Venijnig. „Wat kleedt Nini zich toch bescheiden, on wat is ze lief en verstandig, vind je niet, vrouwtje?" ,,Ja. mannie, dat meisje laat letterlijk niets na om de aandacht te trekken." De verrassing. Ik zou graag luitenant Schulz even zien, zei zij in de ontvangkamer van het ziekenhuis. Wij slaan alleen aan familieleden toe de patiënten te bezoeken. Bent u ver want aan luitenant Schulz? vroeg de ■hoofdverpleegster. Natuurlijk.ik. ben zijn zuster. Och, wat zegt u? Het doet me werke lijk ploizier u te leeren kennen; ik ben namelijk zijn moeder. Lastige gevallen. Ze had geld genoeg, maar in bescha ving schoot ze te kort. Op 'n dejeuner doet tze wanhopige po gingen het dopje van haar ei te verwijde ren, en eindelijk geeft ze er zoo'n slag met haar mes tegen, dat het heele ei tegen den grond vloog. Jan, fluisterde ze tegen haar man, wat moet ik doen? Ik heb een ei laten vallen. Niet kakelen! antwoordde Jan. Pietje en de ondergang der wereld. De onderwijzer schildert in school op aanschouwelijke wijze den ondergang der wereld: Stelt u voor, zegt hij, dat de ge- heele lucht met brandlucht ls gevuld, de storm steekt zoo hevig op, dat hij de poorten der schuren uit haar hengsels rukt en de daken van de hulzen. Er ont staat oen vreeselijke hitte. Daarbij wordt het duister en duisterder; de donder rolt; bliksems flitsen; de wolken openen zich en spuwen vuur op de aarde. De onderwijzer houdt even op en vraagt om de uitwerking zijner woorden na te gaan: Wel Pietje, wat denk jij nu? Een oogenblik kijkt de kleine vent ver legen. Dan zegt hij met een tevreden glimlach: Ik dacht zoo, dat er bij zoo'n hondenweer wel geen school zou zijn! DE GESCHIEDENIS VAN T SCHOOIERTJE. Wel voor die vreemde gezichten alle maal; Wel kind, wij hadden toch met die menschen niets te maken Die lieten wij stil zitten Daar keken wij niet naar. Wij stonden op het tooneel voor de Jury en speelden daar onze stukken, ieder op zijn beurt. En waren uw grootouders en moeder tje ook in de zaal? Dat kun je toch zeker welbegrïjpen Dio zaten voorop in de eerste rij. Ik zat naast jouw moedertje en waclitte daar mijn beurt af. tot xnijn naam werd afge roepen. Wie riep dio namen af? Deed dat een politie-agent? Domme Elsje! daar kwam geen agent bij te pas. Dat deed een der heeren, die de Jury vormden. En was moedertje niet bang, dat u ©en fout zou maken of een stukje over zou slaan of zoo wat? Dat geloof ik wel, kleine' wijsneus! Je moedertje kreeg er een kleur van en zag bleek toen ik goroepen werd: ,,Aimard Rosinil" En u dan? Ik niet! Ik stapte naar boven en het spel begon. En was het ook stil in de zaal? Zoo stil als een muis. Zoo stil, dat men een speld kon hooren vallen. Ik speelde het vereischte stuk en toen het stuk naar keuze en dat is het stuk, dat je zoo vaak reeds gehoord hebt, als je moedertje vToeger mij op de piano be geleidde. En onder dait spelen, scheen het, alsof het nog stiller werd om me heen Ik zag niemand en hoorde niets Ik speel de zooals ik nog nooit gespeeld had en ik Vermoedde allerminst, dat je moedertje het uitsnikte van zalig genot in het klare besef, dat ik den eersten prijs zou winnen. Dat oogenblik vergeet ik nooit kind! Welk oogenblik vadertje? Wel, toen het uit