n
Derde Blad.
Vrijdu 31 October 1924
EEN NAT PAK
In een geweldige regenbui had hij ge-
[joopen, en het ergste was, dat de bui 'hem
overviel, zonder dat hij gewapend was met
paraplu of regenjas. Zoo drijfnat kwam
j Frans aankloppen; en wie zou met zoo'n
ongeluksvogel nu geen medelijden hebben?
°Ja, maar toch, Frans, ga maar op een
houten stoel zitten, want je bederft anders
mijn boeltje."
„Och, och," klaagde de stumperd, „dait
moet je er nu ook nog bij hebben."
„Waarbij, Frans?"
Hij keek me aan alsof bij zeggen wilde:
maar begrijpt U dat dan niet.
„Wel, de vorige keer heeft IJ gezegd,
kapelaan, dat de ziel van den mensch zeker
diet kan voortkomen van den aap; want
het dier heeft geen ziel, en kan die dus
ook niet overgeven aan oen ander. Maar
lijn dan al die verstandige dingen, die de
dieren doen, niet een bewijs, dat ze toch
'ook een denkende ziel hebben?"
„Verstandige dingen denken? Maar
Frans! Ja, een dier ziet, dat het licht
iwordt 's morgens, het hoort een ander aan
komen, het voelt pijn van het slaan; maar
hij kan daarover niet denken: hij weet
aiet, dat het daglicht van de zon komt, of
waarom alle dagen de zon opgaat. Het
[kan niet conclusies maken, dat het een
klap verdiend heeft of niet verdiend."
„Dat is toch bij een mensch heel anders,
jijie vraagt altijd naar het waarom.
,.ïïet dier kan toch niet gaan overleg
gen: Wat zal ik morgen doen? Het heeft
lock geen idee bijv. van God."
„Het dier heeft alleen zinnelijke kennis;
het kan ook niet spreken, al heeft het een
long en keel en alle spraakwerktuigen."
„Haar ik heb toch laatst een ekster ge
zien, die heel aardige woorden zeggen
kon," vult Frans ineens in.
„0, ik heb wel een papegaai gekend, die
keel goed sprak, Frans."
„Nu, wat is dat dan, kapelaan?"
„Kijk, Frans, dat is niet, wat je eigen
lijk spreken noemt; want zij, die beesten,
verslaan niet wat ze zeggen, maar zeggen
.alleen na, wat hun is vóórgezegd, en ze
kunnen die zelfde woorden zelfs niet in een
andere volgorde zeggen, maar herhalen
altijd weer hetzelfde."
II „Er is dps geen sprake van, dat een
dier verstand heeft, maar daarvoor in de
(laats gaf God het instinct of de natuur-
Irift, waardoor een beest datgene doet, wat
iboodig is om voort te bestaan. Zoo erken
nen de dieren welk voedsel goed voor hen
is, en overschrijden niet licht de goede
maat in spijs en drank; zij bouwen zich
aonplaatsen en zorgen voor hun jongen."
„Je ziet dus wel, Frans, dat er een. groot
Verschil is tusschen hetgeen de dieren
doen en hetgeen de mensch doet, wat be-
treft de verstandshandelingen van den
ïiensoh. Het dier doet datgene, wat voor
ïlja bestaan noodig is, maar het weet niet,
ttaarom het dat doet, wat ook menigmaal
heel duidelijk merkbaar -is; zoo zal een
kip, die midden in het voer staat toch met
'de pooten krabben in het voer, alsof het op
den gewonen grond stond, en zelfs het voer
op die wijze weggooien."
„Dat zijn dingen, die het beestje aange-
[boren zijn."
„Maar kapelaan, een beest kan toch' wel
iels leeren."
Zeker, jongen, als de mensch het dier
africht kan het dingen doen, waarbij geen
verstandswerk te pas komt. Zoo leert men
ten hond waken, door hem telkens iets lek
kers te geven. Men werkt dus op het zinne
lijke en niet op het verstandelijk weten."
