Derde Blad. aterdag 25 October 1924 TRIOMFANTELIJK BEGIN DE WAARHEID OVERWINT. Omdat ik zoo nieuwsgierig ben, Kape- Jn, kom ik maar weer gauw terug", zoo wam mijn vriend dezen keer iheel be duiden. en bedeesd zijn binnenbollen .«kondigen. „Vooruit dan maar weer; voor je vrien- le'ii moet je wat over hebben. Allo, wat er?" ,Ja, ziet u, de vorige keer, heeft u ge jengel, dat men desnoods kan aannemen, lat de mensch zou gevormd zijn uit het jchaam van een aap als materie. Maar ils dat nu eens waar is, dan kunnen we, k mogen we toch zeggen, dat de mensch ifstamt van de dieren door ontwikke- ug?" Nu begreep ik, waarom Frans zoo be- loescl was binnengekomen; hij dacht nu leelemaal te triomfeeren, en straks aan kameraads te kunnen zeggen, dat ie lelijk had gekregen. Hij wilde mij zijn iverwinning niet te hard doen voelen. „Frans, luister eens. Heb je nog ver- I [tand in je hoofd"? „Verstand, verstand! Wat bedoelt u?'' „Of je nog verstand hebt? vraag ik" „Jawel, kapelaan", kwam er een beetje [nlienullig uit. „Waar is dat verstand?'' „Natuurlijk in mijn hoofd", „Waarzoo in je hoofd?" „Ach, wat zeurt u nou! In mijn hersens och „Zoo, en als je nu dood ben, heb je dan ig hersens?" „Kapelaan, schei nu uit: wat is dat nu [och!" „Kom jongen, antwoord maar: als je lood ben, heb je dan nog hersens?" „Ja, maar denken gaat niet moer". „Mooi zoo, en waarom niet?" „Omdat je dood bent!" „Boem! Wat is dat: doodgaan?" „Hemel, wat bent u vragerig van- laag „Ik kan er niets aan doen, maar wat is oodgaan?" „Dan Avordt de ziel gescheiden van hef, icbaam". Precies, Frans, en omdat je ziel weg is lun je niet meer denken. Het denken zat j in de ziel". „Maar. Vaoelaan, daar wilje ik het niet over hebben; ik vroeg, of tie mensch rorkelijk afstamt van de dieren?". ,Ja, kijk jongen, juist omdat je ver sland hebt, dat een faculteit is van oen ziel, in welke ziel bovendien is een vrije wil, kun" je niet zeggen, dat de mensch afstamt van het dier; althans is het on mogelijk, dat de geest, de ziel, begaafd «met zulke heerlijke eigenschappen, zou eijn voortgekomen van een beest, dat van dat alles niets heeft. En het is un een- maal een feit, dat men niet kan geven, ,jj wat men niet heeft. En aangezieneen beest geen ziel heeft, kan hij die ook N niet doen overgaan in een mensch of kan hl een mensch zijn ziel niet ontwikkelen uit een dier". Frans voelde den grond onder zijn voe- n wegzinken; zijn stelling, waarvan zijn ■hoofd eer. paar dagen vervuld was, waar over hij al gepocht had tegen zijn vrien den; zijn stelling, dat de mensch, en hij ais ook (wat een pleizier) afstamt van en aap dreigde te niet te gaan. En be slist in'zi'n doordraverigheid want zóó erg meent Frans het niet riep hij toen: „Bewijs u dan maar eens, dat de mensch een ziel heeft; ik heb ze nooit gezien!" Och, och, wat kan een mensch toch tob ben, als bij geen gelijk kan krijgen. In eens is mijn anders zoo geloovige vriend verzeild in het platste, materialisme, dat geen verschil aanneemt tusschen dier en menscb, en dat het verstand noemt een product van de hersens. Gelukkig heeft de Bijbel voor hem kracht Ik zoek op het Boek der Schepping en lees plechtig aan Frans voor: „De Heere God vormde dan den mensch uit het slijk der aarde en blies in zijn aangezicht den adem des levens, en de mensch Averd een 1 e- v e n d wezen". „Ziedaar, Frans, het levensbeginsel door God zelf uit het niet voortgebracht en in den mensch gestort; onzichtbaar als de adem, de ziel" „Maar je kunt het toch ook met je nuchtere verstand beredeneeren, dat er een ziel in den mensch moet zijn. Eten en drinken is toch heel wat