["kalender der week gen' allerzielen L_i jj.B. Behalve op Maandag heeft in deze ffeek iedere H. Mis "Gloria en Credo. Zon- ja(r wordt de Prefatie v. d. Allerh. Drie- eenheid, Maandag die der Overledenen ge beden; op de andere dagen de gewone Pre fatie. ZONDAG. 21c Zondag na P mk- tercn. Mis: In voluntate. 2e gebed v. h. Octaaf van Allerheiligen, jleur: Groen. he H. Kerk stelt ons voor oogen den ge- Btfldigen lijder Job, wiens geschiedenis 0ns leeTt, hoe God dikwijls j uist de braven, die hun plicht doen, bezoekt giet kruisen en wederwaardigheden, van ben vooral offers vraagt (Offertorium). In tijden van beproeving moeten wij als Job sterk zijn in den Heer, ons toerusten jnet het schild des geloofs en met het pvaard van het Evangelie van den ge bruiste11 Christus, om sterk te kunnen slaan tegenover Satans bekoringen. (Epis tel.) 't Moet ons als Vleesch en bloed zijn, dat wij in tegenspoed en lijden 't zij naar lichaam of naar ziel, tóch gelukkig zijn, als wij Gods H. Wet onderhouden. (In troïtus.) In 't bewustzijn van onze schuld, maar met onderwerping aan Zijn H. Wil, mogen wij echter gerust bidden tot den God van goedheid en barmhartigheid om medelijden (Evangelie) om bevrijding van ons kruis (Gebed), om eene welwillende aanvaarding van ons Verzoeningsoffer (S'.ilgebcd), om hulp tegen wie ons ver- wieren (Communio). om bevrijding uit het land onzer verdrukking (Alleluja-vers) en óoor de kracht van de Spijze der Onster- lelijkheid" eeuwig te mogen wonen in het gis beloofde land, den hemel (Postcom- liunio.) MAANDAG 3 November: Gedachte- jis van alje Geloovige zielen, tot lafenis der geloovige zielen mogen de priesters vandaag drie Heilige Missen op dragen. Als Ie Mis wordt genomen de Mis de Gedachtenis van allo geloovige zie len; als 2o de Mis als op een Jaargetijde; als 3e de dagelijksche Mis voor de Over ledenen.. In alle drie H.H. Missen slechts één gebed en de Sequens: Dies irae. Kleur: Zwart. N.B. Wordt een der drie H.H. Missen gezongen, dan wordt gebruikt het Misfor mulier als op de Gedachtenis van alle ge loovige zielen, ook al gaan de twee gelezen H.H. Missen vooraf. In dat geval is de volgorde: 2, 3, 1. DINSDAG 4 November: Mis v. d. H. Carol us Borromöus, Bisschop en Belijder. Statuit. 2e gebed v. h. Octaaf v. Allerheiligen. 3e v. d. H.H. Viitalis en Agri- cola Martelaren. Kleur: W i t. De H. Carolus, de tweede zoon van Gil bert us Borromöus, Graaf van Arena, en van Margaretha de Mcdicis, studeerde aan de Universiteit van Pavia in de beide rechten Groot was daar voor zijn onschuld en deugd de verleiding, wegens de losban dige levenswijze der studenten. Doch Caro lus was waakzaam en zocht en vond zijne veiligheid en heil in afzondering en gebed. Op 23-jarigen leeftijd benoemde zijn oom Paus Pius IV hem tot Aartsbisschop van Milaan, lader werd hij ook Kardinaal. Zijn talrijke bezigheden volbracht hij met den meosten ijver. Veel droeg hij bij tot' de voortzetting en de voleinding van het Con cilie van Trenite. Tijdens de pest-epidemie in Milaan toonde de heilige Carolus zijne groote liefde voor de hem toevertrouwden. Persoonlijk bezocht hij de lijders en diende hun zelf de laatste H.H. -Sacra menten toe. In 1584 is dè Heilige over leden op 46-jarigen leeftijd. WOENSDAG 5 November: 5e Dag onder liet Octaaf van.Allerhei ligen. Mis: Ga u de am us (als op 1 Nov.), 2e gebed v. d. H. Geest, 3e voor Kerk of Paus. Kleur: W i t. DONDERDAG 6 November: 6e Dag onder bet Allerheilige n-0 c it a a f Mis als nisteren VRIJDAG 7 November: Feestdag van den H. W i 11 i b r o r d u s, Bis schop en Belijder. Hoofdpatroon van ons