was; toen ik op hield met spelen! Wat gebeurde dan toen? Ik keek om me heen. zooals een vreemdeling dat edot, die plotseling in heel vreemd gezelschap geplaatst is. Ik was weg; ik wist niet waar ik was en wat gebeurd was. Er werd geapplaudiseerd tot het daverde door de zaal; handen weixlen me gedrukt en in menig oog, zag ik een traan parelen. De jury kwam naar me too en wenschte me al vast geluk, daar de uitslag niet twijfelachtig kon zijn. En zelfs de anderen, die ook meedongen naar een prijs, stoven op me af, drukten me de hand en feliciteerden me met mijn behaald succes. En wat deed nnJbdertje en grootva der!; je? Jouw moedertje viel me om den hals, temidden van die vele menschen en schrei- do van aandoening en inwendige vreugde; grootmoedertje keek stil voor zich heen en pinkte af en toe ook een traantje weg en grootvader stond reeds aan den trap me af te wachten, om me geluk te wen- sclien met het mooie spel, dat ik daareven gespeeld lüjto. En u zelf vadertje? Was u ook blij, dat u het zoo mooi en zoo goed had ge daan? Och kind, wat zal ik je zeggen? Ik wist niet-, dat ik het zoo mooi en zoo goed Üiad gedaan. Ik speelde, zooaU ik spelen moest. Ik lei in het spel. mijn innerlijk gevoel, mijn volle ziel. En dat was het, wat de menigte meesleepte en wat allen onder den indruk bra<jht van mijn spel. Dat versta ik nog niet goed vadertje, maar dat i3 niets. Als ik groot b«n, versla ik alles wel en dan zal ik ook zoo spelen als u deed en dan krijg ik oog een prijs en danben ik ook zoo blij als u was. Zeker kind! Zoo zal het gaan als je goed je best doet en vlijtig leert en van nu af aan een uurtje per dag minstens speelt. Als je zoo doet, word je een knappe meid, dat voorspel ik mijn klein Elze- boutje! Lekker! Dan hebben we allebei een prijs en wie zou dan den mooisten prijs hebben? En hoe ging het verder? Het ging verder heel gowoon. Toen ieder zijn beurt had gehad, moegten we c-en kwartiertje wachten. In dien tijd had de jury de prijzen toegekend. En toen die tijd om was, werden onze namen afgelezen, die voor een prijs in aanmerking kwamen. Ik kreeg den eersben prijs en zoo kreeg de tweede den tweeden prijs en zoo ging het vervolgens door, tot alle prijzen toe gekend waren. En toen werd ik weer ge- lukgewenscht en gingen we eindelijk over gelukkig naar huis toe. En toen werd zeker feest gevierd en een mooi bouquet op de tafel gezet en voor u een cadeautje gekocht en lekkere taartjes gegeten en tot laat in den avond gezongen en gespeeld en gesprongen van plezier. En moedertje zong zeker als een lijster en sprong door de kamer als een veulentje in de wei. Kijk! Kijk zoo'n klein wijsneusje! Dat raad je precies. Zoo ging het ook. We vierden feest tot laat in den nacht en den volgenden dag werd vrij-af gegeven in de fabriek Allen deelden mee in ons ge luk. Eu verder? Verder ging alles weer zijn gewone gang: alleen kwamen nog meer bestellin gen in Men had alles in de kranten ge lezen en nu wilde iedereen zoo'n viool heb ben als ik had; enik kreeg veel brie ven van verschillende families en van ver schillende vereenigingen, om ook bij haar eens te komen spelen. De Redacteur. (Wordt vervolgd.