■Nog noo't heeft een dier ook maar het
eenvoudigste werktuig uitgevonden. Ze
doen alles Nvat ze doen net zoo als het
eeuwen geleden ook door de dieren gedaan
werd."
„Je ziet dus wel, dat er een reusachtig
verschil is tusschen verstand en instinkt;
het instinkt heeft absoluut niets van wat
het verstand heeft; het is heel andersoor-
tigi De dieren hebben dus geen denkende
ziel zooals de mensch."
„Nog een ander onderscheid bestaat er
tusschen dier en mensch, waar ik nog even
je aan herinneren wil Frans, en dat is
dit, dat bet dier geheel en al aan zijn na
tuurdrift gebonden is, het moet zijn in
stinkt involgen. De mensch heeft ook na
tuurdriften, hij kan ook gedreven worden
door honger of dorst of vree3 of toom,
maar hij is nooit gedwongen die drif
ten in te volgen. In den mensch is iets hoö-
gers, waarmede hij die drift der natuur
kan hehecrscihen."
„Weet je wat dat is, Frans?"
Hij zweeg, tot mijn groote verbazing.
Wou hij het niet weten dacht ik.
„Wel, Frans, hoe nou? Blijf je zwij
gen?"
„Dan zal ik het maar zeggen. Dat hoo-
gere in den mensch, dat de driften van de
natuur beheerschen kan, is de ziel, die
begaafd is met een v r ij e n w i 1."
„Wat zegt U daar, kapelaan?" viel
Frans weer uit: een vrije wil. Nee maar,
dat wil ik wel eens zien!"
„Nu, laten zien kan ik niet. maar ik
kan je wel bewijzen, dat elk mensch
een vrijen wil heeft. En om je direkt de
proef op de som te geven: je wilt toch
zeker met je natte patje niet hier blijven
zitten."
„Neen, natuurlijk niet, voor U niet en
voor mezelf niet; en meteen stond hij en
groette en verdween.
Buiten was het nu gelukkig droog.
J. 0. G. GROOT,
Kapelaan.
töR. FRANS ERENS.
n
Nadat Erens in 1893 zijn „Dansen
Rbythmen" had uitgegeven, versoheen er
gedurende eenige jaren niets van hem in
-boekvorm.
Eerst in 1906 kwam er een bundel „Lit
teraire Wandelingen", opstellen over
Nederlandsche en Buitenlands olie littera
tuur en herinneringen aan zijn reizen in
Spanje, Frankrijk en Duitsoliland.
Uit dezen bundel herinner ik mij o.a. een
levendige beschrijving van een stierenge
vecht en een aardige karakteristiek van
het Spaansche volkstype.
In 1912 verschijnt een bundel „Gangen
en Wegen". We vinden hierin weer aller
lei berinneringen aan bet buitenland, aan
Frankrijk vooral, impressies van steden
als Parijs en Poitiers.
Maar ook eenige groote figuren der
Europeesche letterkunde worden er in be
sproken. We wijzen in de eerste plaats op
Adolph Retté, den grooten Fransohen be
keerling. Erens heeft in deze karakter
schets een vergelijking getrokken tusschen
twee werken van Retté, „Du Diable k
Dieu" „Van den Duivel tot God" en
„Un séjour Lourdes" **s „Een verblijf te
Lourdes."
Het eerste werk is uit den eersten tijd
van zijn overgang, meer dramatisch, het
tweedo is van lateren tijd. Het is zachter
on stiller van klank.
Het is niet meer de worsteling van de
God zoekende menschenziel die beschreven
wordt; zijn ziel heeft zich gezuiverd, is
ascetischer geworden, begeert slechts diep
in te leven in de schoonheid en de wijs
heid Gods.
