i Derde Blad.
Saterdag 3 Januari 192%
ALWEER EEN BRIEF.
y f rAan den heer P. V.
'Ja. Jiij dateert al van 7 December; maar
i 'de gelegenheid, ontbrak me, om er eerder
pop in te gaan. Ik hoop, dait de heer P. V.
phot me niet kwalijk zal nemen; ik w i 1-
Qd e wel, maar de uitvoering van mijn
LiTvijsbesluit werd belet door de omstandig-
[theden.
Was ik dus gedwongen te
i wachten?
Wel neen,, ik had alle omstandigheden
!Ï>P zij kunnen zetten, mijn kapelaans werk
jjachiter kunnen laten, en den brief van den
liieer V. gaan beantwoorden; maar aan
gezien. datgene, wat liet voornaamste is,
rook als het voornaamste moet behandeld
("[worden, w i 1 d e ik den brief van den
'beer V. wat uitstellen, en eerst mijn ander
j.'werk don. Ik ben er van overtuigd, dat
rik aldus goed handelde, en dus zoo
fjnioees'l bandelen, niet omdat ik gedwon-
ffeen werd, maar omdat mijn verstand me
jzeide, dat ik aldus mijn wil moest be
palen, gelet op de omstandigheden.
Let er dus op, mijnheer V., dat ik dus
:Vr ij was mijn wil in do een of andere
(richting te sturen, en dat ik dan ook de
si .vrijheid heb gekozen uw brief ite laten
[(Wachten op antwoord.
De heer V. merkt opJ dat hij niet vrij
j as geweest in de keuze van zijn bestaan:
tuien heeft hem niet gevraagd of hij er
f(wilde wezen!
p Dit klinkt zooiets als godslasterlijk.
Spaar heeft me de goede God, in goedheid
[ton liefde een menschenziel geschapen in
poen menschenilichaam, met de enkele be
doeling om zichzelf te verheerlijken,
{[maar tevens om die menschenziel voor
fkltijd gelukkig te maken, met een geluk,
zooals nooit een mensch zich droomen
[kan of denken. En nu gaat die menschen-
iziel di tt zeggen: IJ hadt me wel eens
[teerst kunnen vragen (vóór dat ik er was
[[dus) of ik er wel wezen wilde om van
■uw Goedheid te profiteer en, want nu be
loop ik ook de kans om verloren te gaan.
Stelt u eens voor, mijnheer V (want ik
;,meen,. dat U een weinig zijt aangesto
lken door den matèrialistischen geest van
itonze dagen), stel u eens voor, dat er
fjemand in Afrika leeft, dien gij geheel
mi et kent, en die bij zijn overlijden, zon-
(jjler bet ooit aan u gevraagd te hebben, u
paanwijst voor een legaat van f 1.000.000,
fjjgegge en schrijve: één mil'üoen gulden.
OjZou dan do heele materialistische we-
fxeld u niet voor gek, krankzinnig, idioot
[verklaren, als ge gingt sputteren tegen
Sulk een gift, en zoudt zecgen: 'hij had liet
[ine eerst wel eens kunnen wagen, dan
fjhad ik me er niet aan gewaagd hét te
aanvaarden, gezien de 'kans, dart, het geld
iföoor dieven kan gestolen worden of door
'brand kan te loor gaan?
j! Zou de heele materialist! s o li e
^wereld niet bereid zijn, om inet beide han-
'den die schat van u over te nemen, die
[Schat, welke voor die vermaterialiseerde
'.wereld alles beteekent?
Maar nu vraag ik u in gemoede: Wat is
tnu toch in 's hemelsnaam een som van
ff 1.000.000 in vergelijking met het eeuwig
ilgeluk. Go kunt voor dat millioen het
('eeuwig geluk nog niet eens koopen, want
[dat is voor geen geld te 'koop„ daar staat
fejhet ite hoog voor, daar is het te voor-
[uaam, te edel voor.