Bisdom. Mis: Statuit. (Zie in het Eigen der Heiligen v. h. Bisdom Haarlem. Kleur: W i t. Na eon tien-jarige voorbereiding voor den Apositolischen arbeid, in de abdij der Benedictijnen te Rathmelgin, landde in 690 do 33-jarige Willibrordus met elf ge- eellen nabij het iegenwoordigo Katwijk. Na zich den steun van Pepijn van Herstal, Hofmeier der Franken te hebben verzekerd predikte Willibrord eerst beneden, later boven den Rijn het ware geloof. Op ver langen van Pepijn liet hij zich t.e Rome Wijden (ot Aartsbisschop der Friezen. Als potelstad koos bij Utrecht, waar bij in zijn ijver voor de vestiging van het Ware ge loof en de wetenschap een Kathedrale kerk bouwde ter eere v. <1 H. Maitinus en een Hoosterschooi. Te Vlaai-dingen, Oegstgeest, Velsen, Petten en Heüoo bouwde hij ker sen. Den 7den Nov. 739 stierf Willibrordus ie Ecbternach (Luxemburg) waar zijn lichaam is begraven in de door hem ge kickte Abdijkerk. H. Willibrordus bid Toor ons en voor de bekeering van ons Vaderland. ZATEPDAG 8 November: Octaafdag van Allerheiligen. Mis: Gau- «oamus (als op 1 Nov.), 2e gebed v. h. Octaaf v. d. H. Willibrordus, 3e v. d. HH. vier gekroonde Martelaren. Kleur: Wit. H. Maria, H.H. Negen Koren van En gelen, Apostelen, Profeten, Martelaren, ïeine Maagden en gij allo Heiligen, roept ttos naar heit Vaderland! ALB. M. KOK, hisse. Pr. bruisten elkander op de blinkend witte Sleeuw, en ijsvelden. »Niet vóór elf strekten we ons uit op en onbedekten houten vloer, die daar bo ven het eenig bed vormt en als bet noo- ]S is, dat te zeggen vielen we in slaap. le slaap was nog korter dan dieft want de gids Gadin riep ons volgens de af spraak om ongeveer één uur en in een oogenblik was bet lieele gezelschap reis vaardig •Bij het licht van twee lantaarns gaat dan de tocht naar den „couloir" van Ma- rinelli. steeds alle vier de klimmers door een touw verbonden. Daar aangekomen, ,.gaf Gadin mij bet licht over en spron gen we één voor één liem na in de sneeuw, 't Was of de berg ons uitdaagde I Onder 'n dunne korst was de sneeuw zoo zacht, dat men er tot de knieën in verzonk. Na goed rondgekeken te hebben, kwam Ga din tot de conclusie, dat bet 'n plaatse lijke ophooping moest zijn ten gevolge van 'n kort geleden gevallen kleine lawi ne, en de feiten bewezen de juistheid van deze gissing. We moesten dieper afdalen om beter terrein te vinden, maar intus- schen zou de diagonaal waarlangs wij den couloir moesten kruisen veel langer wor den. „Beneden vonden we niet alleen vaste, maar uiterst harde sneeuw. Dat was weer 'n tegenslag, vooral voor Gadin, die niet verwachtte zoo gauw te moeten beginnen met bet hakken van treden. Arme Gadin! Als ik bedenk, dat hij bij dat moeilijke werk bijna dien beelen dag door volhard de zonder ooit aan een ander zijn plaats te willen overlaten, sta ik nog versteld over zijn stalen spieren en zijn standvas tigheid Steeds door déveine vervolgd geven de klimmers toch den moed niet op. Vóór bot bereiken van den eigenlijken top, den „Dufour" komt er 'n moeilijk punt. Gadin gaat het eerst over 'n smalle- graat: „Wat heel moeilijk kon zijn voor den eer ste was liet volstrekt niet voor de ande ren en werkelijk kwamen we allen er over zonder ander incident dan een stilstaan van enkele minuten midden op den acro- batischen pas, den schrijver dezer opge legd door Gadin, die behoefte scheen te voelen zich op den gletscher neg vaster te zetten. Dit oogenblik moest naar de opinie van dien dapperen kerel een van de allerernstigste zijn, want toen ik hem, omdat die allesbehalve aangename stil stand al langer en langer werd. vroeg of ik verder