- Correspondentie. Piet van Ommen, Leiden. Wat had die vroolijke oom Harry jou een aardige „mop verteld en wist je die nog niet? Wel vriendje, die wordt overal getapt en ik verzeker je. dat ze „inslaat." Was ze niet zoo algemeen, dan had ik ze vast ge plaatst. al was het alleen maar om jou een plezier te doen Maak eens een mooi verhaaltje voor me! Zul je? Veel groetjes aan vader en moeder en broertje I Dag Piet! Jan Bakker, Hillegom. Zeker mijn jongen, laat ik dat alleraardigste versje van jou plaatsen Ik zou do volgende week maar eens goed uitkijken. Ik wed, dat daar dan ergens in ons derde blad een naam staat, dien Jan Bakker uit Hil legom niet vreemd i3. Dag Jan! Tot Za terdag. Veel groetjes thuis I Elizabeth Kooyman, Alphen Ik dank je wel mijn lief vriendinnetje voor het toegezonden versje. Als er ruimte is, laat ik „Janncman als de kleine ruiter" a.s. Zaterdag zijn paardje bestijgen. Kijk maar eens! Vind je het nieb, dan kun je vast rekenen op acht dagen later! Dag Elise. Blijf mij maar braaf helpen Liesje, want weet wel „oefening baart kunst". Zonder oefening wordt men geen dichte- resje. Veel groetjes thuis, kind! Viola. Hartelijk welkom in ons mid den! En ben jij nu de vriendin van dat geluk3vogeltje, dat al zoo dikwijls een prijs won? Dan dubbel welkom eu doe dan ook net als Robbedoes en wees altijd van de partij Viola ,,'n Aalmoes" wordt geplaatst Wel zul je nog ©en paar week jes geduld moeten hebben, maar geplaatst wordt jouw verhaaltje vast. En dan doe jelui beiden gerust alles in één brief, dat spaart alweer zooveel uit, hè. Dag Viola en Robbedoes 1 De groetjes aan je lieve ouders! Mietje van Leeuwen, Wassenaar. Als jij zoo knap was Mietje en zulke mooie versjes kon maken, dan.... zou ik jou wel eens willen kennen Ik geloof dan ook, dat dit geen eigen gemaakt werk is cn dat ik gerust boven dit versje kan zetten: om van buiten te leeren. Dan begrijpen onze kleine lezers en lezeresjes wel. uit welken hoek de wind waait. Dag Mietje!. De volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven. Zooals jelie ziet., vergeet ik niemand, maar geduld. Een boer die voor 't eerst naar de stad Qinf I. 't Was een drukte in huis bij boer Klaas sen. Een drukte zooals bij den boer nog nooit was voorgekomen. Er moet zeker Antiquiteiten. Vacantieroiziger: Is er thans*gelegen heid do oudheden van het kasteel te be wonderen. Porfier: Neon, Mevrouw do Gravin en hare dochter zijn zoooven vertrokken. Partieele slaap. Grootvader (uit zijn middagdutje ontwa kend): Ik geloof dat mijn rechterarm nog slaapt Kleine Wim: Zoo, opa. Maar uw neus heeft niet geslapen hoor. Dio heeft den beelen tijd een vreeselijk leven gemaakt. Hij wist zich er uit te redden. Soldaat in het vuur van zijn vertelling: wij allen kregen liet benauwd en met den dood voor oogen word ons de ba- jonetaanval gecommandeerd. Nauwelijks bad ik mijn borst boven de loopgraaf gestoken (hierbij wijzende op do plek waar zich liet nart bevindt) of een kogel doorboorde doze plek. Een der toehoorders: Hoo kan dat nou, dan had je toch al lang reeds dood moeten zijn, want op die plek zit toch je hart. Soldaat: Ja, maar dat zonk mo op dat moment in mijn schoenen. Onder dienst. Sergeaut op een fort tot soldaat: Wat voer jij uit, De Boer? De Boer: