En toch 't ongoloofeïijkste gebeurt; zij
ova-s de mij lieve onbekende en ze herken
de mij terstond. Zij had, vertelde zij, mij
dikwijls zien voorbijrijden, doch ging niet
uit dan in een gesloten rijtuig, daar haar
oom zeer gevoelig was. Dien dag was zij
met kcnni.-sen geweest en door 't gedrang
verdwaald, zoodat zij na mijn hulp zoo
spoedig naar huis terug gegaan was.
Mijn vriend moest kleurenblind zijn.
"Waren die oogen grijs, en baar neus niet
klassiek. Voor mij was er niets mooier
dan zij in haar witzijden neteldoeksche
kleedje, in deze met Oostersche pracht
gemeubelde kamer, waarvan de wanden
met goud en zilver geborduurd zijden be
hangsel bedekt waren en. geheel gevuld
met gelakte kastjes en étagères vol met de
mooiste bronzen en ivoren beeldjes en
zeldzaam porceleïn, vanaf do twee meter
liooge vaas tot de kopjes toe van niet dik
ker dan ho', blaadje ccner klaproos.
Mijnbeer Salomouson was een onver
moeid uiUoggcr en was ook over mij zeer
tevreden, daar 'k zonder hem 'te onderbre
ken naar do geschiedenis luisterde, hoe
hij met veel list en groot© kosten, de zes
kleine theekopjes gekregen had. Een zoo'n
exemplaar was er nog hij Katsugawa, en
dit was 't mooiste.
't Had Salomonson niet kunnen geluk
ken dit ook te bemachtigen, dit eerste was
gemaakt voor 't hof in Japan, maar had
daar geen goed onthaal ontvangen. Ook
de zes van mijnheer Salomonson waren
vroeger 't eigendom van een Japansche
rijksgroot®, maar met veel moeite en veel
geld had hij ze weten te bemachtigen.
De meeste toehoorders waren gewoon
hem in de helft der geschiedenis te onder
breken en dan was zijn goede luim weg.
Ik zweeg en hield mijn oogen slechts
gevestigd op Mimi, die aan de theetafel
zat, terwijl mijn vriend een kostbaar al
bum met platen keek.
Om mij te laten zien, dat de kleur van
't kopje nog prachtiger was, als men het
vulde, ging hij naar 't theetafeltje, waar
heen ik hem graag volgde, en zei: .,De
baron is een echt kenner. Vul dit kopje
eens. en laat 't hem dan cents bezien!"
..Hij kwam, zag en overwon", sprak m'n
vriend, vanuit z'n boek. „Mij is 't nog
nooit gebeurd, ofschoon ik m'n best ge
daan heb. zoo goed mogelijk te helpen met
't uitstaül-eaa der schatten."
„Ja, maar je betwijfelt de echtheid er
van. 't Is jammer dat één ontbreekt. Zie
eens baron, 't beeld van dien wandelenden
prins, hoe klein en toch zoo duidelijk, zie
't gezicht
O, wee! Mimi reikte mij 't kopje, maar ik
zag n:ets dan haar blauwe oogen en klet
terend viel 't kopje op den grond, de heete
.thee op mijn vingers, slechts 't schotel
tje was heel gebleven!
Mijnheer Salomonson scheen plots in
den bronzen draak veranderd die op den
schoorsteen stond, zijn oógen .flikkerden,
zijn mond bewoog; Mimi, bleeker dan de
ivoren beeldjes zei, terwijl ze de -stukken
opraapte: c
„Alles is verlorenl"
Ik nam de scherven uit haar hand en
sprak:
„Mijnheer, ik zal u een zelfde kopje be
zorgen al kost 't mij een re's door heel de
wereld!"
„Al doet gij 't tienmaal," brulde hij; „jij
vindt er geen, géén, géén! Verheeld je niet
mij namaak in handen te kunnen sloppen.
Slechts Katsugawa heeft 't zevende en be
waakt 't als aijn oogappel. Ga uit mijn
huis en kom er zonder kopje niet meer:
ga!"
Mimi gaf mij de hand, tranen stonden
in haar oogen.
Verbrijzeld als 't onzalige kopje, van
welks scherven de prins mij spottend he
keek, stapte ik in m'n auto, en ging naar
do groote Japansche winkel.