Een ander opstel geeft een karakter
schets van Alban Stolz, die zoo ontzaglijk
veel gedaan heeft voor het Katholieke
leven in Duitschland. Met zijn kalenders
en Heiligenlevens heeft deze eenvoudige
professor de onderste lagen van het Duit-
sche volk bereikt, 'dat juist een regeneratie
noodig had. Erens geeft van Alban Stolz
een sympathiek beeld. Slechts betreurt hij
bet, dat in onzen tijd zijn werken niet
smaakvol en goedkoop verkrijgbaar wor
den gesteld.
„Hij verdient niet vergeten te worden.
Een dergelijke auteur verdiende en is be
stemd, voor iedere beurs en voor iedere
maatschappelijke klasse toegankelijk te
zijn. Waarom komt er niet een
uitgever, die voor eenige stuivers dien
stroom van wijsheid en geestige gedachten
laat vloeien in de woningen der arbeiders
wereld. En men denke niet, dat hij alleen
door Katholieken werd gelezen. Hij werd
even druk in zijn tijd door Protestanten
en andersdenkenden
Frans Erens zelf wordt waarschijnlijk
evenwel door andersdenkenden als door
Katholieken gelezen, doordat hij hoofdza
kelijk medewerkt aan neutrale tijdschrif
ten. Onmiskenbaar is daartegen een be
zwaar, vooral wanneer de omgang met
andersdenkenden een verslapping van
eigen overtuiging zou medebrengen. Maar
er is toch altijd ook nog iets vóór te zeg
gen, dat Katholieken als Erens hun stem
buiten het Éoomsche kamp laten hooren.
Het is ontegenzeggelijk waar, dat anders
denkenden in 't algemeen onze bladen en
tijdschriften niet lezen. Maar van Room-
sche klanken in niet-Roomsc'he bladen
nemen zij wel kennis. Wanneer Frans
Erens in „De Nieuwe Gids" of elders over
eenen of anderen bekeerling schrijft of
vertelt van streken in Frankrijk en Spanje
waar de zuiver Katholieke mentaliteit be
waard is gebleven, dan moet dat ten slotte
op een of andere wijze een invloed ten
goede uitoefenen.
Betreurt een onzer periodieken het, dat
hij zoo zelden in de Roomsche pers zijn
stem laat hooren, dan zeggen we: „Wij
ook!" Maar we kunnen, niet nalaten er op
te wijzen, dat men ook van Roomsche zijde
niet altijd even consequent is. Een onzer
groote Roomsche dagbladen zou er zich
anders wel voor wachten, er een Jood-
schen advertentie-colporteur op na te hou
denDat heeft met redactiezaken niets
te maken, zegt men. Goed! Maar laat dan
ook Roomschen het Roomsche geld ver
dienen.
Wij zullen do 25 Opstellen uit „Gangen
en Wegen" niet alle afzonderlijk relevee-
ren, doch wijzen er alleen op, dat zo in
hun groote verscheidenheid van een om
vangrijke kennis, belezenheid en. levens
ervaring getuigen. Over 't algemeen is er
aan dit werk geen bizondere zorg besteed
De heer Erens heeft alles vermeden, wat'
op mooi-schrijverij gelijkt. Rustig en
onderhoudend causeert hij verder en gras-
duint op de gebieden van letteren en histo
rie waarmede hij vertrouwd is. En toch
voelt men door alles de siddering van
warme belangstelling en liefde.
In 1912 verscheen van Erens een bundel
„Vertellingen en Mijmeringen". De titel
dekt den inhoud. In de eerste plaats be
merkt men eenige schetsen, verhalend
proza, fijn en zuiver gedicht en gevoeld,
eenvoudig en gevoelig geschreven maar
zonder een spoor van de vroegere woord
kunst in engeren zin.
Impressies worden gegeven van Cadiz en
Tanger, Golmar, de Pyreneeën en zijn
Parijs. Een bezoek aan de Sorbonne gaf
hem aanleiding eenige Parijsche Profes
soren-silhouetten te trekken, raak en dui
delijk met enkele fijn-psychologische trek
jes. Ook een reeks dagboekbladen uit de
beide eerste oorlogsjaren zijn in dezen
bundel opgenomen. Nu deze verschrikking
reeds weer een aantal jaren achter ons
ligt, is het wel merkwaardig nog eens te
lezen, wat een fijne en bezonken geest als
innerlijke ervaring genoteerd heeft.
