w
,r Eindelijk sloot de draak zijn oog-en.
Voor alle zekerheid praatte liet vrouwtje
nog een half uur door, liep toen zoo vlug
zij kon het hol in en haalde daaruit den
kleinen Sino, die zeer verheugd was, zijn
grootmoeder terug te zien.
Haastig wandelden zij terug, en de
blijdschap, van Woyoshuku en Mayata was
niet te beschrijven, teen zij het paar in de
-verte zagen aankomen.
WETENSWAARDIG.
Een belangrijke uitvinding.
Brandstof voor motoren.
Dank zij dc uitvinding van een Bussisch
ingenieur, verbonden aan het Franscha mi
nisterie van Oorlog, Machonin, gelooven de
Fransche autoriteiten, dat zeer binnenkort
Frankrijk geheel onafhankelijk, van het
buitenland zal zijn wat betreft brandstof
voor motoren, die nl. vervangen wordt door
ruwe olie, kooit eer en andere bekende sub
stanties. welke rijk zijn aan plantaardige
en minerale oliën, aldus wordt uit Parijs
aan de Daily Tel." gemeld.
Machonin's uitvinding bestaat uit oen ap
paraat, dat, aangebracht aan den motor,
bedoelde stoffen in motorbrandstof omzet
zonder eenige voorafgaande behandeling.
De uitvinding heeft een reeks, nauwgezette
proeven ondergaan op het artillerie-labora
torium te Vincennes. alwaar de experimen
ten werden gecontroleerd door een com
missie optredende uit naam van het mi
nisterie van Oorlog. De resultaten hebben
er de experts van overtuigd, da-t zij thans
de oplossing in handen hebben van het
nationaal brandstof-probleem.
Paul Painlevé, de voorzitter van de Ka
mer. wiens technische en wetenschappelijke
kennis lïem veroorloven, met gezag over do
kwestie te spreken, heeft verklaard, dat
deze uitvinding, die het drijven van moto
ren met producten van kool-distillatie mo
gelijk maakt, van het grootste belang is.
Hij meent, dat ze in alle détails moet wor
den geperfectionneerd en onverwijld toege
past. Merkwaardig is vooral, dat de nieu
we brandstof vrij is van een der grootste
gevaren van het moderne motorgebruik,
daar zij onbrandbaar is buiten den motor-
cylinder. De veibranding is buitengewoon
goed, geeft noch rook noch vet en levert
een aanzienliike ve.grooting van drijfkracht
op in vergelijking met de resultaten die
men met petroleum heeft verkregen.
CADEAUTJES GEVEN!
Oom Koos dicht in de ,.N. Delftsche
Courant":
Ze liepen reeds een poosje stikum,
Eindelijk ging 't „er door";
Moeder vond dat hij te jong was,
Vader was er eerst niet voor.
Maar enfin, 't werd verkeeren 1
En zooals met allen ging....'1
's Avonds zaten ze te pronken,
Met hun mooien gladden ring.
Die van haar dat was een zware,
Zwaarder nog dan die van hem.'
't Kon bij hem ook beter lijden,
Financieel zat. ze in de klem.
Ze had 't hem niet durven zeggen',
Daarom was zoo lang gedraald..
Maar die ring waar. hij mee geurde, 1
Was voor de helft pas betaald.
En na een maandje werd ze jarig.
Hij kocht voor haar een mooi cadeau,
'n Theeservies, een echt Chineesche,
Daarnaar verlangde zij toch zoo!
Of de famïlio heimelijk lachte. 1
Hij trok er zich maar niets van aan,
Zoo iets koop je niet in je trouwen,....
Daarom had hij 't nu gedaan!
'n Maand na. haar, 't is wel toevallig,
Toen vierde hij verjaringsfeest,
's Avonds kwam er veel visite,
Hij was nog nooit zoo blij geweest.
Want hij kreeg van z'n aanstaande,
'n Clubfauteuil als verjaarspresenb.
De stumper heeft 'b nooit geweten.
Toen ze 'm kocht had ze geen cent!
Met Sinterklaas, een poosje later,
Van 't zelfde laken weer een palc;'
Over en weer cadeautjes-geven.