De eigenaar trok zoo'n ontsteld gelaat,
dat ik dadelijk gewaar werd, dat 't mij
veel liast zou veroorzaken.
„Gij zult in geen musea of winkel in
Europa dit vinden. Waart u gisteren ge
komen, dan had de heer Moos, onze reizi
ger, voor u kunnen zien in Hongkong,
waarheen hij vanmorgen vertrokken is.
Mogelijk kunt u hem nareizen."
Hoe laat vertrok hij? Per trein of per
vliegtuig?" i
„Per iTeim! Om 10 uur naar Parijs, van
daar uit naarr Gennua."
„Dank u, ik zal zien, hem in Genua op
de boot te treffen."
„Hij beeft in Gennua nog zaken te doen
in ons filiaal, daar zal men u wel inlich
ten!"
..Dank u."
Ik kwam gehikkig op tijd in Genua, trof
den heer Moos, dit? nog meer irtwijdde
dan zijn chef over 't ..f jne zeldzame por-
oele'n" en die mij eiken dag verzekerde
dat zoo iels niet te krijgen was.
Eindelijk waren wij in Hongkong. "Wij
scheidden ons dadelijk van onize reisge
noot en en lieten ons in 't hotel een be
trouwbare gids meegeven om in allerlei
ongunstige buurten de verschillende koop
lui af te gaan, die vaak mooie kostbare
zeldzaamheden hadden, waarvan men .de
herkomst liefst niet vroeg.
Dagen "waren wij al winkel in, winkel
uit gegaan. Uit 't schouder-ophalen en de
booze gezichten van eiken koopman leidde
ik. af, wat de mcnsclien dachten, en zonder
dat de gids 't vertaalde b?greep ik hun
heel goed.
De scheefoogige luitjes hadden noodt
z#o'n kopje gez:en!
Eén ding viel mij op! Een armoedig .ge-
kleedde man, nntmoct(/.n wij telkens weer,
hij wilde blijkbaar niet gezien worden,
maar toch ging lr'j telkens de winkel in,
waar wij uitkwamen! Telkens-^oop hij
weg in de schaduw van een huiis, als hij
dis opmerkte.
Mijn gids dacht, dat 't een spion van
de politie was, en 't was in deze ongure
buurt niets vreemd. Op *t einde van een
dier dagen 't werd al donker en de
straten waren leeg hoorden wij plots
bij 't omslaan van een hoek een doordrin-.
gendd kreet en zagen wij eenigo mannen,
die een kle'nercn man aanvielen. Met mijn
revolver schoot ik een dier kerels over
hoop, gaf oen andere een fiksclien slag,
terwijl mijn gids ook voor een der kerels
.zorgde. Inmiddels was de kleine man in
rzwijm gevallen. Wij tilden hem zoo goed
'4 ging naar een der grootere straten,
vanwaar wij om ceai auto riepen.
Hoo groot was onze verwondering toen
bij licht bleek, dat 't de „spion" was.
Wij vonden Engelsch geld bij hem, ivoren
beeldjes, zoodat wij heel verbluft waren.
Toen bij eindelijk bij kwam voelde hij
eerst naar zijn kostbaarheden.
De gids vertelde hem van do redding in
izoo'm overdreven bewoordingen, dlait do
man zich herhaaldelijk op de knieën
wierp, zwerende mij te geven wat ik ve'r-
jLangde, hoewel, aoo hij zeide, hij arm
was, en voor zijn meester ha.ndolde.
Ik onttrok mij aan zijn daukbeluiigin-
Igen en biet hem gaan.
Ha twee dagen gingen wij per boot ver
der om te probeeren bij Katsugawa bin
nen te komen 'en op een of andere manier
'4 kopje to bemachtigen.
Op de boot viel 't ons op, dat bij de
passagiers er een was, die veel op onze
spion leek, en hoewel hij ons telkens
trachtte te ontwijken, kwam 't ons toch
vreemd voor en heel toevallig.