Groot werk, romans of uitvoerige stu
dies heeft de heer Erens tot dusverre niet
geschreven. Het was alles tot dusverre
kleingoed, waarvan de verzameling reeds
is gegroeid tot eenige waardevolle bun-
dols, want binnenkort zal weer een nieuwe
verzameling verschijnen. Al deze korte
schetsen, studies, impressies, beschouwin
gen ziin als zoovele zielsfaeetten waarin
het leven zich weerspiegelt.
Intusschen is bet toch wel jammer, djat
we niet een paar mooie beeldende romans
uit bet Liniburgsche leven kregen, waarop
de heer Erens blijkens zijn schetsen toch
wel kijk heeft.
Of getuigt het van zelfkennis dat hij
zioh niet aan grooter concepties waagde?
Als vertaler heeft Erens zich een recht
matige bekendheid verworven.
Hij bracht de Belijdenissen van den H.
Augustinus in zuiver Nederlandsch over
en vertaalde verder de Imitatio Ghristi
van Thomas Kempis. In oorspronklijk-
'heid en zuiverheid wint deze vertaling het
van die van Willem Kloos en die van
Prof. Is. van Dijk. Wij Katholieken had
den wellicht aan deze vertaling niet de
minste behoefte. In den vorm van Kerk
boek gebruiken we die van Bouwman of
yan Peeters. Andersdenkenden zullen
evenwel deze uitnemende bewerkingen
wantrouwen, juist omdat ze in kerkboek-
vorm worden gebruikt. Voor Erens' Imita
tio, een „gewoon boek", hebben ze in dit
opzicht geen scrupules en zoo wordt bet
boek door hen veel gelezen, omdat de
strooming het „gulden boekje" te lezen
nog altijd vrij algemeen is.
Tenslotte maken we nog melding van
een vertaling in modern idioom van Ruus-
broecks „Sieraad der Geestelijke Bruiloft"
uit het Midd-elnederlandsch. Aan deze ver
taling gaat een mooie inleiding over de
mystiek en over Ruusbroecks leven vooraf.
We zijn er zeker van, dat Erens arbeid
in niet Roomsche kringen niet geheel zon
der vrucht is, al was het alleen maar
doordat hij onpartijdigheid van beschou
wing bewerkt.
N. J. H. S.
Een buitengewone 6 ch o o 1
Wat is in onze goede stad „De Kamp"
zijnde de buurt tusschen Oude Vest,
Mare, Spijkerboorsteeg, Haarlemmerstraat
en Turfmarkt in den loop der eeuwen
van karakter veranderd!
't Was er aanvankelijk een echte kloos-
terbuurt, waarvan de O. L. Vrouwekerk
de bekroning vormde. Van deze kerk zijn
nog slechts eenige muurresten over, welke
op het punt staan te worden betrokken
hij de op handen zijnde verbouwing der
aldaar gevestigde gemeenteschool, waar
door de oude kerkmuren definitief school
muren zullen worden, zij 't dan van on
gewone dikte.
Wat de oude kloosters betreft, hetgeen
daarvan aan muurwerk over bleef werd
opgenomen in het St. Elisabethsgas thuis
waar Boerhaave zijn werkzalen had 1
later Stedelijke Werkinrichting, terwijl
ook het soliede pakhuis, door de gemeente
ingericht tot toevlucht voor dakloozen, er
allicht een overblijfsel van as.
