Venijnig.
„Wat kleedt Nini zich toch bescheiden,
on wat is ze lief en verstandig, vind je
niet, vrouwtje?"
,,Ja. mannie, dat meisje laat letterlijk
niets na om de aandacht te trekken."
De verrassing.
Ik zou graag luitenant Schulz even
zien, zei zij in de ontvangkamer van het
ziekenhuis.
Wij slaan alleen aan familieleden toe
de patiënten te bezoeken. Bent u ver
want aan luitenant Schulz? vroeg de
■hoofdverpleegster.
Natuurlijk.ik. ben zijn zuster.
Och, wat zegt u? Het doet me werke
lijk ploizier u te leeren kennen; ik ben
namelijk zijn moeder.
Lastige gevallen.
Ze had geld genoeg, maar in bescha
ving schoot ze te kort.
Op 'n dejeuner doet tze wanhopige po
gingen het dopje van haar ei te verwijde
ren, en eindelijk geeft ze er zoo'n slag
met haar mes tegen, dat het heele ei tegen
den grond vloog.
Jan, fluisterde ze tegen haar man,
wat moet ik doen? Ik heb een ei laten
vallen.
Niet kakelen! antwoordde Jan.
Pietje en de ondergang der wereld.
De onderwijzer schildert in school op
aanschouwelijke wijze den ondergang der
wereld: Stelt u voor, zegt hij, dat de ge-
heele lucht met brandlucht ls gevuld, de
storm steekt zoo hevig op, dat hij de
poorten der schuren uit haar hengsels
rukt en de daken van de hulzen. Er ont
staat oen vreeselijke hitte. Daarbij wordt
het duister en duisterder; de donder rolt;
bliksems flitsen; de wolken openen zich
en spuwen vuur op de aarde.
De onderwijzer houdt even op en vraagt
om de uitwerking zijner woorden na te
gaan: Wel Pietje, wat denk jij nu?
Een oogenblik kijkt de kleine vent ver
legen. Dan zegt hij met een tevreden
glimlach: Ik dacht zoo, dat er bij zoo'n
hondenweer wel geen school zou zijn!
DE GESCHIEDENIS VAN
T SCHOOIERTJE.
Wel voor die vreemde gezichten alle
maal;
Wel kind, wij hadden toch met die
menschen niets te maken Die lieten wij
stil zitten Daar keken wij niet naar. Wij
stonden op het tooneel voor de Jury en
speelden daar onze stukken, ieder op zijn
beurt.
En waren uw grootouders en moeder
tje ook in de zaal?
Dat kun je toch zeker welbegrïjpen
Dio zaten voorop in de eerste rij. Ik zat
naast jouw moedertje en waclitte daar
mijn beurt af. tot xnijn naam werd afge
roepen.
Wie riep dio namen af? Deed dat
een politie-agent?
Domme Elsje! daar kwam geen agent
bij te pas. Dat deed een der heeren, die
de Jury vormden.
En was moedertje niet bang, dat u
©en fout zou maken of een stukje over
zou slaan of zoo wat?
Dat geloof ik wel, kleine' wijsneus! Je
moedertje kreeg er een kleur van en zag
bleek toen ik goroepen werd:
,,Aimard Rosinil"
En u dan?
Ik niet! Ik stapte naar boven en het
spel begon.
En was het ook stil in de zaal?
Zoo stil als een muis. Zoo stil, dat
men een speld kon hooren vallen.
Ik speelde het vereischte stuk en toen
het stuk naar keuze en dat is het stuk,
dat je zoo vaak reeds gehoord hebt, als
je moedertje vToeger mij op de piano be
geleidde. En onder dait spelen, scheen het,
alsof het nog stiller werd om me heen
Ik zag niemand en hoorde niets Ik speel
de zooals ik nog nooit gespeeld had en ik
Vermoedde allerminst, dat je moedertje
het uitsnikte van zalig genot in het klare
besef, dat ik den eersten prijs zou winnen.
Dat oogenblik vergeet ik nooit kind!
Welk oogenblik vadertje?
Wel, toen het uit was; toen ik op
hield met spelen!
