En toch 't ongoloofeïijkste gebeurt; zij ova-s de mij lieve onbekende en ze herken de mij terstond. Zij had, vertelde zij, mij dikwijls zien voorbijrijden, doch ging niet uit dan in een gesloten rijtuig, daar haar oom zeer gevoelig was. Dien dag was zij met kcnni.-sen geweest en door 't gedrang verdwaald, zoodat zij na mijn hulp zoo spoedig naar huis terug gegaan was. Mijn vriend moest kleurenblind zijn. "Waren die oogen grijs, en baar neus niet klassiek. Voor mij was er niets mooier dan zij in haar witzijden neteldoeksche kleedje, in deze met Oostersche pracht gemeubelde kamer, waarvan de wanden met goud en zilver geborduurd zijden be hangsel bedekt waren en. geheel gevuld met gelakte kastjes en étagères vol met de mooiste bronzen en ivoren beeldjes en zeldzaam porceleïn, vanaf do twee meter liooge vaas tot de kopjes toe van niet dik ker dan ho', blaadje ccner klaproos. Mijnbeer Salomouson was een onver moeid uiUoggcr en was ook over mij zeer tevreden, daar 'k zonder hem 'te onderbre ken naar do geschiedenis luisterde, hoe hij met veel list en groot© kosten, de zes kleine theekopjes gekregen had. Een zoo'n exemplaar was er nog hij Katsugawa, en dit was 't mooiste. 't Had Salomonson niet kunnen geluk ken dit ook te bemachtigen, dit eerste was gemaakt voor 't hof in Japan, maar had daar geen goed onthaal ontvangen. Ook de zes van mijnheer Salomonson waren vroeger 't eigendom van een Japansche rijksgroot®, maar met veel moeite en veel geld had hij ze weten te bemachtigen. De meeste toehoorders waren gewoon hem in de helft der geschiedenis te onder breken en dan was zijn goede luim weg. Ik zweeg en hield mijn oogen slechts gevestigd op Mimi, die aan de theetafel zat, terwijl mijn vriend een kostbaar al bum met platen keek. Om mij te laten zien, dat de kleur van 't kopje nog prachtiger was, als men het vulde, ging hij naar 't theetafeltje, waar heen ik hem graag volgde, en zei: .,De baron is een echt kenner. Vul dit kopje eens. en laat 't hem dan cents bezien!" ..Hij kwam, zag en overwon", sprak m'n vriend, vanuit z'n boek. „Mij is 't nog nooit gebeurd, ofschoon ik m'n best ge daan heb. zoo goed mogelijk te helpen met 't uitstaül-eaa der schatten." „Ja, maar je betwijfelt de echtheid er van. 't Is jammer dat één ontbreekt. Zie eens baron, 't beeld van dien wandelenden prins, hoe klein en toch zoo duidelijk, zie 't gezicht O, wee! Mimi reikte mij 't kopje, maar ik zag n:ets dan haar blauwe oogen en klet terend viel 't kopje op den grond, de heete .thee op mijn vingers, slechts 't schotel tje was heel gebleven! Mijnheer Salomonson scheen plots in den bronzen draak veranderd die op den schoorsteen stond, zijn oógen .flikkerden, zijn mond bewoog; Mimi, bleeker dan de ivoren beeldjes zei, terwijl ze de -stukken opraapte: c „Alles is verlorenl" Ik nam de scherven uit haar hand en sprak: „Mijnheer, ik zal u een zelfde kopje be zorgen al kost 't mij een re's door heel de wereld!" „Al doet gij 't tienmaal," brulde hij; „jij vindt er geen, géén, géén! Verheeld je niet mij namaak in handen te kunnen sloppen. Slechts Katsugawa heeft 't zevende en be waakt 't als aijn oogappel. Ga uit mijn huis en kom er zonder kopje niet meer: ga!" Mimi gaf mij de hand, tranen stonden in haar oogen. Verbrijzeld als 't onzalige kopje, van welks scherven de prins mij spottend he