gaan kon, antwoordde hij zon der zich zelfs om te keeren„Monsieur, je vous prio, ne parlez pas: cela me dérange hespi-it.'' Gadin. die goed Italiaansch spreekt en zich ook met. Engelsch weet te weren schijnt in ernstige momenten een zekere speciaal soort Fransch te verkie zen, zooals velen uit de Val d'Aosta en nog meer de bewoners van Courmaycur. ~,,Cm één uur 's middags hadden we maar eventjes twaalf uur geloopen zon der eigenlijk ooit stil gestaan te hebben, behalve op den Imsengrücken.. we hadden dus recht op 'n beetje rust en die namen we ons ter plaatse, gezeten op-de sneeuw,! de verheven na-tuur beschouwend en ons verkwikkend met - de chocola, die toen en in 't vervolg voor ons een ware voorzie nigheid was; "niet dat we gebrek hadden aan andere goede gaven, maar daar onze magen niet genegen schenen, iets anders te aanvaarden De beklimming van een ijsmuur geeft veel moeite: ,,We hadden een goed half uur noodig cm een paar meter hoog te komen waar bij we handen en voeten op allerjei ma nier gebruikten. Toen schoen het nv.s- .schien aan hen, die ons van Macagnana uit met kijkers volgden, dat we al te lang onbeweeglijk bleven en begon men be zorgd te worden over den uitslag van onze expeditie. „Gadin zei me later in vertrouwen, dat hij op dit punt bijna de hoop verloren had den top nog bij dag te bereiken en't denk beeld bij hem opgekomen was voor den nacht een toevlucht to zoeken op de eer ste rotsen. Maar toen kikte hij daarvan niet en, alles wel beschouwd, was dat be ter ,Maar {ntusschen was onze inspanning met succes bekroond. Het kan half acht 's avonds geweest zijn. toen we allemaal bij elkaar stonden op den oostelijken hoek van den hoogsten top van den Mont Rosa. Ik zal zelf6 niet één woord wijden aan de beschrijving van dat onvergetelijk oogen blik, aan wat we zagen en voelden. Tot ervarener spreekt met onvergetelijke wel sprekendheid de herinnering van verwante oogemblikken." Als bewijs hoe A. Ratti geholpen door eigen ervaring de ondervinding van ande ren wist mee te leven, een fragment uit de beschrijving van een mislukten tocht van dienzelfden 'gids Gadin en principe Emanuel Gonzaga: „Ziende hoe snel .de avond viel, besloot Gadin zougauw bij kon alleen voort te gaan om een blik te werpen op de streek aan den overkant van de pashoogte en bij het laatste daglicht zich daarvan een denkbeeld te vormen. Dat was een vóór ziende gedacbjte, die misschien twee le vens redde. Toen ze allebei op den kam stonden konden ze geen moment in on zekerheid blijven over wat hun te doen stond en over den weg, dien ze moesten innlaan. Stilstaan beteekende sterven; ze moesten den bodem bereiken van de val lei van Belviso, die in die streek eindigt onder den naam van Vallo Pila en naar links zich wenden al maar dalend. En zij daalden, daalden den beelen nacht in dichte duisternis, altijd op de sneeuw, die nu eens met 'n ijskorst bedekt, dan zacht, dan weer drooj? als meel was, steeds er voor zorgend elkaar niet verliezen, zoo veel mogelijk steile rotshellingen te ver mijden of die zoo goed mogelijk af to glij den, niet te slippen; niet te verzinken in sneeuwhoopen, in één woord een lange, hardnekkige worsteling met den van vele kanten dreigenden dood. Dat lean men zeggen, dat de eenige duidelijke herinne ring is, die de twee er van 'bij bleef. Na ongeveer een uur dalen ontglipte den vorst de stok, dien men in 't stikdon ker niet meer vinden kon. Gadin stond hem den Pickel af, die later, al brak hij daarbij ook, er in slaagde een korten val to vertragen. Toen de zon weer opging wa ren de twee iri het gezicht van Tresenda." Nu is de man, die zooveel hield van de eenzaamheid der hoogste toppen, zelf de top van do pyramid© van millioenen ka tholieken. Heb staat niet aan ons te vra gen wanneer hij gelukkiger was en wan neer.... eenzamer." BIJGELOOF. 