Wat gebeurde dan toen?
Ik keek om me heen. zooals een
vreemdeling dat edot, die plotseling in
heel vreemd gezelschap geplaatst is. Ik
was weg; ik wist niet waar ik was en
wat gebeurd was. Er werd geapplaudiseerd
tot het daverde door de zaal; handen
weixlen me gedrukt en in menig oog, zag
ik een traan parelen. De jury kwam naar
me too en wenschte me al vast geluk,
daar de uitslag niet twijfelachtig kon zijn.
En zelfs de anderen, die ook meedongen
naar een prijs, stoven op me af, drukten
me de hand en feliciteerden me met mijn
behaald succes.
En wat deed nnJbdertje en grootva
der!; je?
Jouw moedertje viel me om den hals,
temidden van die vele menschen en schrei-
do van aandoening en inwendige vreugde;
grootmoedertje keek stil voor zich heen
en pinkte af en toe ook een traantje weg
en grootvader stond reeds aan den trap
me af te wachten, om me geluk te wen-
sclien met het mooie spel, dat ik daareven
gespeeld lüjto.
En u zelf vadertje? Was u ook blij,
dat u het zoo mooi en zoo goed had ge
daan?
Och kind, wat zal ik je zeggen? Ik
wist niet-, dat ik het zoo mooi en zoo goed
Üiad gedaan. Ik speelde, zooaU ik spelen
moest. Ik lei in het spel. mijn innerlijk
gevoel, mijn volle ziel. En dat was het,
wat de menigte meesleepte en wat allen
onder den indruk bra<jht van mijn spel.
Dat versta ik nog niet goed vadertje,
maar dat i3 niets. Als ik groot b«n, versla
ik alles wel en dan zal ik ook zoo spelen
als u deed en dan krijg ik oog een prijs
en danben ik ook zoo blij als u was.
Zeker kind! Zoo zal het gaan als je
goed je best doet en vlijtig leert en van
nu af aan een uurtje per dag minstens
speelt. Als je zoo doet, word je een knappe
meid, dat voorspel ik mijn klein Elze-
boutje!
Lekker! Dan hebben we allebei een
prijs en wie zou dan den mooisten prijs
hebben? En hoe ging het verder?
Het ging verder heel gowoon. Toen
ieder zijn beurt had gehad, moegten we
c-en kwartiertje wachten. In dien tijd had
de jury de prijzen toegekend.
En toen die tijd om was, werden onze
namen afgelezen, die voor een prijs in
aanmerking kwamen.
Ik kreeg den eersben prijs en zoo kreeg
de tweede den tweeden prijs en zoo ging
het vervolgens door, tot alle prijzen toe
gekend waren. En toen werd ik weer ge-
lukgewenscht en gingen we eindelijk over
gelukkig naar huis toe.
En toen werd zeker feest gevierd en
een mooi bouquet op de tafel gezet en
voor u een cadeautje gekocht en lekkere
taartjes gegeten en tot laat in den avond
gezongen en gespeeld en gesprongen van
plezier. En moedertje zong zeker als een
lijster en sprong door de kamer als een
veulentje in de wei.
Kijk! Kijk zoo'n klein wijsneusje!
Dat raad je precies. Zoo ging het ook.
We vierden feest tot laat in den nacht en
den volgenden dag werd vrij-af gegeven in
de fabriek Allen deelden mee in ons ge
luk.
Eu verder?
Verder ging alles weer zijn gewone
gang: alleen kwamen nog meer bestellin
gen in Men had alles in de kranten ge
lezen en nu wilde iedereen zoo'n viool heb
ben als ik had; enik kreeg veel brie
ven van verschillende families en van ver
schillende vereenigingen, om ook bij haar
eens te komen spelen.
De Redacteur.
(Wordt vervolgd.-
Correspondentie.
Piet van Ommen, Leiden. Wat had
die vroolijke oom Harry jou een aardige
„mop verteld en wist je die nog niet? Wel
vriendje, die wordt overal getapt en
ik verzeker je. dat ze „inslaat." Was ze
niet zoo algemeen, dan had ik ze vast ge
plaatst. al was het alleen maar om jou
een plezier te doen Maak eens een mooi
verhaaltje voor me! Zul je? Veel groetjes
aan vader en moeder en broertje I Dag
Piet!