keek, stapte ik in m'n auto, en ging naar do groote Japansche winkel. De eigenaar trok zoo'n ontsteld gelaat, dat ik dadelijk gewaar werd, dat 't mij veel liast zou veroorzaken. „Gij zult in geen musea of winkel in Europa dit vinden. Waart u gisteren ge komen, dan had de heer Moos, onze reizi ger, voor u kunnen zien in Hongkong, waarheen hij vanmorgen vertrokken is. Mogelijk kunt u hem nareizen." Hoe laat vertrok hij? Per trein of per vliegtuig?" i „Per iTeim! Om 10 uur naar Parijs, van daar uit naarr Gennua." „Dank u, ik zal zien, hem in Genua op de boot te treffen." „Hij beeft in Gennua nog zaken te doen in ons filiaal, daar zal men u wel inlich ten!" ..Dank u." Ik kwam gehikkig op tijd in Genua, trof den heer Moos, dit? nog meer irtwijdde dan zijn chef over 't ..f jne zeldzame por- oele'n" en die mij eiken dag verzekerde dat zoo iels niet te krijgen was. Eindelijk waren wij in Hongkong. "Wij scheidden ons dadelijk van onize reisge noot en en lieten ons in 't hotel een be trouwbare gids meegeven om in allerlei ongunstige buurten de verschillende koop lui af te gaan, die vaak mooie kostbare zeldzaamheden hadden, waarvan men .de herkomst liefst niet vroeg. Dagen "waren wij al winkel in, winkel uit gegaan. Uit 't schouder-ophalen en de booze gezichten van eiken koopman leidde ik. af, wat de mcnsclien dachten, en zonder dat de gids 't vertaalde b?greep ik hun heel goed. De scheefoogige luitjes hadden noodt z#o'n kopje gez:en! Eén ding viel mij op! Een armoedig .ge- kleedde man, nntmoct(/.n wij telkens weer, hij wilde blijkbaar niet gezien worden, maar toch ging lr'j telkens de winkel in, waar wij uitkwamen! Telkens-^oop hij weg in de schaduw van een huiis, als hij dis opmerkte. Mijn gids dacht, dat 't een spion van de politie was, en 't was in deze ongure buurt niets vreemd. Op *t einde van een dier dagen 't werd al donker en de straten waren leeg hoorden wij plots bij 't omslaan van een hoek een doordrin-. gendd kreet en zagen wij eenigo mannen, die een kle'nercn man aanvielen. Met mijn revolver schoot ik een dier kerels over hoop, gaf oen andere een fiksclien slag, terwijl mijn gids ook voor een der kerels .zorgde. Inmiddels was de kleine man in rzwijm gevallen. Wij tilden hem zoo goed '4 ging naar een der grootere straten, vanwaar wij om ceai auto riepen. Hoo groot was onze verwondering toen bij licht bleek, dat 't de „spion" was. Wij vonden Engelsch geld bij hem, ivoren beeldjes, zoodat wij heel verbluft waren. Toen bij eindelijk bij kwam voelde hij eerst naar zijn kostbaarheden. De gids vertelde hem van do redding in izoo'm overdreven bewoordingen, dlait do man zich herhaaldelijk op de knieën wierp, zwerende mij te geven wat ik ve'r- jLangde, hoewel, aoo hij zeide, hij arm was, en voor zijn meester ha.ndolde. Ik onttrok mij aan zijn daukbeluiigin- Igen en biet hem gaan. Ha twee dagen gingen wij per boot ver der om te probeeren bij Katsugawa bin nen te komen 'en op een of andere manier '4 kopje to bemachtigen. Op de boot viel 't ons op, dat bij de passagiers er een was, die veel op onze spion leek, en hoewel hij ons telkens trachtte te ontwijken, kwam 't ons toch vreemd voor en heel toevallig. Eindelijk kwamen wij aan wal. Ha eenig omdolen kwamen wij bij '4. huls van Katsugawa. 