anders, van een andere natuur dan denken en redeneeren. Maar als die twee van nature verschil lende dingen als eten en drinken in den zelfden mensch zijn, kunnen ze niet in hetzelfde beginsel rusten, maar moeten er twee verschillende oorzaken van die van nature verschillende Averkingen zijn. Wel nu van eten en dergijke functies is het li chaam het beginsel, en van denken, en meer van die soort van dingen, is de ziel Iket beginsel; eten is iels stoffelijks en den ken is iets geestelijks. Komt nog bij, dat het lichaam voortdurend veranderd en vernieuwd wordt, tenyijl er toch iets in ons is, dat ons Z2gt, dat we toch dezelfde blijven, al is ons lichaam dan veranderd. Dat ik, dat nog van jaren her van onder vinding spreken kan, is steeds hetzelfde ik; dat is dus iets anders dan het ver anderende lichaam, het is de ziel". „Der is dus. „Nee, Avant ik heb ze nooit gezien!" in terrumpeert Frans ineens. „Kom nou toch, jongen, wat val je me tegen. Ben je wel eens bedroefd geweest? Ja, hè, toen je moeder ziek was; en ver heugd ben je, nu ze Aveer zoo goed beter aarordt. Maar zeg me nu eens: heb je je „droefheid" gezien of je „vreugde''. Wat is dat: droefheid: zijn dat tranen? "Welnu je hebt je droefheid niet kunnen zien, daarom Avas ze er toch wel. Eveneens is het met je verstand. Dat zag je ook nooit, en toch is het er. Het is niet noodig, dat we alles moeten zien, om het bestaan te weten, we kunnen het beslaan van iets ook boredeneeren en er aldus zeker van zijn. Houd dus goeden moed, jongen, je hebt een ziel, door God geschapen, en het is een 'schitterend stuk werk van den Al machtige". „Ja, ja kapelaan, maar ik heb nu heuseh geen lust meer om te luisteren. Straks lachen ze me allemaal uit, als ik moet beweren, dat de mensch toch eigenlijk niet van een aap kan afstammen, omdat er een ziel beslaat; Avant aan die ziel had.ik niet gedacht, ziet u, „Kom, Frans, 't is nooit schande onge lijk te erkennen. Je ziet toch trouwens niet op tegen een keertje uitgelachen te worden". Een flinke hand en hij ging. Maar vast niet voor goed. VRAGENBUS. Aan N. R De Kerk heeft den Sabbat veranderd in den Zondag. Deze verandering is niet in strijd met de natuurwet, en ook niet met de goddelijke wet der Sabbat viering op den Sinaï afgekondigd. Do natuurwet legt den mensch op de plicht Aran GodsA'ereering; er moet dus ©enigen tijd aan besteed worden, maar zij bepaalt daarvoor geen dag. Daarom beeft God a'oor de Joden bij de Sinaï-.Avetgeving bepaald, dat de zevende dag a'an elke' week aan zijn dienst moest gewijd worden. Door deze wet is dus vast- ges leid, Avat de natuurwet onbeslist liet. Deze wet werd gegeven voor de Joden; het was een ceremonieel voorschrift tot regeling der godsdienstige plechtigheden aran het Oud Verbond; hlefd het Oud Verbond op, dan ver a-iel ook het ceremonieel voorschrift. In het Nicmv Verhond echter bleef de viering A'an een dag in de week, zoo in overeenstemming met de natuurwet, be houden, dook niet meer Averd daarvoor de Sabbat, maar de Zondag bestemd. Dit is echter niet in eens gegaan, doch langzamerhand. In de eerste jaren van het Christendom vierden de Apostelen ook den Sabbat in de Synagogen aldus P. Pot ters maar zij moesten reeds van den beginne af andere plaatsen kiezen, om de Christelijke gekeimon te vieren. Wellicht hadden die Christelijke Arergade- ringen ook plaats op den Sabbat, maar toch reeds vroegtijdig verschijnt de eer ste dag der Aveek als de vergaderdag der Christenen. De H. Lucas spreekt van het verblijf Aran Paulus te Troas en beschrijft de viering van den Zondag: „Op den eer sten dag der week