Jan Bakker, Hillegom. Zeker mijn
jongen, laat ik dat alleraardigste versje
van jou plaatsen Ik zou do volgende
week maar eens goed uitkijken. Ik wed,
dat daar dan ergens in ons derde blad
een naam staat, dien Jan Bakker uit Hil
legom niet vreemd i3. Dag Jan! Tot Za
terdag. Veel groetjes thuis I
Elizabeth Kooyman, Alphen Ik
dank je wel mijn lief vriendinnetje voor
het toegezonden versje. Als er ruimte is,
laat ik „Janncman als de kleine ruiter"
a.s. Zaterdag zijn paardje bestijgen. Kijk
maar eens! Vind je het nieb, dan kun je
vast rekenen op acht dagen later! Dag
Elise. Blijf mij maar braaf helpen Liesje,
want weet wel „oefening baart kunst".
Zonder oefening wordt men geen dichte-
resje. Veel groetjes thuis, kind!
Viola. Hartelijk welkom in ons mid
den! En ben jij nu de vriendin van dat
geluk3vogeltje, dat al zoo dikwijls een
prijs won? Dan dubbel welkom eu doe
dan ook net als Robbedoes en wees altijd
van de partij Viola ,,'n Aalmoes" wordt
geplaatst Wel zul je nog ©en paar week
jes geduld moeten hebben, maar geplaatst
wordt jouw verhaaltje vast. En dan
doe jelui beiden gerust alles in één brief,
dat spaart alweer zooveel uit, hè. Dag
Viola en Robbedoes 1 De groetjes aan je
lieve ouders!
Mietje van Leeuwen, Wassenaar.
Als jij zoo knap was Mietje en zulke mooie
versjes kon maken, dan.... zou ik jou wel
eens willen kennen Ik geloof dan ook,
dat dit geen eigen gemaakt werk is cn dat
ik gerust boven dit versje kan zetten:
om van buiten te leeren. Dan begrijpen
onze kleine lezers en lezeresjes wel. uit
welken hoek de wind waait. Dag Mietje!.
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven. Zooals jelie
ziet., vergeet ik niemand, maar geduld.
Een boer die voor 't eerst naar de stad
Qinf
I.
't Was een drukte in huis bij boer Klaas
sen. Een drukte zooals bij den boer nog
nooit was voorgekomen. Er moet zeker
Antiquiteiten.
Vacantieroiziger: Is er thans*gelegen
heid do oudheden van het kasteel te be
wonderen.
Porfier: Neon, Mevrouw do Gravin
en hare dochter zijn zoooven vertrokken.
Partieele slaap.
Grootvader (uit zijn middagdutje ontwa
kend): Ik geloof dat mijn rechterarm nog
slaapt
Kleine Wim: Zoo, opa. Maar uw neus
heeft niet geslapen hoor. Dio heeft den
beelen tijd een vreeselijk leven gemaakt.
Hij wist zich er uit te redden.
Soldaat in het vuur van zijn vertelling:
wij allen kregen liet benauwd en
met den dood voor oogen word ons de ba-
jonetaanval gecommandeerd. Nauwelijks
bad ik mijn borst boven de loopgraaf
gestoken (hierbij wijzende op do plek
waar zich liet nart bevindt) of een kogel
doorboorde doze plek.
Een der toehoorders: Hoo kan dat
nou, dan had je toch al lang reeds dood
moeten zijn, want op die plek zit toch je
hart.
Soldaat: Ja, maar dat zonk mo op dat
moment in mijn schoenen.
Onder dienst.
Sergeaut op een fort tot soldaat: Wat
voer jij uit, De Boer?
De Boer: Niks, sergeant.
Sergeant: En jij Jansen?;.
Ik help De Boer.
Hoe zij 't opvatte.
Boertje (hardop in de courant lezend):
de firma P. E. Go. hoekte bij 't einde van.
het boekjaar een verlies van f 8300.