'Als de menschen niet meer den gods dienst naleven als den waren dienst van den waren God, dan booteen zij een soort godsdienstje na in him instinctle ven. En als zij hun geloof hebben verlo ren, dan probeeren zij een surrogaat in heb bijgeloof. En er is wellicht geen tijd perk in de geschiedenis der wereld aan te wijzen, waarin dit bijgeloof zoo woeker- aebtig tierde, als in bet heschavingsver- val onzer dagen, wegzinkend in het moe ras der beestachtigheid en heb koffiedik van het bijgeloof. Onlangs heeft een liberaal journalist een statistiek trachten op te maken van de waarzegsters, somnabules en specu lanten op het lichtgeloovig publiek, en de resultaten, waartoe hij in die verlichte, mondaine stad geraakte, beliepen in de duizenden. Nog pas verleden heeft de geestige rijmelaar Clinge Doorenbos in ,.De Tel." op galgenhumoristische wijze gespot met de biigeloovigo maniakken en heidensche gebruiken van dezen tijd:. A heeft op zijn tuf een popje, Dat voor ongeluk hem hoedt;' B heeft in zijn zak een steentje. Dat precies hetzelfde doet. C kreeg eens van een oud vrouwtje Voor een krats een amulet, D heeft een geluks-keisteentjo Op zijn schrijftafel gezet. E heeft aan zijn gouden ketting Een gevonden swastika. F bewaart een paard-hoefijzer Onder in zijn nachtkast-la. Het menschdom (wat een pracht van toepasselijken uitgang) ware wat het ge loof betreft, te vcrdeelen in vier afdeelin- gen: geloovigen. ongeloovigen, lichtgeloo- vigen en bij geloovigen en als we een door snee-monster nemen (alweer zoo'n pracht- uitgang) van bijvoorbeeld 20 menschen en we gaan dat collectieve monster eens analyseeren, dan komen we tot een droe vig resultaat. Men zou tot de slotsom ko men, dat bij menschen gevonden werden: 1 geloovige, 3 ongeloovigen, 16 lichtgeloo- vigen en 20 bijgeloovigen. Wij hebben medelijden met heidensche volken, wij lachen om de godsdienstige gebruiken van sommige zoogenaamde „wilde" stammen, wij gooien bewust of onbewust ©en dubbeltje of een knoop in de bus ten bate .van de zending en toch tiert het bijgeloof even welig als bet on kruid in de drukste winkelstraat van sommige stadjes, toch komt het nog veel- vuldiger voor daai echtscheidingen en autobusongelukken. Een werkelijk uiterst interessant ver schijnsel bij alle lijders en lijderessen aan superstitionitis is, dat zij stuk voor stuk voor zich zelf de absolute overtui ging hebben, dat ze niet biigeloovig zijn. Treft u hen in een acuut stadium aan, dan verdedigen ze zich strijk en zet met de traditioneel© formule: ik ben niet bijge- loovig maar.... En dat maètr, doet het hem. Daar moet heb van komen. Mag ik u wa.t vuur verzoeken? Zeker, asjeblief meneer. Och, houdt u hem even cian nog^ Zoodat ik ook profiteer. Geef je dan je lucifertje Ook nog gauw aan nummer drie. Dan kijkt nummer drie héél angstig En hij zegt met klem: merci. Drie man aan één lucifertje Dat geeft ziekte, dood, verdriet; Ik wil of een heele nieuwe Of ik rook maar liever niet. Dat de ongeloovigen en de licht-dito's zich niet voldoende kunnen wapenen to gen dezen walgelijken vorm van hersen- verweeking, is te begrijpen. Een schuinstaande ladder daar vree zen; ze voor, Daar loopen ze nog voor ,,geen geld" onder door; Het morsen van zout geeft een ruziegeval, En dertien.... schei uit met dat onheil-getal Op kamertje dertien wil niemand gewis, (Vandaar dat het twaalf met - een