nu, als we bijeen ge komen waren, om brood te breken (d. 1. liet H. Misoffer op te dragen) hield Pau lus een aanspraak" (Act. 20:7) En de H. Paulus zelf schreef aan de Gorinthiërs, dat zij voor de behoeftige Christenen van Jerusalem (Rom. 15:26) op olken eer sten dag der weojk hun liefdegift moesten afzonderen (Cor. 16:2) Op dezen dag doelt ook Plmiius, Avanneer hij in het jaar 112 aan Keizer Trajanus schrijft, dat de Christenen op vastgestelde dagen, vóór het opgaan der zon, samenkomen. Door de bekeering der heidenen trad de Zondag meer en meer op den voor grond en geraakte de Sabbat op den ach tergrond. Gaandeweg werd door de volks- gewoonte de Sabbat in den Zondag ver anderd. en deze verandering werd bekrach tigd door de Kerk, de gemachtigde van Hem, die Zich den Heer van den Sabbat noemt. (Mc. 2:27, 28.) De heiliging a-an één dag per week heeft derhalve de Kerk uit de wet van den Sinaï behouden, maar den Joodschen Sab bat heeft zij veranderd in den Christen Zondag, den nieuwen dag des Heeren. Do Kerk deed dit, omdat Christus op dien dag verrezen is, omdat de H. Geest op dien dag over de Apostelen is neerge daald. Wel was het menschdom door den kruisdood verlost op Goeden Vrijdag, maar de Verlossing Averd eerst voltooid op den volgenden Zondag, toen Christus door zijn verrijzenis bewees, dat de dood van den kruiseling op Calvari'ë Averkelijk de zoendood van den Godmensch av a s. Op Pinkster-Zondag kwam de H. Geest met de volheid zijner genaden en gaven over de Apostelen en over de Kerk, om bet misvormd aanschijn der zedelijke Avereld te vernieuwen, en alles tot een nieuw leven te herscheppen. Zoo is de Zondag de herinneringsdag. van ©en koo- gere schepping, van een betere verlossing, dan de schepping ©n verlossing, waarvan do jooclsc'h© Sabbat de gedenkdag was. De Zondag is ook de dag der H. Drie eenheid. Die dag herinnert ons niet alleen aan de verrijzenis van den menschgewor den Zoon Gods en de nederdaling van den Heiligen Geest, maar, als eer ste dag der week, ook aan den eersten dag der schepping die (hoewel zij het werk Ï3 der drie Personen) aan den Vader wordt toegeschreven. Er bestaat een sekte, waarvan de aan hangers zich noemen: zevende dag adven tisten. Hun oorsprong ligt bij- een secte: de Ad ventisten, gesticht Sn 1831 in Amerika door William Miller, die dan verkondigde de kómst (adA-ent) van het duizendjarig vrederijk A*an Christus. Het .uitblijven A-an die telkens voorspelde komst, deed velen voor de secte %-erloren gaan. Natuurlijk staan deze menschen tegenover de Kerk van Christus. Onder hen heerscht ook weer oneenigheid; alleen zijn ze het hierin eens dat. ze den kinderdoop verwerpen, dat het doopsel wordt toegediend door onderdompeling, dat ze a-erwerpen de kerkelijke symbolen, en dat de Bijbel het ©enig richtsnoer is voor geloof en leven. Ook hierin staan ze natuurlijk tegen over Christus Kerk, die het Doopsel A'oor kinderen voorschrijft, van uitwendige ketenen gebruik maakt en naast den Bijbel ook de Goddelijke overlevering als geloofs bron aanneemt. Do grootste scheiding onder de Adven tisten is ontstaan 'tusschen Eerste dag-, en Zevende dagadvenlisten. De eerste vieren, den Zondag, de laatsten den Zaterdag als rustdag. De laatsten zijn het talrijkst. Hun. eerste gemeente ontstond in 1844 te Was hington. Men kan dus begrijpen, wat er voor Avaarde te hechten is aan hun uitverkoren schare, en aan hnn voorspellingen om trent 't vergaan der wereld, 't Is slechts hopelooze verwarring tengevolge van het zich afscheuren van de ware kerk van Christus. Ziehier 't voornaamste van hnn leer: 1. Zich houden aan