w ,r Eindelijk sloot de draak zijn oog-en. Voor alle zekerheid praatte liet vrouwtje nog een half uur door, liep toen zoo vlug zij kon het hol in en haalde daaruit den kleinen Sino, die zeer verheugd was, zijn grootmoeder terug te zien. Haastig wandelden zij terug, en de blijdschap, van Woyoshuku en Mayata was niet te beschrijven, teen zij het paar in de -verte zagen aankomen. WETENSWAARDIG. Een belangrijke uitvinding. Brandstof voor motoren. Dank zij dc uitvinding van een Bussisch ingenieur, verbonden aan het Franscha mi nisterie van Oorlog, Machonin, gelooven de Fransche autoriteiten, dat zeer binnenkort Frankrijk geheel onafhankelijk, van het buitenland zal zijn wat betreft brandstof voor motoren, die nl. vervangen wordt door ruwe olie, kooit eer en andere bekende sub stanties. welke rijk zijn aan plantaardige en minerale oliën, aldus wordt uit Parijs aan de Daily Tel." gemeld. Machonin's uitvinding bestaat uit oen ap paraat, dat, aangebracht aan den motor, bedoelde stoffen in motorbrandstof omzet zonder eenige voorafgaande behandeling. De uitvinding heeft een reeks, nauwgezette proeven ondergaan op het artillerie-labora torium te Vincennes. alwaar de experimen ten werden gecontroleerd door een com missie optredende uit naam van het mi nisterie van Oorlog. De resultaten hebben er de experts van overtuigd, da-t zij thans de oplossing in handen hebben van het nationaal brandstof-probleem. Paul Painlevé, de voorzitter van de Ka mer. wiens technische en wetenschappelijke kennis lïem veroorloven, met gezag over do kwestie te spreken, heeft verklaard, dat deze uitvinding, die het drijven van moto ren met producten van kool-distillatie mo gelijk maakt, van het grootste belang is. Hij meent, dat ze in alle détails moet wor den geperfectionneerd en onverwijld toege past. Merkwaardig is vooral, dat de nieu we brandstof vrij is van een der grootste gevaren van het moderne motorgebruik, daar zij onbrandbaar is buiten den motor- cylinder. De veibranding is buitengewoon goed, geeft noch rook noch vet en levert een aanzienliike ve.grooting van drijfkracht op in vergelijking met de resultaten die men met petroleum heeft verkregen. CADEAUTJES GEVEN! Oom Koos dicht in de ,.N. Delftsche Courant": Ze liepen reeds een poosje stikum, Eindelijk ging 't „er door"; Moeder vond dat hij te jong was, Vader was er eerst niet voor. Maar enfin, 't werd verkeeren 1 En zooals met allen ging....'1 's Avonds zaten ze te pronken, Met hun mooien gladden ring. Die van haar dat was een zware, Zwaarder nog dan die van hem.' 't Kon bij hem ook beter lijden, Financieel zat. ze in de klem. Ze had 't hem niet durven zeggen', Daarom was zoo lang gedraald.. Maar die ring waar. hij mee geurde, 1 Was voor de helft pas betaald. En na een maandje werd ze jarig. Hij kocht voor haar een mooi cadeau, 'n Theeservies, een echt Chineesche, Daarnaar verlangde zij toch zoo! Of de famïlio heimelijk lachte. 1 Hij trok er zich maar niets van aan, Zoo iets koop je niet in je trouwen,.... Daarom had hij 't nu gedaan! 