'n Groote zware poort was do toegang. Ha eenig wachten werd ons open gedaan. Wie schelst onze verbazing toen de knecht ons na de gebruikelijke plicht plegingen in een rijk gesierde, kamer bracht en we zagen, dat daar voor ons was de „spion", die toen hij ons voor izich zag niet minder verbaasd en verheugd was en ons overlaadde met de meest vleiende dankbaarheid. Katsugawa had zich nu genoeg ver heugd en uit ons verhaal begrepen, dat wij toevallig bij, hen gekomen waren. Hij vorteMe ons dat bij kleine reisjes steeds armoedig deed, daar hij dan veel vrijer Was. I „Waarmee kan ik u nu een plezier doen?" vroeg hij. Roods bij onze binnenkomst hadden wij „het" kopje 2ien staan on na eenig praten werd 't mij verpakt in een mooi zwartlak- doosie. ter hand gesteld. Ik ijlde weg, hang dat hij '4 mij weer ontnomen zou en juist toen ik op de boot -zou slanpe-n, boorde ik: „Kerel, a.llo, 't is tijd! Vlug, je 'slaajpd; .als een marmot! Verbluft keek ik om mij heen, ik zat op mijn kamer, '4 boek in mijn hand -ge klemd. „Goed dat je al gekleed bent, wij zijn ilaat." Half suf slond ik op, en wij gingen naar Salomonson. Mimi had grijze oogen, en was niet. de schoone onbekende. Ik kreeg geen thee in 't kostbare kopjo en kon 't dus nie't breken en de spotlachende prins slond er gelukkig niet op. C. A. R. De vernuftige medicijnen. Kijk eens, zei Joris, nu heb ik een poeder genomen voor mijn hoofdpijn, een pil voor mijn lever en wat droppels voor mijn jich- tigen rechtervoet. Ik vraag me zelf wel eens af, hoe weerga weten die dingen precies, waar ze in je lichaam wezen moeten. Beleefd. Gij zijt vrijgesproken! zeide de rech ter tot denbeklaagde. Dan vraag ik wel excuus, EdelAcht- bare, dat ik u zoo veel moeite voor niets heb veroorzaakt, antwoordde do beleefde man. Beroepskeuze. Uit een artikel over „Beroepskeuze" in „Do Morgen", „Het komt dikwijls voor, dat kinderen een uitgesproken neiging hebben voor het beroep, dat de vader uitoefent". Rijksambtenaren, leeraren en onderwij zers ontkennen dat ten stelligste. Op de huwelijksreis. Zij, op de huwelijksreis: Lieveling, de menschen hoeven niet te weten dat wij op de huwelijksreis zijn, niet waar? Hij: Zeker niet. schat. Hier, draag jij de reistasch maar! Een landhuisje. De stadsbewoner heeft een landhuisje gekocht en laat het aan een vriend van hem zien. Het is heel aardig, zegt deze, maar je hebt hedlemaal gteen uitzicht op dit punt. Dat geeft niets, antwoordt de ander; als ik loges 'krijg, spelen we toch altijd kaart. Modern. De candidaat-keukenmeid: En hoe veel dagen van de week moet er gekookt wor den, mevrouw? De Zwarfe Zee. Matroos A., lichtelijk 'aangeschoten: Heb jij de ZZwarto Zee wel eens ge zien? Matroos B., in zelfde conditie: Of ik' Ttwee jaar geleden in GCadix Matroos A.: In C.... Gadix? Je bent ggek. Daar is de ZwZwarto Zee heelemaal niet. Matroos B.: W.... waarachtig! Des nnachts! Van hetzelfde gevoelen. Ik kwam juist iemand teg weerde dat ik op jou leek! Waar is die venl? Dan i,, eens even m'n vuisten laten voe!