den van den be ginne doo'r G-od zelf innestel den Sabbath" als Zondag; 2. De wederkomst van den Christus vei'Avachten en afwachten (adventist van het lat. woord adArentus: komst); 3. Zij zalven hun zielen; 4. Zij vieren het avondmaal, hetwelk zij met de voetwassching verbinden; 5 Zijn zijn geheelonthouders en maken geen gebruik Apan varkensvleesch, thee, koffie en tabak; 6. Zij bedienen den doop door onder dompeling; 7. Zij beschouwen de H. Schrift „als ge heel door God ingegeAren"; 8. Zij huldigen den eenvoud in kleeding en Avenscken derhalve afschaffing van ver sierselen; 9. Zij aanA'aarden het tiendenstelsel. Op 8 Januari 1902 besloot men te Am sterdam tot de oprichting Aran een afzon derlijke conferentie voor Nederland en Vlaamsch-Bclgië onder den naam: „Nederlandsche Vereeniging der Zevende- d ags-Ad vent is tenHet aantal aanhangers dezer sekte is 250 (op 1 Januari 1909) verdeeld over 9 gemeenten .n.ï Amster dam, Haarlem, Haag, Helder, Leiden, Rotterdam, Utrecht, Winschoten, Velp, Zutphen en Zwolle, met 8 predikanten. Voorts Ayaren cr 26 colporteurs van ad- ventistische lectuur, terwijl te Rotterdam voor de conferentie van Nederland en Vlaamsck-België een depot van hèt inter nationaal Traktaat Genootschap geves tigd is Elke gemeente heeft in do conferentie één afgevaardigde, terwijl A'oor elke 10 leden één afgevaardigde méér mag be rekend worden. Elke gemeente kiest ook met meerderheid van stemmen onder lei ding der predikanten hare ouderlingen en diakenen alsmede andere beambten, die geen loon genieten. De jaarlijksche con ferentie en gedurende het jaar het uit haar midden gevormde comité verleent de aanstellingen aan predikanten, hulppredi kanten, colporteurs, enz. De penningmees ter der vereeniging uit de tienden, en de vrijwillige giften, welke het comité recht heeft om te vragen. Uit het feit alleen, dat deze menschen zich van de Kerk hebben afgescheiden en niet de leer der Kerk be lijden kan een goed Katholiek reeds con- cludeeren, dat zij in dwaling zijn en niet Gods weg bewandelen. Bij het voorkomen van moeilijkheden als dezo omtrent een of andere sekte, boude men toch A'oor alles vast aan de on feilbare leer der Kerk. die alleen met Goddelijk Gezag kan leeraren en'dus de waarheid spreekt. J. G. G. GROOT, Kapelaan. Kerkgenootschappen in Nederland door P. J. L. M. Goulmy (1916.) MR. FRANS ERENS. Na onze opstellen over Van Devssel mo gen thans eon paar artikelen geAvijd. zijn aan Mr. Francois Erens, evenals Van Deyssel van huis uit Katholiek, maar in tegenstelling met dezen practiseeTend Katholiek geble\'en. ïn de eerste jaargangen van „0e Nieu-« Ave Gids" publiceerde Erens eenige over f" algemeen heel korte stemmingsstukjes. Naar den inhoud zijn deze stukjes dik< wijls vrij onbelangrijk. Naar den vorm -evenwel zeldzaam ïrisch en levendig. Rhythmische prozagedichtjes, muzikaal van klankenwisseling, fijn van waarne ming en gevoelige uitbeelding. Soms treft een woord, een wending, een passa ge, die in beeldende kracht herinnert aan de rake penseelstreken van onza beste Hollandsche schilders. Do eerste schetsen van Erens werden in 1893 verzameld en uitgegeven onder den titel: „Dansen en Rhythmus", een ti tel welke den inhoud volkomen dekt. Reeds lang is deze bundel uitverkocht; maar voor kort deelde „De Nieuwe Eeuw" mede, dat dit jeugdwerk thans, na ruim 30 jaar, herdrukt zal worden. Een der mooiste dezer impressies schrijf ik even af. Wind. De stormwind blaast in het groene veld. Uit den donkeren hemel, zwaarwol- kenden hemel raast de stormwind in -het groen-donkere koren, in de ha,ver en tar we, met slagen