'n Maand na. haar, 't is wel toevallig, Toen vierde hij verjaringsfeest, 's Avonds kwam er veel visite, Hij was nog nooit zoo blij geweest. Want hij kreeg van z'n aanstaande, 'n Clubfauteuil als verjaarspresenb. De stumper heeft 'b nooit geweten. Toen ze 'm kocht had ze geen cent! Met Sinterklaas, een poosje later, Van 't zelfde laken weer een palc;' Over en weer cadeautjes-geven. Leek of men al van trouwen sprak- 'n Schemerlamp, twee schilderijen, 'u Klok die spelend d' uren gaf Een week daarna kwam er al ruzie, Toen raakte de verkeering af. Wat 'k met dit liedje u wil zeggen, Dab is nog al duidelijk cn klaar, 'Ach jongelui neemt, toch geen voorbeeld, Aan dit zoo onzinnig paar. Bewaar je duiten tot je trouwen, Geloof mes dat. is lang niet dom..,,. Want raakt 'b „af" je 'hebt cadeautjes E'n krijgt er 'n huis vol ruzie om! Haar gierigheid. Eene a-Is buitengewoon gierig bekend staande vrouw, die op sterven lag, voegde de omstanders toe: „Blaast toch die kaars uit. Ik kan best in 't donker sterven. srrrü7n:> p] Modern' fiuwefqtf. 'Ti»-1—-%r-~ Ik begrijp niet ho0 jij altijd geld van je man los kunt krijgen voor de bioscoop. O, heel gemakkelijk. 'Als hij heb wei- j gert, maak ik een scène en zeg ik, dat ik naar mijn moeder terugga. Dan geeft hij me reisgeld, en ga ik naar do bioscoop. De z wakke plek. Student (tot een ouden heer in e.en café): Hoe lcomt liet toch, mijnheer, dat. geest rijke dranken ouderen he,eren steeds in de beenen en jongeren hceren steeds naar het hoofd schieten? Oude heer:Heel eenvoudigZij zoe ken juist bij ieder mensch de zwakste plaats op. A's de meid weg is. Mevrouw: Smaakt het niet? Meneer:' Smaken wel, maar miserabel. Zooals de ouden zongen Godsdienstonderwijzer in de catcchismus- lês: Waartoe is een menseh op aarde? Leerling, zoon van een klaag-gragen va- - der: Tot belastingbctalcn, zegt mijn va der, mijnheer. Oplossing. Rechter:'Schaam je. Je bent zoo dron ken, dat je niet op je beenen staan kunt. Beklaagde: Dan vergunt u me zeker wel dat ik ga zitten. Onderscheid. Mijn man is zeer regelmatig: hij drinkt 's avonds zijn twee glazen bier en komt geregeld om tien uur thuis. Bij de mijne is heb precies omgekeerd. Hij drinkt tien glazen bier en komt om twee uur naar huis. Graag gezien. 'A i Zoo, ben je geldophaler g0wo Vind' je niet, dat je dat impopulair J B: Welnee man. Ze vragen me maal nog eens 'n keer terug te°koniéjj Pech. In een donkeren nacht was een rijder verdwaald. Op een hork te?en hek stond een paal met bovenaan een! Hij klom op het liek, om te zien wate het bord stond en onderscheidde do 5 den: Geverfd. Hij wist niet, dat zij niet weten wat zij wist. Zij: „Alfred, ik weet dat ik mijn heb. Hij: „Ja meisje." Zij (woedend): „Dan wil je me schien wel eens vertellen, zijn, hè?" Wraak. Een kleine jongen bracht de leege naar huis, waaruit zijn vader het maal genuttigd had. „Wat zou je zeggen, ala ik die stuk sloeg?" plaagde oen grootere jongen. „Niets." „Zoo zou je zeker niets km schelen, hè. „Heelemaal niet." „Niet zoo veel praats, asjeblief!, sla ze stuk!" „Doe 't maar gerust, hoor." „Daar dan!" en de kom vloog in sc ven op den grond. „Ben je nu tevredi „Ja. Wat zal jij d'r van langs Die kom heeft me moeder vanochtend" jouw moeder geleend." DE GESCHIEDENIS VAN T SCHOOIERTJE. XVII Ja kind, je hebt gelijk je weet nu nog niet. wat verdriet en angst en zorgen zijn. Jij leeft als 'n prinsesje, onbezorgd en zorgeloos voort. Jij fladdert als 'n vlin dertje hier en daar en weet van 's levens ernst zooveel af als een vogeltje in Gods vrije natuur. En dat is goed ook. Ik hoop, dat het zoo