n Derde Blad. Vrijdu 31 October 1924 EEN NAT PAK In een geweldige regenbui had hij ge- [joopen, en het ergste was, dat de bui 'hem overviel, zonder dat hij gewapend was met paraplu of regenjas. Zoo drijfnat kwam j Frans aankloppen; en wie zou met zoo'n ongeluksvogel nu geen medelijden hebben? °Ja, maar toch, Frans, ga maar op een houten stoel zitten, want je bederft anders mijn boeltje." „Och, och," klaagde de stumperd, „dait moet je er nu ook nog bij hebben." „Waarbij, Frans?" Hij keek me aan alsof bij zeggen wilde: maar begrijpt U dat dan niet. „Wel, de vorige keer heeft IJ gezegd, kapelaan, dat de ziel van den mensch zeker diet kan voortkomen van den aap; want het dier heeft geen ziel, en kan die dus ook niet overgeven aan oen ander. Maar lijn dan al die verstandige dingen, die de dieren doen, niet een bewijs, dat ze toch 'ook een denkende ziel hebben?" „Verstandige dingen denken? Maar Frans! Ja, een dier ziet, dat het licht iwordt 's morgens, het hoort een ander aan komen, het voelt pijn van het slaan; maar hij kan daarover niet denken: hij weet aiet, dat het daglicht van de zon komt, of waarom alle dagen de zon opgaat. Het [kan niet conclusies maken, dat het een klap verdiend heeft of niet verdiend." „Dat is toch bij een mensch heel anders, jijie vraagt altijd naar het waarom. ,.ïïet dier kan toch niet gaan overleg gen: Wat zal ik morgen doen? Het heeft lock geen idee bijv. van God." „Het dier heeft alleen zinnelijke kennis; het kan ook niet spreken, al heeft het een long en keel en alle spraakwerktuigen." „Haar ik heb toch laatst een ekster ge zien, die heel aardige woorden zeggen kon," vult Frans ineens in. „0, ik heb wel een papegaai gekend, die keel goed sprak, Frans." „Nu, wat is dat dan, kapelaan?" „Kijk, Frans, dat is niet, wat je eigen lijk spreken noemt; want zij, die beesten, verslaan niet wat ze zeggen, maar zeggen .alleen na, wat hun is vóórgezegd, en ze kunnen die zelfde woorden zelfs niet in een andere volgorde zeggen, maar herhalen altijd weer hetzelfde." II „Er is dps geen sprake van, dat een dier verstand heeft, maar daarvoor in de (laats gaf God het instinct of de natuur- Irift, waardoor een beest datgene doet, wat iboodig is om voort te bestaan. Zoo erken nen de dieren welk voedsel goed voor hen is, en overschrijden niet licht de goede maat in spijs en drank; zij bouwen zich aonplaatsen en zorgen voor hun jongen." „Je ziet dus wel, Frans, dat er een. groot Verschil is tusschen hetgeen de dieren doen en hetgeen de mensch doet, wat be- treft de verstandshandelingen van den ïiensoh. Het dier doet datgene, wat voor ïlja bestaan noodig is, maar het weet niet, ttaarom het dat doet, wat ook menigmaal heel duidelijk merkbaar -is; zoo zal een kip, die midden in het voer staat toch met 'de pooten krabben in het voer, alsof het op den gewonen grond stond, en zelfs het voer op die wijze weggooien." „Dat zijn dingen, die het beestje aange- [boren zijn." „Maar kapelaan, een beest kan toch' wel iels leeren." Zeker, jongen, als de mensch het dier africht kan het dingen doen, waarbij geen verstandswerk te pas komt. Zoo leert men ten hond waken, door hem telkens iets lek kers te geven. Men werkt dus op het zinne lijke en niet op het verstandelijk weten." ■Nog noo't heeft een dier ook maar het eenvoudigste werktuig uitgevonden. Ze doen alles Nvat ze doen net zoo als het eeuwen geleden ook door de dieren gedaan werd." „Je ziet dus wel, dat er een reusachtig verschil is tusschen verstand en instinkt; het instinkt heeft absoluut niets van wat het verstand heeft; het is heel andersoor- tigi De dieren hebben dus geen denkende ziel zooals de mensch." „Nog een ander onderscheid