Nadat de kloosters verwoest waren, ont
wikkelde zich daar een volksbuurt, welke
later onder den naam „Vrouwenkamp" een
zoo ongunstige reputatie verkreeg, dat me
nige Leidenaar, die op zijn goeden naam
gesteld was, er zich nooit in waagde. Men
mocht hem er eens uit zien- komenStu
denten konden dit trotseeren die waren
dan immers bij „het koffie-vrouwtje" ge
weest, wier woning aan het Vrouwenkerk
hof nog altijd met het „Minerva"*wapen
prijkt maar do gewone burger
Dit is echter -ook geschiedenis gewor
den. 't Is er nog altijd de buurt der kleine
luyden en dor volkslogementen, maar wie
den koristen weg zoekt als hij van de
Haarlemmerstraat naar de Beestenmarkt
moet, schroomt niet langer er door te loo-
pen.
Special de Ceciliaslraat is den laatsten
tijd van karakter veranderd. Nabij de
Turfmarkt heeft men daar de mooie, nieu
we zusterscholen gekregen en verderop
met de Stichting voor dominé'swedu-
wen den schouwburg flankeerend! rijst
daar de achtergevel van het nieuwe kin
derhuis der zusters Dominicanessen.
't Is echter niet over een dezer inrichtin
gen, dat ik 't vandaag zal hebben, doch
over de gemeentelijke „Buitengewone
School voor Lager Onderwijs", tegenover
genoemd kinderhuis aan de Cecilia3(raaó
Zoo uiterlijk ia het een onaanzienlijk'
pand en tot voor kort kreeg men ook bij 'tj
binnentreden een minderwaardigen in-*
druk; 't leek er echt uitgewoond en uit-»
geleefd.
Deze indruk verdween echter als men'
de binnenplaats betrad, waarop de leslo*
kalen uitzien en waar een monumentale!
deuromJajsting met in het fries een vijftal
regentenwapens, aan vervlogen tijden her*
innert.
Dank zij een doeltreffende verbouwing*
noodig geworden door uitbreiding, is nd|
ook de eerste indruk verbeterd: er ont*
stond een luchtige vestibule met behoor*
iijke trap, zoodat nu heel de 6chool er
wezen mag.
Deze inrichting is bestemd voor kindew
ren, wier geestvermogens hen op de ge*
wone lagere school tot de permanents!
achterblijvers doen behooren.
Men moet intusschen niet denken, dat
een schoolhoofd maar zeggen kon of kan?
„dat kind behoort thuis in de Cecilia*
straat". Heelemaal niet. Aan de toelating
gaat een nauwkeurig onderzoek vooraf,
ingesteld door dr. E. de Vries als ge*
neesheer verbonden aan „Voorgeest" —in
samenwerking met het hoofd dezer school,
den heer P. Boet. "Wetenschap en ervaring
hebben hun geleerd, nauwkeurig te schif*
ten, welke leerlingen al dan niet in de ter*
men vallen voor het hier gegeven buiten*
gewone onderwijs.
Hoe noodzakelijk de uitbreiding de*
school was, toont volgende passage uit het
jaarverslag over 1923:
„Voor plaatsing werden 33 leerlingen'
opgegeven; van deze bleken 24 geschikt
voor de gewone klassen dezer school, 5
voor de voor-klasse; de overige 4 waren'
ongeschikt, waarvan 2 te oud, 1 te goed!
(van geestvermogens) en 1 thuis behoorende
op de Buitenschool. Wegens plaatsge*
brek kon echter geen enkele dezer leer*
lingen wprden opgenomen''.
Dit was natuurlijk hoogst jammer, want
zulke kinderen blijven dan óf noodge
dwongen op de gewone school, waar hun
ambitie door 't achterblijven steeds ge*
ringer wordt, óf thuis, wat voor hun ont*
wikkeling natuurlijk al even noodlottig is.
Hieraan is nu evenwel een eind geko*
men; de verbouwing schonk meer ruimte,
waardoor het aantal klaslokalen kon wor
den uitgebreid en eindelijk kon worden
overgegaan tot de inrichting, eener zooge
naamde „bezinkingsklasse", waarin die
kinderen worden opgenomen, wier ouders
hen liever thuis hielden dan ze b.v. naar
„Voorgeest" te zenden, waar ze soms fei
telijk thuis behooren.