Hoe kunt ge er dan nog bezwaar tegen
[blaken, dat de Almachtige in zijn goedheid
m bestemt voor dat eeuwig geluk? Ik geef
frtoe, ge kimt het verliezen door te luis
teren naar den Satan., ge kimt uw eigen
f geluk bederven, omdat ge een v r ij e n
(Wil hebt, want God dwingt u niet
ffoit zijn Hemel, maar roept u, een helpt u
inet zijn genaden, als ge zelf goed wilt;
maar wat is dat nu voor een bezwaar?
[Gij moogt dus geen bezwaar maken tegen
juw schepping of gij beleegdigt Gods goed
heid en handelt verschrikkelijk dom.
Ik bon er, ondanks me zelf, err geluk
kig maar ook, verbeeld, je de dwaasheid,
dat de mensch zichzelf moest maken!
Vooreerst zou hij er dus moeten zijn,
voordat hij er is; maar vervolgens, wat
zoude er van terecht komen?
Als ik den natuurlijken weg bewandel,
ga ik ondanks nie zelf, zegt u, steeds on
der de weit.
Zeker de natuurwet kan ik niet veran
deren, zij is afkomstig van den Maker
der natuurwet, God; en volgens die na
tuurwet zal mijn mensch olijke natuur
dat men toch niéts beter kiezen kan, dan
een dier. Maar gelukkig gaf God in dia
natuur een wil met een bovennatuur, die
streeft naar het hoogere, naar God, om
bij Hem eenmaal gelukkig te worden, wat
per slot ons ee n ig levensdoel ist' Déar
voor alles over Je hebben en het kwaad te
bestrijden is mijn vast wilsbesluit, ge
maakt dn vrijheid, overwogen hebbend,
dat men toch niets heter kiezen kan, dan
het geluk?
Zeker gaf God daarvoor ook weit ten, en
ik ben er God dankbaar voor; want hoe
zou mijn zwakke menschheid, mijn met
erfsohuld heiaden ziel, den goeden weg
gaan naai' het verloren paradijs, als God
dien weg niet aangaf, en als zoovele weg
wijzers zijn geboden langs den levensweg
niet had geplaatst?
Mag ik den heer V., dde zelf zegt, wel
eens over deze dingen te piekeren, en die
verlangt de keerzijde detr medaille te zien,
in gemoede een goeden raad geven?
(Deze raad geldt voor allen, die erg
zijn gehecht aan het aairdsche, die alleen
maar denken aan het stoffelijke, en hoe
ze hun vermogen kunnen vergrooten, en
hoe ze 'hun huisgezin kunnen onderhou
den en vooruitbrengen op den maatschap-
pelijken weg: voor allen, die zijn door
weekt door den geest van materialisme,
en die in het'stoffelijke hun genoegen
zoeken).
Mijn raad is: .gij moet eens good gaan
bidden, en aan God om verlichting vra
gen dn uw verstand, om te hegrijpen en
meer liefde te hebben voor liet hoogere,
het onstoffelijke, het geestelijke, het god
delijke, het hoogo doel van uw bestaan.
Ach, goede heer V. als wo voor do aar
de alléén] gemaakt waren, dan zoudt
u misschien mogen verlangen om er zoo
veel mogelijk van te genieten en bij el
lende zoo spoedig mogelijk or van te
verdwijnen.
Maar nu, nu we kinderen Gods zijn, erf
genamen des hemels, geschapen door
Gods Almacht, en verlost door heit Bloed
van Jezus Christus, en geheiligd, door
den H. Geest, nu moeten wo in vrijheid
kiezen dit aardsche leven door te worste
len: om als loon den schoonen Hemel te
ontvangen; nu moeten we niet de dom
heid begaan, de genade le vorstoolen, en
den weg des verderfs te kiezen.
Vrij zijn we, vrij door de genade van
Jezus Christus, die ons de vrijheid der
kinderen Gods* gebracht heeft; do vrijheid
het vrij zijn van de erfzonde, die ons be
lette, en dwong buiten den hemel te
blijven. Geniet, waarde lieer V. van die
vrijheid en bewerk.,- in vrijheid uwe za
ligheid door veel gebed, goedé werken en
het ontvangen der Sacramenten.