sterretje is.) Met dertien aan tafel? Geen kijk op, o nee! (Het leent zich zoo makk'lijk:' één eet er voor twee.) En weet u, wat ruzie een speld er al gaf? Een mes snijdt de vriendschap voor d' eeuwigheid af. En, wat je ook doen wilt, op ieder gebied, Begin bet in vredesnaam Vrijdag toch nietl Want dat is de dag. die rampzalig u wordt, De dag, die u zeker in 't ongeluk stort.... Bijg'loovige! Toe! Ga eens uit in den nacht, Als 'n heldere maan zoo geruststellend s lacht, Als bladeren ruischen, g'heimz innig en zacht. Kijk dan naar de sterren in al hunne pracht. Kijk, één heeft daar boven uw lot in Zijn macht, En hadt u nu heusch in uw. kleinheid verwacht). Dat „Vrijdag" of dertien" verandering bracht, In den loop van de dingen, zoo Hij zich die dacht? N. Ned. I VERGETEN! Dus dat is afgesproken; wanneer jul lie in de sloten of ergens anders iets vangt en je weet niet hoe 't heet, breng je je heesten mee in een jampot vol sloot water "en dan zal ik jullie op de les 'n heeleboel van 't beest vertellen. Vang maar goed en vraag wat je niet weet. De les was uit. Voor den twintigsten keer had ik geprobeerd animo bij te brengen voor 't vangen en zoeken van dieren en planten huiten, zonder dat ze tot vernielen of dooden kwamen en al waren de vele keeren meestal vergeefs en zonder succes, aanhouden en ten slotte zal 't wel inslaan, dacht ik, en al hadden een paar al aens wat bloemen meegebracht er op uit ge gaan om ze te zoeken en te vinden, dat lukte niet, maar toch dit keer zou er succes zijn en een „groot, langdurig succes." 't Begon met een paar zieke dagen, waarop ik zelf onmogelijk naar school kon,, maar proestend, niezend, snuitend in bed moest blijven. Gelukkig was 't van korten duur en toen ik 'n dag of wat later op schooi kwam was de klas voltal lig op één jongen na, die meestal uit blonk aan den langzamen kant! 'n Briefje vermeldde dat hij ziek was en van harte hoopte ik hem gauw weer present te hebben op z'n achterste hank, want zoo'n leege bank staat niet gezellig, als hij doorgaans bezet is, en kinderen missen is meer last dan voordeel op school. En fin Klaas verscheen niet en hleef zeven volle dagen absent. De eerste dagen dat ik weer op school was, merkte ik op, dat 't benauwd was, maar och, 't is bij kinderen niet altijd frisch, zoodat ik 't aan mezelf weet, dat 't me meer opviel dan anders, maar na een paar dagen bleef 't aanhouden en werd eerder erger, vooral in de laatste rij, waar Klaas meestal zat, yvas 't nogal erg. Ik keek eens, maar de vloer, de bank alles was schoon en weer dacht ik: Zou 't toch verbeelding zijn? Nu is 't 'n gewoonte om eens per week even alle kastjes na te zien van de kin deren en mogelijke en onmogelijke con trabande eruit le halen en 't ze dan mee naar huis to geven. Bij jongens is van alles te vinden, hij meisjes zijn 't lintjes, lapjes, of zoo iets. Door mijn achterstallig werk had ik 't na school drukker dan anders en schoot de wekelijksche beurt er bij ih. Toch hij 't nakijken van de schriften ontbraken er veel en den volgenden morgen voor de wandeling vroeg ik de kinderen 't schrift op de bank te leggen, dan kon 't na school verbeterd worden. Daar de lucht eiken dag erger werd en ik niet wist, waar de oorzaak te zoeken, waren ramen en deur wagenwijd openge zet en liep ik onder de wandeling op :m middel te zinnen die akelige bedorven geur weg te krijgen. De kinderen klaagden er niet over, ze schenen 't niet te merken, maar als je de klas i n kwam, werd je er wee* van. Met een gevoel van moedeloos heid kwam ik terug, haalde de boeken uit de kast, liet ze uitdeelen en toen de ach terstallige schriften ophalen. Klaas z'n schrift ontbrak nog! „Ria haal Klaas z'n schrift even!" 