Niks, sergeant. Sergeant: En jij Jansen?;. Ik help De Boer. Hoe zij 't opvatte. Boertje (hardop in de courant lezend): de firma P. E. Go. hoekte bij 't einde van. het boekjaar een verlies van f 8300. Z'n vrouw: Hè man, dat moesten wij nou eens vinden. Vriendelijk. A. Hindert u dan uw zwaarlijvigheid niet? B.: Niet bijzonder. Do eenigc onaange naamheid, die aan de 'zaak vefbonden is, is dat elke domino kerel mij daarnaar vraagt. Vreeselijk dreigement. Heer (in een porseleinwinkel tot zijn vrouw): Vijftig gulden dit theeservies? Dat is mij te duur! Eohtgenoote (zacht dreigend): Pas op, Emil, als ik hier tusschen het fijne por selein in onmacht val, kost het je nog veel meer. Deernis. Jong vrouw'tjo lot haar ksutcmj Maric, nou moet ik je toch eens j mijn man klaagt erg over liet eten oenen dag is liet de soep, en den a, dag de viscb, den derden dag i, vleesch, maar eiken dag heeft hij of ander. Keukenmeid gevoelig: Nou mevroi spijt me erg voor u, maar ik zou t, bekomst van hebben om met zoo'n i neurigèn man te moeten leven. De waarheid zeggen. Als ik jou was, zou ik dien staanbare kerel eens goed de waai zeggen. Jawel; als hij maar een telefoon ha} j Practijk. Een dokter krijgt laat in <len avond kaartje van oen collega: Kom nog beetje naar de sociëteit, we hebben een derden man noodig om te kaarten Lieve Marie, zegt bij tot zijn vroui word plotseling geroepen. Is het dan coo ernstig? Och, een moeilijk geval. Er zijn ali dokters die op mij wachten. iets ongewoons gaande zijn, dachten de buren Want de kleintjes schreeuwden zoo hard dat de menschen kwamen kijken of er iels met hen gebeurd was. Vrouw Klaas sen liet ze anders nooit zoo te keer gaan, v.-ant zij hield cr niet van dat de kinderen zoo schreeuwden. Do menschen begrepen er dan ook niets van en gingen oens vra gen wat de oorzaak van dat geschreeuw was. „Och", zei vrouw Klaassen. „ik heb 't zoo druk dat ik geen tijd beb naar de kinderen om to kijken." „Maar. vroegen de nieuwsgierige buurvrouwen, hoe komt het dan?" ,,Ja, zei vrouw Klaassen, het is iets heel ongewoons en wel iets dat nog nooit voorgekomen is. Mijn, moet je weten, gaat twee weken naar do stad." ,,Twee weken, zeiden de buurvrouwen, cn waar slaapt hij dan?" ,,In een hotel" antwoord de vrouw Klaassen, ik heb 't daarom juist zoo druk, want hij moet natuurlijk ©en lieele koffer goed me© hebben. Dit moet ik allemaal uitzoekon en inpakl^fci." Net had zo dat gezegd cf daar kwam haar man aan „Zeg,, vrouw, zei hij sta nu niet je tijd te verpraten^ ik begrijp gewoon niet hoe jo dat kan deen. Do buurvrouwen waren in dien tijd weggegaan. „Ach" zei de vrouw, ze kwamen mij vragen waarom de kinderen zco schreeuwden, Dit kwam natuurlijk doordat ik het zoo druk heb en geen tijd lieb naar de kinderen om to zien Maar man, boe laat gaat de trein?" ,,Om 3 uur 10 min," „Dus over ©en half uur al.'' ,,Nu je koffer is net Maar en je kunt weg gaan." ,,Hé, vrouw, geef nog even me Zon- dagsche )iood aan en strop m'n das even dan doe ik terwijl m'n- vest aan. Zot jij nu nog-m'n hoed even op m'n hoofd dan doo ik m'n jas aan. Zoo dat is klaar. Nu nog m'n stok ep de koffer en dan vertrek ik. Da-g vrouw. Dag man, goeie reis. Dag kin deren, zullen jelui zoet zijn? Boer