Eindelijk kwamen wij aan wal. Ha
eenig omdolen kwamen wij bij '4. huls van
Katsugawa. 'n Groote zware poort was do
toegang. Ha eenig wachten werd ons open
gedaan. Wie schelst onze verbazing toen
de knecht ons na de gebruikelijke plicht
plegingen in een rijk gesierde, kamer
bracht en we zagen, dat daar voor ons
was de „spion", die toen hij ons voor
izich zag niet minder verbaasd en verheugd
was en ons overlaadde met de meest
vleiende dankbaarheid.
Katsugawa had zich nu genoeg ver
heugd en uit ons verhaal begrepen, dat wij
toevallig bij, hen gekomen waren. Hij
vorteMe ons dat bij kleine reisjes steeds
armoedig deed, daar hij dan veel vrijer
Was. I
„Waarmee kan ik u nu een plezier
doen?" vroeg hij.
Roods bij onze binnenkomst hadden wij
„het" kopje 2ien staan on na eenig praten
werd 't mij verpakt in een mooi zwartlak-
doosie. ter hand gesteld.
Ik ijlde weg, hang dat hij '4 mij weer
ontnomen zou en juist toen ik op de boot
-zou slanpe-n, boorde ik:
„Kerel, a.llo, 't is tijd! Vlug, je 'slaajpd;
.als een marmot!
Verbluft keek ik om mij heen, ik zat op
mijn kamer, '4 boek in mijn hand -ge
klemd.
„Goed dat je al gekleed bent, wij zijn
ilaat."
Half suf slond ik op, en wij gingen naar
Salomonson.
Mimi had grijze oogen, en was niet. de
schoone onbekende. Ik kreeg geen thee in
't kostbare kopjo en kon 't dus nie't breken
en de spotlachende prins slond er gelukkig
niet op. C. A. R.
De vernuftige medicijnen.
Kijk eens, zei Joris, nu heb ik een poeder
genomen voor mijn hoofdpijn, een pil voor
mijn lever en wat droppels voor mijn jich-
tigen rechtervoet. Ik vraag me zelf wel eens
af, hoe weerga weten die dingen precies,
waar ze in je lichaam wezen moeten.
Beleefd.
Gij zijt vrijgesproken! zeide de rech
ter tot denbeklaagde.
Dan vraag ik wel excuus, EdelAcht-
bare, dat ik u zoo veel moeite voor niets
heb veroorzaakt, antwoordde do beleefde
man.
Beroepskeuze.
Uit een artikel over „Beroepskeuze" in
„Do Morgen",
„Het komt dikwijls voor, dat kinderen
een uitgesproken neiging hebben voor het
beroep, dat de vader uitoefent".
Rijksambtenaren, leeraren en onderwij
zers ontkennen dat ten stelligste.
Op de huwelijksreis.
Zij, op de huwelijksreis: Lieveling, de
menschen hoeven niet te weten dat wij op
de huwelijksreis zijn, niet waar?
Hij: Zeker niet. schat. Hier, draag jij
de reistasch maar!
Een landhuisje.
De stadsbewoner heeft een landhuisje
gekocht en laat het aan een vriend van
hem zien.
Het is heel aardig, zegt deze, maar
je hebt hedlemaal gteen uitzicht op dit
punt.
Dat geeft niets, antwoordt de ander;
als ik loges 'krijg, spelen we toch altijd
kaart.
Modern.
De candidaat-keukenmeid: En hoe veel
dagen van de week moet er gekookt wor
den, mevrouw?
De Zwarfe Zee.
Matroos A., lichtelijk 'aangeschoten:
Heb jij de ZZwarto Zee wel eens ge
zien?
Matroos B., in zelfde conditie: Of ik'
Ttwee jaar geleden in GCadix
Matroos A.: In C.... Gadix? Je bent
ggek. Daar is de ZwZwarto Zee
heelemaal niet.
Matroos B.: W.... waarachtig! Des
nnachts!
Van hetzelfde gevoelen.
Ik kwam juist iemand teg
weerde dat ik op jou leek!
Waar is die venl? Dan i,,
eens even m'n vuisten laten voe!«
-—Ik heb hem al tegen den
Menschenkennis.
Uit een politierapport: de
was naar de laatste mode gekleed
costuum van het fijnste laken, ma
gens maakte hij den indruk van
soenlijk man.
Gered door den naam.