Deze bezinkingsklasse, waar niet veel
meer dan fröbel-onderwijs kan worden
gegeven, is sinds eenige maanden in wer
king en toont reeds nu haar groote nut
aan. Kinderen, die ternauwernood een
voet durfden verzetten ze zaten thuis
maar stil en kwamen weinig buiten
loopen al flink mee in de rij; andere, die
aanvankelijk de leermiddelen vernielden,
werken er nu rustig mede en toonen voor
uitgang in hun begripsvermogens. Som
mige dier kinderen zullen wellicht tot het
einde van hun schooltijd 15-jarige leer
lingen zijn in deze inrichting geen zeld
zaamheid nooit uit deze bezinkings
klasse kunnen bevorderd worden tot een
hoogere, maar zij zullen er dan geen weet
van hebben on toch nuttig bezig zijn; op
andere kan deze klasse best zulken goeden
invloed uitoefenen, dat zij voor verplaat
sing naar een ander lokaal, waar gewoon
onderwijs wordt gegeven, in aanmerking
kunnen komen.
Ik schrijf daar gewoon onderwijs; men
moet zich evenwel niet voorstellen, dat dit
een gelijken gang volgt als op onze lagere
scholen. De vakken zijn weliswaar gelijk
namig, er is zelfs nog handenarbeid bij,
omdat hier minder dan elders de boog
lang gespannen kan blijven, maar 't is al
les elementair, terwijl het uiteenloopendo
bevattingsvermogen der kinderen het on
derricht menigmaal hoofdelijk doet zijn.
En dan nog moet het personeel reuzeni-
geduld hebben.
Ziehier een tijdindeeling van het leer-*
FEUILLETON.
Siegmund en Siegiinde.
p5)
3 Heer versmaadt het offer van het
jonge, meisje n;et. Ge heibt gelijk. Door
«>et doopsel os ze aam den Heer verbom den
|&zal Hem dam ook denlzelfden dag in Zijn
k Sacrament ontvangen. Helt is morgen
Zondag. We zullen haar dian doopen. Wie
Met op welke wegen God 'haar voert."
P"'f
Het was groot feest in het klooster. Ook
'[j*6 Salsenkinderèn wilden bij het doopen en
|eeerste H. Communie van Siegiinde zijn.
2e hielden zooveel van haar. De Zusters
bochten hen rozen in de haren en hulden
a 'in een mooi wit zijden jurkje. Ieder
:fr?eo een mandje met bloemen, die 'ze voor
binnenkomende Siegiinde moesten
«'rooien.
Siegiinde had de blauwzijde jurk aan en
krans yan rozen om het hoofd. Ze had
f betzeltd'e kleed, het bruidskleed, den
^rdschen bnrdegom afgewezen; ïn het-
jC'fde kleed zou ze nu ook haar hemel
ton bruidegom tegemoet gaan. De
t-°k<en begonnen te luiden. Hot Convent*
vooraan, trok de Zusterschaar dioor
9 kruisgang. De Abdis, die Siegiinde bij
hand voerde, volgde achter de blo emen
derende kinderen, naar de kerk. Aan de
van het klooster, die toegang gaf tot
sork. ontving Hrabanus hen. Toen de
/se ceremoniën voorbij waren, (rok de
9' aoor de kerk. terwijl ze luid het Cre-
'1Gt »Onzo Vader" baden, naar het
kof 01"' - Daar TTOrd Siegiinde ge*
Gn de Abd:s erp haar een wijde,
Ik g.?Ua^Gsk'kte mantel om de schouders,
-U;'t 'witte zijde geweven was. De Zus*
molmen hadden nog nooit zoo blij on
der de hoogmis gezongen als nu. De Mei*
ne Saksenkinderen keken hun oogem uit.
Bij de Communie mn de priester, ontving
ook Siegiinde het Lichaam des Heeren.