Klaas sen gaat weg nagegaapt door do buroD. Aan het station gekomen neemt hij kaar tjes. Nu begeeft hij zich naar 't perron. De trein staat net voor en hij stapt in. Wel dra is hij in de stad. Maar ons boertje dat nog nooit ergens anders is geweest dan in z'n eigen dorp voelt zich in de groot© stad niet3 op z'n gemak. Hij neemt 't voorne men maar eerst even naar z'n llotel te gaan. Doch daar hij geen drukte gewend is en niet bekend is in de stad loopt hij driemaal 't verkeerde betel in en einde lijk de vierde maal Jrem! hij in 't goede terecht. Ca trien v. d. Steen. (Slot volgt.) Naar het bosch. Koosje ©n Keetje gingen samen naar Moe. „Moe, mogen we naar het bosch?" „En wat wil je daar gaan uitrichten?" Braam beziën plukken, moe!" „Nu, het is goed hoor, Maar vóór vijf uur ben je weer thuis." „Daar zullen we voor zorgen. Dag moei" Teen gingen zij op oen drafje naar het bosch. Koosje en Keetje waren brave kinderen. Ze gingen nooit uit zonder verlof. Ze wa ren altijd voor donker thuis. Daarom zei moe ook altijd ja. In het bocsh vonden ze mooie zwarte beziën; ze hoefden maar te plukken en te eten. En toch plukten zo niet veel. Weet je, hoe dat kwam? Ze hoorden iets in de struiken maar ze zagen niets. Alle twee schrokken er van. Ze meenden, dat het een wild dier was. Opeens spreng er een beestjo uit de strui ken. Het was geen wild dier, heelemoal niet. Het was een lief hertje. Het beestje kwam recht voor hen staan. Dag Koosje, dag Keetje, zei het hertje. Dag hertje, zei den Koosje cn Keetje. Kan jij praten? Zeker kan ik dat. ik praat graag met bravo kinderen en ik maak zo ook graag gelukkig. Wil je ons ook gelukkig maken, vroeg Koosje. Ja zeker, zei het hertje. Kom maar eens mee. Jo zult vandaag veel plezier hebben. Koosje en Keetje gingen met liet hertje mee. Bij een paar groote struiken bleven ze staan. Boschmannetje kom uit! riep het hertje. Wie zijn daar bij je? vroeg een stemmetje. O ,dat zijn die twee brave kindertjes. Je hoeft er niet bang voor te zijn Toen kwam een mannetje uit do strui ken gesprongen, 'fc Was e>en Mein kereltje met een langen witten baard. Hij had een lang manteltje aan. Een lief kroontje stond op zijn hoofd. Zoo, ben jullie Koosje en Keetje? vroeg hij. Ja bosohmannetjol Dat doet me plezier zei het kereltjo. Ik weet dat jullie braaf bent. Dat hoeft het hertie mij verteld. Kom maar eens mee. Nee, wo zullen rijden, dat gaat vlugger. Het mannetje nam een gouden fluitje uit zijn zak. Fuut—fuut! zei het fluitje. En wat gebeurde toen? Wel, toen kwamen er nog twee nieuwe hertjes aanloopen. Koosje, Keetje cn het boschmannctje wiptert elk op een liertje. En teen gingen zo vooruit door het bosch. Wel, wat hadden Koosje en Keetje nu pret! Dat was nog plezieriger dan braam beziën plukken. Ze hadden zoo wel een hcclen dag wil len rijden. Maar dan zouden de diertjes te moe zijn geworden. Het duurde maar vijf minuten. Bij een grooten boom hielden ze stil Koosje en Keetje hadden al veel pret gehad. Maar ze zouden toch nog meer ple zier krijgen. Bosclunannetjo haalde een gouden sleuteltje voor den dag. Hij stak dien in den boom, hij draaide een keer, en toen ging een deurtje open. De boom was heelemaal hol. Stap maar binnen zei het mannetje. Dat deden de kinderen aanstonds. Ze waren geen zwier bang. 