i Derde Blad. Saterdag 3 Januari 192% ALWEER EEN BRIEF. y f rAan den heer P. V. 'Ja. Jiij dateert al van 7 December; maar i 'de gelegenheid, ontbrak me, om er eerder pop in te gaan. Ik hoop, dait de heer P. V. phot me niet kwalijk zal nemen; ik w i 1- Qd e wel, maar de uitvoering van mijn LiTvijsbesluit werd belet door de omstandig- [theden. Was ik dus gedwongen te i wachten? Wel neen,, ik had alle omstandigheden !Ï>P zij kunnen zetten, mijn kapelaans werk jjachiter kunnen laten, en den brief van den liieer V. gaan beantwoorden; maar aan gezien. datgene, wat liet voornaamste is, rook als het voornaamste moet behandeld ("[worden, w i 1 d e ik den brief van den 'beer V. wat uitstellen, en eerst mijn ander j.'werk don. Ik ben er van overtuigd, dat rik aldus goed handelde, en dus zoo fjnioees'l bandelen, niet omdat ik gedwon- ffeen werd, maar omdat mijn verstand me jzeide, dat ik aldus mijn wil moest be palen, gelet op de omstandigheden. Let er dus op, mijnheer V., dat ik dus :Vr ij was mijn wil in do een of andere (richting te sturen, en dat ik dan ook de si .vrijheid heb gekozen uw brief ite laten [(Wachten op antwoord. De heer V. merkt opJ dat hij niet vrij j as geweest in de keuze van zijn bestaan: tuien heeft hem niet gevraagd of hij er f(wilde wezen! p Dit klinkt zooiets als godslasterlijk. Spaar heeft me de goede God, in goedheid [ton liefde een menschenziel geschapen in poen menschenilichaam, met de enkele be doeling om zichzelf te verheerlijken, {[maar tevens om die menschenziel voor fkltijd gelukkig te maken, met een geluk, zooals nooit een mensch zich droomen [kan of denken. En nu gaat die menschen- iziel di tt zeggen: IJ hadt me wel eens [teerst kunnen vragen (vóór dat ik er was [[dus) of ik er wel wezen wilde om van ■uw Goedheid te profiteer en, want nu be loop ik ook de kans om verloren te gaan. Stelt u eens voor, mijnheer V (want ik ;,meen,. dat U een weinig zijt aangesto lken door den matèrialistischen geest van itonze dagen), stel u eens voor, dat er fjemand in Afrika leeft, dien gij geheel mi et kent, en die bij zijn overlijden, zon- (jjler bet ooit aan u gevraagd te hebben, u paanwijst voor een legaat van f 1.000.000, fjjgegge en schrijve: één mil'üoen gulden. OjZou dan do heele materialistische we- fxeld u niet voor gek, krankzinnig, idioot [verklaren, als ge gingt sputteren tegen Sulk een gift, en zoudt zecgen: 'hij had liet [ine eerst wel eens kunnen wagen, dan fjhad ik me er niet aan gewaagd hét te aanvaarden, gezien de 'kans, dart, het geld iföoor dieven kan gestolen worden of door 'brand kan te loor gaan? j! Zou de heele materialist! s o li e ^wereld niet bereid zijn, om inet beide han- 'den die schat van u over te nemen, die [Schat, welke voor die vermaterialiseerde '.wereld alles beteekent? Maar nu vraag ik u in gemoede: Wat is tnu toch in 's hemelsnaam een som van ff 1.000.000 in vergelijking met het eeuwig ilgeluk. Go kunt voor dat millioen het ('eeuwig geluk nog niet eens koopen, want [dat is voor geen geld te 'koop„ daar staat fejhet ite hoog voor, daar is het te voor- [uaam, te edel voor. Hoe kunt ge er dan nog bezwaar tegen [blaken, dat de Almachtige in zijn goedheid m bestemt voor dat eeuwig geluk? Ik geef frtoe, ge kimt het verliezen door te luis teren naar den Satan., ge kimt uw eigen f geluk bederven, omdat ge een v r ij e n (Wil hebt, want God dwingt u niet ffoit zijn Hemel, maar roept u, een helpt u inet zijn genaden, als ge zelf goed wilt; maar wat is dat nu voor een bezwaar? [Gij moogt dus geen bezwaar maken tegen juw schepping of gij beleegdigt Gods goed heid en handelt verschrikkelijk dom. Ik bon er, ondanks me zelf, err geluk kig maar ook, verbeeld, je de