Ik hoop, dat ik voor u een klein straal
tje van het ware geïukslioht héb doen
schijnen,, en dat ge verder door uw gebed
geleid zult worden tot het ware volle
licht der vrijheid van Gods kinderen.
J. C. G. GROOT,
Kapelaan.
DRIEKONINGEN.
Pe heerlijke dagen, die pas achter ons
liggen, gaven weer aanleiding het drama
tische van onzen godsdienst te beleven.
Het dramatische karakter spreekt natuur
lijk niet zoo sterk als over eenige maan
den gedurende de dagen van de Goede
Week en met Paschen. Maar wij willen
toch in ieder geval aanschouwelijkheid,
die de zinnen boeit en door de zinnen
heen den geest bepaalt bij den heiligen
Kerstnacht in Bethlehem's velden. In on
ze kerken* in kloosterkapellen, in onze
huizen staat het Stalletje van Bethlehem
en gaarne knielen we neer bij het lief
lijk en bij uitstek -vredig itooneel, dat
wijding geeft aan onze winterdagen en
rust aan onze harten.
In de Middeleeuwen evenwel stelde men
zich met de aanschouwelijkheid, die ons
voldoendo is, niet tevreden^-De behoefte
aan plastiek van den Middelecuwsclien
mensch eischte een levendiger verbeel
ding van het heilig gebeuren. Levende
menschen, aanvankelijk eerst do priesters
met hun dienaren, gaven in den Kerst
nacht een voorstelling in de Kerk van
Christus' geboorte.
Zoo ontstonden de Mysteriespelen, aan
vankelijk in, later huilen do kerk.
Over de beteekenis van 't woord myste
rie is men 't in dit verband niet geheel
eens. Sommigen leiden het af van het
woord miniaterium dienst; dus spelen
hij den H. Dienst. Anderen verklaren ze
als spelen betrekking hebbend op 't God
delijk mysterie, 't Goddelijk Geheim van
Christus' komst op aarde en verder
want ook Paaschspelen waren mysterie
spelen van 't Goddelijk Geheim van
Christus* Zoendood.
Welke woordafleiding de juiste is, doei
minder ter zake, want in oorsprong heb
ben de mysteriespelen zoowel betrekking
op den H. Eerediens t als op Gods gehei
menissen.
De behoefte aan aanschouwelijkheid
ligt nu evenzeer als in de Middeleeuwen ia
de menschelijke natuur. Dat men ze in
de Middeleeuwen meer practisch in toe
passing bracht, of tea minste behoefte had
aan sterken prikkel, zal voor oen niét ge
ring deel hier aan te wijten zijn, dat
slechts hitter weinig menschen konden le
zen. Onze phantasie helpt ons, wanneer
wij de heilige geschiedenissen lezen. De
Middeleeuwer, die niet lezen kon, moest
ze tot zijn stichting en onderrichting zien
gebeuren. De fresco's en beelden in zijn
kerk, de spelen die daar in betrekking tot
den Eeredienst werden uitgevoerd, waren
zijn Bijbel, en we mogen gerust aanne
men, dat tal van eenvoudige zielen in de
ze Bijbel- en overleveringsvertolking heel
goed thuis waren.
Maar we zouden het hebben over Drie
koningen.
Driekoningenspelen in tijdsorde volgend
op de Kerstspelen, werden in tal van ker
ken uitgevoerd. Oude rekeningen en be
scheiden'uit archieven getuigen er her
haaldelijk van, vooral in Vlaamsche en
Brabantsche steden, waar het levendig
temperament der bvolking uitermate ver
zot was op plastiek en glans en luister.
Maar ook in 't Noorden vierde men Drie
koningenspelen.