Leek of men al van trouwen sprak-
'n Schemerlamp, twee schilderijen,
'u Klok die spelend d' uren gaf
Een week daarna kwam er al ruzie,
Toen raakte de verkeering af.
Wat 'k met dit liedje u wil zeggen,
Dab is nog al duidelijk cn klaar,
'Ach jongelui neemt, toch geen voorbeeld,
Aan dit zoo onzinnig paar.
Bewaar je duiten tot je trouwen,
Geloof mes dat. is lang niet dom..,,.
Want raakt 'b „af" je 'hebt cadeautjes
E'n krijgt er 'n huis vol ruzie om!
Haar gierigheid.
Eene a-Is buitengewoon gierig bekend
staande vrouw, die op sterven lag, voegde
de omstanders toe: „Blaast toch die kaars
uit. Ik kan best in 't donker sterven.
srrrü7n:> p] Modern' fiuwefqtf. 'Ti»-1—-%r-~
Ik begrijp niet ho0 jij altijd geld van
je man los kunt krijgen voor de bioscoop.
O, heel gemakkelijk. 'Als hij heb wei-
j gert, maak ik een scène en zeg ik, dat ik
naar mijn moeder terugga. Dan geeft
hij me reisgeld, en ga ik naar do bioscoop.
De z wakke plek.
Student (tot een ouden heer in e.en café):
Hoe lcomt liet toch, mijnheer, dat. geest
rijke dranken ouderen he,eren steeds in de
beenen en jongeren hceren steeds naar het
hoofd schieten?
Oude heer:Heel eenvoudigZij zoe
ken juist bij ieder mensch de zwakste
plaats op.
A's de meid weg is.
Mevrouw: Smaakt het niet?
Meneer:' Smaken wel, maar miserabel.
Zooals de ouden zongen
Godsdienstonderwijzer in de catcchismus-
lês: Waartoe is een menseh op aarde?
Leerling, zoon van een klaag-gragen va- -
der: Tot belastingbctalcn, zegt mijn va
der, mijnheer.
Oplossing.
Rechter:'Schaam je. Je bent zoo dron
ken, dat je niet op je beenen staan kunt.
Beklaagde: Dan vergunt u me zeker
wel dat ik ga zitten.
Onderscheid.
Mijn man is zeer regelmatig: hij drinkt
's avonds zijn twee glazen bier en komt
geregeld om tien uur thuis.
Bij de mijne is heb precies omgekeerd. Hij
drinkt tien glazen bier en komt om twee
uur naar huis.
Graag gezien.
'A i Zoo, ben je geldophaler g0wo
Vind' je niet, dat je dat impopulair J
B: Welnee man. Ze vragen me
maal nog eens 'n keer terug te°koniéjj
Pech.
In een donkeren nacht was een
rijder verdwaald. Op een hork te?en
hek stond een paal met bovenaan een!
Hij klom op het liek, om te zien wate
het bord stond en onderscheidde do 5
den: Geverfd.
Hij wist niet, dat zij niet weten
wat zij wist.
Zij: „Alfred, ik weet dat ik mijn
heb.
Hij: „Ja meisje."
Zij (woedend): „Dan wil je me
schien wel eens vertellen,
zijn, hè?"
Wraak.
Een kleine jongen bracht de leege
naar huis, waaruit zijn vader het
maal genuttigd had.
„Wat zou je zeggen, ala ik die
stuk sloeg?" plaagde oen grootere
jongen.
„Niets."
„Zoo zou je zeker niets km
schelen, hè.
„Heelemaal niet."
„Niet zoo veel praats, asjeblief!,
sla ze stuk!"
„Doe 't maar gerust, hoor."
„Daar dan!" en de kom vloog in sc
ven op den grond. „Ben je nu tevredi
„Ja. Wat zal jij d'r van langs
Die kom heeft me moeder vanochtend"
jouw moeder geleend."
DE GESCHIEDENIS VAN
T SCHOOIERTJE.