dwaasheid, dat de mensch zichzelf moest maken! Vooreerst zou hij er dus moeten zijn, voordat hij er is; maar vervolgens, wat zoude er van terecht komen? Als ik den natuurlijken weg bewandel, ga ik ondanks nie zelf, zegt u, steeds on der de weit. Zeker de natuurwet kan ik niet veran deren, zij is afkomstig van den Maker der natuurwet, God; en volgens die na tuurwet zal mijn mensch olijke natuur dat men toch niéts beter kiezen kan, dan een dier. Maar gelukkig gaf God in dia natuur een wil met een bovennatuur, die streeft naar het hoogere, naar God, om bij Hem eenmaal gelukkig te worden, wat per slot ons ee n ig levensdoel ist' Déar voor alles over Je hebben en het kwaad te bestrijden is mijn vast wilsbesluit, ge maakt dn vrijheid, overwogen hebbend, dat men toch niets heter kiezen kan, dan het geluk? Zeker gaf God daarvoor ook weit ten, en ik ben er God dankbaar voor; want hoe zou mijn zwakke menschheid, mijn met erfsohuld heiaden ziel, den goeden weg gaan naai' het verloren paradijs, als God dien weg niet aangaf, en als zoovele weg wijzers zijn geboden langs den levensweg niet had geplaatst? Mag ik den heer V., dde zelf zegt, wel eens over deze dingen te piekeren, en die verlangt de keerzijde detr medaille te zien, in gemoede een goeden raad geven? (Deze raad geldt voor allen, die erg zijn gehecht aan het aairdsche, die alleen maar denken aan het stoffelijke, en hoe ze hun vermogen kunnen vergrooten, en hoe ze 'hun huisgezin kunnen onderhou den en vooruitbrengen op den maatschap- pelijken weg: voor allen, die zijn door weekt door den geest van materialisme, en die in het'stoffelijke hun genoegen zoeken). Mijn raad is: .gij moet eens good gaan bidden, en aan God om verlichting vra gen dn uw verstand, om te hegrijpen en meer liefde te hebben voor liet hoogere, het onstoffelijke, het geestelijke, het god delijke, het hoogo doel van uw bestaan. Ach, goede heer V. als wo voor do aar de alléén] gemaakt waren, dan zoudt u misschien mogen verlangen om er zoo veel mogelijk van te genieten en bij el lende zoo spoedig mogelijk or van te verdwijnen. Maar nu, nu we kinderen Gods zijn, erf genamen des hemels, geschapen door Gods Almacht, en verlost door heit Bloed van Jezus Christus, en geheiligd, door den H. Geest, nu moeten wo in vrijheid kiezen dit aardsche leven door te worste len: om als loon den schoonen Hemel te ontvangen; nu moeten we niet de dom heid begaan, de genade le vorstoolen, en den weg des verderfs te kiezen. Vrij zijn we, vrij door de genade van Jezus Christus, die ons de vrijheid der kinderen Gods* gebracht heeft; do vrijheid het vrij zijn van de erfzonde, die ons be lette, en dwong buiten den hemel te blijven. Geniet, waarde lieer V. van die vrijheid en bewerk.,- in vrijheid uwe za ligheid door veel gebed, goedé werken en het ontvangen der Sacramenten. Ik hoop, dat ik voor u een klein straal tje van het ware geïukslioht héb doen schijnen,, en dat ge verder door uw gebed geleid zult worden tot het ware volle licht der vrijheid van Gods kinderen. J. C. G. GROOT, Kapelaan. DRIEKONINGEN. Pe heerlijke dagen, die pas achter ons liggen, gaven weer aanleiding het drama tische van onzen godsdienst te beleven. Het dramatische karakter spreekt natuur lijk niet zoo sterk als over eenige maan den gedurende de dagen van de Goede Week en met Paschen. Maar wij willen toch in ieder geval aanschouwelijkheid, die de zinnen boeit en door de zinnen heen den geest bepaalt bij den heiligen Kerstnacht in Bethlehem's velden. In on ze kerken* in kloosterkapellen, in onze huizen staat het Stalletje van Bethlehem en gaarne knielen we neer bij het lief lijk en bij uitstek -vredig itooneel, dat wijding geeft aan onze winterdagen