« -—Ik heb hem al tegen den Menschenkennis. Uit een politierapport: de was naar de laatste mode gekleed costuum van het fijnste laken, ma gens maakte hij den indruk van soenlijk man. Gered door den naam. De politie-agent ("zijn hoekje uit halend): Uw naam? Do motorist: Maximilianus, Alias verus. De politie-agent (zijn hoekje in stekend) :Afijn, laat i-k u niet t trappen! Een kenteeken. Politierechter: Waaruit bleek, beklaagde dronken was? Agent, Hij stond tegen een lanla geleund en had een hevig twistgesj een taxi-chauffeur. Politierechter: Maar daarom lv niet dronken te zijn. Agent: Heen, mijnheer. Maar heelemaal geen taxi en geen tai feur te zien! Onschuldig. Rechter: „Hoe kwam 't, dat je a ken over de straat liep en zoo'n maakte?" Dronkaard: „Benarde omstand meneer." Rechter: „Wat zeg je?" Dronkaard: „Ja meneer, andeB een rijtuig kunnen nemen en gearresteerd." De slimste Drie schoenmakers vest'gden zi zelfde straat. De eerste liet een bord maken met het opschrift: schoenmaker van de stad." Di die nommer een wilde overtreffen, een maken met het opschrift: „I schoenmaker van het land. Maar di die nog de slimste bleek te zijn, zijn uithangbord zetten: „De beste maker in deze straat." Toch gelukt. Een huismoeder heeft haar bei gens, om n,iet voortdurend te moei stellen, leeren broeken gekocht. Toch kwamen de bengels reeds weck met groote gaten in hun zitvla „Hoe komt het, dat jullie nu to?: je broeken kapot hebt?" Kleine Jan (zgevierend): „0. hi toch makkelijk, moeder; wij zijn beurt op den slijpsteen gaan zitten andere draaide zoo hard hij kon, hadden vre het heslist niet kregen." DE GESCHIEDENIS VAN HET SCHOOIERTJE. XVI Ja mijn kind, als jouw moeder toen gekund had en veel geld had gehad, dan had zij zeker een heele kar vol kleeren voor mij gekocht. Het eeno vond ze nog al geschikter dan het andere en overal waar ze in de étalages iets moois zag, wilde ze Grootmoeder naar binnen troonen om het voor mij te koopen. Dan .lachte die lieve Grootmoeder en keek mij dan aan zoo be- teekenisvol met haar goedige oogen, alsof ze zeggen wou: „laat haar maar begaan, wij weten het wel, en jij zult wel tevre den zijn I En was U tevreden, vadertje? Tevreden? Of ik tevreden was? Ik zou meer dan ondankbaar geweest zijn, als ik niet tevreden was. Ik wa3 meer dan tevre den en overgelukkig. Ik kreeg alles mooier, dan ik had durven hopen. Ik werd aange- kleed, als een pop van rijke kindertjes. Ik ging naar binnen als een landloopertje, als 'n schooiertje en ik kwam naar buiten, om door een ringetje te halen. Was u dan zoo dun, dat u door een ringetje kon kruipen? Dom kindje! Dat wil zeggen, ik was zoo netjes van top tot teen dat er niets aan mankeerde. Ik was als een prin§ en voelde me als een prins. Ik weet niet. hoe het kwam, maar ik voelde me niet op m'n gemak in die mooie kleercn. Het leek me toe, dat allo menschen naar mij keken en af en toe sloeg ik van verlegenheid de oogen neer en bloosde ik als een klein kind. Arm vadertje en wat zei moedertje wel? Telkens als mij weer iets gepast werd en het bie.ck mijn maat te zijn, en Groot moeder kocht het, dan klapte ze in de han den van pleizier, draaide om me heen als een tol, en schaterde het uit van de pret, terwijl ze mij allerlei zotte namen gaf en me plaagde op haar lieve, oolijko manier. En toen we huiswaarts keerden, gepakt en gezakt, toen blonken tranen in mijn oogen c-n spraken luide, van wat er in mijn h u r omging en toen Grootm'oedertje vroeg: -Ben je nu gelukkig, Aimard? toen ant woordde ik met een stem, die beefde van ontroering: Gelukkiger dan ik zeggen kan; zoo ge lukt :g, dat ik u allen voor dit geluk eeuwig dankbaar zal *ijn en voor Uw geluk zal bidden. En nu klein, lief