geweldig. Als kookte de haver met plekken en vlakken, als wilde ze weg uit den grond in wanhopig gewring. In draaikolken zich openend en draaiend, verkleurend, verbleekend, het donkere groen onder de donkere lucht. En de golvende, glooiende vlakte, zich buigend onder den gang van den koning, den Avind, breedvleugelend in aankomend gewaai. Als troepen van naderende schapen de buigende aren in -naderend buigen over de breede vallei. Jagende scharen in het lawaaiende va ren over de zwaarruischende aren. Van den horizont aan, naar de kom der vallei en do helling beklimmend, lang Aventelend aan in dalende deining over het dichtspichtige veld. Wisselende kolken met gesis engeknis- ter onder het slaan tegen elkander; en groetend en buigend als lang-halzige juf fers de halmen, met geAvrijf tegen elkan der en dóór elkander te zamen. De regen komt aan, grijsvlagend als nevel, in troepen van buiten in het geraas der orkanen, schrijdend gehaast over het rijzende en zinkende veld. Kletterend de halmen en buigend zich draaiend in de weenende vlagen. Ieder, die wat ouder is en wat littera tuur heeft geslikt, geA'oelt, dat bovenstaan de impressie jeugdwerk is. Er is iets on afs in, iets alsof de schrijver zijn onder- Averp toch nog niet geheel aangekund heeft. We missen nog een diepen onder toon, die heel liet melodieuze- stukje draagt. Maar melodieus is het: „Jagende scha ren in het lawaaiende varen over de zwaarruischende aren". In 't rhythme de zer zwaargedragen a-klanken zit toch wel iets bijzonders. Eveneens in de alliteratie, welke Ave herhaaldelijk aantreffen, „-wilde ze weg.in wanhopig geAvring", „gol vende, glooiende vlakte", „dalende dei ning over 't dichtspichtige veld" 't Is een prozastukje om eenige malen rustig voor zichzelf luidop te lezen. Dan gevoelt men, dat de jonge Erens toch wel een fijn woordkunstenaar was. In denzelfden bundel vind ik een schets „De Processie", die we bij een gunstige gelgenheid tio? wel eens hopen te publi- ceeren Ook vind ik er eenige bladzijden „Uit mijn Dagboek" in, die mij wel het meest bevuilen zijn, omdat de schrijver hier het minst opzettelijk gestreefd heeft om woordkunst in engeren zin te beoefenen en niet opzettelijk naar zinsrhythme heeft gestreefd. Daardoor komt het natuurlijke eenigs- zins zuidelijke rhythme van zijn zinsbouw des te beter uit. Mr. Fraugois Erens is van geboorte Limburger en de Limburgers zijn gewoon lijk wal liclitpr en zwpA-ender in hun FEUILLETON. Siegmund en Sieglinde. «Zo sprak vurig en veTgat zelfs in haar ijver al het volk om haar heen Ze verbelde fan Siegmuna's daad, va.n zijn ziekte, haar ?tfer, van de verhooring aran haar gebed, övcr da werken van Hildegund© en li are ousters, over Jezus' leer en léven. De kei- lersdochfer had om Hem het paleis en den koningstroon verlaten en daarvoor de poon van het kruis en den sluier aange nomen om een opoferend lieven te leiden vriend en vijand met liefde te omgeven, sooals ook gij hebt ondervonden, Saksen- Ivrouwen en vroolijke Sakisenkinderenl" zoo besloot S'eglinde Een vochtige glans in de oogen des Ko- jungs verried aan het meisje, dat z;j zijn hart geroerd had Hij stond ©en tijdlang stom voor zich uit te staren Niemand '-vaagde het te spreken. Eindelijk zeide pViltekind: L"Db dochter des Keizers is goed. maar Oü Keizer is dat niet en toch bél'ijden ze hetzelfde geloof. Ben je in Frankische wloovering, S'eglinde?" '"fa, ja, ze is betooverd en de Franki- ttuo betoovering is machtigl" riep jkaghilde weer. -Zwijg!" gebood de Koning haar en zich 'ol Sieglinde wendend, zeide hij: L -.Wat wil je nu doen, Sieglinde? Zooals P ziet kun je hier niet meer bij de Saksen i 'Oven. Uwe en hunne wegen zijn zeer PKcbiUend." j Smglinde begon weer te weenen en Sprak: 'd ,^'aarne Was ik hier gebleven. Op I® hoeve bij Siegmund, zooaks voorheen, aar dat gaat niet meer, want alles is panderd." 