't Kind ging, deed 't kastje open, Het een gil en vloog terug naar d'r plaats. „Wat is dat?" 't Bleek viesgetrokken gezicht keek mo aan en met diepe groote minachting en walging zei ze: ,,'n Nest"! „Nest? Dat kan baast niet!" Voor m'n vlugge jongens er hij konden, was ik al hij de bank, tilde heel even de klep op, liet ze onmiddellijk zakken, 'n Vreeselijke stank steeg er uit. op en in een hoek lag iets vies kaal, grijzigs. Wat 1 was wist ik niet precies, maar 't was genoeg om een heel raar gevoel te krij- „Jongens, wie goed meedoet, mag straks even helpen!" 't Sloeg in, ieder was nieuwsgierig en wilde ,,'t" zien. 'n Paar stapels schriften op de klep voorkwamen de dichtst bijzit— tenden een 'blik er in te werpen. Keurig werd na school alles schoonge maakt en 't nest jonge muizen, half ver gaan, verhuisde naar 'n gat in den tuin. Toen Klaas 's anderdaags op school kwam en ik hem vroeg, hoe 't er kwam, zei ie: „Ja, zo leefden nog, ik had ze mee gebracht voor de les, toen u ziek was den eersten dag en naderhand heb ik ze ver geten!!! C. a. r. EEN JAPAfüSCH SPROOKJE. Er -was eens een man, die Woyoshuku heette en tevreden leefde, temidden zijner rijstvelden met zijn vrouw, de liefelijke Mayata, zijn zoontje Sin© en de moeder van zijn vrouw, de zorgzame Klope. Maar hun geluk zou wreed worden ver stoord. Op een avond keerde de kleine Sino. die de trots was van zijn vader, de oogappel zijner moeder, en het troetelkind van de Klope niet meer naar huis. Hij had den ganschen dag gespeeld tus- schen de bloeiende heesters langs de beek die zijn oorsprong vindt op de hellingen van den Foedesjijama-, hij had vlinders ge vangen boven het grasveld, en kleine roo- de.vischjes uit den vijver. Toen het etenstijd was bleef zijn matje leeg. Zijn vader en moeder spraken niet, want zij wilden hun onrust voor elkander ver- Eindelijk verbrak Mayata de stilt©. „Hoe vreemd, dat Sino nog niet terug is", sprak zij. ,,Ik zal hem gaan zoeken", antwoordde de vader. Hij zocht in den tuin, in den wit-bloeien den kersenboomgaard, in de paadjes tus- schen de rijstvelden, langs de beek, men vond het kind niet. Somber kwam hij naar huis terug. De vrouwen stonden naar hem uit te zien en bemerkten, dat zijn pogingen, vruchteloos waren geweest. Zwijgende menschen over de straat, 't Is of ze pemzeri, 't Is of ze achter hun stroef gelaat, Sloopenae smart ontveinzen. Zij gaan het pac? ter kerke heen, Gehuld in rouwgewaden, Den weg naar God, dien in 't verleen, 'Ook hun geliefden traden. 't Is Allerzielen, dag van rouw, En tijd van droef gedenken, Maar 't toeven in het Godsgebouw Zal 't hart vertroosting schenken. 't Is Allerzielen, 't blijde uur, Voor hen, voor wie zij vragen Voor wie, verlost uit 't louteringsvuur, Het Eeuwig Licht zal dagen. ,,Is hij nog niet terug?" vroeg Woyos* huku. „Neen", antwoordde Mayata met eed zucht. „Hij kan toch niet in de beek zijn gevallen? Ik wil gaan zien." Den geheelen nacht zochten zij door en riepen tien naam van den kleinen Sino, die echter niet terugkeerde. Hun vermoeden werd banger. Hij moet gevangen zijn door den draak Rohoshukuya, die in de rotsen leeft aan de overzijde van de rivier. Mayata weende, en de grootmoeder zab zwijgend in een hoek, Rohoshukuya was een verschrikkelijke draak, die schoone kinderen begeerde tot voedsel, en reeds menig kind had geroofd. Ik zal er heen gaan, vervolgde Woyoshuku. Mayata sloeg de armen om hem heen on trachtte hem te weerhouden, maar de oude Klope knikte, en sprak: Laat hem gaan, hij zal