en rust aan onze harten. In de Middeleeuwen evenwel stelde men zich met de aanschouwelijkheid, die ons voldoendo is, niet tevreden^-De behoefte aan plastiek van den Middelecuwsclien mensch eischte een levendiger verbeel ding van het heilig gebeuren. Levende menschen, aanvankelijk eerst do priesters met hun dienaren, gaven in den Kerst nacht een voorstelling in de Kerk van Christus' geboorte. Zoo ontstonden de Mysteriespelen, aan vankelijk in, later huilen do kerk. Over de beteekenis van 't woord myste rie is men 't in dit verband niet geheel eens. Sommigen leiden het af van het woord miniaterium dienst; dus spelen hij den H. Dienst. Anderen verklaren ze als spelen betrekking hebbend op 't God delijk mysterie, 't Goddelijk Geheim van Christus' komst op aarde en verder want ook Paaschspelen waren mysterie spelen van 't Goddelijk Geheim van Christus* Zoendood. Welke woordafleiding de juiste is, doei minder ter zake, want in oorsprong heb ben de mysteriespelen zoowel betrekking op den H. Eerediens t als op Gods gehei menissen. De behoefte aan aanschouwelijkheid ligt nu evenzeer als in de Middeleeuwen ia de menschelijke natuur. Dat men ze in de Middeleeuwen meer practisch in toe passing bracht, of tea minste behoefte had aan sterken prikkel, zal voor oen niét ge ring deel hier aan te wijten zijn, dat slechts hitter weinig menschen konden le zen. Onze phantasie helpt ons, wanneer wij de heilige geschiedenissen lezen. De Middeleeuwer, die niet lezen kon, moest ze tot zijn stichting en onderrichting zien gebeuren. De fresco's en beelden in zijn kerk, de spelen die daar in betrekking tot den Eeredienst werden uitgevoerd, waren zijn Bijbel, en we mogen gerust aanne men, dat tal van eenvoudige zielen in de ze Bijbel- en overleveringsvertolking heel goed thuis waren. Maar we zouden het hebben over Drie koningen. Driekoningenspelen in tijdsorde volgend op de Kerstspelen, werden in tal van ker ken uitgevoerd. Oude rekeningen en be scheiden'uit archieven getuigen er her haaldelijk van, vooral in Vlaamsche en Brabantsche steden, waar het levendig temperament der bvolking uitermate ver zot was op plastiek en glans en luister. Maar ook in 't Noorden vierde men Drie koningenspelen. Een aardig verhaal is 'daaromtrent be waard in de „Beschrajvinghder Stadit Delft" van Dirck van Blevswijck. In 1498 werd bier een Driekoningenspel opgevoerd waaromtrent de schrijver ons het volgen de mededeelt: Upten Sondagfi nae detienendagh na der Vesperen te drie uren, soe werde hier ghespeelt een spul van do priesters, die tot verscheiden docren der kerken te pairde inne quamen rijden, elcx met sijn gheselscap vergaderende uit midden der kereken; ende upten groeten orgel waren Engelen, singende „gloria in excelsis", on de benedo dagen die herders ende speel den; ende daer quam een sterre scietende van after uut die kereke nae thoechou- tair toe." We zullen nu den inhoud verder met eigen woorden geven. De drie priesters (koningen) kwamen door de deuren der transcepten, en den hoofdingang komende van drie windstreken,Europa, Azië en Afrika, en begroetten elkaar in *t midden der kerk. Dan reden zij naar een zij deurtje, waar oen venstertje boven was. Zij klopten aan en 't venstertje ging open. De koster, .die de ondankbare rol van He rodes te vervullen bad, verscheen en werd door de koningen ondervraagd. Maar in Jerusalem was de nieuwe Koning niet Je vinden en de 'koningen wenden zich om. Nu zien zo de ster verschijnen en reizen naar Bethlehem, het hoogaltaar. Daar zat Maria met haar Kind terwijl vier man nen met roode en blauwe doeken om de schouders geslagen de herders voorstel den, die in stille 'aanbidding lagen neer geknield of zongen. De