'fc Was net of ze thuis waren. Zo liepen eerst over een gouden trapje. Daar na moesten ze door een gouden gang. Weer kwamen ze voor een deurtje. Het kereltje niaakto die open. Toen waren zo met huil drieën in een mooi kamertje. Och wat was dat lief! Aan de muur hin gen mooie schilderijtjes. Roodkapje stond er op met den leelijkcn wolf. Op een an der stond do gelaarsde kat met de laarzen aan. Op een derde zagen ze Mcin duimpje. Zoo ging iliet door. Al de muren hingen vol Maar op de tafel was ook iets te zien. Het was een echt tafeltje welbereid. Er lagen taartjes, koekjes en wafeltjes op. Er stond een pot dampende chocolade, In zilveren mandjes lagen perziken, druiven, kersen en zoo meer, Is dat allemaal voor u,? vroeg Keetje aan het boschmannetje. Nee, dat kan ik niet op. Kijk maar, voor wie het is. Toen nam het mannetje een papier. Daarop stond met groote letters: „Yoor de twee braafste kinderen." Wie zijn dat? vroeg Keetje. Wel, dat ben jullie, zei het mannetje, begin nu maar gauw te smullen. Dat behoefde hij geen twee keer te zeg gen. Koosje en Keetje baden eerst heel eer biedig. Toen begonnen ze te smullen van belang. Wat smaakte dat heerlijk! Nu ben ik Smulhans zei Koosje en ik ben Smul- kee vervolgde Keetje. Tik tik zei het klokje in den hoek. Toen riep het ineens ting! Het was half vijf. Koosje en Keetje hadden het klokje nog niet gezien. Nu zagen ze het ineens; zo zagen ook dat het al half vijf was. Koosje sprong op van zijn stoel. Wat is dat? zei het boschmannetje. Blijf nog maar wat eten, je hebt tijd ge noeg. Nee, zei Koos. we moeten gaan, anders komen we te laat en dat wil ik niet. We moeten gehoorzaam zijn. Blijf maar gerust, hoor, zei het kereltje; ik zal je wel zeggen al3 het tijd is. Ik breng je met mijn tuf-tuf naar huis. Dat duurt maar vijf minuten. Nu waren Koosje cn Keetje weer gerust. Ze gingen weer stilletjes eten en babbelen met het boschmannetje, 't Was al bijna vijf uur. Nu is het tijd. zei het mannetje. Kom nu maar mee. Toen ze boven kwamen, ging weer het fluitje, tuut-tuut! zei het tien keer achter een. Tien mooie liertjes kwamen naar den boom. Het mannetje maakte nu een anderen, boom open, Daar haalde hij een wagentje uit. Do hertjes werden voorgespannen. Het mannetje klom op de bok en de twee kin deren stapten in. Vooruit! riep het boschmannctje. De hertjes lieixm en bleven maar loopen. 'JEicfc gifig nog vlugger dan met den trein. In vijf minuten waren ze thuis. Koosje en Keetje stapten uit. Dank je wel; rie pen ze; jij bent een goed boschmannetje. Toen gingen zo gauw moeder roepen Moeder kwam vlug kijken, maar er was niets meer te zien. Do tuf-tuf was weer lang in het bosch terug. Grctlia Bos, Hazcrswoude Rijndijk B 133. Zijn thuiskomst. Tusschen 't disliligo duin staat 'n ar moedig huisje, 't Lage dak, dat haast tot den grond reikt, i3 begroeid met mos en wilde planten en den dorpel met braam struiken. Binnen in 't huisjo zit 'n vrouwtje te schreien wantoch haar man was vroeg weggegaan en z'n rustplaats was de groote baren vóór haar, de woelige zee dio zooveel menschen had meeges'. Maar baar zoon had nu ook zee gd als matroos; hij was moedig