bestaat er tusschen dier en mensch, waar ik nog even je aan herinneren wil Frans, en dat is dit, dat bet dier geheel en al aan zijn na tuurdrift gebonden is, het moet zijn in stinkt involgen. De mensch heeft ook na tuurdriften, hij kan ook gedreven worden door honger of dorst of vree3 of toom, maar hij is nooit gedwongen die drif ten in te volgen. In den mensch is iets hoö- gers, waarmede hij die drift der natuur kan hehecrscihen." „Weet je wat dat is, Frans?" Hij zweeg, tot mijn groote verbazing. Wou hij het niet weten dacht ik. „Wel, Frans, hoe nou? Blijf je zwij gen?" „Dan zal ik het maar zeggen. Dat hoo- gere in den mensch, dat de driften van de natuur beheerschen kan, is de ziel, die begaafd is met een v r ij e n w i 1." „Wat zegt U daar, kapelaan?" viel Frans weer uit: een vrije wil. Nee maar, dat wil ik wel eens zien!" „Nu, laten zien kan ik niet. maar ik kan je wel bewijzen, dat elk mensch een vrijen wil heeft. En om je direkt de proef op de som te geven: je wilt toch zeker met je natte patje niet hier blijven zitten." „Neen, natuurlijk niet, voor U niet en voor mezelf niet; en meteen stond hij en groette en verdween. Buiten was het nu gelukkig droog. J. 0. G. GROOT, Kapelaan. töR. FRANS ERENS. n Nadat Erens in 1893 zijn „Dansen Rbythmen" had uitgegeven, versoheen er gedurende eenige jaren niets van hem in -boekvorm. Eerst in 1906 kwam er een bundel „Lit teraire Wandelingen", opstellen over Nederlandsche en Buitenlands olie littera tuur en herinneringen aan zijn reizen in Spanje, Frankrijk en Duitsoliland. Uit dezen bundel herinner ik mij o.a. een levendige beschrijving van een stierenge vecht en een aardige karakteristiek van het Spaansche volkstype. In 1912 verschijnt een bundel „Gangen en Wegen". We vinden hierin weer aller lei berinneringen aan bet buitenland, aan Frankrijk vooral, impressies van steden als Parijs en Poitiers. Maar ook eenige groote figuren der Europeesche letterkunde worden er in be sproken. We wijzen in de eerste plaats op Adolph Retté, den grooten Fransohen be keerling. Erens heeft in deze karakter schets een vergelijking getrokken tusschen twee werken van Retté, „Du Diable k Dieu" „Van den Duivel tot God" en „Un séjour Lourdes" **s „Een verblijf te Lourdes." Het eerste werk is uit den eersten tijd van zijn overgang, meer dramatisch, het tweedo is van lateren tijd. Het is zachter on stiller van klank. Het is niet meer de worsteling van de God zoekende menschenziel die beschreven wordt; zijn ziel heeft zich gezuiverd, is ascetischer geworden, begeert slechts diep in te leven in de schoonheid en de wijs heid Gods. Een ander opstel geeft een karakter schets van Alban Stolz, die zoo ontzaglijk veel gedaan heeft voor het Katholieke leven in Duitschland. Met zijn kalenders en Heiligenlevens heeft deze eenvoudige professor de onderste lagen van het Duit- sche volk bereikt, 'dat juist een regeneratie noodig had. Erens geeft van Alban Stolz een sympathiek beeld. Slechts betreurt hij bet, dat in onzen tijd zijn werken niet smaakvol en goedkoop verkrijgbaar wor den gesteld. „Hij verdient niet vergeten te worden. Een dergelijke auteur verdiende en is be stemd, voor iedere beurs en voor iedere maatschappelijke klasse toegankelijk te zijn. Waarom komt er niet een uitgever, die voor eenige stuivers dien stroom van wijsheid en geestige gedachten laat vloeien in de woningen der arbeiders wereld. En men denke niet, dat hij alleen door Katholieken werd gelezen. Hij werd even druk in zijn tijd door Protestanten en andersdenkenden Frans Erens zelf wordt waarschijnlijk evenwel door andersdenkenden als door Katholieken gelezen, doordat hij hoofdza kelijk medewerkt aan