Elsje van mij, naar bed. Morgen komt ook nog een dag en dan gaan we weer door. Ga nu slapen en droomen en droom van jou moedertje, die naast mij liep en af en toe me toelachte, zooals alleen dat jouw moedertje kon. Dan was het, als of ik de heele wereld om me heen vergat, en dan was alsof me muziek tegenruischte uit struiken en hagen; alsof een koor van gevederde zangers zong in de lucht; alsof alles mij toezong en toefluisterde „Ben je gelukkig Aimard?" en danmaar dan moet mijn lief Elsje-boutje naar haar bedje, dat reeds wenkt en wenkt en niet tevreden zal zijn voor mijn kindje daar rust en droomt van moedertje en van mij, Kacht lievelingetje van mij, slaap zacht! En de nacht was weer aangebroken cm de dag was voorbij en de lamp was reeds aan gestoken en alles was klaar cm den draad, van het verhaal weer op te nemen. Elsje zat reeds in spanning te wachten, dat var der begon. Maar begin dan toch pappie? Ziet U nou niet, dat er haast bij is; dat ik allang zit te wachten en nu wil weten, hoe het verder ging. Ja, ja. dat is gemakkelijk gezegd; maar waar was ik ook weer Kijk, ik weet niets meer; ik geloof, dat ik de verdere ge schiedenis bij de oude kleeren in den win kel lie.b laten liggen of weet jij het soms Elsje? Domme Vadertje! Ik weet heb wel; maar ik zeg het lekker niet. Gaat u het maar in den winkel zoeken, waar u de vieze kleeren gelaten hebt. Ha, ha, ha! Zoo mijn kind, lach jij je vadertje uit? Dat is nu zoo heel lief niet. Elsje! Het zijn maar gx-apjes hoor, stoute paatje? Wil ik het u zeggen? Zeker kind, zeker! Zeg het maar gauw, anders sla ik soms een stukje van het ver- haai over en dat mag niet. Hu dan zal ik het zeggen. U had nu mooie kleercn gekregen en u was zoo blij, dat u van blijdschap huilde. Dat was een beetje gek van U, vadertje; als ik blij ben, dan lach ik. en zing en dans en spring en draai als een tol in 't rond. Dan had ik ge stapt als een prinses zoo fier en had alle menschen, die. me tegenkwamen „goeden dag" gezegd want dan kon iedereen het me aanzien, dat ik geen tijd had om een boos gezicht te trekken. Zoo zou ik gedaan hebben. Hou U vadertje? De Redacteur. (Wordt vervolgd). CORRESPONDENTIE. Hubertus Hoonings, Zoeter- w oude. Het was eigenlijk jammer, dat jij geen prijs hebt gekregen, mijn vriend. Jij had zoo jo best gedaan en zoo'n mooie ornamenten er omheen geteekend, dat het werkelijk de moeite waard is, om te zien. En dan! Dc Groene Duivel is ook heel aardig. Ik zal maar niet vragen, of dat J eigengemaakt werk is. Johanna B e u r i n g, M a r e d ij k. Dat opstelletje van je, vind ik heel aar dig en de volgende weelc zul je „Toch nog een paar gezellige dagen" zien verschijnen. Ik moet jou mijn 'compliment maken. Je schrijft keurig en netjes en je zit zeker in de klas van Magda Colla in 't. niet? En nu, latex meer! Ik heb nu geen tijd. Veel groet jes aan vader en moeder! Met Nieuwjaar verwacht ik jullie allen weer vnn de partij! Lous Beugel s d ij k, Warmond. Zeker, mijn vriendje! laat ik jouw wexk de volgende week of de week daarop plaat sen. Je moet maar eens goed toekeken. Heb je da-t zelf gephantaseerd. of heb je hier cn. daar eens geneusd, of niets van je gading te speuren viel, toteerst niet prettig, daarna wel" je aanspoorde tot naschrijven. Hoe het zij ik ben best over jou tevreden. Dag vriendje! Den