blijft. De goede God spare jou voor het verdriet, dat ik gehad. heb. Maar laat ik verder vertellen, ik weet nu .weer waar ik beginnen moet. en jij bent mijn lief luistervinkje, d'at alles goed na ■weet te fluiten, hoop ik tenminste, want zoo niet, dan zal pappie haar eens lekker tjes uitlachen. Daar gaan we dan Den volgenden morgen stond ik al yroeg in de werkplaats. Niet zoo vroeg echter^ als ik bij den boer aan den arbeid .was. Oh neen! Zoo-vroeg heelemaal niet! Door grootvader werd ik gewekt. Ware dit niet Jiet geval geweest, dan had ik vast een gat in den dag geslapen. Hoo kon het ook anders! Ik had zoo'n mooi le- dikantje; zoo'n rustig, mooi kamertje, dat uitzag op het dal, waar ik jou moedertje had leeren kennen. Ik lag er zoo heerlijk en zoo prettig en vond me zoo voornaam als een prins en kon het anders, of ik droomde dien nacht van 'bergen nieuwe jassen en broeken en van hoeden en pet ten zooveel, dtat ze een toren vormden zoo hoog, dat ik het spits niet kon zien? Toen ik dan ook dien eersten morgen in 'de werkplaats stond, was er van den straatmuzikant of speelman niets of niet veel meer over en zou mij iedereen aan gezien hebben voor een burgerkind dat een ambacht leert en bij een degelijke baas in de leer gedaan lieefb ofzou me versleten hebben voor een etukjo fa milie van den eigenaar zelf. zoo piek-fijn zag ik er uit, ook in mijn daagsche werk- kleeren. Dat de dag nu haast te gauw om was, kun je begrijpen. Ik zag niets, dan oolijke gezichten om me heen. De oud© heer leerde me. Hij wees me hoe ik doen moest, en wat ik te doen had ■511 deed ik het al eens een beetje ver keerd, of was ik al eens een beetje links bij mijn werk, het zou wat ik kreeg er geen standje voor of een hard -woord, wel neen! Grootvader zei, om me moed in tè spreken: „alle begin is moeilijk ventje en zachtjes aan dan breekt het lijntje niet". Een ander maal, als het werk niet goed vlotte, heette heb weer „geduld overwint alles." of „eind goed, al goed!' Dat was alles wat ik te hooien kreeg, maar geen standjes of nijdige uitvallen! Hoe dikwijls heb ik toen aan dien boer gedacht! Hoe vaak heb ik in stilte die arme knechts en meiden beklaagd, die onder zoo'n baas den langen dag door moesten arbeiden. Daarbij kwam nog, dat èn de grootmoe der van jou moedertje en jou moe dertje beiden evengoed en lief voor me waren. Ze kwamen ook af en toe eens kij ken hoe het met den leerling ging en dan plaagde mij Elsje wel eens of wierp mij spaanders en snaren in 't gezicht of verstopte het een of ander boortje of bei teltje, zoodat ik dan voor een wijle verle gen daar stond als een schooljongen, die zijn huiswerk niet af heeft of zijn griffel of pen niet vinden lean, maar dan was grootvader steeds bij de hand om mijn partij op te nemen, en do kleine wildzang .werd met zachte hand en een vriendelijk woord uit de werkplaats gezet, wat natuur ■lijk aanleiding gaf tot vermakelijke en 'koddige tooneeltjes, daar jou moedertje zoo vlug a-ls een hinde door de werkplatas sprong en grootvader tevergeefs haar vangen kon. Dan moest grootmoeder en Sk er aan te pas komen om het wilde ïe uien tie te vangen en het buiten, de deur 1 te brengen. En dan hadden we saampjes plezier en het wilde paardje daar buiten niet 't minst. Grootvader hijgde dan als een hollend paard dat tot staan is