Een aardig verhaal is 'daaromtrent be
waard in de „Beschrajvinghder Stadit
Delft" van Dirck van Blevswijck. In 1498
werd bier een Driekoningenspel opgevoerd
waaromtrent de schrijver ons het volgen
de mededeelt:
Upten Sondagfi nae detienendagh na
der Vesperen te drie uren, soe werde
hier ghespeelt een spul van do priesters,
die tot verscheiden docren der kerken te
pairde inne quamen rijden, elcx met sijn
gheselscap vergaderende uit midden der
kereken; ende upten groeten orgel waren
Engelen, singende „gloria in excelsis", on
de benedo dagen die herders ende speel
den; ende daer quam een sterre scietende
van after uut die kereke nae thoechou-
tair toe."
We zullen nu den inhoud verder met
eigen woorden geven. De drie priesters
(koningen) kwamen door de deuren der
transcepten, en den hoofdingang komende
van drie windstreken,Europa, Azië en
Afrika, en begroetten elkaar in *t midden
der kerk. Dan reden zij naar een zij
deurtje, waar oen venstertje boven was.
Zij klopten aan en 't venstertje ging open.
De koster, .die de ondankbare rol van He
rodes te vervullen bad, verscheen en werd
door de koningen ondervraagd. Maar in
Jerusalem was de nieuwe Koning niet Je
vinden en de 'koningen wenden zich om.
Nu zien zo de ster verschijnen en reizen
naar Bethlehem, het hoogaltaar. Daar zat
Maria met haar Kind terwijl vier man
nen met roode en blauwe doeken om de
schouders geslagen de herders voorstel
den, die in stille 'aanbidding lagen neer
geknield of zongen. De Koningen komen
aan en brengen hun schatten aan het
Kindeko. Intusschen zongen de engelen op
het orgel, dat den hemel voorstelde, maar
ijverig hun Glorielied.
Een dergelijke plastische voorstelling
zou ons toch geen bevrediging meer. ge
ven; maar erken met mij do naïviteit van
't geheel.
Met de reformatie zijn dergelijke spe
len vrijwel in onbruik geraakt, omdat de
openbare eeredienst der Katholieken ver
hinderd werd.
In Brabant en Vlaanderen evenwel zijn
de Driekoningen buiten de kerk gekomen
en in steden en dorpen trekken zij in
hun aardige vermomming nog altijd door
de straten en langs de huizen. Hot rijden
der Driekoningen is een volksspel gewor
den.
Stijn Streuvels geeft er plastische
voorstellingen van in ,,Het Kindeko Jesus
in Vlaanderen" en ook in „Kerstekind".
Uit heit laatste neem ik een heel oud
Driekoningenlied gver, dat evenwel nog
altijd wordt gezongen bij de optochten on
der 't Octaaf van Driekoningen.
Wij komen gelreden met onze sterre,
Lauwcrior de Gransio,
.Wij zoeken Heer Jesus, wij hadden
hem gerne,
Lauwerier de kuier.
Wij kwamen al voor Herodos deur,
Herodes die kwam zelve veur:
Lauwerier do Cransio-
Herodes die sprak met yalscher hart
Hoe ziet er de jongste van drie zoo
zwart
Lauwerier, de kuier, de Gransio!
Al is hij wat zwart, hij is wel hekend,
Hij is er de koning van Oriënt.
Lauwerier de kuier.
Wij kwamen den hoogenberg opgaan,
Daar zag men do Siter zoo still© slaan.
Lauwerier, de kuier, de Gransio!
O, sterre ge moet er zoo stille niet staan,
Ge moet er met ons naar Bethlehem
gaan.
Lauwerier de kuier.
Te Bethlehem inne de schoone stad,
Daar Maria met haar klein Kindeke zat.
Lauwerier, do kuier, de Gransio!
Hoe kleiner kind en hoe grooter God,
Een zalig nieuwjaar verleen ons God!
Lauwerier de kuier.
Het gedichtje heeft natuurlijk niet meer
dan folkloristische beteekenis; l0|t do
schoone letteren kan men het moeilijk re
kenen. Misschien komen we op volksge-»
bruiken gedurende het Octaaf van Drie
koningen nog eens terug.