terugkeeren. Woyoshuku nam afscheid van zijn vrouw, en ging op weg. Langs de rijstakkers kwam hij bij een bamboefrosch, waarna hij de rivier moest oversteken. Weldra was hij in een woest rotslaud, waar vuurroode bloemen bloeiden, die scherp afstaken tegen het donkerbruine gesteente. In de verte klonk een verschrikkelijk gehuil. Woyoshuku, die een dapper man. was,- beefde van angst. Hij vermande zich en liep in dé richting van het geluid. Na een half uur gaans bereikte hij 'e woning van den draak. Deze lag vóór zijn hol, zich koesterend in de zon. Het was een angstaanjagende verschijning, een ",.t zaglijk lichaam bedekt met glinster°nde groene schubben, een kolossale kop tn -t gele oogen en een gespleten tong, vier pooten met tijgerklauwen, en twee reus achtige vleermuiswieken. Het monster hief den kop op en sprak:'' „Wie zijt gij n.etig schepsel, dat gij mij komt stoïen in mijn rust." „O, Rohoshukaya", antwoordde de man, ,,ik weet dat gij de heerscher zijt van bob land der rotsen en dat uw wijsheid groo- ter is, dan wij kunnen begrijpen. Ik heb mijn kind verloren, nadat het speelde 'jij de beek, en kwam u vragen, of gij het wellicht hadt gezien," „Ik heb bet gezien", zeiac de draak vol leedvermaak^ ik vond het bij de beek. en nam het mee voor mijn ontbijt. Ik zal liet goed vetmesten, en het daft eten." „Rohoshukaya", sprak de vader, „geef mij het kind terug, ik zal u voedsel bren gen. in overvloed zooveel gij verkiest, hoenderen en een vet rund." „Ik laat mij 't kind niet afnemen", ant woordde het monster, ,jik eet niet anders dan kinderen, zij zijn mijn geliefkoosd voedsel. En ga nu heen." Rohoshukaya", begon weer de vader, geef mij mijn kind terug en ik zal u schenken wat gij verlangt. Mijn eigen lichaam geef ik voor dat van mijn zoon." „Ik heb u gezegd, dat ik bet kind niet afsta. En nu wil ik alleen zijn." Bedroefd ging Woyoshuku naar zijn huis terug en vertelde het verhaal van zijn wedervaren. „Morgen zal ik gaan," zei Mayata vast besloten. Woyoshuku smeekte haar zich niet te wagen, maar zij bleef bij haar besluit.. Den volgenden ochtend begaf zi li Mayata, de lieflijke-, op weg naar den draak. De kerseboomen strooiden bloesems - p haar pad en de vogels zwegen eerbiedig, waar baar lichte gestalte schreed. „O Rokobukaya," sprak zij, ;,gij hebt rtuj mijn kind ontnomen, dat mij dierbaar was en het geluk van zijn leven uitmaak te. Ik zal u geven wat gij eisckt, zelfs mijn lichaam, zoo gij mij mijn kind terug geeft." Ga terug, vrouw", zei do draak, - eiii stoor mij niet. Gij kunt bieden wat gij wilt, maar ik behoud het." Lang pleitte nefg Mayata, maar alles was tevergeefs. Droevig ging zij terug naar haar huis. Teen sprak de oude Klope: „Morgen zal ik gaan." Hun pogingen om de oude vrouw te. weerhouden, faalden, en den volgenden!- ochtend strompelde zij den weg af, oio leidt naar het land der rotsen. Toen zij voor den draak, verscheen^ vroeg deze: „Wie zijt gij, tandeloozo bes, dat gij mi| durft storen." .,lk kom u niet storen", antwoordde Klope, „ik kwam toevallig hier langs. Stal mij toe, machtige draak, dat ik, oud© vrouwe in de schaduw van deze rotsenl wat uitrust?" Ij „Voor mijn part", bromde de draak. De oude Klope ging op haar gemak zit* j ten en vertelde den draak van den weg waarlangs zij was gekomen. Toen sprak! zij over andere onderwerpen, over haaï' kinderen haar neven en achterneven. Ij Urenlang golfde een ononderbroken, woordenstroom over haar lippen. De draak geeuwde en knipperde metji zijn oogen, maar onschuldig rammelde del) tandelooze mond verder. -

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 11