ons niet, dan is in den
Hortus te Leiden een mistletoe op een
boom te zien.
V. H.
IN DEN KERKER.
O, jerum, jerum, jerum wat veran
deren de tijden! Waar zijt ge, gij gouden
tijd der muzenzonen, als nog de oude aca
demische rechtbank floreerde, als de rech
ter over den academisehen burger niets te
zeggen bad en nog door den kerker der
reinste studentikoze poëzie vloot voort,
vertoren!
In dien tijd was het, als nog geen luxe-
trein in razende snelheid de streken van
ihet Duifsche vaderland doorvloog, als men
integendeel nog der geel en postkoets zijn
corpus toevertrouwde en tamelijk zeker
was, niet te deraiUeeren.
Toen was er in de kleine universiteits
stad M. een rector, die in onderscheid van
de gewone usance der professoren, een
prachtig dochtertje had. een wildzang, die
reeds sedert menig jaar de millde moeder
lijke invloed ontbeerde en die door hef.
heele studenten schap gehuldigd werd. En
rectors K3 aartje bad een ondankbaar
schepsel moeten zijn, als ze deze huldi
ging en masse niet door een vonkje per
soonlijke hulde had vergolden. De huMe
uitte zich echter op een heela bijzondere
wijze. De oude kerker-bewaarder had bet
„in zijn gebeente," d. w. z. de jicht keten
de hem, voora'l in de wintermaanden,
meer aan zijn bed dan aan zijn beroep.
Maar de senaat der academie miste hem
niet, evenmin als de kleine s-chaar der ge-
kerkerdën, rwant zijn. grofbeem'gen vrouw
Justine, voorzag in den cipiersdienst met
dezelfde nauwkeurigheid alls haar man.
Justine was echter Klaartjes min geweest
en de lieve betrekking, die eens tussen en
hen bestaan had, was nog mutatis mutan
dis voorhanden, want menig uur van den
dag bracht Klaart je bij bare moederlijke
vriendin door. En zoo kwam het langza
merhand dat ze de kleine ontberingen Oi
arme gek erkerden leerde kennen en j
haar weeke hartje medelijden met h<
kreeg, zelfs zoo. dat ze moeder Jushij
hielp, den een of ander wat lectuur
lekkers toe te stoppen en voor ze' er c
bedacht was, had ze ook haar bijnam
heet en die was academisch-poëtisch gi
noeg, want plotseling had rectors Klai
in de studentenwereld den naam: De kei
kerfee.
De nniver-siteiitsrechter had toentertij
reden genoeg om over de opvattende to<
name der „verruwing der zeden" der stu
denten te klagen, want de kerker wa
eigenlijk nooit leeg meer. Ja, de rakker
schenen met een zekere vreugde de kei
leer staat aan te nemen; 't gaf ze irnmei
de gelegenheid een liefdesdienst van <1
kerkerfee te ontvangen en dat was dubbi
en dwars tot acht dagen kerker waard.
Heel bijzonder gedroeg zioh een de
heeren studiozen iln ongebondenheid tege
de academische wetten. Dat was de stu
dent in de rechten Werner Stem, Da
scheen te meer onbegrijpelijk, daar zij
professoren in hem een toekomstig schil
terend licht in het Romeiusch reelat ga
loofden ontdekt te hebben en iln weeivwi
van zijn studentenstreken, den knapper
slanken jongeling, die gauw examen zo
doen, van harte goed lijden konden. Voor
al de rector. En nu ging er bijna nooi
een maand voorbij, waarin de stnden
Werner niet wegens een of andere naeh-le
lajke ongerechtigheid tot can paar dage
kerker werd veroordeeld, en iederen kee
was er bij het vellen van het vonnis ee
stille vreugde iln zijn oo-gen te lezen.
O, de goede professoren vau M. en vóó
allen de gestrenge rector, wisten niet da
Werner en de kleine, lieve kerkerfee reed
lang van harten een waren voor het heel
leven en dat de kerker met de daaroaas
gelegen woning van den kerkerbewaardei
de eenige plek waTen, waar ze elkaar on
gestoord konden zien en spreken, want ti
musschein op de daken waren toen no
veel brutal hr en nieuwsgieriger da.n te
genWoordto' au vooral fin de kleine imivei
sitert sstad M.