neutrale tijdschrif ten. Onmiskenbaar is daartegen een be zwaar, vooral wanneer de omgang met andersdenkenden een verslapping van eigen overtuiging zou medebrengen. Maar er is toch altijd ook nog iets vóór te zeg gen, dat Katholieken als Erens hun stem buiten het Éoomsche kamp laten hooren. Het is ontegenzeggelijk waar, dat anders denkenden in 't algemeen onze bladen en tijdschriften niet lezen. Maar van Room- sche klanken in niet-Roomsc'he bladen nemen zij wel kennis. Wanneer Frans Erens in „De Nieuwe Gids" of elders over eenen of anderen bekeerling schrijft of vertelt van streken in Frankrijk en Spanje waar de zuiver Katholieke mentaliteit be waard is gebleven, dan moet dat ten slotte op een of andere wijze een invloed ten goede uitoefenen. Betreurt een onzer periodieken het, dat hij zoo zelden in de Roomsche pers zijn stem laat hooren, dan zeggen we: „Wij ook!" Maar we kunnen, niet nalaten er op te wijzen, dat men ook van Roomsche zijde niet altijd even consequent is. Een onzer groote Roomsche dagbladen zou er zich anders wel voor wachten, er een Jood- schen advertentie-colporteur op na te hou denDat heeft met redactiezaken niets te maken, zegt men. Goed! Maar laat dan ook Roomschen het Roomsche geld ver dienen. Wij zullen do 25 Opstellen uit „Gangen en Wegen" niet alle afzonderlijk relevee- ren, doch wijzen er alleen op, dat zo in hun groote verscheidenheid van een om vangrijke kennis, belezenheid en. levens ervaring getuigen. Over 't algemeen is er aan dit werk geen bizondere zorg besteed De heer Erens heeft alles vermeden, wat' op mooi-schrijverij gelijkt. Rustig en onderhoudend causeert hij verder en gras- duint op de gebieden van letteren en histo rie waarmede hij vertrouwd is. En toch voelt men door alles de siddering van warme belangstelling en liefde. In 1912 verscheen van Erens een bundel „Vertellingen en Mijmeringen". De titel dekt den inhoud. In de eerste plaats be merkt men eenige schetsen, verhalend proza, fijn en zuiver gedicht en gevoeld, eenvoudig en gevoelig geschreven maar zonder een spoor van de vroegere woord kunst in engeren zin. Impressies worden gegeven van Cadiz en Tanger, Golmar, de Pyreneeën en zijn Parijs. Een bezoek aan de Sorbonne gaf hem aanleiding eenige Parijsche Profes soren-silhouetten te trekken, raak en dui delijk met enkele fijn-psychologische trek jes. Ook een reeks dagboekbladen uit de beide eerste oorlogsjaren zijn in dezen bundel opgenomen. Nu deze verschrikking reeds weer een aantal jaren achter ons ligt, is het wel merkwaardig nog eens te lezen, wat een fijne en bezonken geest als innerlijke ervaring genoteerd heeft. Groot werk, romans of uitvoerige stu dies heeft de heer Erens tot dusverre niet geschreven. Het was alles tot dusverre kleingoed, waarvan de verzameling reeds is gegroeid tot eenige waardevolle bun- dols, want binnenkort zal weer een nieuwe verzameling verschijnen. Al deze korte schetsen, studies, impressies, beschouwin gen ziin als zoovele zielsfaeetten waarin het leven zich weerspiegelt. Intusschen is bet toch wel jammer, djat we niet een paar mooie beeldende romans uit bet Liniburgsche leven kregen, waarop de heer Erens blijkens zijn schetsen toch wel kijk heeft. Of getuigt het van zelfkennis dat hij zioh niet aan grooter concepties waagde? Als vertaler heeft Erens zich een recht matige bekendheid verworven. Hij bracht de Belijdenissen van den H. Augustinus in zuiver Nederlandsch over en vertaalde verder de Imitatio Ghristi van Thomas Kempis. In oorspronklijk- 'heid en zuiverheid wint deze vertaling het van die van Willem Kloos en die van Prof. Is. van Dijk. Wij Katholieken had den wellicht aan deze vertaling niet