Koningen komen aan en brengen hun schatten aan het Kindeko. Intusschen zongen de engelen op het orgel, dat den hemel voorstelde, maar ijverig hun Glorielied. Een dergelijke plastische voorstelling zou ons toch geen bevrediging meer. ge ven; maar erken met mij do naïviteit van 't geheel. Met de reformatie zijn dergelijke spe len vrijwel in onbruik geraakt, omdat de openbare eeredienst der Katholieken ver hinderd werd. In Brabant en Vlaanderen evenwel zijn de Driekoningen buiten de kerk gekomen en in steden en dorpen trekken zij in hun aardige vermomming nog altijd door de straten en langs de huizen. Hot rijden der Driekoningen is een volksspel gewor den. Stijn Streuvels geeft er plastische voorstellingen van in ,,Het Kindeko Jesus in Vlaanderen" en ook in „Kerstekind". Uit heit laatste neem ik een heel oud Driekoningenlied gver, dat evenwel nog altijd wordt gezongen bij de optochten on der 't Octaaf van Driekoningen. Wij komen gelreden met onze sterre, Lauwcrior de Gransio, .Wij zoeken Heer Jesus, wij hadden hem gerne, Lauwerier de kuier. Wij kwamen al voor Herodos deur, Herodes die kwam zelve veur: Lauwerier do Cransio- Herodes die sprak met yalscher hart Hoe ziet er de jongste van drie zoo zwart Lauwerier, de kuier, de Gransio! Al is hij wat zwart, hij is wel hekend, Hij is er de koning van Oriënt. Lauwerier de kuier. Wij kwamen den hoogenberg opgaan, Daar zag men do Siter zoo still© slaan. Lauwerier, de kuier, de Gransio! O, sterre ge moet er zoo stille niet staan, Ge moet er met ons naar Bethlehem gaan. Lauwerier de kuier. Te Bethlehem inne de schoone stad, Daar Maria met haar klein Kindeke zat. Lauwerier, do kuier, de Gransio! Hoe kleiner kind en hoe grooter God, Een zalig nieuwjaar verleen ons God! Lauwerier de kuier. Het gedichtje heeft natuurlijk niet meer dan folkloristische beteekenis; l0|t do schoone letteren kan men het moeilijk re kenen. Misschien komen we op volksge-» bruiken gedurende het Octaaf van Drie koningen nog eens terug. Nog een ander product van -Vlaamsch- Brabantschen humor vinde bier plaats als bewijs, dat men na den ernst dor Kerst dagen behoefte heeft zich te ontspannen. Wij zijn drio Koningen, wij zoeken geen kiend, Maar een potteken Lovensch dat ons beter dient. Kaves of Lovensch hier, daarom komen wij hier. Ha, sa, waardinneken. spoedt u maar naar 'J vat; de mensch en kan niet zingen, want zijn keel is om te springen van het Lovensch nat. 'Jaspar zoude van achter niet slaan, kon hij maar geraken aan den Lovenschen itraan, want 't minste dat hij drinkt, dat is minstens een pint. en daarbij moet hij hebben itabak en brandewijn; ja, daar eens op gebeten cn bij een goed vuur gezeten gelijk wij vrienden zijn. *t Is nog niet uit; maar ik wou U even ©en indruk geven van wat al zoo door 't volk te Antwerpen o.a. gezongen wordt omstreeks deze dagen, 't Is altijd nog be ter, dan ouzo wezenlooze straalmoppen, die alle boert en alle (traditie missen. N. J. H. S. Het Leidsche Raadhuis. Wanneer Leiden zich een zetel voor zijn wereldlijk bestuur stichtte valt niet meer na te gaan. zegt mr. dr. J. G Overvoerde, archivaris dor Sleutelstad, in zijn ..Ge schiedenis van hot Raadhuis te Leiden"; doch met grooito zekerheid mag z.i. aan genomen worden, dat zulks reeds in de 13e eeuw geschiedde. Officieel wordt er voor 't eerst melding van gemaakt in Le; jaar 1350. Hoe dat oude Raadhuis was ingericht kunnen wé slechts gissen; als regel beza ten in die tijden deze gebouwen gelijk vloers een open hal, voor publieke vor- koopinga enz. bestemd, en op de eerste verdieping eeir groote zaal voor do ver gaderingen van het stadsbestuur cn voop de rechtspraak der schepenen, aan dezo zaal grensden