XVII
Ja kind, je hebt gelijk je weet nu
nog niet. wat verdriet en angst en zorgen
zijn. Jij leeft als 'n prinsesje, onbezorgd
en zorgeloos voort. Jij fladdert als 'n vlin
dertje hier en daar en weet van 's levens
ernst zooveel af als een vogeltje in Gods
vrije natuur. En dat is goed ook. Ik hoop,
dat het zoo blijft. De goede God spare
jou voor het verdriet, dat ik gehad. heb.
Maar laat ik verder vertellen, ik weet nu
.weer waar ik beginnen moet. en jij bent
mijn lief luistervinkje, d'at alles goed na
■weet te fluiten, hoop ik tenminste, want
zoo niet, dan zal pappie haar eens lekker
tjes uitlachen.
Daar gaan we dan
Den volgenden morgen stond ik al
yroeg in de werkplaats. Niet zoo vroeg
echter^ als ik bij den boer aan den arbeid
.was. Oh neen! Zoo-vroeg heelemaal niet!
Door grootvader werd ik gewekt. Ware
dit niet Jiet geval geweest, dan had ik
vast een gat in den dag geslapen. Hoo
kon het ook anders! Ik had zoo'n mooi le-
dikantje; zoo'n rustig, mooi kamertje, dat
uitzag op het dal, waar ik jou moedertje
had leeren kennen. Ik lag er zoo heerlijk
en zoo prettig en vond me zoo voornaam
als een prins en kon het anders, of ik
droomde dien nacht van 'bergen nieuwe
jassen en broeken en van hoeden en pet
ten zooveel, dtat ze een toren vormden
zoo hoog, dat ik het spits niet kon zien?
Toen ik dan ook dien eersten morgen in
'de werkplaats stond, was er van den
straatmuzikant of speelman niets of niet
veel meer over en zou mij iedereen aan
gezien hebben voor een burgerkind dat
een ambacht leert en bij een degelijke
baas in de leer gedaan lieefb ofzou
me versleten hebben voor een etukjo fa
milie van den eigenaar zelf. zoo piek-fijn
zag ik er uit, ook in mijn daagsche werk-
kleeren.
Dat de dag nu haast te gauw om was,
kun je begrijpen. Ik zag niets, dan oolijke
gezichten om me heen.
De oud© heer leerde me. Hij wees me
hoe ik doen moest, en wat ik te doen had
■511 deed ik het al eens een beetje ver
keerd, of was ik al eens een beetje links
bij mijn werk, het zou wat ik kreeg er
geen standje voor of een hard -woord, wel
neen! Grootvader zei, om me moed in tè
spreken: „alle begin is moeilijk ventje en
zachtjes aan dan breekt het lijntje niet".
Een ander maal, als het werk niet goed
vlotte, heette heb weer „geduld overwint
alles." of „eind goed, al goed!' Dat was
alles wat ik te hooien kreeg, maar geen
standjes of nijdige uitvallen! Hoe dikwijls
heb ik toen aan dien boer gedacht! Hoe
vaak heb ik in stilte die arme knechts en
meiden beklaagd, die onder zoo'n baas
den langen dag door moesten arbeiden.
Daarbij kwam nog, dat èn de grootmoe
der van jou moedertje en jou moe
dertje beiden evengoed en lief voor me
waren. Ze kwamen ook af en toe eens kij
ken hoe het met den leerling ging en
dan plaagde mij Elsje wel eens of wierp
mij spaanders en snaren in 't gezicht of
verstopte het een of ander boortje of bei
teltje, zoodat ik dan voor een wijle verle
gen daar stond als een schooljongen, die
zijn huiswerk niet af heeft of zijn griffel
of pen niet vinden lean, maar dan was
grootvader steeds bij de hand om mijn
partij op te nemen, en do kleine wildzang
.werd met zachte hand en een vriendelijk
woord uit de werkplaats gezet, wat natuur
■lijk aanleiding gaf tot vermakelijke en
'koddige tooneeltjes, daar jou moedertje
zoo vlug a-ls een hinde door de werkplatas
sprong en grootvader tevergeefs haar
vangen kon. Dan moest grootmoeder en
Sk er aan te pas komen om het wilde
ïe uien tie te vangen en het buiten, de deur 1
te brengen. En dan hadden we saampjes
plezier en het wilde paardje daar buiten
niet 't minst.