De twee echter, geholpen door moede
Justine, die haar hartediefje, natuurlij
geen wensch kou afslaan 1 haar man la
weeT eens 'te bed - dachten aan niet
anders dan aan elkaar en de kerkwlage
waren voor hen uren van het zuiverste g<
luk, zoodat Werner bijna sprong va
vreugde als de universiteitsrechter hei
een dag of wat meer dan gewoonlijk ga
Het gerucht van een 'heel bijzonder doll
streek liep op een morgen door M. Laai
hoefde -men niet naar den bedrijver te zo<
ken; 'het spoor voerde op Werner Sfein el
die ontkende absoluut niet T'en daee
kerker was -z\tn loon. Maar de Takke
scheen daardoor niet in bet geringste wi
zijn geestelijk evenwicht gebracht te zij
en hij (rok nog- als kon lui niet lange
wachten, den zelfden namiddag me-t eel
armvol hoeken, in zi jn cbaiPbeTC^oaefc, ha
mutsje o-p, de lange pijp in zijn mom
fideel'en opgewekt zijn kerke-roel in. J
Alle middagen kwaxu rectors Klaartjt
MODEPRAATJE.
y Het heeft geen nut meer, waarde leae-
rossen, nog te vermoeien met een lang
verhaal over de mode van het thans loo-
.rpende winterseizoen, want het seizoen is
dood, al moet ook do eigenlijken wioiter
nog komen. We kunnen dat het best mer
ken aan de modehuizen, die thans begin
nen of reeds bezig zijn de restanten van
tlhun wintervoorraad door middel van de
bekende „Opruimingen" van de hand te
doen, om weldra, misschien al over vijf
(weken, twee maanden hoogstens, als bet
jmog volop guur en vinnig koud is, plotse-
jiing ons te kunnen verrassen met de vooi*-
boden van de lente waarmee ik nu eens
''niet bedoel een eerste zwaluwenpaar of
'Sets dergelijks maar een glorieuze uit
stalling van doddige voorjaars- e»n zomer-
costuuinpjea, blauw en rose en groen, met
i;veel wapperende linten etc. „Maar is er
dan al dien tijd niets over mode te ver
zeilen?" zal men mij vragen. En hierop
zou te antwoorden zijn: „maar zeer zeker
a.s er allerlei te vertellen", al heeft men
•z:ch daarbij niet op verrassende nieuwtjes
ivoor te bereiden. In de mode heeft bijna
'iedere maand z'n „specialité5' en zoo staat
er bijv. thans op het programma de win-
to rsportkleeding. Veel, overigens mis
schien zeer lieve liefhebsters van schaat
sen en andere wintersport zullen goed
doen de plaat op deze pagina eens goed
•ie bestudeeren, want nog veel vrouwen
Vic get en, dat liet niet van goeden smaak
tuigt als men op het ijs verschijnt met
een lange mantel, waarin men Zondags
-gaat wandelen, of een robe die andere
dagen dienst doet als visite-toilet. Het
ikenmerk der winlersporlkleeding is: een
1 warme, stevige effen of geruite wollen
iBiof, korte mantel met hooge gesloten of
[dn elk geval sluilbare kiaag; de rok mag
ijnet te lang zijn en moet van onderen een
(flinke wijding hebben of in zijn geheel
'of bij strooken gepliseerd zijn. Hoeden
mogen geen breeden rand hebben en moe
ien goed over het hoofd sluiten. Dunne
'kousen zijn uit den booze: men neme
daarentegen geribde of schotsch geruite
;va a wol. Molière-schoenen zijn bruikbaar,
doch hooggeschachte met lage hakken
zijn practischer en meer overeenkomstig
de üKxfb.
No. 101. ïen charmant sportcostuum
voor het ijs, van witte velours de laine.