'lilde riep: "dij is niet A'eranderd. Hij besft steeds de nruid gezocht. Van dat zusje was steeds een droom. Nu roof je hem ook nog de joru-dl" „Spreek jij weer, Sieglinde!" gebood Koning Wittekind. „Waar wil je naar toe?" „Ik ga naar Hildegunde terug." „Goed, ga!" antwoordde Wittekind. En kele jongens ©n meisjes riepen: „Neem ons mee Sieglinde? Neem ens mee? Het Avas daar zoo prettig en mooi!" „Wel ja, opdat men jullie ook van het oude geloof afbrengt en met het Christen makend Avater besprenkeltl" schold Rag- hiflde weer. „O men zal ons niet van ons geloof af brengen," gaf een van de jongens ten ant woord. „De Zusters hebben ons zelfs oen nieuw l'ied ter eere van Baldus geleerd." Meteen begonnen ze te zingen: „Baldus is een God" enz. Lachend verdrong zi.ch een kinderschaar om Sieglinde heen. „Neem ons toch mee? Wij gaan met je mee! Wij Avillen weer naar de goede zwar te vrouwen!" Sieglinde lachte verheugd. De Kening AToeg: „Is er soms iemand, die het A-er trek der kinderen tegenhoudt? Waar zijn de Vaders en Moeders?" „Wij hebben geen Vader of Moeder meer!" gaven meerderen ten antwoord. Van anderen kwamen de Moeders naar vo ren en spraken: „Wij ialen onze kinderen gaan. Onze mannen zijn in den oorlog gesneuveld. Er zal Avccr gauw oorlog komen. Dan zijn de k'nderen in hei geslicht geborgen. Ze heb ben het ook goed bij de Zusters en zo lee- ren er veel!" Raghilde Avilde weer gaan kijven, maar de Koning braclii-liaar weer tot kalmte. „En jij. S:eglinde, gaat ook vA-eer terug!" zoo sprak hij en a"©rtrok. Het was zoo langzamerhand avoncf geworden en de nacht brak aan. Het volk ging deels Aveer naar het feestterrein, deels naar hun huis. Om Sieglinde stonden nog de jongens en meisjes, die met haar mee wilden. De twee Frankische meisjes zaten bedrukt op een bank. Sieglinde trok de rozen uit het haar. Zij ging in de zijkamer en trok weer het grijsgroene linnen kleed aan. Ze maakte zich angstig, want ze wist niet Avaar zo den nacht door zou brengen, 's Nachts naar het klooster wandelen? Dat zouden de twee meisjes en de kinderen inissclr'en niet prettig vinden. Zo was al besloten om toch maar op weg te gaan, toen een der moeders Avier kind S'eglinde onder hare hoede had, haar aanbood om den nacht bij haar door te brengen, Dank baar nam Sieglinde het aanbod aan. en nu schreed zo voor het laatst over den grond waar ze haar jeugd had doorgebracht HOOFDSTUK V. Den A'clgencten morgen, héél vroeg, ging een klein troepje vroolijk door de landen heen. De jonge stemmen begonnen te zin gen: „Baldus is een God" enz. Het was Sieglinde met de kinderen. Zij liep nr'd- den tusschen de kinderen. Ze was weemoe dig gestemd. Ze g:ng toch voor goed uit haar geboortestreek weg, ver weg van Siegmund. Er was nog iemand die verdriet had, ja, wanhopig a'crdriet Hij stond eenzaam ©p den heuvel naast zijn huis ©n keek het troepje na. Het was Siegmund. Men had tot laat in den nacht gezongen, gespeeld en gedanst, totdat ieder moe en slaperig Avas en huiswaarts ging. Siegmund geleid de Wittekind naar -zijn woning waar hem een legerstede in ue zaal werd aangewe zen Siegmund ze-if kon den s^aaip niet vat- tpn en liep doelloos de vertrekken door. Hij ging van het huis naar de stallen en A'an do stallen naar het wond en toen hij het wandelende troepje hoorde, liep hij den heuvel op. In zijn hart gevoelde