De politie-agent ("zijn hoekje uit
halend): Uw naam?
Do motorist: Maximilianus,
Alias verus.
De politie-agent (zijn hoekje in
stekend) :Afijn, laat i-k u niet t
trappen!
Een kenteeken.
Politierechter: Waaruit bleek,
beklaagde dronken was?
Agent, Hij stond tegen een lanla
geleund en had een hevig twistgesj
een taxi-chauffeur.
Politierechter: Maar daarom lv
niet dronken te zijn.
Agent: Heen, mijnheer. Maar
heelemaal geen taxi en geen tai
feur te zien!
Onschuldig.
Rechter: „Hoe kwam 't, dat je a
ken over de straat liep en zoo'n
maakte?"
Dronkaard: „Benarde omstand
meneer."
Rechter: „Wat zeg je?"
Dronkaard: „Ja meneer, andeB
een rijtuig kunnen nemen en
gearresteerd."
De slimste
Drie schoenmakers vest'gden zi
zelfde straat. De eerste liet een
bord maken met het opschrift:
schoenmaker van de stad." Di
die nommer een wilde overtreffen,
een maken met het opschrift: „I
schoenmaker van het land. Maar di
die nog de slimste bleek te zijn,
zijn uithangbord zetten: „De beste
maker in deze straat."
Toch gelukt.
Een huismoeder heeft haar bei
gens, om n,iet voortdurend te moei
stellen, leeren broeken gekocht.
Toch kwamen de bengels reeds
weck met groote gaten in hun zitvla
„Hoe komt het, dat jullie nu to?:
je broeken kapot hebt?"
Kleine Jan (zgevierend): „0. hi
toch makkelijk, moeder; wij zijn
beurt op den slijpsteen gaan zitten
andere draaide zoo hard hij kon,
hadden vre het heslist niet
kregen."
DE GESCHIEDENIS VAN
HET SCHOOIERTJE.
XVI
Ja mijn kind, als jouw moeder toen
gekund had en veel geld had gehad, dan
had zij zeker een heele kar vol kleeren
voor mij gekocht. Het eeno vond ze nog al
geschikter dan het andere en overal waar
ze in de étalages iets moois zag, wilde ze
Grootmoeder naar binnen troonen om het
voor mij te koopen. Dan .lachte die lieve
Grootmoeder en keek mij dan aan zoo be-
teekenisvol met haar goedige oogen, alsof
ze zeggen wou: „laat haar maar begaan,
wij weten het wel, en jij zult wel tevre
den zijn I
En was U tevreden, vadertje?
Tevreden? Of ik tevreden was? Ik zou
meer dan ondankbaar geweest zijn, als ik
niet tevreden was. Ik wa3 meer dan tevre
den en overgelukkig. Ik kreeg alles mooier,
dan ik had durven hopen. Ik werd aange-
kleed, als een pop van rijke kindertjes. Ik
ging naar binnen als een landloopertje, als
'n schooiertje en ik kwam naar buiten,
om door een ringetje te halen.
Was u dan zoo dun, dat u door een
ringetje kon kruipen?
Dom kindje! Dat wil zeggen, ik was
zoo netjes van top tot teen dat er niets aan
mankeerde.
Ik was als een prin§ en voelde me als een
prins. Ik weet niet. hoe het kwam, maar ik
voelde me niet op m'n gemak in die mooie
kleercn. Het leek me toe, dat allo menschen
naar mij keken en af en toe sloeg ik van
verlegenheid de oogen neer en bloosde ik
als een klein kind.
Arm vadertje en wat zei moedertje
wel?
Telkens als mij weer iets gepast werd
en het bie.ck mijn maat te zijn, en Groot
moeder kocht het, dan klapte ze in de han
den van pleizier, draaide om me heen als
een tol, en schaterde het uit van de pret,
terwijl ze mij allerlei zotte namen gaf en
me plaagde op haar lieve, oolijko manier.
En toen we huiswaarts keerden, gepakt
en gezakt, toen blonken tranen in mijn
oogen c-n spraken luide, van wat er in mijn
h u r omging en toen Grootm'oedertje vroeg:
-Ben je nu gelukkig, Aimard? toen ant
woordde ik met een stem, die beefde van
ontroering:
Gelukkiger dan ik zeggen kan; zoo ge
lukt :g, dat ik u allen voor dit geluk eeuwig
dankbaar zal *ijn en voor Uw geluk zal
bidden.