gebracht; en viel lachend© neer op den stoel, die dfen bezoe kers gewoonlijk werd aangeboden; groot moeder veegde met haar kanten zakdoek het parelend zweet van haar goedig ge zicht en zei lachend aldoor, wat een Elze toch, wat een Elze", terwijl ik schudde van heb lachen, vooral bij het zien van de leuke snuit van Elsje, die net door het venster gluurde en de lange neus tegen mij trok en deed alsof ze boos was, waar ze echter niets van meende. Hé vadertje,, daar had ik eens bij willen zijn. Ik wed dat ik moedertje wel vangen zou. Ja maar, jij bent ook zoo vlug.... zoo vlug als een aapje op een stokje. Ja vadertje, zoo vlug ben ik ook. Maar ik ben ook veel grooter dan zoo'n onnoozel aapje. Het zou wat! Wat geef ik daarom! Die is me te min. Die kan niefc eens hard loopen. Die kan alleen sprin gen. En toen vadertje, en toen? Hoe ging heb toen verder? Hoo ging het verder? Zoo gingen de dagen en weken en jaren voorbij en leerde ik zacbtkens aan het vak en in mijn vrijen tijd oefende ik me op de viool en speelde, speelde tot ik me voelde als opgenomen van deze aarde en de wereld om me heen vergat, zooals dat vroeger reeds gebeurde bij het hoeden der schapen, onder den eik op- de heide weet je nog wel mijn kind? Dan was het, alsof, ik leefde in een an dere wereld; een wereld schoon en goed. Danoch neen! waarom moet ik mijn lief kindje gaan vertellen, wat ze nog niet begrijpt. Kijk eens even! Ik geloof, dat we nu het hierbij moeten laten, want ik begrijp, dat mijn Elsje slaapjes krijgt en naar bedje verlangt, zooals ik ook. Kom tot morgen. Wel te rusten, mijn kind, slaap wel! De Redacteur. ''Wordt vervolgd.) DOE WEL EN ZIE NIET OM. (Slot.) 'Aan ieder verhaal moet een einde ko men en zoo ook aan dit. Wij zullen dan eenige jaren overslaan en zien hoe heb nu met Bennie gesteld is. Na een of twee jaar reeds had do heer Wallinga hem af stand laten doen van zijn vak en licm naar de hoogere burgerschool gestuurd waar hij groote vorderingen had gemaakt. Bennie was nu twintig jaar en zeer* sterk en gezond. Zijn studio had geen kleurtje van zijn wangen geroofd cn toch had hij een week geleden nog eindexamen gedaan waarvoor hij schitterend geslaagd was. Zoodoende had Bennie bij den heer Wal linga oen voetje voor. Dezo hield, dan ook zeer veel van Bennie en beschouwde hém reeds als zijn zoon. Ook was Bennie een bravo R. K. jongen geworden en nog dik wijls dacht hij terug aan de .vervlogen tijd, hoe hij daar stond in een plunje waarvoor men afschrikt. Nog dacht hij er aan als een arm knaapje tot hem kwam en hem dan vroeg om een kleinigheid. Dan zag hij in zijn verbeelding zichzelf nog als een knaapje om een aalmoes vra gen. Doch hij zou en moest iet-s voor die arme stumperde doen. Immers niet allen waren eveii gelukkig zooals hij om zooveel te kunnen leeren? „Doch wacht maai"", dacht hij dan „als ik het geluk mag heb ben een goede betrekking te krijgen zal ik ook hen een handje helpen." Weer wa ren eenige jaren verloopen en Ben keerde terug van de handelsschool. Nu was hij klaar met zijn studies de dag waarop hij geslaagd was, was een groote feestdag in Jiefc buis van den heer Wallinga. Want overa.1 waar Ben ook maar kwam, was hij gezien. Ook bij het personeel was hij dus altijd welkom. Doch nu moest hij, zooals hij gezegd had, wat voor do ennen doen. Maar