Wie kon er ontwaren of ook maar vermoe
den wat er in haar hart omging! Alleen
Hildegunde begreep wat er omging in de
Galei van het kind. Ze knielde naast haar
op b.et purperen bankje en sloeg haar dik
wijls ongemerkt gade. Plots schoot er een
gedachte 'door het hoofd, een titel! Een
naam! „Rosa Mystlca, ja, ja, geheimzinni
ge roos uit het Saksenrijk." De dienst
wa's geëindigd en het gezang verstomd.
Hrabanus was weer in de Sacristie. De
Zusters stonden klaar om de kerk uit te
gaan. Siegiinde knielde nog steeds onbe
weeglijk in. een stil, innig, stom gebed ver
zonken. bloeder Abdis gaf de Zusters een
teeken dat ze gaan moesten. Ze gingen
zachtjes da kerk uit en namen de kleine
heidenkincleren mee. Deze waren onder de
plechtigheid ails muisjes zoo stil geweest
-en nu trippelden ze ook weer als muisjes
de kerk uit. Toen ze huiten waren kwa
men de tongetjes echter los. Een van de
jongens kwam blij verbaasd naar een Zus-
Ier toe, pakte haar bij haar habijt en riep:
„Frankische vrouw, ik heb God Bal du r
gezien. Hij was in een witte wolk gehuld
en was schoon en glanzend. De oude man
aan het altaar heeft- hem omhoog gehou
den. Weet ge wanneer? Toen het belletje
klingelde."
Toen de Zusier begon te lachen, ging hij
ijverig verder:
„Ja, m Siegiinde heeft den jongen,
schoonen Baldur genuttigd!"
Men kon het gebabbel tot in de kerk hoo*
ren en de Abdis had dan ook alles ver
staan. Het vröolijko gesnap der kleine kin
deren scheen ook Sieglind-e's oor getroffen
to hebben, want ze ontwaakte uit de diepe
mystieken droom. Ze stond op en wierp
zich voor de voeten van de Abdis en
smeekte:
„O mijne Moeder, neem mij onder Uwe
Zusters opl"
Juist kwam do oude Hrabanus de Sa
cristie uit om in het eenzame priesterkoor
zijn dankgebed te spreken. Hij had ook
Siegldnde's smeekbede gehoord en voordat
Hildegunde ook maar een woord had kun
nen antwoorden was hij naderbij gekomen
en sprak:
„Siegiinde, begrijp je wel goed, wè.t je
daar vraagt? Zou je de kracht en den moed
bezitten oan dat alles te dragen?"
„Ik smacht naar den Heerl O, nu ge
Hem mij dezen morgen gaaft onder de ge
daante van brood, o toen was het mij dui
delijk. „Siegiinde," zoo sprak Hij, „wordt
mijn eerste bruid uit het Saksenrijik. Offer
je leven aan mij op tot heil van Siegmund
en het volkl"
Hrabanus keek Hildegunde ernstig aan
en sprak:
„Wig willen beproeven of het God was,
die tot je sprak. Luister. Dien eerst de kin
deren, die je meegebracht hebt. Morgen
zullen wij. Moeder Abdis, met de eerste
school beginnen. Jij, Siegiinde, zult met
de kinderen, de eerste leerling, maar met
een ook hun meesteres zijn Nu ga"
Het was niet erg gemakkelijk voor de
Saksenkinderen, «om precies te doen wat
Hrabanus wilde, n 1. stilzitten, luisteren,
navertellen, op wastafeltjes schrijven.
Vooral de jongens beviel dat alles behalve.