op gaan. hoewel 't afscheid van z'n I moeder liera zwaar was gevallen. hem niet weerhouden. Nu werd zij jj gelatengansch alleen Zo ging ter kerke, 'fc oude straatje zou ze-nie; lang meer betreden, dat wist ze 'fc Zand stoof met dichte wolken de bi vard op en zo kampte tegen den winj moeilijk op, In de kerk gekomen knielt ze eetÜ en begint te bidden, de rozenkrans door hare magere vingers. Een geè had ze meer, ééntjezoo lang zo; niet. meer leven, als ze dan toch haar; ooit mocht weerzien. De Godslamp fli do op en 't was of ze zich veel voelde. Hoe heerlijk toch om Roomsti zijn! Ver. ver op zee gaat 'n schip weiges terug naar z'n Vaderland. „Met spoed" had de stuurman en telkens weer keken de matrozeni de bynóclenog niets mompelden dan teleurgesteld. Toen plotseling riep den wachter dn d>en uitkijk stond: „Land in 't zicht, t uit jongens anker uit", ieder liep wal loopen kon. blij weer bij vader en mw vrouw of kind terug te keeren. En onder die kloeke „Jantjes" bet zich eentje dio naar z'n moeder 'fc i verlangde. Huib Willers, met 'n klop; harfc gooide hij anker uit en na dit gei te hebben ging hij vreugdevol op door de duinen. Hij haalde zijn kijker i den dag en tuurde aandachtig rond, daar had je 't schoorsteentje, rnaarj rookkolommetje er uit, da's vreemd, seinen zou ze uit zijn ofallerlei dachten warrelden door z'n hoofd. Hij kwam aan 't straatje moedig b(i hij door, zichzelf al voorstellende de i do oogen te zien glinsteren van z'n f moeder, Hij merkte dadelijk dat 't straatje i geschrobd was. Zoo naderde hij al en meer 't voor hem zoo bekende h Geen licht op en alles dicht; daar Si hem iets door 't hoofd. O, zou zij gi ven zijn. Dan keert hij zich om slaat handen voor 't gelaat en blijft schril als 'n kind. Dan vermant hij zich weer. probeert deur te openen en snelt dan met kl hart de kamer in Maar zijn tred vent zich bij 't zien van nog twee blijf staande kaarsen en daaT te midden kruisbeeld met den Goddelijken Verlo; en op de tafel staat zijn portret dus ra der had hem nog >£rwacht. Snikkend r hij op 'n stoel neer en met 't hoofd op armen sluimert hij in. Jet Eskens. Lcü HEER LANGOOR en Prins Wichtel Heer Langoor zat in 't bosch, Te spelen in 'b gros, Met vriendjes en vriendinnetjes Alsof het kennis was. Daar kwam Prins Wichtel aan' Een Prins uit 't donfre land, Dab lag zoo mooi verborgen. Verborgen t'allen kant. Ei Prins, kom hier bij 0113, En dans naar hartelust, Wij leven zonder zorgen In- ongestoorde rijst! Ik dank je wel,, mijn vriend, Sprak Wichtel heel galant. Maar dansen is geen werken* En pasfc niet in ons land» Heer Langoor lachto luid. En sprong hoog in do lucht. Van jeugdige brooddronkenheid^ 't Leek wel 'n zotte klucht. Nu werdj Prin3 Wichtel boos, En ging er gauw van door, En haalde fluks 'n jagertje, En teen? ei, hoor nu. hoorl Daar kwam de jager aan. Met weitasch cn geweer. En Spits, de hond, liep stilletjes Al achter zijnen heer En plots, daar brandt het I03 Pang, pang, ping. pong, au au' Zio Langoor nu eens buitelen En d' andren vluchten gauw. Prins Wichtel glimlacht nu En Jagerman lacht luid, Hij pakt het doodo haasje mee, Én 'b vertelseltje is uit. Oom *N'1®

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 16