Z'n vrouw: Hè man, dat moesten wij
nou eens vinden.
Vriendelijk.
A. Hindert u dan uw zwaarlijvigheid
niet?
B.: Niet bijzonder. Do eenigc onaange
naamheid, die aan de 'zaak vefbonden is,
is dat elke domino kerel mij daarnaar
vraagt.
Vreeselijk dreigement.
Heer (in een porseleinwinkel tot zijn
vrouw): Vijftig gulden dit theeservies?
Dat is mij te duur!
Eohtgenoote (zacht dreigend): Pas op,
Emil, als ik hier tusschen het fijne por
selein in onmacht val, kost het je nog
veel meer.
Deernis.
Jong vrouw'tjo lot haar ksutcmj
Maric, nou moet ik je toch eens j
mijn man klaagt erg over liet eten
oenen dag is liet de soep, en den a,
dag de viscb, den derden dag i,
vleesch, maar eiken dag heeft hij
of ander.
Keukenmeid gevoelig: Nou mevroi
spijt me erg voor u, maar ik zou t,
bekomst van hebben om met zoo'n i
neurigèn man te moeten leven.
De waarheid zeggen.
Als ik jou was, zou ik dien
staanbare kerel eens goed de waai
zeggen.
Jawel; als hij maar een telefoon ha} j
Practijk.
Een dokter krijgt laat in <len avond
kaartje van oen collega: Kom nog
beetje naar de sociëteit, we hebben
een derden man noodig om te kaarten
Lieve Marie, zegt bij tot zijn vroui
word plotseling geroepen.
Is het dan coo ernstig?
Och, een moeilijk geval. Er zijn ali
dokters die op mij wachten.
iets ongewoons gaande zijn, dachten de
buren Want de kleintjes schreeuwden zoo
hard dat de menschen kwamen kijken of
er iels met hen gebeurd was. Vrouw Klaas
sen liet ze anders nooit zoo te keer gaan,
v.-ant zij hield cr niet van dat de kinderen
zoo schreeuwden. Do menschen begrepen
er dan ook niets van en gingen oens vra
gen wat de oorzaak van dat geschreeuw
was. „Och", zei vrouw Klaassen. „ik heb
't zoo druk dat ik geen tijd beb naar de
kinderen om to kijken." „Maar. vroegen
de nieuwsgierige buurvrouwen, hoe komt
het dan?" ,,Ja, zei vrouw Klaassen, het is
iets heel ongewoons en wel iets dat nog
nooit voorgekomen is. Mijn, moet je weten,
gaat twee weken naar do stad." ,,Twee
weken, zeiden de buurvrouwen, cn waar
slaapt hij dan?" ,,In een hotel" antwoord
de vrouw Klaassen, ik heb 't daarom juist
zoo druk, want hij moet natuurlijk ©en
lieele koffer goed me© hebben. Dit moet ik
allemaal uitzoekon en inpakl^fci." Net had
zo dat gezegd cf daar kwam haar man
aan „Zeg,, vrouw, zei hij sta nu niet je
tijd te verpraten^ ik begrijp gewoon niet
hoe jo dat kan deen. Do buurvrouwen
waren in dien tijd weggegaan. „Ach" zei
de vrouw, ze kwamen mij vragen waarom
de kinderen zco schreeuwden, Dit kwam
natuurlijk doordat ik het zoo druk heb en
geen tijd lieb naar de kinderen om to zien
Maar man, boe laat gaat de trein?" ,,Om
3 uur 10 min," „Dus over ©en half uur al.''
,,Nu je koffer is net Maar en je kunt weg
gaan." ,,Hé, vrouw, geef nog even me Zon-
dagsche )iood aan en strop m'n das even
dan doe ik terwijl m'n- vest aan. Zot jij nu
nog-m'n hoed even op m'n hoofd dan doo
ik m'n jas aan. Zoo dat is klaar. Nu nog
m'n stok ep de koffer en dan vertrek ik.
Da-g vrouw. Dag man, goeie reis. Dag kin
deren, zullen jelui zoet zijn? Boer Klaas
sen gaat weg nagegaapt door do buroD.