Nog een ander product van -Vlaamsch-
Brabantschen humor vinde bier plaats als
bewijs, dat men na den ernst dor Kerst
dagen behoefte heeft zich te ontspannen.
Wij zijn drio Koningen, wij zoeken
geen kiend,
Maar een potteken Lovensch dat ons
beter dient.
Kaves of Lovensch hier,
daarom komen wij hier.
Ha, sa, waardinneken.
spoedt u maar naar 'J vat;
de mensch en kan niet zingen,
want zijn keel is om te springen
van het Lovensch nat.
'Jaspar zoude van achter niet slaan,
kon hij maar geraken aan den
Lovenschen itraan,
want 't minste dat hij drinkt,
dat is minstens een pint.
en daarbij moet hij hebben
itabak en brandewijn;
ja, daar eens op gebeten
cn bij een goed vuur gezeten
gelijk wij vrienden zijn.
*t Is nog niet uit; maar ik wou U even
©en indruk geven van wat al zoo door 't
volk te Antwerpen o.a. gezongen wordt
omstreeks deze dagen, 't Is altijd nog be
ter, dan ouzo wezenlooze straalmoppen,
die alle boert en alle (traditie missen.
N. J. H. S.
Het Leidsche Raadhuis.
Wanneer Leiden zich een zetel voor zijn
wereldlijk bestuur stichtte valt niet meer
na te gaan. zegt mr. dr. J. G Overvoerde,
archivaris dor Sleutelstad, in zijn ..Ge
schiedenis van hot Raadhuis te Leiden";
doch met grooito zekerheid mag z.i. aan
genomen worden, dat zulks reeds in de
13e eeuw geschiedde. Officieel wordt er
voor 't eerst melding van gemaakt in Le;
jaar 1350.
Hoe dat oude Raadhuis was ingericht
kunnen wé slechts gissen; als regel beza
ten in die tijden deze gebouwen gelijk
vloers een open hal, voor publieke vor-
koopinga enz. bestemd, en op de eerste
verdieping eeir groote zaal voor do ver
gaderingen van het stadsbestuur cn voop
de rechtspraak der schepenen, aan dezo
zaal grensden afgeschoten r .imlen voor
den stadsklerk later secretaris go*
naamd en den thosorier oftewel den 1)©-
heerder der gelden.
Leiden's Raadhuis, dat nog altijd staat
op do plok, waar het oorspronkelijk werd
opgericht, heeft natuurlijk heel wat ge
daanteverwisselingen ondergaan. De voor
naamste er van zullen we aan de hand doa
heeren Van Overvoorde's boeik nagaan.
Waarschijnlijk geschiedde hier de aoehitw
spraak aanvankelijk buiten het gCèouw.
waarvoor dan een tijdelijke steilage werd
opgeslagen voor den Schout en zijn acht
schepenen. Di t geital is bekend van het oud
ste zegel der stad, dateerend uit 't eind
der 13e eeuw, op welk zegel het gerech»
geknield ligt onder de beeltenis van St.
Pieter, der stede patroon.
Een belangrijke vergrooting van liet
gebouw vond omstreeks 1413 plaats; mis
schien werd ,loen zelfs htet oude pand
door een geheel nieuw vervangen. In dat
jaar wordt tevens gewag in de rekeningen
gemaakt van een haldeur. hetgeen bewijst
dat de lakenhal toen reeds op de eerste
verdieping werd gehouden; voorts van de
(vleesch)hal gelijkvloers, van den kelder
en den zolder.
In 1426 werd heneden een Schepenka
mer gebouwd, waardoor de gerechtsstel
lage buiten kon vervallen; 't volgende jaar
op de zaal boven een nieuw „contoer"
(kantoor) afgeschoten.
In 1455 werd ter vergrooting van het
Raadhuis het secretarie-personeel ver
meerderde loen al een belendend huis
^aangekocht, (terwijl terzelfder tijd do toren
onderhanden schijnt te zijn genomen; in
1460 kwam de nieuwe kap ervan klaar en
kon de nieuwe klok geplaatst worden.