de minste behoefte. In den vorm van Kerk boek gebruiken we die van Bouwman of yan Peeters. Andersdenkenden zullen evenwel deze uitnemende bewerkingen wantrouwen, juist omdat ze in kerkboek- vorm worden gebruikt. Voor Erens' Imita tio, een „gewoon boek", hebben ze in dit opzicht geen scrupules en zoo wordt bet boek door hen veel gelezen, omdat de strooming het „gulden boekje" te lezen nog altijd vrij algemeen is. Tenslotte maken we nog melding van een vertaling in modern idioom van Ruus- broecks „Sieraad der Geestelijke Bruiloft" uit het Midd-elnederlandsch. Aan deze ver taling gaat een mooie inleiding over de mystiek en over Ruusbroecks leven vooraf. We zijn er zeker van, dat Erens arbeid in niet Roomsche kringen niet geheel zon der vrucht is, al was het alleen maar doordat hij onpartijdigheid van beschou wing bewerkt. N. J. H. S. Een buitengewone 6 ch o o 1 Wat is in onze goede stad „De Kamp" zijnde de buurt tusschen Oude Vest, Mare, Spijkerboorsteeg, Haarlemmerstraat en Turfmarkt in den loop der eeuwen van karakter veranderd! 't Was er aanvankelijk een echte kloos- terbuurt, waarvan de O. L. Vrouwekerk de bekroning vormde. Van deze kerk zijn nog slechts eenige muurresten over, welke op het punt staan te worden betrokken hij de op handen zijnde verbouwing der aldaar gevestigde gemeenteschool, waar door de oude kerkmuren definitief school muren zullen worden, zij 't dan van on gewone dikte. Wat de oude kloosters betreft, hetgeen daarvan aan muurwerk over bleef werd opgenomen in het St. Elisabethsgas thuis waar Boerhaave zijn werkzalen had 1 later Stedelijke Werkinrichting, terwijl ook het soliede pakhuis, door de gemeente ingericht tot toevlucht voor dakloozen, er allicht een overblijfsel van as. Nadat de kloosters verwoest waren, ont wikkelde zich daar een volksbuurt, welke later onder den naam „Vrouwenkamp" een zoo ongunstige reputatie verkreeg, dat me nige Leidenaar, die op zijn goeden naam gesteld was, er zich nooit in waagde. Men mocht hem er eens uit zien- komenStu denten konden dit trotseeren die waren dan immers bij „het koffie-vrouwtje" ge weest, wier woning aan het Vrouwenkerk hof nog altijd met het „Minerva"*wapen prijkt maar do gewone burger Dit is echter -ook geschiedenis gewor den. 't Is er nog altijd de buurt der kleine luyden en dor volkslogementen, maar wie den koristen weg zoekt als hij van de Haarlemmerstraat naar de Beestenmarkt moet, schroomt niet langer er door te loo- pen. Special de Ceciliaslraat is den laatsten tijd van karakter veranderd. Nabij de Turfmarkt heeft men daar de mooie, nieu we zusterscholen gekregen en verderop met de Stichting voor dominé'swedu- wen den schouwburg flankeerend! rijst daar de achtergevel van het nieuwe kin derhuis der zusters Dominicanessen. 't Is echter niet over een dezer inrichtin gen, dat ik 't vandaag zal hebben, doch over de gemeentelijke „Buitengewone School voor Lager Onderwijs", tegenover genoemd kinderhuis aan de Cecilia3(raaó Zoo uiterlijk ia het een onaanzienlijk' pand en tot voor kort kreeg men ook bij 'tj binnentreden een minderwaardigen in-* druk; 't leek er echt uitgewoond en uit-» geleefd. Deze indruk verdween echter als men' de binnenplaats betrad, waarop de leslo* kalen uitzien en waar een monumentale! deuromJajsting met in het fries een vijftal regentenwapens, aan vervlogen tijden her* innert. Dank zij een doeltreffende verbouwing* noodig geworden door uitbreiding, is nd| ook de eerste indruk verbeterd: er ont* stond een luchtige vestibule met behoor* iijke trap, zoodat nu heel de 6chool er wezen mag. Deze inrichting is bestemd voor kindew ren, wier geestvermogens hen op de ge* wone lagere school tot de