Aan het station gekomen neemt hij kaar
tjes. Nu begeeft hij zich naar 't perron. De
trein staat net voor en hij stapt in. Wel
dra is hij in de stad. Maar ons boertje dat
nog nooit ergens anders is geweest dan in
z'n eigen dorp voelt zich in de groot© stad
niet3 op z'n gemak. Hij neemt 't voorne
men maar eerst even naar z'n llotel te
gaan. Doch daar hij geen drukte gewend
is en niet bekend is in de stad loopt hij
driemaal 't verkeerde betel in en einde
lijk de vierde maal Jrem! hij in 't goede
terecht.
Ca trien v. d. Steen.
(Slot volgt.)
Naar het bosch.
Koosje ©n Keetje gingen samen naar
Moe.
„Moe, mogen we naar het bosch?" „En
wat wil je daar gaan uitrichten?" Braam
beziën plukken, moe!" „Nu, het is goed
hoor, Maar vóór vijf uur ben je weer
thuis." „Daar zullen we voor zorgen. Dag
moei"
Teen gingen zij op oen drafje naar het
bosch.
Koosje en Keetje waren brave kinderen.
Ze gingen nooit uit zonder verlof. Ze wa
ren altijd voor donker thuis. Daarom zei
moe ook altijd ja.
In het bocsh vonden ze mooie zwarte
beziën; ze hoefden maar te plukken en te
eten.
En toch plukten zo niet veel. Weet je,
hoe dat kwam?
Ze hoorden iets in de struiken maar ze
zagen niets. Alle twee schrokken er van.
Ze meenden, dat het een wild dier was.
Opeens spreng er een beestjo uit de strui
ken. Het was geen wild dier, heelemoal
niet. Het was een lief hertje. Het beestje
kwam recht voor hen staan. Dag Koosje,
dag Keetje, zei het hertje. Dag hertje, zei
den Koosje cn Keetje. Kan jij praten?
Zeker kan ik dat. ik praat graag met
bravo kinderen en ik maak zo ook graag
gelukkig.
Wil je ons ook gelukkig maken, vroeg
Koosje. Ja zeker, zei het hertje. Kom maar
eens mee. Jo zult vandaag veel plezier
hebben.
Koosje en Keetje gingen met liet hertje
mee. Bij een paar groote struiken bleven
ze staan.
Boschmannetje kom uit! riep het hertje.
Wie zijn daar bij je? vroeg een stemmetje.
O ,dat zijn die twee brave kindertjes. Je
hoeft er niet bang voor te zijn
Toen kwam een mannetje uit do strui
ken gesprongen, 'fc Was e>en Mein kereltje
met een langen witten baard. Hij had een
lang manteltje aan. Een lief kroontje
stond op zijn hoofd. Zoo, ben jullie Koosje
en Keetje? vroeg hij.
Ja bosohmannetjol
Dat doet me plezier zei het kereltjo. Ik
weet dat jullie braaf bent. Dat hoeft het
hertie mij verteld. Kom maar eens mee.
Nee, wo zullen rijden, dat gaat vlugger.
Het mannetje nam een gouden fluitje
uit zijn zak. Fuut—fuut! zei het fluitje.
En wat gebeurde toen?
Wel, toen kwamen er nog twee nieuwe
hertjes aanloopen. Koosje, Keetje cn het
boschmannctje wiptert elk op een liertje.
En teen gingen zo vooruit door het bosch.
Wel, wat hadden Koosje en Keetje nu
pret! Dat was nog plezieriger dan braam
beziën plukken.
Ze hadden zoo wel een hcclen dag wil
len rijden. Maar dan zouden de diertjes te
moe zijn geworden. Het duurde maar vijf
minuten. Bij een grooten boom hielden ze
stil Koosje en Keetje hadden al veel pret
gehad. Maar ze zouden toch nog meer ple
zier krijgen. Bosclunannetjo haalde een
gouden sleuteltje voor den dag.
Hij stak dien in den boom, hij draaide
een keer, en toen ging een deurtje open.