In 1481 leed het stadhuis schado door
een buskruitramp, een voorlooper dus van
die uit de 19e eeuw. In genoemd jaar na
men Hoeksche ballingen onder Reyor van
Broekhuyzen het gebouw in; terwijl hun
volgelingen in de Brecstraat bijeenkwa
men en twee aanzienlijke Hoeksch-gezin-
den uit do vensters naar de menigte ko
ken, werden (wee schepenen van de legen-
partij gevankelijk binnengebracht. Onver
wacht ontplofte toen het buskruit, dat ge
lijkvloers geborgen was. De raadkamer
werd „opgeboort" opgeblazen zeggen
we tegenwoordig en stortte in, waar
door 4 aanzienlijken en 32 burgers gedood
werden; vele burgers werden bovendien
gewond.
De schade werd v.' L; hersteld en in
1557 word wederom een belendend huis
ter vergrooting aangekocht.
Zoo naderen wo langzamerhand den
tijd van het bclog, gedurende hetwelk he»
Raadhuis opnieuw be&hadigd werd.
Zoodra de stad 11a 't ontzet weer wal op
dreef kwam, werd ernstig gedacht over
een ingrijpende verbouwing, waarbij er
in de eerste plaats naar zou gestreefd
worden, heit 'Raadhuis een imposant uiter
lijk te geven door n.l. voor den eenvoudi-
gen Gottischen gevel een nieuw front op
te trekken volgens den kunstzin van diet
(tijd.
Aanleiding tot deze verbouwingsplan
nen gaf ook de overeenkomst met den
graaf van Lookhorst uit 1564, waarbij
Lookhorst aan de 9tad werd afgestaan
o.a. op voorwaarde, dat deze in 't raad
huis ruimte bschikbaar zou stellen voor
de vierschaar van Rijnland. Om daarvoor
de noodige localiteit te vinden werd in
1593 weer een belendend huis aange
kocht, waarop de groote verbouwing an li
ving en in 1603 aan de gestelde voorwaar
de werd voldaan. Niet te vlug.
Uit de middeleouwen valt nog dezo lei-
zonderheid to vermelden, dat in 1433 door
den Pausolijken legaat verlof werd gege
ven tot het hebben ten Raadhuize van
,een draagbaar altaar, waarop de II Mis
kon worden gelezen. In 1463 schonk
Willem Heerman daarvoor aan de stad
een vergulden kelk cn twee stel kasuifcl.-.
een en ander met toebehooren. Hot is vol
gens mr. v. O. niet waarschinlijk, dal dn
godsdienstoefening in een afzonderlijke
raadskapel geschiedde, aangezien in geen
enkel stuk van zulk een kapel wordt mel
ding gemaakt. Moglijk stond hot u-
een nis, die door douvr'n kon wn' "i af-
gesloten.
Het niet du- rzaLn i-:i I -.'"X
ingenomen gedeelte mui d 1<ig
FEUILLETON.
Siegmund en Sieglinde.
Zij
De öuile blokhuizen stonden daar nog
ferootendeels, sommigen, waren ingestort,
1 Ide anderen waren door weer en wind dai-
j-jloos geworden. De mannen hielpen om al-
ivies wat gehavend wag weer in orde te
[brengen. Waar eons het altaar 6tond was
[tweer een nieuw opgebouwd. Ginder was
;,een groote met purper bekleed® konings
kroon opgeslagen.
1 Het was prachtig lenteweer en het ne-
gonde uur van den -dag was aangebroken.
Plotseling klonk er een veldhoorn, gewei-
(jclige, vroolijke en langgerekte tonen schal
den door de omgeving Arnesto besteeg de
tribune. De hoornblazer stond naast hem
en al het manvolk verzamelde zich rondom
i hen. Ieder had zich weer met het zwaard
.[.omgord, de strijdbijl in do rechter, het
schild in de linkerhand en het berenvel
'over het hoofd. Toen allen daar voor
jlhem stonden on het rumoer verstomde,
'sprak Arnesto met heldere stem:
„Siegmund en de zijnen naderen. Komt,
(iaten we hen met gejuich .begroeten. Wit^
tekind, onze Koning, komt ook mee."