En nu klein, lief Elsje van mij, naar bed.
Morgen komt ook nog een dag en dan gaan
we weer door. Ga nu slapen en droomen
en droom van jou moedertje, die naast mij
liep en af en toe me toelachte, zooals alleen
dat jouw moedertje kon. Dan was het, als
of ik de heele wereld om me heen vergat,
en dan was alsof me muziek tegenruischte
uit struiken en hagen; alsof een koor van
gevederde zangers zong in de lucht; alsof
alles mij toezong en toefluisterde „Ben je
gelukkig Aimard?" en danmaar dan
moet mijn lief Elsje-boutje naar haar bedje,
dat reeds wenkt en wenkt en niet tevreden
zal zijn voor mijn kindje daar rust en
droomt van moedertje en van mij,
Kacht lievelingetje van mij, slaap zacht!
En de nacht was weer aangebroken cm de
dag was voorbij en de lamp was reeds aan
gestoken en alles was klaar cm den draad,
van het verhaal weer op te nemen. Elsje
zat reeds in spanning te wachten, dat var
der begon.
Maar begin dan toch pappie? Ziet U
nou niet, dat er haast bij is; dat ik allang
zit te wachten en nu wil weten, hoe het
verder ging.
Ja, ja. dat is gemakkelijk gezegd;
maar waar was ik ook weer Kijk, ik weet
niets meer; ik geloof, dat ik de verdere ge
schiedenis bij de oude kleeren in den win
kel lie.b laten liggen of weet jij het soms
Elsje?
Domme Vadertje! Ik weet heb wel;
maar ik zeg het lekker niet. Gaat u het
maar in den winkel zoeken, waar u de vieze
kleeren gelaten hebt. Ha, ha, ha!
Zoo mijn kind, lach jij je vadertje uit?
Dat is nu zoo heel lief niet. Elsje!
Het zijn maar gx-apjes hoor, stoute
paatje? Wil ik het u zeggen?
Zeker kind, zeker! Zeg het maar gauw,
anders sla ik soms een stukje van het ver-
haai over en dat mag niet.
Hu dan zal ik het zeggen. U had nu
mooie kleercn gekregen en u was zoo blij,
dat u van blijdschap huilde. Dat was een
beetje gek van U, vadertje; als ik blij ben,
dan lach ik. en zing en dans en spring en
draai als een tol in 't rond. Dan had ik ge
stapt als een prinses zoo fier en had alle
menschen, die. me tegenkwamen „goeden
dag" gezegd want dan kon iedereen het
me aanzien, dat ik geen tijd had om een
boos gezicht te trekken. Zoo zou ik gedaan
hebben. Hou U vadertje?
De Redacteur.
(Wordt vervolgd).
CORRESPONDENTIE.
Hubertus Hoonings, Zoeter-
w oude. Het was eigenlijk jammer,
dat jij geen prijs hebt gekregen, mijn
vriend. Jij had zoo jo best gedaan en zoo'n
mooie ornamenten er omheen geteekend,
dat het werkelijk de moeite waard is, om te
zien. En dan! Dc Groene Duivel is ook heel
aardig. Ik zal maar niet vragen, of dat J
eigengemaakt werk is.
Johanna B e u r i n g, M a r e d ij k.
Dat opstelletje van je, vind ik heel aar
dig en de volgende weelc zul je „Toch nog
een paar gezellige dagen" zien verschijnen.
Ik moet jou mijn 'compliment maken. Je
schrijft keurig en netjes en je zit zeker in
de klas van Magda Colla in 't. niet? En nu,
latex meer! Ik heb nu geen tijd. Veel groet
jes aan vader en moeder! Met Nieuwjaar
verwacht ik jullie allen weer vnn de partij!
Lous Beugel s d ij k, Warmond.
Zeker, mijn vriendje! laat ik jouw wexk
de volgende week of de week daarop plaat
sen. Je moet maar eens goed toekeken.