Grootvader hijgde dan als een hollend
paard dat tot staan is gebracht; en viel
lachend© neer op den stoel, die dfen bezoe
kers gewoonlijk werd aangeboden; groot
moeder veegde met haar kanten zakdoek
het parelend zweet van haar goedig ge
zicht en zei lachend aldoor, wat een Elze
toch, wat een Elze", terwijl ik schudde
van heb lachen, vooral bij het zien van de
leuke snuit van Elsje, die net door het
venster gluurde en de lange neus tegen
mij trok en deed alsof ze boos was, waar
ze echter niets van meende.
Hé vadertje,, daar had ik eens bij
willen zijn. Ik wed dat ik moedertje wel
vangen zou.
Ja maar, jij bent ook zoo vlug....
zoo vlug als een aapje op een stokje.
Ja vadertje, zoo vlug ben ik ook.
Maar ik ben ook veel grooter dan zoo'n
onnoozel aapje. Het zou wat! Wat geef
ik daarom! Die is me te min. Die kan niefc
eens hard loopen. Die kan alleen sprin
gen.
En toen vadertje, en toen? Hoe ging
heb toen verder?
Hoo ging het verder?
Zoo gingen de dagen en weken en jaren
voorbij en leerde ik zacbtkens aan het
vak en in mijn vrijen tijd oefende ik me
op de viool en speelde, speelde tot ik me
voelde als opgenomen van deze aarde en
de wereld om me heen vergat, zooals dat
vroeger reeds gebeurde bij het hoeden der
schapen, onder den eik op- de heide
weet je nog wel mijn kind?
Dan was het, alsof, ik leefde in een an
dere wereld; een wereld schoon en goed.
Danoch neen! waarom moet ik mijn
lief kindje gaan vertellen, wat ze nog niet
begrijpt. Kijk eens even! Ik geloof, dat
we nu het hierbij moeten laten, want ik
begrijp, dat mijn Elsje slaapjes krijgt en
naar bedje verlangt, zooals ik ook. Kom
tot morgen. Wel te rusten, mijn kind,
slaap wel!
De Redacteur.
''Wordt vervolgd.)
DOE WEL EN ZIE NIET OM.
(Slot.)
'Aan ieder verhaal moet een einde ko
men en zoo ook aan dit. Wij zullen dan
eenige jaren overslaan en zien hoe heb nu
met Bennie gesteld is. Na een of twee
jaar reeds had do heer Wallinga hem af
stand laten doen van zijn vak en licm
naar de hoogere burgerschool gestuurd
waar hij groote vorderingen had gemaakt.
Bennie was nu twintig jaar en zeer* sterk
en gezond. Zijn studio had geen kleurtje
van zijn wangen geroofd cn toch had hij
een week geleden nog eindexamen gedaan
waarvoor hij schitterend geslaagd was.
Zoodoende had Bennie bij den heer Wal
linga oen voetje voor. Dezo hield, dan ook
zeer veel van Bennie en beschouwde hém
reeds als zijn zoon. Ook was Bennie een
bravo R. K. jongen geworden en nog dik
wijls dacht hij terug aan de .vervlogen
tijd, hoe hij daar stond in een plunje
waarvoor men afschrikt. Nog dacht hij er
aan als een arm knaapje tot hem kwam
en hem dan vroeg om een kleinigheid.
Dan zag hij in zijn verbeelding zichzelf
nog als een knaapje om een aalmoes vra
gen. Doch hij zou en moest iet-s voor die
arme stumperde doen. Immers niet allen
waren eveii gelukkig zooals hij om zooveel
te kunnen leeren? „Doch wacht maai"",
dacht hij dan „als ik het geluk mag heb
ben een goede betrekking te krijgen zal
ik ook hen een handje helpen." Weer wa
ren eenige jaren verloopen en Ben keerde
terug van de handelsschool. Nu was hij
klaar met zijn studies de dag waarop hij
geslaagd was, was een groote feestdag
in Jiefc buis van den heer Wallinga. Want
overa.1 waar Ben ook maar kwam, was hij
gezien. Ook bij het personeel was hij dus
altijd welkom.
Doch nu moest hij, zooals hij gezegd
had, wat voor do ennen doen. Maar wat
was dan zijn betrekking? zult ge vragen.