De boom was heelemaal hol. Stap maar
binnen zei het mannetje. Dat deden de
kinderen aanstonds. Ze waren geen zwier
bang. 'fc Was net of ze thuis waren. Zo
liepen eerst over een gouden trapje. Daar
na moesten ze door een gouden gang.
Weer kwamen ze voor een deurtje. Het
kereltje niaakto die open. Toen waren zo
met huil drieën in een mooi kamertje.
Och wat was dat lief! Aan de muur hin
gen mooie schilderijtjes. Roodkapje stond
er op met den leelijkcn wolf. Op een an
der stond do gelaarsde kat met de laarzen
aan. Op een derde zagen ze Mcin duimpje.
Zoo ging iliet door. Al de muren hingen vol
Maar op de tafel was ook iets te zien.
Het was een echt tafeltje welbereid. Er
lagen taartjes, koekjes en wafeltjes op.
Er stond een pot dampende chocolade, In
zilveren mandjes lagen perziken, druiven,
kersen en zoo meer,
Is dat allemaal voor u,? vroeg Keetje
aan het boschmannetje.
Nee, dat kan ik niet op. Kijk maar, voor
wie het is. Toen nam het mannetje een
papier. Daarop stond met groote letters:
„Yoor de twee braafste kinderen."
Wie zijn dat? vroeg Keetje.
Wel, dat ben jullie, zei het mannetje,
begin nu maar gauw te smullen.
Dat behoefde hij geen twee keer te zeg
gen.
Koosje en Keetje baden eerst heel eer
biedig. Toen begonnen ze te smullen van
belang. Wat smaakte dat heerlijk! Nu ben
ik Smulhans zei Koosje en ik ben Smul-
kee vervolgde Keetje.
Tik tik zei het klokje in den hoek. Toen
riep het ineens ting! Het was half vijf.
Koosje en Keetje hadden het klokje nog
niet gezien. Nu zagen ze het ineens; zo
zagen ook dat het al half vijf was. Koosje
sprong op van zijn stoel.
Wat is dat? zei het boschmannetje.
Blijf nog maar wat eten, je hebt tijd ge
noeg.
Nee, zei Koos. we moeten gaan, anders
komen we te laat en dat wil ik niet. We
moeten gehoorzaam zijn.
Blijf maar gerust, hoor, zei het kereltje;
ik zal je wel zeggen al3 het tijd is. Ik
breng je met mijn tuf-tuf naar huis. Dat
duurt maar vijf minuten.
Nu waren Koosje cn Keetje weer gerust.
Ze gingen weer stilletjes eten en babbelen
met het boschmannetje, 't Was al bijna
vijf uur. Nu is het tijd. zei het mannetje.
Kom nu maar mee.
Toen ze boven kwamen, ging weer het
fluitje, tuut-tuut! zei het tien keer achter
een. Tien mooie liertjes kwamen naar den
boom.
Het mannetje maakte nu een anderen,
boom open, Daar haalde hij een wagentje
uit.
Do hertjes werden voorgespannen. Het
mannetje klom op de bok en de twee kin
deren stapten in.
Vooruit! riep het boschmannctje. De
hertjes lieixm en bleven maar loopen. 'JEicfc
gifig nog vlugger dan met den trein.
In vijf minuten waren ze thuis. Koosje
en Keetje stapten uit. Dank je wel; rie
pen ze; jij bent een goed boschmannetje.
Toen gingen zo gauw moeder roepen
Moeder kwam vlug kijken, maar er was
niets meer te zien. Do tuf-tuf was weer
lang in het bosch terug.
Grctlia Bos,
Hazcrswoude Rijndijk B 133.
Zijn thuiskomst.
Tusschen 't disliligo duin staat 'n ar
moedig huisje, 't Lage dak, dat haast tot
den grond reikt, i3 begroeid met mos en
wilde planten en den dorpel met braam
struiken.
Binnen in 't huisjo zit 'n vrouwtje te
schreien wantoch haar man was
vroeg weggegaan en z'n rustplaats was de
groote baren vóór haar, de woelige zee
dio zooveel menschen had meeges'.