Heb je da-t zelf gephantaseerd. of heb je
hier cn. daar eens geneusd, of niets van
je gading te speuren viel, toteerst
niet prettig, daarna wel" je aanspoorde tot
naschrijven. Hoe het zij ik ben best over
jou tevreden. Dag vriendje! Den volgenden
keer weer meedoen hoor en dan alle
vriendjes eens aansporen. Zul je?
Piet Spruit. Zoeter mee
Wel mijn vriendje, jij beDt mijn beste
vriendje uit Zoetermeer eu als )9 dat versje
zelf gemaakt hebt, dan ben je een klein
dichtertje erbij, dat heel wat belooft voer
later en mij ncr dikwijls een aardig rijm
pje zal sturen. De volgende week zal ik
jouw versje eeD plaatsje geven. Dag Piet?
Of lfée.t je niet Piet. Tk vond op het adres
P. J. en daeht dat dit was Petrus Johan
nes. of heb ik het mis."
Cor van de Voort, Leiden.
Om jou voor dezen keer nog eens e.en plei
zier te doen zal ik „De. Bezemjongen" laten
•plaatsen. Maar doe mij nou in het vervolg
een groot pleizier en probeer eens om zelf
wat te maken. Denk er aan, dat eigenge
maakt en bedacht werk bii ons de voor
keur verdient. Dag Oornelis!
De volgende week ga ik verder met het
beantwoorden der brieven.
De Redacteur.
Doe wel en zie niet om.
Ha regen komt zonneschijn. En zoo was
het ook met Bennie. Toen zijn zusje" dan
den geest had gegeven staarde hij haar
met treurige blikken aan. De heer, dit
ziende, gevoeldo diep medelijden met Ben
nie. In zijn manieren merkte liii dan ook
iets, wat andere jongens van zijn stand
niet hadden.
Plotseling scheen de lieer zijn besluit ge
nomen te hebben en wenkte Bennie om
mee te gaan. Deze wierp nog een laatsten
blik en een laatst vaarwel zijn zusje toe.
en volgde den heer.
Spoedig haddon zij het gebouw verlaten
en spoedden zich naar het huis van den
heer. Deze was. aan zijn kleeding tes zien,
een riik koopman en zou zeker wel een
groot huis bezitten. Onderweg spraken zij
niet veel, alleen vroeg de heer of Bennie
ook lezen cn schriiven kon waarop deze na-
tuurliik van „neen" schudde.
Eindelijk waren zij aan een groot huis
gekomen en traden binnen. Wat zag dat er
piekfijn uit, vond Bennie. Bedienden hol
den heen en weer. terwijl alles blonk als
goud en zilver. Eu steeds volgde Bennie
den heer op staanden voet. Plotseling hiel
den zij halt. Do heer opende een deur en
beiden traden nu een kamertje binnen dat
met wel tien kasten gevuld was, en in die
kasten hingen kleeren.
„Ziezoo", zei de heer, steek je nu eerst
maar eens in een keurig net pak, e.n dan
zullen wij verder praten". De heer was nu
iets vriendelijker geworden, wat Bennie
meer spraaklust bezorgde.
Spoedig was Bennie klaar en bekeek zich
eens in een spiegel.
Jongen, jongen, wat zag hij er keurig
uit. Nu eens kon hij na zooveel jaren weer
voor de.n dag komen.
Aanstonds verliet hij nu het kamertje
en liep de trappen af naar beneden, waar
hij zijn heer kon vinden.
Onderweg kwam hij hem e.chter al tegen
en samen gingen zij naar het salon. Hier
zou Bennie de bevelen zijns meesters ont
vangen. .,Ik was van plan, zoo begon deze,
om je, zoo je reeds weet, in mijn dienst te
nemen, doch daar je noch lezen. noch
schrijven, noch rekenen kunt, zal je. je
eigen tevreden moeten stellen door voor-
loopig een handwerk aan te nemen, waar
mee je een zakcentje kunt verdienen. Ver
volgens zal ik je als leerling bij mijn twee
den boekhouder geven, en als je dan goed
je best doe.t, kan je het later nog ver in de
wereld brengen."
Bennie bedankte den heer Wallinga har
telijk voor zijn goedheid en toog spoedig
aan het werk.