permanents! achterblijvers doen behooren. Men moet intusschen niet denken, dat een schoolhoofd maar zeggen kon of kan? „dat kind behoort thuis in de Cecilia* straat". Heelemaal niet. Aan de toelating gaat een nauwkeurig onderzoek vooraf, ingesteld door dr. E. de Vries als ge* neesheer verbonden aan „Voorgeest" —in samenwerking met het hoofd dezer school, den heer P. Boet. "Wetenschap en ervaring hebben hun geleerd, nauwkeurig te schif* ten, welke leerlingen al dan niet in de ter* men vallen voor het hier gegeven buiten* gewone onderwijs. Hoe noodzakelijk de uitbreiding de* school was, toont volgende passage uit het jaarverslag over 1923: „Voor plaatsing werden 33 leerlingen' opgegeven; van deze bleken 24 geschikt voor de gewone klassen dezer school, 5 voor de voor-klasse; de overige 4 waren' ongeschikt, waarvan 2 te oud, 1 te goed! (van geestvermogens) en 1 thuis behoorende op de Buitenschool. Wegens plaatsge* brek kon echter geen enkele dezer leer* lingen wprden opgenomen''. Dit was natuurlijk hoogst jammer, want zulke kinderen blijven dan óf noodge dwongen op de gewone school, waar hun ambitie door 't achterblijven steeds ge* ringer wordt, óf thuis, wat voor hun ont* wikkeling natuurlijk al even noodlottig is. Hieraan is nu evenwel een eind geko* men; de verbouwing schonk meer ruimte, waardoor het aantal klaslokalen kon wor den uitgebreid en eindelijk kon worden overgegaan tot de inrichting, eener zooge naamde „bezinkingsklasse", waarin die kinderen worden opgenomen, wier ouders hen liever thuis hielden dan ze b.v. naar „Voorgeest" te zenden, waar ze soms fei telijk thuis behooren. Deze bezinkingsklasse, waar niet veel meer dan fröbel-onderwijs kan worden gegeven, is sinds eenige maanden in wer king en toont reeds nu haar groote nut aan. Kinderen, die ternauwernood een voet durfden verzetten ze zaten thuis maar stil en kwamen weinig buiten loopen al flink mee in de rij; andere, die aanvankelijk de leermiddelen vernielden, werken er nu rustig mede en toonen voor uitgang in hun begripsvermogens. Som mige dier kinderen zullen wellicht tot het einde van hun schooltijd 15-jarige leer lingen zijn in deze inrichting geen zeld zaamheid nooit uit deze bezinkings klasse kunnen bevorderd worden tot een hoogere, maar zij zullen er dan geen weet van hebben on toch nuttig bezig zijn; op andere kan deze klasse best zulken goeden invloed uitoefenen, dat zij voor verplaat sing naar een ander lokaal, waar gewoon onderwijs wordt gegeven, in aanmerking kunnen komen. Ik schrijf daar gewoon onderwijs; men moet zich evenwel niet voorstellen, dat dit een gelijken gang volgt als op onze lagere scholen. De vakken zijn weliswaar gelijk namig, er is zelfs nog handenarbeid bij, omdat hier minder dan elders de boog lang gespannen kan blijven, maar 't is al les elementair, terwijl het uiteenloopendo bevattingsvermogen der kinderen het on derricht menigmaal hoofdelijk doet zijn. En dan nog moet het personeel reuzeni- geduld hebben. Ziehier een tijdindeeling van het leer-* FEUILLETON. Siegmund en Siegiinde. p5) 3 Heer versmaadt het offer van het jonge, meisje n;et. Ge heibt gelijk. Door «>et doopsel os ze aam den Heer verbom den |&zal Hem dam ook denlzelfden dag in Zijn k Sacrament ontvangen. Helt is morgen Zondag. We zullen haar dian doopen. Wie Met op welke wegen God 'haar voert." P"'f Het was groot feest in het klooster. Ook '[j*6 Salsenkinderèn wilden bij het doopen en |eeerste H. Communie van Siegiinde zijn. 2e hielden zooveel van haar. De Zusters bochten hen rozen in de haren en hulden a 'in een mooi wit zijden jurkje. Ieder :fr?eo een mandje met bloemen, die 'ze voor binnenkomende Siegiinde moesten «'rooien. Siegiinde had de blauwzijde jurk aan en krans yan rozen om het hoofd. Ze had f betzeltd'e kleed, het bruidskleed, den ^rdschen bnrdegom afgewezen; ïn het- jC'fde kleed zou ze nu ook haar hemel ton bruidegom tegemoet gaan. De t-°k<en begonnen te luiden. Hot Convent* vooraan, trok de Zusterschaar dioor 9 kruisgang. De Abdis, die Siegiinde bij hand voerde, volgde achter de blo emen derende kinderen, naar de kerk. Aan de van het klooster, die toegang gaf tot sork. ontving Hrabanus hen. Toen de /se ceremoniën voorbij waren, (rok de 9' aoor de kerk. terwijl ze luid het Cre- '1Gt »Onzo Vader" baden, naar het kof 01"' - Daar TTOrd Siegiinde ge* Gn de Abd:s erp haar een wijde, Ik g.?Ua^Gsk'kte mantel om de schouders, -U;'t 'witte zijde geweven was. De Zus* molmen hadden nog nooit zoo blij on der de hoogmis gezongen als nu. De Mei* ne Saksenkinderen keken hun oogem uit. Bij de Communie mn de priester, ontving ook Siegiinde het Lichaam des Heeren. Wie kon er ontwaren of ook maar vermoe den wat er in haar hart omging! Alleen Hildegunde begreep wat er omging in de Galei van het kind. Ze knielde naast haar op b.et purperen bankje en sloeg haar dik wijls ongemerkt gade. Plots schoot er een gedachte 'door het hoofd, een titel! Een naam! „Rosa Mystlca, ja, ja, geheimzinni ge roos uit het Saksenrijk." De dienst wa's geëindigd en het gezang verstomd. Hrabanus was weer in de Sacristie. De Zusters stonden klaar om de kerk uit te gaan. Siegiinde knielde nog steeds onbe weeglijk in. een stil, innig, stom gebed ver zonken. bloeder Abdis gaf de Zusters een teeken dat ze gaan moesten. Ze gingen zachtjes da kerk uit en namen de kleine heidenkincleren mee. Deze waren onder de plechtigheid ails muisjes zoo stil geweest -en nu trippelden ze ook weer als muisjes de kerk uit. Toen ze huiten waren kwa men de tongetjes echter los. Een van de jongens kwam blij verbaasd naar een Zus- Ier toe, pakte haar bij haar habijt en riep: „Frankische vrouw, ik heb God Bal du r gezien. Hij was in een witte wolk gehuld en was schoon en glanzend. De oude man aan het altaar heeft- hem omhoog gehou den. Weet ge wanneer? Toen het belletje klingelde." Toen de Zusier begon te lachen, ging hij ijverig verder: „Ja, m Siegiinde heeft den jongen, schoonen Baldur genuttigd!" Men kon het gebabbel tot in de kerk hoo* ren en de Abdis had dan ook alles ver staan. Het vröolijko gesnap der kleine kin deren scheen ook Sieglind-e's oor getroffen to hebben, want ze ontwaakte uit de diepe mystieken droom. Ze stond op en wierp zich voor de voeten van de Abdis en smeekte: „O mijne Moeder, neem mij onder Uwe Zusters opl" Juist kwam do oude Hrabanus de Sa cristie uit om in het eenzame priesterkoor zijn dankgebed te spreken. Hij had ook Siegldnde's smeekbede gehoord en voordat Hildegunde ook maar een woord had kun nen antwoorden was hij naderbij gekomen en sprak: „Siegiinde, begrijp je wel goed, wè.t je daar vraagt? Zou je de kracht en den moed bezitten oan dat alles te dragen?" „Ik smacht naar den Heerl O, nu ge Hem mij dezen morgen gaaft onder de ge daante van brood, o toen was het mij dui delijk. „Siegiinde," zoo sprak Hij, „wordt mijn eerste bruid uit het Saksenrijik. Offer je leven aan mij op tot heil van Siegmund en het volkl" Hrabanus keek Hildegunde ernstig aan en sprak: „Wig willen beproeven of het God was, die tot je sprak. Luister. Dien eerst de kin deren, die je meegebracht hebt. Morgen zullen wij. Moeder Abdis, met de eerste school beginnen. Jij, Siegiinde, zult met de kinderen, de eerste leerling, maar met een ook hun meesteres zijn Nu ga" Het was niet erg gemakkelijk voor de Saksenkinderen, «om precies te doen wat Hrabanus