Maar baar zoon had nu ook zee gd
als matroos; hij was moedig op
gaan. hoewel 't afscheid van z'n I
moeder liera zwaar was gevallen.
hem niet weerhouden. Nu werd zij jj
gelatengansch alleen Zo ging
ter kerke, 'fc oude straatje zou ze-nie;
lang meer betreden, dat wist ze
'fc Zand stoof met dichte wolken de bi
vard op en zo kampte tegen den winj
moeilijk op,
In de kerk gekomen knielt ze eetÜ
en begint te bidden, de rozenkrans
door hare magere vingers. Een geè
had ze meer, ééntjezoo lang zo;
niet. meer leven, als ze dan toch haar;
ooit mocht weerzien. De Godslamp fli
do op en 't was of ze zich veel
voelde. Hoe heerlijk toch om Roomsti
zijn!
Ver. ver op zee gaat 'n schip weiges
terug naar z'n Vaderland.
„Met spoed" had de stuurman
en telkens weer keken de matrozeni
de bynóclenog niets mompelden
dan teleurgesteld.
Toen plotseling riep den wachter dn
d>en uitkijk stond: „Land in 't zicht, t
uit jongens anker uit", ieder liep wal
loopen kon. blij weer bij vader en mw
vrouw of kind terug te keeren.
En onder die kloeke „Jantjes" bet
zich eentje dio naar z'n moeder 'fc i
verlangde. Huib Willers, met 'n klop;
harfc gooide hij anker uit en na dit gei
te hebben ging hij vreugdevol op
door de duinen. Hij haalde zijn kijker i
den dag en tuurde aandachtig rond,
daar had je 't schoorsteentje, rnaarj
rookkolommetje er uit, da's vreemd,
seinen zou ze uit zijn ofallerlei
dachten warrelden door z'n hoofd.
Hij kwam aan 't straatje moedig b(i
hij door, zichzelf al voorstellende de i
do oogen te zien glinsteren van z'n f
moeder,
Hij merkte dadelijk dat 't straatje i
geschrobd was. Zoo naderde hij al
en meer 't voor hem zoo bekende h
Geen licht op en alles dicht; daar Si
hem iets door 't hoofd. O, zou zij gi
ven zijn. Dan keert hij zich om slaat
handen voor 't gelaat en blijft schril
als 'n kind.
Dan vermant hij zich weer. probeert
deur te openen en snelt dan met kl
hart de kamer in Maar zijn tred vent
zich bij 't zien van nog twee blijf
staande kaarsen en daaT te midden
kruisbeeld met den Goddelijken Verlo;
en op de tafel staat zijn portret dus ra
der had hem nog >£rwacht. Snikkend r
hij op 'n stoel neer en met 't hoofd op
armen sluimert hij in.
Jet Eskens. Lcü
HEER LANGOOR
en Prins Wichtel
Heer Langoor zat in 't bosch,
Te spelen in 'b gros,
Met vriendjes en vriendinnetjes
Alsof het kennis was.
Daar kwam Prins Wichtel aan'
Een Prins uit 't donfre land,
Dab lag zoo mooi verborgen.
Verborgen t'allen kant.
Ei Prins, kom hier bij 0113,
En dans naar hartelust,
Wij leven zonder zorgen
In- ongestoorde rijst!
Ik dank je wel,, mijn vriend,
Sprak Wichtel heel galant.
Maar dansen is geen werken*
En pasfc niet in ons land»
Heer Langoor lachto luid.
En sprong hoog in do lucht.
Van jeugdige brooddronkenheid^
't Leek wel 'n zotte klucht.
Nu werdj Prin3 Wichtel boos,
En ging er gauw van door,
En haalde fluks 'n jagertje,
En teen? ei, hoor nu. hoorl
Daar kwam de jager aan.
Met weitasch cn geweer.
En Spits, de hond, liep stilletjes
Al achter zijnen heer
En plots, daar brandt het I03
Pang, pang, ping. pong, au au'
Zio Langoor nu eens buitelen
En d' andren vluchten gauw.
Prins Wichtel glimlacht nu
En Jagerman lacht luid,
Hij pakt het doodo haasje mee,
Én 'b vertelseltje is uit.
Oom *N'1®