1 Aller blikken waren nu naar den woud-
(Eoom gericht. Men hoorde het vroolijke
riioorngeschal. Een mooi uitgedoste Sak-
penknaap op witte schimmel werd zicht
baar. Het was Siegmund's heraut. Baar-
2op volgden twee paarden die een 'draag-
[jgtoel trokken, waarin !\Villelpnd lag. Dan
nog een span paarden met een draagstoel
waarin Hildegunde zat. Dan een derde,
waarin Sieglinde. Daarop volgde weer een
span dat een groote overdekte wagen
voorttrok waar hoven op een kruis stond.
Daarachter volgden op schimmels en paar
den tw'aalï zwarte eerbiedwaardige gestal
ten en het allerlaatst een groote maje-
stueeuze jonge man, met een lange krullen
de, blonde haard. Het was Siegmund, nu
Wulfram geheeten. Tot slot volgden op
vlugge paaxdjeg de scholastieken van
Mein Mariënzelle en do meisjes en kinde
ren met Hrabanus 'aan het hoofd. Er ging
een gejuich en een luid en hartelijk hoera
op. Dreunend werden do schilden tegen
elkaar geslagen. Al het volk verkeerde in
een vroolijke en .opgewonde feeststemming.
Langzaam en plechtig naderde do stoet
bet feestterrein en de tribune. De gordij
nen om de draagstoelen werden opzij gej
schoven. Hrabanus en de scholastieken
stelden zich in een halve kring om het
altaar. Arnesto ijlde Siegmund tegemoet,
knielde voor hem neer en kustte zijn hand.
Een vroolijke jonge blonde monnik om
helsd© Arnesto en kustte hem. Het was
Dosko, wiens kloosternaam Eggwin was.
Wulfram sloeg de kap naar achter, een
gouden kruis fonkelde op zijn borst. Hij
gaf zachtjes zijn hevelen aan do twaalf
monniken en zij maakten stvl en devoot
het altaar in orde. Abt Wulfram besteeg
de tribune. Do Saksenmannen begroetten
hem met een: „Heil Siegmund, heill Al
leen enkele heidenen keken somher.
Siegmund sprak:
„Ik groet u mijn Saksenvolk. Ik vertrok
als soldaat uit uw midden en er zijn.tien
lange Lente's sindsdien voorhij gegaan. Ik
sta nu als Abt, als monnik weer in nw
midden, en breng nog twaalf monniken
mede, op dezelfde plaats waar wij eens
brave en goedaardige monniken doodden.
Ik kom weer het kruié brengen, waar' eens
mijn strijdbijl het kruis heeft neergesla
gen. Toen wieden wij Wodan wreken te
gen den behloeden God aan het kruis. Ziet
liet kruis dat ik u breng stond eens in de
kamer, waar ik doodziek lag door den
bijlslag mij hier toegebracht. Do droomen
der menschen misleiden dikwijls. Wat ik
eeps menschelijk droomde, bracht mij
opgeofferd aan God, op den weg van leven
en licht."
Sieglinde's wangen kleurden, terwijl
Siegmund sprak. Ze vouwde de handen.