wat was dan zijn betrekking? zult ge vragen. Wel, ziet ge dan boven aan het huis van den heer Wallinga niet met groote letters staan „Wallinga en Co." Juist en die Compagnon is Ben van -Harrnen. Geld kan hij nu wel missen, en daarom? Spoedig weet hij 'een groot gebouw te bemachti gen. Dit laat hij voorzien van slaapzalen, kleedzalen en studiezalen, en na een jaar werken is alles gereed. Nu worden arme, behoeftige jongens opgezocht en vele ar men zijn gered en opgevoed tot zeer nut tige leden der mataschappij, zonder dat zij zelfs wisten, wie hun aller weldoener was. „Doe wel en zie niet dm!" Kees v. Dieren, Gymnasium. Haastrecht. Toch begrepen. (Slot.) Toeti zij binnen kwamen stond heb eten reed3 op tafel. Carl deed zich te goed, want na zoo'n reis smaakte het buitenge woon. Na het eten ging hij in den tuin wandelen. Wat was het hier toch mooi. Goddank! hij kon nog rijf weken genie ten^ voor hij weer moest beginnen. Nadab hij den heelen tuin had doorge wandeld, ging hij- naar zijn kamer. Het was nog wel wat vroeg om naar bed te gaan, maar hij wou morgen graag om 7 uur in de Mis, anders zou hij zich zeker verslapen. De vogels klaagden hier en daar nog een liedje maar al gauw hoorde hij niets dan het ruischen van den wind door de hooge dennentoppen, nog even dacht hij aan zijn toekomstige studies en dan viel hij in een diepen slaap. Stil lag daar ,,De Horst", stil a-ls in een sluimering. De' gordijnen zijn omlaag ten teeken van rouw. Verleden week was mevrouw plotseling ziek geworden en na drie dagen overle den. Van morgen had de begrafenis plaats gehad. Carl zat stil op zijn kamer onaf gebroken naar haar portret te staren. Zijn moeder die hem zoo liefhad, die zijn al les was, die begreep dat hij door God ge roepen was voor Zijnen dienst, zij was dood en met haar zijn laatste sprankje hoop op verwezenlijking van zijn toe- kostdroom. Mijnheer was oud: geworden de laatste week, sinds rijf dagen had hij niets gebruikt. Steeds zat bij wezenloos voor zich uit te staren. Hij dacht aan het geen komen zou. Zijn vrouw waarop hij bouwde. die hij liefhad, was voor altijd heengegaan; Carl als altijd stil en afge trokken. Ja waarom was zijn zoon altijd zoo lief voor zijn moeder en zoo stil en koud voor hem. Zijn leven, hij gevoelde het, zijn le ven was gebroken. Nog steeds zat hij roerloos voor zich uit 'te kijken, telkens wilde hij aan iets an ders denken, maar telkens zag hij weer zijn zoon met zijn koud strik gelaat. Moe van het peinzen viel hij tenslotte met ee^ zucht op den divan. Weer kwam hij zijn Carl voor zijn geest maar nu geheel an ders, haast niet herkenbaar. Hij trachtte het duidelijk waar to nemen maar het werd steeds waziger. Plotseling werd alles helderder. Ja nu zag hij het duidelijk, heb was zijn zoon te midden der wilden pre dikend met het kruis in zijn hand en een glimlach op heb gelaat. Weer veranderde heb tooneel; hij.zag Carl in de wereld als ingenieur, terwijl hij door ieder geacht en geëerd werd maar met een strak droevig gelaat inplaats van den glimlach van zoo even. Ja nu begreep hij het: zijn zoon was geroepen voor heb lieil der arme hei denen. Maar wat zouden zijn vrienden dan zeg gen; zijn vrienden, wien hij zoo vaak had gezegd dat zijn zoon een man in do we reld zou worden. Wat zouden ze er van eggen als hij nu