afgeschoten r .imlen voor den stadsklerk later secretaris go* naamd en den thosorier oftewel den 1)©- heerder der gelden. Leiden's Raadhuis, dat nog altijd staat op do plok, waar het oorspronkelijk werd opgericht, heeft natuurlijk heel wat ge daanteverwisselingen ondergaan. De voor naamste er van zullen we aan de hand doa heeren Van Overvoorde's boeik nagaan. Waarschijnlijk geschiedde hier de aoehitw spraak aanvankelijk buiten het gCèouw. waarvoor dan een tijdelijke steilage werd opgeslagen voor den Schout en zijn acht schepenen. Di t geital is bekend van het oud ste zegel der stad, dateerend uit 't eind der 13e eeuw, op welk zegel het gerech» geknield ligt onder de beeltenis van St. Pieter, der stede patroon. Een belangrijke vergrooting van liet gebouw vond omstreeks 1413 plaats; mis schien werd ,loen zelfs htet oude pand door een geheel nieuw vervangen. In dat jaar wordt tevens gewag in de rekeningen gemaakt van een haldeur. hetgeen bewijst dat de lakenhal toen reeds op de eerste verdieping werd gehouden; voorts van de (vleesch)hal gelijkvloers, van den kelder en den zolder. In 1426 werd heneden een Schepenka mer gebouwd, waardoor de gerechtsstel lage buiten kon vervallen; 't volgende jaar op de zaal boven een nieuw „contoer" (kantoor) afgeschoten. In 1455 werd ter vergrooting van het Raadhuis het secretarie-personeel ver meerderde loen al een belendend huis ^aangekocht, (terwijl terzelfder tijd do toren onderhanden schijnt te zijn genomen; in 1460 kwam de nieuwe kap ervan klaar en kon de nieuwe klok geplaatst worden. In 1481 leed het stadhuis schado door een buskruitramp, een voorlooper dus van die uit de 19e eeuw. In genoemd jaar na men Hoeksche ballingen onder Reyor van Broekhuyzen het gebouw in; terwijl hun volgelingen in de Brecstraat bijeenkwa men en twee aanzienlijke Hoeksch-gezin- den uit do vensters naar de menigte ko ken, werden (wee schepenen van de legen- partij gevankelijk binnengebracht. Onver wacht ontplofte toen het buskruit, dat ge lijkvloers geborgen was. De raadkamer werd „opgeboort" opgeblazen zeggen we tegenwoordig en stortte in, waar door 4 aanzienlijken en 32 burgers gedood werden; vele burgers werden bovendien gewond. De schade werd v.' L; hersteld en in 1557 word wederom een belendend huis ter vergrooting aangekocht. Zoo naderen wo langzamerhand den tijd van het bclog, gedurende hetwelk he» Raadhuis opnieuw be&hadigd werd. Zoodra de stad 11a 't ontzet weer wal op dreef kwam, werd ernstig gedacht over een ingrijpende verbouwing, waarbij er in de eerste plaats naar zou gestreefd worden, heit 'Raadhuis een imposant uiter lijk te geven door n.l. voor den eenvoudi- gen Gottischen gevel een nieuw front op te trekken volgens den kunstzin van diet (tijd. Aanleiding tot deze verbouwingsplan nen gaf ook de overeenkomst met den graaf van Lookhorst uit 1564, waarbij Lookhorst aan de 9tad werd afgestaan o.a. op voorwaarde, dat deze in 't raad huis ruimte bschikbaar zou stellen voor de vierschaar van Rijnland. Om daarvoor de noodige localiteit te vinden werd in 1593 weer een belendend huis aange kocht, waarop de groote verbouwing an li ving en in 1603 aan de gestelde voorwaar de werd voldaan. Niet te vlug. Uit de middeleouwen valt nog dezo lei- zonderheid to vermelden, dat in 1433 door den Pausolijken legaat verlof werd gege ven tot het hebben ten Raadhuize van ,een draagbaar altaar, waarop de II Mis kon worden gelezen. In 1463 schonk Willem Heerman daarvoor aan de stad een vergulden kelk cn twee stel kasuifcl.