Wel, ziet ge dan boven aan het huis van
den heer Wallinga niet met groote letters
staan „Wallinga en Co." Juist en die
Compagnon is Ben van -Harrnen. Geld kan
hij nu wel missen, en daarom? Spoedig
weet hij 'een groot gebouw te bemachti
gen. Dit laat hij voorzien van slaapzalen,
kleedzalen en studiezalen, en na een jaar
werken is alles gereed. Nu worden arme,
behoeftige jongens opgezocht en vele ar
men zijn gered en opgevoed tot zeer nut
tige leden der mataschappij, zonder dat
zij zelfs wisten, wie hun aller weldoener
was. „Doe wel en zie niet dm!"
Kees v. Dieren,
Gymnasium. Haastrecht.
Toch begrepen.
(Slot.)
Toeti zij binnen kwamen stond heb eten
reed3 op tafel. Carl deed zich te goed,
want na zoo'n reis smaakte het buitenge
woon. Na het eten ging hij in den tuin
wandelen. Wat was het hier toch mooi.
Goddank! hij kon nog rijf weken genie
ten^ voor hij weer moest beginnen.
Nadab hij den heelen tuin had doorge
wandeld, ging hij- naar zijn kamer. Het
was nog wel wat vroeg om naar bed te
gaan, maar hij wou morgen graag om 7
uur in de Mis, anders zou hij zich zeker
verslapen. De vogels klaagden hier en
daar nog een liedje maar al gauw hoorde
hij niets dan het ruischen van den wind
door de hooge dennentoppen, nog even
dacht hij aan zijn toekomstige studies
en dan viel hij in een diepen slaap.
Stil lag daar ,,De Horst", stil a-ls in een
sluimering. De' gordijnen zijn omlaag ten
teeken van rouw.
Verleden week was mevrouw plotseling
ziek geworden en na drie dagen overle
den. Van morgen had de begrafenis plaats
gehad. Carl zat stil op zijn kamer onaf
gebroken naar haar portret te staren. Zijn
moeder die hem zoo liefhad, die zijn al
les was, die begreep dat hij door God ge
roepen was voor Zijnen dienst, zij was
dood en met haar zijn laatste sprankje
hoop op verwezenlijking van zijn toe-
kostdroom. Mijnheer was oud: geworden
de laatste week, sinds rijf dagen had hij
niets gebruikt. Steeds zat bij wezenloos
voor zich uit te staren. Hij dacht aan het
geen komen zou. Zijn vrouw waarop hij
bouwde. die hij liefhad, was voor altijd
heengegaan; Carl als altijd stil en afge
trokken.
Ja waarom was zijn zoon altijd zoo lief
voor zijn moeder en zoo stil en koud voor
hem. Zijn leven, hij gevoelde het, zijn le
ven was gebroken.
Nog steeds zat hij roerloos voor zich
uit 'te kijken, telkens wilde hij aan iets an
ders denken, maar telkens zag hij weer
zijn zoon met zijn koud strik gelaat. Moe
van het peinzen viel hij tenslotte met ee^
zucht op den divan. Weer kwam hij zijn
Carl voor zijn geest maar nu geheel an
ders, haast niet herkenbaar. Hij trachtte
het duidelijk waar to nemen maar het
werd steeds waziger. Plotseling werd alles
helderder. Ja nu zag hij het duidelijk, heb
was zijn zoon te midden der wilden pre
dikend met het kruis in zijn hand en een
glimlach op heb gelaat. Weer veranderde
heb tooneel; hij.zag Carl in de wereld als
ingenieur, terwijl hij door ieder geacht en
geëerd werd maar met een strak droevig
gelaat inplaats van den glimlach van
zoo even. Ja nu begreep hij het: zijn zoon
was geroepen voor heb lieil der arme hei
denen.
Maar wat zouden zijn vrienden dan zeg
gen; zijn vrienden, wien hij zoo vaak had
gezegd dat zijn zoon een man in do we
reld zou worden. Wat zouden ze er van
eggen als hij nu ging naar de wilden? Hij
do oo-ii van. een rijke villabewoner1. En
toch hij begreep, heb was zijn levensdoel
zijn roeping zonder hetwelk hij nooit ge
lukkig zou zijn.