ging naar de wilden? Hij do oo-ii van. een rijke villabewoner1. En toch hij begreep, heb was zijn levensdoel zijn roeping zonder hetwelk hij nooit ge lukkig zou zijn. Door herhaald kloppen op do deur werd hij ten laatste wakker. Hij ging na zich wat te hebben ver fris cht naar beneden en vroeg waar of Carl was. Ik denk dab hij nog op zijn ka mer 'is, antwoordde de dienstbode. Zeg dat ik hem wil spreken, hernam mijnheer. Even later kwam hij beneden. We kunnen wel in den tuin gaan vader, 't is zulk heer lijk weer. Lang bleven vader en zoon in den tuin. Toen zij terug kwamen waren zo geheel veranderd. De vader was weer opgewon den cn de zoon lag heb geluk op zijn ge laat. Drie maanden later op een mooien Septembermorgen vertrok van „Do Horst" een auto, die een jongen man na veel strijd, naar zijn bestemming voerde. Lambert us. Toch nog een Paar gezellige dagen. „Rika, brengeens even dezen brief op de bus." „Ja moeder dat is goed", zei Rika. On derweg kwam Rika haar vriendinnetje Annie tegen. „Ga je even met me mee dezen brief op de bus brengen." „Ja, 'dat is goed" zei Annie. Rika en Annie moes ten een brug over voor ze bij het-post kantoor waren. Teen ze midden op de brug waren gekomen, kwam er een bootje aan. Ze stonden er even naar te kijken. Ma-ar toen kwam het ongeluk. Rika liet den brief in het -water vallen. Een 00gen- blik stond ze bom na te kijken. Maar ze kon den brief natuurlijk niet pakken. ,,Je zal wel een standje krijgen, als je thuis komt, Rika", zei Annie. „Ja" zei Rika, ,ydat za-1 wel." ,,Nu" zei Annie „ik moet verder zijn." Stil en bedrukt ging Rika na-ar huis. Teen ze thuis kwam, vroeg moeder niets en zei Rika dus ook niets. Zoo gingen er een paar dagen voorbij. „Is er nog niets uit Den Haag gekomen?" zei vader op een morgen. „Neen", zei moeder. ,,Ik begrijp er ook niets van." „Zal ik een telefoneeren?" vroeg vader. „Ja", >ei moeder, „doe dat maar." Tante kwam 'zelf aan de telefoon' en zei, dat ze nog geen brief had ontvangen. Rika was intusschen angstiger geworden. Telkpens wilde ze aan moeder zeggen, dat ze den brief in heb water had laten vallen. Maar als vader er bij was, durfde zo niet goed. „Ik zal eens naar heb postkantoor l.oopen en. informee- ren of de brief weggestuurd is,'' zei vader. ,,Hij kan nog best op het postkantoor lig gen. Heb gebeurt tegenwoordig zoo dik wijls, dat er 'n brief wegraakt." Maar dat kon Rika niet hebben, dat de post de schuld zou krijgen en zij had het gedaan. Ze begon hard te huilen. „,Wab scheelt er nu aan", zeiden vader en moeder bijna te gelijk; „jij kan er toch niets aan doen, dab de post den brief niet bezorgd heeft." „Ja, ja vader, ik ik heb den brief in het water laten vallen." „Maar Rika" zei moe der, „waarom heb je dat niet eerder ge zegd?" ,,Er kon wel iets zeer belangrijks in den brief staan. Nu was het nog zoo heel erg niet. Ik had in den brief geschre ven dat ik 'n Zondag naar Tante zou gaan en dan mocht jij mee. Maar daar kan nu niets van komen, dat begrijp je wel." Nu had Rika groot spijt, dat ze het niet eerder gezegd had. Vader telefoneer de nu nog even naar Tante, dat het al in orde was met den brief, want dat Rika hem in het water had laten vallen. Maar Tante had daar natuurlijk niet op gere kend, dat moeder zou komen. Tante ging nu zelf uit. Maar over drie weken kon moeder wel komen. Zoo kwam het, dat moeder drie weken later alleen uit ging. Vader bracht moeder nar het spoor. Moe der zei onderweg, dat, als vader haar kwa-m halen hij maar een' paar dagen eerder moest komen en Rika mee moest brengen. Teen vader aan Rika vertelde, dat ze over 'n paar dagen met vader mee mocht-, was ze erg blij. Zoo bracht ze do twee laatste dagen nog gezellig bij Tante door. Johanna ©reuring. Eerste schoolgang. (Om van buiten te leeren.) 