-. een en ander met toebehooren. Hot is vol gens mr. v. O. niet waarschinlijk, dal dn godsdienstoefening in een afzonderlijke raadskapel geschiedde, aangezien in geen enkel stuk van zulk een kapel wordt mel ding gemaakt. Moglijk stond hot u- een nis, die door douvr'n kon wn' "i af- gesloten. Het niet du- rzaLn i-:i I -.'"X ingenomen gedeelte mui d 1<ig FEUILLETON. Siegmund en Sieglinde. Zij De öuile blokhuizen stonden daar nog ferootendeels, sommigen, waren ingestort, 1 Ide anderen waren door weer en wind dai- j-jloos geworden. De mannen hielpen om al- ivies wat gehavend wag weer in orde te [brengen. Waar eons het altaar 6tond was [tweer een nieuw opgebouwd. Ginder was ;,een groote met purper bekleed® konings kroon opgeslagen. 1 Het was prachtig lenteweer en het ne- gonde uur van den -dag was aangebroken. Plotseling klonk er een veldhoorn, gewei- (jclige, vroolijke en langgerekte tonen schal den door de omgeving Arnesto besteeg de tribune. De hoornblazer stond naast hem en al het manvolk verzamelde zich rondom i hen. Ieder had zich weer met het zwaard .[.omgord, de strijdbijl in do rechter, het schild in de linkerhand en het berenvel 'over het hoofd. Toen allen daar voor jlhem stonden on het rumoer verstomde, 'sprak Arnesto met heldere stem: „Siegmund en de zijnen naderen. Komt, (iaten we hen met gejuich .begroeten. Wit^ tekind, onze Koning, komt ook mee." 1 Aller blikken waren nu naar den woud- (Eoom gericht. Men hoorde het vroolijke riioorngeschal. Een mooi uitgedoste Sak- penknaap op witte schimmel werd zicht baar. Het was Siegmund's heraut. Baar- 2op volgden twee paarden die een 'draag- [jgtoel trokken, waarin !\Villelpnd lag. Dan nog een span paarden met een draagstoel waarin Hildegunde zat. Dan een derde, waarin Sieglinde. Daarop volgde weer een span dat een groote overdekte wagen voorttrok waar hoven op een kruis stond. Daarachter volgden op schimmels en paar den tw'aalï zwarte eerbiedwaardige gestal ten en het allerlaatst een groote maje- stueeuze jonge man, met een lange krullen de, blonde haard. Het was Siegmund, nu Wulfram geheeten. Tot slot volgden op vlugge paaxdjeg de scholastieken van Mein Mariënzelle en do meisjes en kinde ren met Hrabanus 'aan het hoofd. Er ging een gejuich en een luid en hartelijk hoera op. Dreunend werden do schilden tegen elkaar geslagen. Al het volk verkeerde in een vroolijke en .opgewonde feeststemming. Langzaam en plechtig naderde do stoet bet feestterrein en de tribune. De gordij nen om de draagstoelen werden opzij gej schoven. Hrabanus en de scholastieken stelden zich in een halve kring om het altaar. Arnesto ijlde Siegmund tegemoet, knielde voor hem neer en kustte zijn hand. Een vroolijke jonge blonde monnik om helsd© Arnesto en kustte hem. Het was Dosko, wiens kloosternaam Eggwin was. Wulfram sloeg de kap naar achter, een gouden kruis fonkelde op zijn borst. Hij gaf zachtjes zijn hevelen aan do twaalf monniken en zij maakten stvl en devoot het altaar in orde. Abt Wulfram besteeg de tribune. Do Saksenmannen begroetten hem met een: „Heil Siegmund, heill Al leen enkele heidenen keken somher. Siegmund sprak: „Ik groet u mijn Saksenvolk. Ik vertrok als soldaat uit uw midden en er zijn.tien lange Lente's sindsdien voorhij gegaan. Ik sta nu als Abt, als monnik weer in nw midden, en breng nog twaalf monniken mede, op dezelfde plaats waar wij eens brave en goedaardige monniken doodden. Ik kom weer het kruié brengen, waar' eens mijn strijdbijl het kruis heeft neergesla gen. Toen wieden wij Wodan wreken te gen den behloeden God aan het kruis. Ziet liet kruis dat ik u breng stond eens in de kamer, waar ik doodziek lag door den bijlslag mij hier toegebracht. Do droomen der menschen misleiden dikwijls. Wat ik eeps menschelijk droomde, bracht mij opgeofferd aan God, op den weg van leven en licht." Sieglinde's wangen kleurden, terwijl Siegmund sprak. Ze