Door herhaald kloppen op do deur werd
hij ten laatste wakker.
Hij ging na zich wat te hebben ver
fris cht naar beneden en vroeg waar of
Carl was. Ik denk dab hij nog op zijn ka
mer 'is, antwoordde de dienstbode. Zeg
dat ik hem wil spreken, hernam mijnheer.
Even later kwam hij beneden. We kunnen
wel in den tuin gaan vader, 't is zulk heer
lijk weer.
Lang bleven vader en zoon in den tuin.
Toen zij terug kwamen waren zo geheel
veranderd. De vader was weer opgewon
den cn de zoon lag heb geluk op zijn ge
laat.
Drie maanden later op een mooien
Septembermorgen vertrok van „Do Horst"
een auto, die een jongen man na veel
strijd, naar zijn bestemming voerde.
Lambert us.
Toch nog een Paar gezellige dagen.
„Rika, brengeens even dezen brief op
de bus."
„Ja moeder dat is goed", zei Rika. On
derweg kwam Rika haar vriendinnetje
Annie tegen. „Ga je even met me mee
dezen brief op de bus brengen." „Ja, 'dat
is goed" zei Annie. Rika en Annie moes
ten een brug over voor ze bij het-post
kantoor waren. Teen ze midden op de
brug waren gekomen, kwam er een bootje
aan. Ze stonden er even naar te kijken.
Ma-ar toen kwam het ongeluk. Rika liet
den brief in het -water vallen. Een 00gen-
blik stond ze bom na te kijken. Maar ze
kon den brief natuurlijk niet pakken. ,,Je
zal wel een standje krijgen, als je thuis
komt, Rika", zei Annie. „Ja" zei Rika,
,ydat za-1 wel." ,,Nu" zei Annie „ik moet
verder zijn." Stil en bedrukt ging Rika
na-ar huis. Teen ze thuis kwam, vroeg
moeder niets en zei Rika dus ook niets.
Zoo gingen er een paar dagen voorbij. „Is
er nog niets uit Den Haag gekomen?" zei
vader op een morgen. „Neen", zei moeder.
,,Ik begrijp er ook niets van." „Zal ik
een telefoneeren?" vroeg vader. „Ja", >ei
moeder, „doe dat maar." Tante kwam 'zelf
aan de telefoon' en zei, dat ze nog geen
brief had ontvangen. Rika was intusschen
angstiger geworden. Telkpens wilde ze aan
moeder zeggen, dat ze den brief in heb
water had laten vallen. Maar als vader er
bij was, durfde zo niet goed. „Ik zal eens
naar heb postkantoor l.oopen en. informee-
ren of de brief weggestuurd is,'' zei vader.
,,Hij kan nog best op het postkantoor lig
gen. Heb gebeurt tegenwoordig zoo dik
wijls, dat er 'n brief wegraakt." Maar dat
kon Rika niet hebben, dat de post de
schuld zou krijgen en zij had het gedaan.
Ze begon hard te huilen. „,Wab scheelt er
nu aan", zeiden vader en moeder bijna te
gelijk; „jij kan er toch niets aan doen,
dab de post den brief niet bezorgd heeft."
„Ja, ja vader, ik ik heb den brief in het
water laten vallen." „Maar Rika" zei moe
der, „waarom heb je dat niet eerder ge
zegd?" ,,Er kon wel iets zeer belangrijks
in den brief staan. Nu was het nog zoo
heel erg niet. Ik had in den brief geschre
ven dat ik 'n Zondag naar Tante zou
gaan en dan mocht jij mee. Maar daar
kan nu niets van komen, dat begrijp je
wel." Nu had Rika groot spijt, dat ze het
niet eerder gezegd had. Vader telefoneer
de nu nog even naar Tante, dat het al in
orde was met den brief, want dat Rika
hem in het water had laten vallen. Maar
Tante had daar natuurlijk niet op gere
kend, dat moeder zou komen. Tante ging
nu zelf uit. Maar over drie weken kon
moeder wel komen. Zoo kwam het, dat
moeder drie weken later alleen uit ging.