Siegmund sprak verder:
„Ik vond daar leven en licht, eerst naar
het lichaam, daarna naar de ziel en die
wezen de rechte wegen naar de eeuwige
heerlijkheid. Gij zult. den jongen Hertog
tot Koning kiezen, ik kom weer als Ko
ning en hertog terug, hoe, dat zult ge nog
ondervinden. Do Wodan-mamien ver
onderstellen dat de monnik als koning, als
hertog hcerscht. Mijn Tijk is niet van
deze aarde. Ik 'wil hecrschon als hertog
des geesles, als leider der zielen. Daarom
kom ik terug en heb twaalf monniken als
helpers vap. liet Godsrijk meegenomen
met mij! Daar waar eens de blokhuizen
der monniken stonden, daar zal ook onze
woonplaats zijn. Zoo zal de Saksen-Abt
boete doen voor wat hij eens als Saksen
hertog met zijn leger nagelaten heeft. Gij
zult al ons doen en- laten kunnen gade
slaan. Wij willen geen toorn, haat of af
gunst tusschcn de volkéren. Vrede en
vreugde zult ge van onze lippen hooren
verkondigen, uit onze gebeden en gedrag
zult ge niets dan goeds kunnen leeren.
Wij willen 11 den weg naar den waarach-
tigen God wijzen. Velen kennen Hem reeds,
maar er zijn er nog zoovelen, ook onder
u, die Hem nog niet kennen of gevonden
hebben. Ik heb hem in ïerliand in de H.
Stilte van het kloosterleven loeren kennen
en begrijpen. 'Het was een hoek waaruit ik
leerde hoe ik vechten moest om tot het pad
:der deugd te geraken. Ik leerde hoe do
God geboren werd in de Stal van Bethle
hem, hoe Hij werkte en opgrwide in Na
zareth. Hoe Hij de volkeren leerde cn
onderwees in de vrije natuur en hen vele
goede en schoone dingen verkondigde. Hij
vocht echter dapper tegen Zijn vijanden.
Ten Jaatste offerde Hij het liefste cn beste
wat Hij bezat. Zijn eigen vleesch en bloed
voor het volk op. Hij zegepraalde echter,
niettegenstaande Zijn dood, dien Hij over
won door Zijn eigenmachtige verheerlij
king ni't het graf cn ging naar Zijn Va
der die in den Hemcli woont. Dit alles
en nog veel meer willen wij u verkondi
gen. Mijn gemoed noodzaakt mij u een
lied te loeren. Hot noodzaakt mij met on
beschrijfelijke kracht. Het lied zal klinken
in ieders woning. De kinderen zullen het
zingen hij hun spel, de Moeders onder de
huiselijke bezigheden. Verzamelt u hier
eiken Zondag. Ik zal u eiken Zondag een
nieuw lied en Gods ïeer verkondigen. Van
daag wordt Hij opnieuw als onze Koning
uitverkoren, zooals "Wittekind en ik. \V 11 r-
ram, vroeger Si.'ground, hot wonschen.
Als teeken daarvan plant ik hol zelfde
kruis op dezelfde plaats waar ik hot eens
neersloeg."
De monniken namen nu het kruis van
den wagen en plantten het in don grond*
terwijl de vscholastieken in koor 'jongen5
„Toen de Koninklijke Vorst aan het
kruis stierf, gebeurde er een groot won^
der, zoodat 'de meodoogenlooze dood nok
het levenlooze zouden erkennen Bij Zijnen
dood beefde do -aarde, sidderden do gej
bc-rgten en rotsen scheurden vaneen. Do
graven gingen open en de ontslapenen,
door den macht des Scheppers opgestaan,
vertoonden zich aan de vólkeren als zichtj
bare en ernstige vermaning. Het was een
machtig teeken dat hen moest brengen tot
algeheel e erkenning van God."
Intusschen waren Arnesto en de twaalf
monniken met het plaatsen klaar er. nu
keek de Verlosser met mojestueuzen ernst,
het hoofd met doornen gekroond, de ar
men wijd» uitgespreid op het volk n^er.
Abt. Wulfram riep:
„Ziet hier uw Korong, dappere man
nen. Het is uw Meester en Verlosser.
Stom verbaasd en diep ontroerd kniel
den de meesten in het stof neer cn hogen
het hoofd. Alleen dicht bij de tribune 1 de el
een groepje slaan on een van hen
„Wij aanbidden Wodan en wij wiLou
ons een werkelijk en Koning kiezen.
(Wordt vervolgd).j