vouwde de handen. Siegmund sprak verder: „Ik vond daar leven en licht, eerst naar het lichaam, daarna naar de ziel en die wezen de rechte wegen naar de eeuwige heerlijkheid. Gij zult. den jongen Hertog tot Koning kiezen, ik kom weer als Ko ning en hertog terug, hoe, dat zult ge nog ondervinden. Do Wodan-mamien ver onderstellen dat de monnik als koning, als hertog hcerscht. Mijn Tijk is niet van deze aarde. Ik 'wil hecrschon als hertog des geesles, als leider der zielen. Daarom kom ik terug en heb twaalf monniken als helpers vap. liet Godsrijk meegenomen met mij! Daar waar eens de blokhuizen der monniken stonden, daar zal ook onze woonplaats zijn. Zoo zal de Saksen-Abt boete doen voor wat hij eens als Saksen hertog met zijn leger nagelaten heeft. Gij zult al ons doen en- laten kunnen gade slaan. Wij willen geen toorn, haat of af gunst tusschcn de volkéren. Vrede en vreugde zult ge van onze lippen hooren verkondigen, uit onze gebeden en gedrag zult ge niets dan goeds kunnen leeren. Wij willen 11 den weg naar den waarach- tigen God wijzen. Velen kennen Hem reeds, maar er zijn er nog zoovelen, ook onder u, die Hem nog niet kennen of gevonden hebben. Ik heb hem in ïerliand in de H. Stilte van het kloosterleven loeren kennen en begrijpen. 'Het was een hoek waaruit ik leerde hoe ik vechten moest om tot het pad :der deugd te geraken. Ik leerde hoe do God geboren werd in de Stal van Bethle hem, hoe Hij werkte en opgrwide in Na zareth. Hoe Hij de volkeren leerde cn onderwees in de vrije natuur en hen vele goede en schoone dingen verkondigde. Hij vocht echter dapper tegen Zijn vijanden. Ten Jaatste offerde Hij het liefste cn beste wat Hij bezat. Zijn eigen vleesch en bloed voor het volk op. Hij zegepraalde echter, niettegenstaande Zijn dood, dien Hij over won door Zijn eigenmachtige verheerlij king ni't het graf cn ging naar Zijn Va der die in den Hemcli woont. Dit alles en nog veel meer willen wij u verkondi gen. Mijn gemoed noodzaakt mij u een lied te loeren. Hot noodzaakt mij met on beschrijfelijke kracht. Het lied zal klinken in ieders woning. De kinderen zullen het zingen hij hun spel, de Moeders onder de huiselijke bezigheden. Verzamelt u hier eiken Zondag. Ik zal u eiken Zondag een nieuw lied en Gods ïeer verkondigen. Van daag wordt Hij opnieuw als onze Koning uitverkoren, zooals "Wittekind en ik. \V 11 r- ram, vroeger Si.'ground, hot wonschen. Als teeken daarvan plant ik hol zelfde kruis op dezelfde plaats waar ik hot eens neersloeg." De monniken namen nu het kruis van den wagen en plantten het in don grond* terwijl de vscholastieken in koor 'jongen5 „Toen de Koninklijke Vorst aan het kruis stierf, gebeurde er een groot won^ der, zoodat 'de meodoogenlooze dood nok het levenlooze zouden erkennen Bij Zijnen dood beefde do -aarde, sidderden do gej bc-rgten en rotsen scheurden vaneen. Do graven gingen open en de ontslapenen, door den macht des Scheppers opgestaan, vertoonden zich aan de vólkeren als zichtj bare en ernstige vermaning. Het was een machtig teeken dat hen moest brengen tot algeheel e erkenning van God." Intusschen waren Arnesto en de twaalf monniken met het plaatsen klaar er. nu keek de Verlosser met mojestueuzen ernst, het hoofd met doornen gekroond, de ar men wijd» uitgespreid op het volk n^er. Abt. Wulfram riep: „Ziet hier uw Korong, dappere man nen. Het is uw Meester en Verlosser. Stom verbaasd en diep ontroerd kniel den de meesten in het stof neer cn hogen het hoofd. Alleen dicht bij de tribune 1 de el een groepje slaan on een van hen „Wij aanbidden Wodan en wij wiLou ons een werkelijk en Koning kiezen. (Wordt vervolgd).j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1925 | | pagina 5