volgenden keer weer meedoen hoor en dan alle vriendjes eens aansporen. Zul je? Piet Spruit. Zoeter mee Wel mijn vriendje, jij beDt mijn beste vriendje uit Zoetermeer eu als )9 dat versje zelf gemaakt hebt, dan ben je een klein dichtertje erbij, dat heel wat belooft voer later en mij ncr dikwijls een aardig rijm pje zal sturen. De volgende week zal ik jouw versje eeD plaatsje geven. Dag Piet? Of lfée.t je niet Piet. Tk vond op het adres P. J. en daeht dat dit was Petrus Johan nes. of heb ik het mis." Cor van de Voort, Leiden. Om jou voor dezen keer nog eens e.en plei zier te doen zal ik „De. Bezemjongen" laten •plaatsen. Maar doe mij nou in het vervolg een groot pleizier en probeer eens om zelf wat te maken. Denk er aan, dat eigenge maakt en bedacht werk bii ons de voor keur verdient. Dag Oornelis! De volgende week ga ik verder met het beantwoorden der brieven. De Redacteur. Doe wel en zie niet om. Ha regen komt zonneschijn. En zoo was het ook met Bennie. Toen zijn zusje" dan den geest had gegeven staarde hij haar met treurige blikken aan. De heer, dit ziende, gevoeldo diep medelijden met Ben nie. In zijn manieren merkte liii dan ook iets, wat andere jongens van zijn stand niet hadden. Plotseling scheen de lieer zijn besluit ge nomen te hebben en wenkte Bennie om mee te gaan. Deze wierp nog een laatsten blik en een laatst vaarwel zijn zusje toe. en volgde den heer. Spoedig haddon zij het gebouw verlaten en spoedden zich naar het huis van den heer. Deze was. aan zijn kleeding tes zien, een riik koopman en zou zeker wel een groot huis bezitten. Onderweg spraken zij niet veel, alleen vroeg de heer of Bennie ook lezen cn schriiven kon waarop deze na- tuurliik van „neen" schudde. Eindelijk waren zij aan een groot huis gekomen en traden binnen. Wat zag dat er piekfijn uit, vond Bennie. Bedienden hol den heen en weer. terwijl alles blonk als goud en zilver. Eu steeds volgde Bennie den heer op staanden voet. Plotseling hiel den zij halt. Do heer opende een deur en beiden traden nu een kamertje binnen dat met wel tien kasten gevuld was, en in die kasten hingen kleeren. „Ziezoo", zei de heer, steek je nu eerst maar eens in een keurig net pak, e.n dan zullen wij verder praten". De heer was nu iets vriendelijker geworden, wat Bennie meer spraaklust bezorgde. Spoedig was Bennie klaar en bekeek zich eens in een spiegel. Jongen, jongen, wat zag hij er keurig uit. Nu eens kon hij na zooveel jaren weer voor de.n dag komen. Aanstonds verliet hij nu het kamertje en liep de trappen af naar beneden, waar hij zijn heer kon vinden. Onderweg kwam hij hem e.chter al tegen en samen gingen zij naar het salon. Hier zou Bennie de bevelen zijns meesters ont vangen. .,Ik was van plan, zoo begon deze, om je, zoo je reeds weet, in mijn dienst te nemen, doch daar je noch lezen. noch schrijven, noch rekenen kunt, zal je. je eigen tevreden moeten stellen door voor- loopig een handwerk aan te nemen, waar mee je een zakcentje kunt verdienen. Ver volgens zal ik je als leerling bij mijn twee den boekhouder geven, en als je dan goed je best doe.t, kan je het later nog ver in de wereld brengen." Bennie bedankte den heer Wallinga har telijk voor zijn goedheid en toog spoedig aan het werk. (Slot volgt). Kees. Toch begrepen* 't Was druk op het pensionaat. Morgen zou de groote vacantie beginnen; fijn