Alleen als Siegiinde tusschen hen in zat,
waren ze stil. Siegiinde begreep ook alles
vlug cn leerde makkelijk en bet was dan
ook begrijpelijk dat de kinderen zich
graag door haar wilden laten 'helpen. Zij
nam zo elk afzonderlijk, legde hen alles
uit en hielp de kleine onhandige vingertjes
met hot schrijven der letters op liet ta
feltje. Voor de kinderen was het, als had
den ze een Moeder weer gevonden, bij wie
ze met al hun moeilijkheden en kleine ver
drietelijkheden aan konden komen. Sieg
iinde was weliswaar mèt de kinderen leer
ling, maar ook een echt Moedertje. Dan
weer kwam Moeder Abdis en bracht brood,
boter en honing en liet de kinderen spelen
en zingen. Siegiinde deed dan met hen
mee. Ook moest ze met de kinderen hui
ten op het veld bloemen leeren planten,
zaaien en gieten en onkruid wieden en al
zulke karweitjes meer die daar te doen
waren. Om beurten kwamen er ook Zus
ters die hen naaien en breien leerden.
Siegiinde leerde ook dan dapper mee en
in weinige weken was ze een meesteres in
het vak. Hrabanus stond verwonderd over
haar helder verstand. Ze kon nog b:jna
vlugger lezen en schrijven dan naaien en
borduren.
De A'bd:s begon n\i met haar boeken te
lezen en Siegflinde vroeg haar eens of ze
ook Latijn mocht leeren. Eerst gaf H:l;de-
gunde haar zelf les, maar toen ze bemerkte
dat het kind zoo vlug van begrip was,
stuurde ze haar naar Hrabanus. Nu was
zijn verlangen dan eindelijk vervuld, n.l,
een Saksenkind die de Kerktaal leerde.
Siegiinde moest echter ook onderwijzeres
worden.
Met opzet sprak men met de kinderen
niet van Christus of over het Christendom.
Men lette vooral op gehoorzaamheid, vlijt,
voorkomendheid, nethe;d, orde en zedig*
heid. Men hoopte door deze manier van
doen ook andere kinderen voor zicly te
winnen waarvan de heidensche ouders zich
uit vrees voor de vreemde goden zich
schuw terughielden. Hrabanrus en 'Hil
degunde meenden nu toch, da't de tijd
voor openbare prediking nu langzamer
hand was aangebroken.
De knaap die geloofde dat hij op den
dag van Sieglinde's doop, Baldur bij de
eerste H. Communie van het meisje gezien
te hebben, stond, nu dikwijls stom verbaasd
naast haar. Het was een kleiine zachtaar
dige jongen met mooie sprekende oogen
en donker blond haar. Hrabanus was ook
verbaasd over de juiste antwoorden. Hij
heette Arnesto en allen hiellden veel van
hem. Het was nooit Arnosto's gewoonte,
om, als bi:j iels weten wilde het niet te
vragen, maar als hij bij Siegiinde stond,
dorst hij toch maar niet de vraag te stel*
len, die hem al zoo lang op de lippen lag.
Op zekeren dag waagde h;j het toch.
„Siegiinde, wat heeft Baldur je gezegd,
toen hij in de witte wolk hij je kwam?"
„Arnesto, Baldur. Ln de witte wolk?'
Het meisje keek verrast van haar
werk op.
„Ja, ja, Baldur! Ht heb hem gez en.
Hrabanus heeft hem eerst omhoog gehou*
den. Weet je wanneer? Op denzelfden dag
dat hij je het water over het hoofd goot.
Ik zou zoo graag willen dat Baldur ook
hij mij komt als ik groot ben!"
Arnesto's stem klonk smeekend en ver*
langend. Het meisje b'oosdo diepr boog
zich voorover en zei de zachtjes aan Ar*
nesto's oor:
„Het was Baldur niet, kind, het was Je*
zus!"
Het jonge»ie s'.oeg zijn arm om haar hald
cn ze:de halfluid:
„Jezus? Wie is dat? O vertel het mij,
Siegiinde?
De andere kandoren speelden en zongen
en zoo kwam het dan ook dat niemand op
de twee lotte. Ja toch, öön had het onTOJ
merkt, Het was een slanke, bewegehjM
jongen, met ïansnd blond haar en bau-r
we oogen.
(AVordt vervolgd)*.'