wilde, n 1. stilzitten, luisteren, navertellen, op wastafeltjes schrijven. Vooral de jongens beviel dat alles behalve. Alleen als Siegiinde tusschen hen in zat, waren ze stil. Siegiinde begreep ook alles vlug cn leerde makkelijk en bet was dan ook begrijpelijk dat de kinderen zich graag door haar wilden laten 'helpen. Zij nam zo elk afzonderlijk, legde hen alles uit en hielp de kleine onhandige vingertjes met hot schrijven der letters op liet ta feltje. Voor de kinderen was het, als had den ze een Moeder weer gevonden, bij wie ze met al hun moeilijkheden en kleine ver drietelijkheden aan konden komen. Sieg iinde was weliswaar mèt de kinderen leer ling, maar ook een echt Moedertje. Dan weer kwam Moeder Abdis en bracht brood, boter en honing en liet de kinderen spelen en zingen. Siegiinde deed dan met hen mee. Ook moest ze met de kinderen hui ten op het veld bloemen leeren planten, zaaien en gieten en onkruid wieden en al zulke karweitjes meer die daar te doen waren. Om beurten kwamen er ook Zus ters die hen naaien en breien leerden. Siegiinde leerde ook dan dapper mee en in weinige weken was ze een meesteres in het vak. Hrabanus stond verwonderd over haar helder verstand. Ze kon nog b:jna vlugger lezen en schrijven dan naaien en borduren. De A'bd:s begon n\i met haar boeken te lezen en Siegflinde vroeg haar eens of ze ook Latijn mocht leeren. Eerst gaf H:l;de- gunde haar zelf les, maar toen ze bemerkte dat het kind zoo vlug van begrip was, stuurde ze haar naar Hrabanus. Nu was zijn verlangen dan eindelijk vervuld, n.l, een Saksenkind die de Kerktaal leerde. Siegiinde moest echter ook onderwijzeres worden. Met opzet sprak men met de kinderen niet van Christus of over het Christendom. Men lette vooral op gehoorzaamheid, vlijt, voorkomendheid, nethe;d, orde en zedig* heid. Men hoopte door deze manier van doen ook andere kinderen voor zicly te winnen waarvan de heidensche ouders zich uit vrees voor de vreemde goden zich schuw terughielden. Hrabanrus en 'Hil degunde meenden nu toch, da't de tijd voor openbare prediking nu langzamer hand was aangebroken. De knaap die geloofde dat hij op den dag van Sieglinde's doop, Baldur bij de eerste H. Communie van het meisje gezien te hebben, stond, nu dikwijls stom verbaasd naast haar. Het was een kleiine zachtaar dige jongen met mooie sprekende oogen en donker blond haar. Hrabanus was ook verbaasd over de juiste antwoorden. Hij heette Arnesto en allen hiellden veel van hem. Het was nooit Arnosto's gewoonte, om, als bi:j iels weten wilde het niet te vragen, maar als hij bij Siegiinde stond, dorst hij toch maar niet de vraag te stel* len, die hem al zoo lang op de lippen lag. Op zekeren dag waagde h;j het toch. „Siegiinde, wat heeft Baldur je gezegd, toen hij in de witte wolk hij je kwam?" „Arnesto, Baldur. Ln de witte wolk?' Het meisje keek verrast van haar werk op. „Ja, ja, Baldur! Ht heb hem gez en. Hrabanus heeft hem eerst omhoog gehou* den. Weet je wanneer? Op denzelfden dag dat hij je het water over het hoofd goot. Ik zou zoo graag willen dat Baldur ook hij mij komt als ik groot ben!" Arnesto's stem klonk smeekend en ver* langend. Het meisje b'oosdo diepr boog zich voorover en zei de zachtjes aan Ar* nesto's oor: „Het was Baldur niet, kind, het was Je* zus!" Het jonge»ie s'.oeg zijn arm om haar hald cn ze:de halfluid: „Jezus? Wie is dat? O vertel het mij, Siegiinde? De andere kandoren speelden en zongen en zoo kwam het dan ook dat niemand op de twee lotte. Ja toch, öön had het onTOJ merkt, Het was een slanke, bewegehjM jongen, met ïansnd blond haar en bau-r we oogen. (AVordt vervolgd)*.'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 9