1 Moi'gen, morgen zal het wezen 1 Eerste school gang wat een feest Leeren spelen, leeren lezen. Was -5t toch maar al nacht geweest. Hoe gij juicht en kunt nauw wachten Dab de dag van morgen daagt? 't Uurwerk schijnt naar me gedachten. In zijn loop te zijn vertraagd. Kunt gij -'t langer niet verduren In uw vaders need'rig huis? Werden 't sombre kerkermuren Of te stil een pelgrimskluis. 1 Kan 't uw geest niet meer verblijden Om in 't hoekje van den haard, Heel de wereld rond te rijden Met uw vaders lcnio tot paard? Mist zijn hof reeds tot uw spelen d' Omvang dien naar eerzucht vr« Vindt ge er voor uw luchtkasteelen Al geen ruimte en plaats genoegl Juicht gij, hoe ook zoudb gij. 't gisaa Of 'b mij pijn aan 't harte doet, Dat 'k u uit mijn bijzijn missen^ En aan vreemden afstaan moet! Och, tob lieden toe behoorde Heel uw aanzijn mij alleen En geen vreemde macht verstoorde Wat Gods liefde vlocht tot een. Al die lieve aanvalligheden Van uw kinderlijken geest. Mocht gij alleen aan mij besteden - Zijn alleen voor mij geweest. En ge waart in vaders woning, Zorgeloos spelend aan zijn knieën- Rijker dan de rijkste koning En gelukkig bovendien. Als een droombeeld weggedreven Aan het schimmenrijk ten buit Is 'b voorbij nu van uw leven 'b Tweede tijdperk zich ontsluit. Blijft ge ook vaders uitverkoren j Toch zult gij voortaan niet meer Hem geheel alleen behooren Als in 't kommerloos weleer. Tusschen 't huis Waar gij mocht sp En de groote maatschappij Meet gij slechts uw hart verdeelen 't Enkel spelen is voorbij. Maar uw vader wil niet klagen Hierbij schat hij ook dab recht, 't Leven eischb heb. 'k zal heb drpg Wat me als plicht werd opgelegd Jt Is uw roeping, ga in vrede Wordt een man, groei op in Neem mijn besten zegen mede Blijf mijn kroon, mijn roem. mijrin Leer 't leven prijs te geven Ook voor and'ren om ons heen En daarin Hem na 't streven Die voor ons in 'b vleesch verse Leer dat kind en beter zegen Dan uw aardsche vader heeft Ruste dra op al uw wegen 'b Is die onwaardeerb'xe" zegen Die de beste Vader geef'. De gefopte poesjes, Er zaten twee poesjes te spelen iiil En vonden dat leventje fijn en 't Alsof dit fee-st altijd bleef duren, Van leutige pret en malle kuren. Maar wat gebeurde, ei hoor nu, ei. c Daar komt een klein muisje en g«'; van Maar toch niet zoo vlug of de p« Dio schoten als pijlen uit bogen Zich fluks door heb hek, waar het ven En hier wel te vinden zou wezen.® Maar waar was 'b ondeugende ding» gèH Het moest hier toch wezen; wel® van ma' Want hier is een gaatje en daar Is Ze zullen eens ruiken en wachten a Tot., 't neusje van 'b muisje uit t9 komt® En dan zullen zij kennen en straf: zijn Ga weg kleine poesjes, 't muisje ko'j Hot laat jelui .wachten, zooals ]0 't Schatert van pret nu en maakt En leidt wis leven van vr' X-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 12