(Slot volgt).
Kees.
Toch begrepen*
't Was druk op het pensionaat. Morgen
zou de groote vacantie beginnen; fijn voor
de jongens om weer eens een maandje thuis
le kunnen zijn. Het was een leven in de
zaal als een oordeel; hier schreeuwden ze
dit, daar dat, tot opeens een donderend
stiltevan achter uit de zaal klonk. Een
oogenblik later was het rustig maar weldra
begon het leven opnieuw.
Vooral de jongens die het pensionaat gin
gen veilaten, schenen zich den laatsten
dag nog eens bijzonder te willen aanstel
len. Ja nu zouden ze er niet meer zoo op
los leerejx, neen ze zouden een bepaalde
richting ingaan.
Waar ga jij naar toe, Carl, vroeg opeens
een frater, die ongemerkt de zaal wa3
binnengekomen. „Ik ga naar de middelbaar
technische frater; Vader wil dat ik inge
nieur wordt."
Ben je al klaar met inpakken, hernam
de frater? „Ja. de koffers zijn al aan bet
station; ik heb nog wel een paar kleine
dingen, maar die neem ik wel in mijn
handkoffertje mee". Ting, ting ging de bel.
't Was tijd voor het eten.
In een oogenblik was de zaal geheel ver
laten.
Den volgenden morgen zat Carl al vroeg
in de trein. Hij zat alleen in een hoe.kje
van een coupé te droomen.
Hij zag zich in de toekomst reeds op de.
technische school; hij zag voor zich die
stapels boeken - en de zware studies die
voor hem zouden zijn als een onoverko-
melijken berg. Hce kon zijn vadex hem
dan dwingen zijn gchcele leven op te offe
ren in dat vak waarin hij geen zin had. dat
hij verafschuwde, waarom mocht zijn iclcaal
niet verwezenlijkt worden?
Hij zag zich dan weer in dat verre land,
gelukkig te midden der wilden, ma
kwam weer zijns vaders strengen b
wijl hij met zijn vinger naar de
wees.
Plotseling hoorde hij een scherpe
Hij stond op en keek door het raam
de verte zag hij reeds de ranke spi
Lieve Vrouwelcerk, die reeds zooveli
daar stond als een weg waarlangs
beden omhoog stegen naar den hem
hij had er gebeden, dikwijls en
wilde zichzelf opofferen, want zijn
wilde dat zijn eenigste zoon een m
worden in de maatschappij een ms
gewicht en beteekenis.
Langzaam nu schoof de trein lat
perron. Zijn ouders stonden al te m
Ha een hartelijke begroeting staptea
den auto en snorden naar huis. ,De
zoo heette het huis, was een der t
villa's van het stadje. De tuin lag!
tegen een heuvel, waarvan men pn
vergezichten had. en het huis bene
het dal. Na tien minuien stapten
de groote voordeur uit.
(Slot volgt). M
Weer school.
De vacantie is uit,
Zegt vroolijk een guit.
Maar, op school ook pret
Zegt kleine Fred!
Na rekenen en lezen
Als muisjes stil wezen.
Een kwartiertje buiten
Weer spelen en fluiten.
Als 't klokje vier slaat,
Allen weer op straat.
Dan even naar Moe
Haar builen dan toe.
Daar zie je zo gaan:
Kleine Fred loopt vooraan,
Met hoep en tol
Ze hebben reuzelol.
's Avonds naar huis weer toe
En zeggen: „Goeden dag, Moe!'
Het. is weer gedaan met de pw|
Eerst huiswerk, dan naar bed.
Om van buiten te leeren.
Najaar.
Dc najaarpzonnc sprankelt
Op 't zilveren looverdak.
Haar schoonste tooverkleuren,
En speelt langs 't vijvervlak.
Een vlucht van bonte kraaien
Strijkt neder in 't bosch,
En nog een cnk'le vlinder,
Zweeft fladd'rcud over 't mes.
De haan steekt op de hoe\e
Zijn heldere klaroen
Terwijl de tortels kirren
In 't laatste beukegroen.
Hol ratelt op den straatweg
Da postkar door het. woud.
En sijsje en vlasvink fluiten,
In 't. dichte kreupelhout.
J. K. en P