Vader bracht moeder nar het spoor. Moe
der zei onderweg, dat, als vader haar
kwa-m halen hij maar een' paar dagen
eerder moest komen en Rika mee moest
brengen. Teen vader aan Rika vertelde,
dat ze over 'n paar dagen met vader mee
mocht-, was ze erg blij. Zoo bracht ze do
twee laatste dagen nog gezellig bij Tante
door.
Johanna ©reuring.
Eerste schoolgang.
(Om van buiten te leeren.) 1
Moi'gen, morgen zal het wezen 1
Eerste school gang wat een feest
Leeren spelen, leeren lezen.
Was -5t toch maar al nacht geweest.
Hoe gij juicht en kunt nauw wachten
Dab de dag van morgen daagt?
't Uurwerk schijnt naar me gedachten.
In zijn loop te zijn vertraagd.
Kunt gij -'t langer niet verduren
In uw vaders need'rig huis?
Werden 't sombre kerkermuren
Of te stil een pelgrimskluis. 1
Kan 't uw geest niet meer verblijden
Om in 't hoekje van den haard,
Heel de wereld rond te rijden
Met uw vaders lcnio tot paard?
Mist zijn hof reeds tot uw spelen
d' Omvang dien naar eerzucht vr«
Vindt ge er voor uw luchtkasteelen
Al geen ruimte en plaats genoegl
Juicht gij, hoe ook zoudb gij. 't gisaa
Of 'b mij pijn aan 't harte doet,
Dat 'k u uit mijn bijzijn missen^
En aan vreemden afstaan moet!
Och, tob lieden toe behoorde
Heel uw aanzijn mij alleen
En geen vreemde macht verstoorde
Wat Gods liefde vlocht tot een.
Al die lieve aanvalligheden
Van uw kinderlijken geest.
Mocht gij alleen aan mij besteden
- Zijn alleen voor mij geweest.
En ge waart in vaders woning,
Zorgeloos spelend aan zijn knieën-
Rijker dan de rijkste koning
En gelukkig bovendien.
Als een droombeeld weggedreven
Aan het schimmenrijk ten buit
Is 'b voorbij nu van uw leven
'b Tweede tijdperk zich ontsluit.
Blijft ge ook vaders uitverkoren j
Toch zult gij voortaan niet meer
Hem geheel alleen behooren
Als in 't kommerloos weleer.
Tusschen 't huis Waar gij mocht sp
En de groote maatschappij
Meet gij slechts uw hart verdeelen
't Enkel spelen is voorbij.
Maar uw vader wil niet klagen
Hierbij schat hij ook dab recht,
't Leven eischb heb. 'k zal heb drpg
Wat me als plicht werd opgelegd
Jt Is uw roeping, ga in vrede
Wordt een man, groei op in
Neem mijn besten zegen mede
Blijf mijn kroon, mijn roem. mijrin
Leer 't leven prijs te geven
Ook voor and'ren om ons heen
En daarin Hem na 't streven
Die voor ons in 'b vleesch verse
Leer dat kind en beter zegen
Dan uw aardsche vader heeft
Ruste dra op al uw wegen
'b Is die onwaardeerb'xe" zegen
Die de beste Vader geef'.
De gefopte poesjes,
Er zaten twee poesjes te spelen iiil
En vonden dat leventje fijn en 't
Alsof dit fee-st altijd bleef duren,
Van leutige pret en malle kuren.
Maar wat gebeurde, ei hoor nu, ei. c
Daar komt een klein muisje en g«';
van
Maar toch niet zoo vlug of de p«
Dio schoten als pijlen uit bogen
Zich fluks door heb hek, waar het
ven
En hier wel te vinden zou wezen.®
Maar waar was 'b ondeugende ding»
gèH
Het moest hier toch wezen; wel®
van ma'
Want hier is een gaatje en daar Is
Ze zullen eens ruiken en wachten a
Tot., 't neusje van 'b muisje uit t9
komt®
En dan zullen zij kennen en straf:
zijn
Ga weg kleine poesjes, 't muisje ko'j
Hot laat jelui .wachten, zooals ]0
't Schatert van pret nu en maakt
En leidt wis
leven van vr'
X-