hij oen vreeselijko leegte. Hij \*erzonk in droef ge peins. Plotseling Avekle hem een naderende a'oetslap uit zijn drocmen. Hij keek om en zag dat Raghi'de met haar groot© groffe dochter op hem toekwam. „Ik" dacht dat je droomde en treurde", zoo begon ze. „Laat Sieglinde toch naar de Franken gaan. Er zijn nog genoeg Sak senmeisjes voor een Hertog te vinden. M:jn dochter b,v. kan de strijdbijl werpen, zoo goed als geen andere Saksenheld." Verder kwam zij niet, want: „Voor Freia en Freite ben ik nog. l'ang niet vroolijk genoeg. Eerst komt. er nog een ATeesel'ijken oorlog en strijd. En dan, uav doohfjr zal misschien meer van den strijdbijl houden, dan van den bijlwerper. Wefllic)' l jaagt ze naar eArers inplaats van naar een hertog?" zeide Siegmund. Raghilde giing in hm'is. Nog denzelfden dag verliet hij met Wittekind en een deel der mannen het land, want wat z:j ver moedde, geschiedde ook. De grijze Keizer Karei kwam nu zelf met zijn manschap pen in het Saksenland. Omstreeks den- Eelfden trijcl dat Siegmund en Wittekind vertrokken, kwamen Sieglinde en de kin deren in het klooster aan. Verbaasd ver nam Hl'degunde van haar terugkomst. „Maar Sieglinde, ben je nu al weer te rug? Wat is er met Siegmund?" „H'j beeft mij en ik heb hem verlaten!" „Waarom?" Nr vertélde het kind haar schuw en schuchter dat, Siegmund haar ats bruid, als vrouw verlangde on dat zn dat niet kon. ..Ik behoor toch aan den Heer!" „Sieglinde, je had ook aan God kunnen toebehooren als echtgenoot.}. En wat de liefde der atouw op het hart van haren gebieder voor macht kan uitoefenen is on begrijpelijk. Hoort Sieglinde, wij hadden in stilte gehoopt, dat je zijn hart voor Chritstus zou winnen en met hem het gansche Tcdk. Ook mijn Vader Karei hoeft zich aan God toegewijd. Hij wl Zién knecht zijn en toch is hij echtgenoot, va der en legeraanvoerder, Keizer!" „En gij dan, zijn dochter?"- Sieglinde keek de Abd s schalksch aan, toen ze dat zeide, ©n met groote ernist ging ze voort: „En ook ik kan ni-et anders! Sinds ik van mijn ziekte genezen was. werd liet mij al duidelijker, dat ik met Maria, maagd zou bliiA'en, ren, eenvoudig en zuiver." H'ldegunde ze'de niets anders dan: „Nu wordt je gedoopt, Sieglinde!" Wa'.-was het Saksenmeisje nu blij! Haar eerste bezoek go]d nu Christus in rijn kerk. Toen ze dan in de kerk was, kniel de ze lang, lang voor het beeld van de Moeder Gods met het Jezuskind. Intus-" schen begroetten de Zusters dc Saksenkin deren Allen verdrongen zich om Hi'de-» gunde die hen een Avoonverirek aanwees. Z:j liet hen ook eten en drinken brengen en men zou n:et kunuen vertegen wie of nu wel het vroolijkste waren, óf de kinde ren, óf de Zusiers. die lachend en pratend de kinderen verwrikomden en hm tot zm- gen en spe'en aanmaanden Hildegunde ging naar de wonin? van de<n^ kapelaan. Ze a'ond den grijzen Hrabanus ijverig zit-r ten schrijven. Karei had hem bevolen een plan voor een kloosterschool te maken. Hrabanus had daar al veel over geschr<y ven. Hij stond op en begroette de Abcna die hem over S:eglinde's terugkomst ver telde en wat er tusschen haar cn S cgmund was voorgevaren. Z:j heeft Saksenk:ndercn meegebraent, "^Abdisi'dat is Gods hand! "Wii stuurdon Sioslinde wes om één te zoehen en na heeft ze er wel tien meegebracht Maar Hrabanus, die eene is een hertog en die tien zijn misschien onderhoorH ""Voor God is elbe ziel celnjlc. Ku kan.ifi meteen oen school oprichten en ondermw den of mijn leerplan dat ik den K«'7-eP voorleggen, goed is. En die eéne? Ik ge dat die nog komt." I (Wordt vervolgd), 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 7