voor de jongens om weer eens een maandje thuis le kunnen zijn. Het was een leven in de zaal als een oordeel; hier schreeuwden ze dit, daar dat, tot opeens een donderend stiltevan achter uit de zaal klonk. Een oogenblik later was het rustig maar weldra begon het leven opnieuw. Vooral de jongens die het pensionaat gin gen veilaten, schenen zich den laatsten dag nog eens bijzonder te willen aanstel len. Ja nu zouden ze er niet meer zoo op los leerejx, neen ze zouden een bepaalde richting ingaan. Waar ga jij naar toe, Carl, vroeg opeens een frater, die ongemerkt de zaal wa3 binnengekomen. „Ik ga naar de middelbaar technische frater; Vader wil dat ik inge nieur wordt." Ben je al klaar met inpakken, hernam de frater? „Ja. de koffers zijn al aan bet station; ik heb nog wel een paar kleine dingen, maar die neem ik wel in mijn handkoffertje mee". Ting, ting ging de bel. 't Was tijd voor het eten. In een oogenblik was de zaal geheel ver laten. Den volgenden morgen zat Carl al vroeg in de trein. Hij zat alleen in een hoe.kje van een coupé te droomen. Hij zag zich in de toekomst reeds op de. technische school; hij zag voor zich die stapels boeken - en de zware studies die voor hem zouden zijn als een onoverko- melijken berg. Hce kon zijn vadex hem dan dwingen zijn gchcele leven op te offe ren in dat vak waarin hij geen zin had. dat hij verafschuwde, waarom mocht zijn iclcaal niet verwezenlijkt worden? Hij zag zich dan weer in dat verre land, gelukkig te midden der wilden, ma kwam weer zijns vaders strengen b wijl hij met zijn vinger naar de wees. Plotseling hoorde hij een scherpe Hij stond op en keek door het raam de verte zag hij reeds de ranke spi Lieve Vrouwelcerk, die reeds zooveli daar stond als een weg waarlangs beden omhoog stegen naar den hem hij had er gebeden, dikwijls en wilde zichzelf opofferen, want zijn wilde dat zijn eenigste zoon een m worden in de maatschappij een ms gewicht en beteekenis. Langzaam nu schoof de trein lat perron. Zijn ouders stonden al te m Ha een hartelijke begroeting staptea den auto en snorden naar huis. ,De zoo heette het huis, was een der t villa's van het stadje. De tuin lag! tegen een heuvel, waarvan men pn vergezichten had. en het huis bene het dal. Na tien minuien stapten de groote voordeur uit. (Slot volgt). M Weer school. De vacantie is uit, Zegt vroolijk een guit. Maar, op school ook pret Zegt kleine Fred! Na rekenen en lezen Als muisjes stil wezen. Een kwartiertje buiten Weer spelen en fluiten. Als 't klokje vier slaat, Allen weer op straat. Dan even naar Moe Haar builen dan toe. Daar zie je zo gaan: Kleine Fred loopt vooraan, Met hoep en tol Ze hebben reuzelol. 's Avonds naar huis weer toe En zeggen: „Goeden dag, Moe!' Het. is weer gedaan met de pw| Eerst huiswerk, dan naar bed. Om van buiten te leeren. Najaar. Dc najaarpzonnc sprankelt Op 't zilveren looverdak. Haar schoonste tooverkleuren, En speelt langs 't vijvervlak. Een vlucht van bonte kraaien Strijkt neder in 't bosch, En nog een cnk'le vlinder, Zweeft fladd'rcud over 't mes. De haan steekt op de hoe\e Zijn heldere klaroen Terwijl de tortels kirren In 't laatste beukegroen. Hol ratelt op den straatweg Da postkar door het. woud. En sijsje en vlasvink fluiten, In 't. dichte kreupelhout. J. K. en P

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 14