De rok is m de zijde gepliseerd om hem
wol ruimte te geven. Men zette hem op
een lijfje van een goedkoop wit stofje,
(waardoor hij een mooiere val krijgt. De
ijtnaule! heeft om de taille een ceintuur
ilfan wit leer met nikkelen gesp, terwijl
eau kraag, manchetten en onderkant £cn
bontgarïieerïmg is aangebracht van zwarte
seal eleotrique. De overslag sluit zonder
knoopen, zooals thans zeer gebruikelijk
is. Het is aardig om er een passende hoed
of muts bij te maken van dezelfde witte
stof en het bont.
Kousen bijpassend in witte wol, schoe
nen zwart en hooggeschacht Pa
troon f 1.55.
No. 102. IJscoetuum van geruite wollen
stof. Overeenkomstig de eiscbem der sport
is de rok van dit model van onderen wijd.
Hij wordt op een katoenen lijfje gezet,
waaroverheen men dan éen casaque of
rechte blouse ken dragen. De mantel sluit
knooplooe en heeft in de zijden zakken
zonder kiep. De mouwen vernauwen bij
de pols plotseling tot manchetten met
knoopaluiting (zeer practisch en warm')
Op kraag on onderkant een ruime bont-
garneering, liefst in wit; kleine stukjes
van hetzelfde bont treft men op de boven
zijde der manchetten aan. Van de stof
imake men een bijpassende sporthoed.
Kousen geribde wol, bijpassend van
kleur, echoenen donker-bruin. Patroon
f 1.55.
No. 103. Een meisjesmantel van spor
tief model en zeer geschikt voor het ijs.
Als slof gehruike men b^uinbe-ige gabar
dine. In de zijde twee zakken, vanwaar
tevens drie a vier platte ingenomen
plooien naar beneden vallen, terzelfder
hoogte en tusschen de zakken van voren
een smal ceintuurtje, bezet met beenen
knoopen. De mouwen met een breeden om
slag. De hoed bijpassend van kleur, kou
sen beige wol, schoenen, bruin. Pa
troon f 1.10.
No. 104. Een wollen tricot-sportcosluum
voor meisjes en bestaande uit een rokje
met jumper. Wit staat het mooist voor het
ijs en de onderkant van beide doelen in
met breede vroobjke strepen versierd.
Dezelfde kleuren vinden we terug a-ls om
boording van de sluiting, op liet borst
zakje, langs de kraag, aan de muts en de
sokken. Kousen van witte wol. De sokken
rolt men tot over de schacht der schoenen
Schoenen bruin of zwart. Patroon f 1.10
No. 105. Een wollen tricot mantelpakje
in grijs of wit en met gekleurde strepen.
De mantel heeft een snaai ceintuurtje, dat
echter niet te strak mag zitten. De hooge
dubbele kraag heeft een sluiting op zij.
De knoopen met stof te overtrekken.
Mouwomslagen in een kleur gelijk de
strepen langs den onderkant. Een muts
in bijpassende tint en de kousen omwon
den met witte puttee's plaat zeer sportief.
Eindelijk nog een paar aparte
sokken, die men over de schacht der
bruine schoenen rolt. Patroon f 1.50.
No. 106. Ons laatste modél is een sport-
manteï-eostuum van de bekende homes
pun stof. De Tok is van onderen omboord
met bijpassend soepel leer, hetwelk men
eveneens ziet langs de drie zakken. Ook
de ceintuur is van eenzelfde kleur, maar
steviger leer, hij gaat van voren in een
gleuf onder den overslag door. De kraag
is gevoerd met wit konijnenbont, hetwelk
-zich voortzet langs den zoom van vóór-en
onderkant.. De mouw eindigt in een man
chet met ïeeren knoop. De sluitingsknoop
voor den hals is eveneens van leer. Hoed
bijpassen-d van dezelfde stof. Kousen
hedge, en schoenen bruin. Patroon fl.55.
PATRONEN NAAR MAAT.
Papieren patronen op maat gemaakt,
kunnen besteld worden onder toezending
of bijvoeging van het bepaalde bedrag
en 15 cent, voor porto, aam bet GampUns
d«s Patrons, Molenstraat 4B, Den Haag.
De maten op te geven volgen#
staande teekening,