("kalen
kalender der weËk~~|
tiJde-
N.B. Als niet anders wordt aangegeven,
jjjsl. in deze week iedere H. Mis Gloria
m) Credo en heeft de gewone Prefatie.
ZONDAG 26 Oct. 20ste Zondag na
pinksteren. Mis: Omnia Gloria,
2e gebed v. d. H. Evaristus, 3o A Cunctis.
gredo. Prefatie v. d. Allerh. Drieënheid.
g.Ieur: Groen.
Ballingen zijn wij in het Babylon dezer
wereld; rampen en kruisen, tegenspoed en
wederwaardigheden des levens omringen
«ns en zijn ons deel (offertorium). Maar
tocb: Alles wat God gedaan heeft, wat Hij
tns overzendt 't is rechtvaardig, want wij
fcebben niet naar Zijne geboden geluisterd
Wees ons echter barmhartig. Heer (In
troïtus). Wij willen onzen goeden wil too-
Hcn: ons hart is'bereid, o GodI (Alleluja-
vers.) Niet langer do levensregels dezer
wereld tot richtsnoer van onze gedragin
gen, maar Uwe geboden, Uwen wet, Uwen-
H, Will Moeite zal ons dat kosten, te meer
omdat onze dagen zoo boos, d. i. vol van
gevaren zijn (Epistel) Vertrouwvol even
wel durven wij onze oogen opheffen tot
ij, die al wat leeft verzadigt met zegen
(Graduale) en door Jezus Christus, onzen
Heer en Middelaar, die oolc de smeekin
gen van den hofbeambte beeft verboord
(Evangelie) vergiffenis vragen van vroe
gere zonden; den waren hartevrede, de
genade U voortaan getrouw te dienen;
(Gebed - stilgebed) steeds te gehoorzamen
aan Uwe geboden (Postcommunio). Dat zal
ons waarlijk gelukkig maken, want het
ware geluk is alleen te
vinden in- den getrouwen
dienst des Heeren. (Introïtus)
MAANDAG 27 Oct.: Vigilie v. d.
H. H. Simon en Judas, Apostelen,
lfis. Intret. 2e gebed Concede (ter eere v.
Maria) 3e voor Kerk of Paus. Kleur;
P a ars.
DINSDAG 28 Oct.: Feestdag van
deH. H. Simon en Judas, Apostelen
Mis: Mihi autem. Gloria. 2e gebed voor
den Bisschop. (Zie in het Misboek bij de
verjaringsmis der Bisschopswijding).
Credo. Prefatie v. d. Apostelen. Kleur:.
WH.
D.e H. Apostel Simon bijgenaamd „de
IJveraar", predikte in Mesopotamia. Judas
die een brief geschreven heeft, welke be
koor! tot de H. Schrift n.l. „De Brief v. d.
H. Apostelen Judas" en die ter onderschei
ding van den Verrader genoemd wordt
Judas Thaddëus, doorreisde predikend bet
Egypteland. Beiden winnen later in Perzië
geer velen voor Jezus Christus en sterven
da,ar den marteldood.
WOENSDAG 29 Oct.: Mis v. d. Vori
ge n Zondag. Omnia, 2e gebed A Cunc-
fis, 6e naar keuze v. d. priester. Kleur:
G r o o n.
DONDERDAG, 30 Oct: Mis als gis
tere n.
VRIJDAG 31 Oct.: Vigilie v. h.
Feest van Alle Heiligen. Ge
boden Vasten- en Onthou dings-
dag, Mis: Ju di cant. 2o gebed v. d.
fi. Geest. Be voor den Paus. Kleur: Paar,
ZATERDAG 1 Nov.: Hoogfeest van
111e Heiligen. Geboden te vie
ren als Zondag. Mis: Gaud ea
rn us. Gloria en Credo. Kleur: Wit.
Vanuit het ballingsoord der wereld,
vanuit den vreemde dus bieden wij
aan de heilige bewoners van het ware
Vaderiand (ook het onze) den hemel,
«nze hulde. Wij uiten onze blijdschap
(Introilus) om de heerlijkheid onzer ge-
galhjde Broeders en Zusters (Epistel). Hei-
ï'en zijn zij geworden door te gaan langs
4 en n en door Christus aangewezen
ppg tor heiliging: het beoefenen der deug
den (Evangelie) Geve God ook aan ons,
mede door de voorsoraak en verdiensten
ran de Hei F gen des Hemels de genade om
„heiligen" te worden. (Gebed.)
ALB. M. KOK,
tisse.
WETENSWAARDIG.
OVER AARDBEVINGEN.
(rder tde mees#, gevreesde natuurver-
ibijnselen nemen de aardbevingen, -een
ïorste, zoo niet de eerste plaats in.
Men verstaat er door plotselinge en snel
le bewegingen van den grond, somtijds
golvend, eoodat men slechts met moeite
Jan blijven staan, somtijds op en neer
gaand, of in een bepaalde richting heen
3ü weer schokkende.
De verschijnselen, die de aardbevingen
''ergezellen, zijn somtijds zeer verschil
lend, aldus schrijft B. J. P. in het „O. D"
$r zijn voorbeelden van, dat de grond
"anéén scheurde en nabijgelegen voorwer
pen huizen dorpen, ja zelfs geheele ste-
den, in een plotseling ontstanen afgrond
Stortten die zich vervolgens weer sloot.
Een enkele schok is somwijlen voldoende
wn de sterkste gebouwen te doen wanke
len of ineenstorten, om steden in puinen
te veranderen. Onder dé voorbeelden van
■verschrikkelijke aardbevingen behoort ook
die welke in den avond of nacht van 16
Dec. 1857 in Calabrië plaats greep. Bij die
aardbeving werden velo steden verwoest
Mi meer dan 30.000 menschen onder do
I'uinhoopen begraven of door de instor
tende gebouwen verpletterd.
Zeer bekend is de aardbeving van I
november 1755, die zich door een zeer
groote verwoesting kenmerkte. Te Lissa
bon had men dien dag zeer schoon weer
Mi een groot gedeelte van de bevolking
J'as dien dag wegens het Allerheiligen-
feest in de kerk. Plotseling hoorde men
eau geluid als het rollen van den donder.
Daarop volgden, heel snel op elkaar, twee
schokken van aardbeving, die zoo gewel-
jhg waren, dat de meeste gebouwen wan
delden en inéén stortten. De lucht werd
toet een vreeselijken stofwolk vervuld*
jjoodat inen tegelijk in het duister zat.
loen deze stofwolk na verloop van enke-
minuten gedeeltelijk was neergedaald,
wam er een derde stoot, die alles deed
storten, yrat nog staande waa geble
ven. Bij den eersten schok wan de zee van"
de kust teruggeweken; bij den tweeden
kwam er een waterberg van ongeveer vijf
tien meter hoogte met zulk een geweld
aanrollen, dat een gedeelte der stad werd
overstroomd. Die golf ging echter even
snel terug en sleepte een tal van slachtof
fers en velo voorwerpen mede. Wel 40.000
menschen verloren bij deze ramp het le-
Deze aardbeving werd men ook in Ne
derland gewaar. In de geschiedenis van
Hoorn, lezen we op 1 November 1755:
,,'s Morgens tusschen half 11 en 11 uur
werd door geheel Nederland een sterke
waterbeweging gezien, die op vele plaat
sen van een zeldzame .uitwerking was. Zij
was bij ons te H. „bet meest kenbaar
aan do Zuidzijde der stad.
„Aan de Korenmarkt werd een veer
schip van zijn touwen losgewerkt, en stiet
zeer geweldig tegen een ander schip, dat
vast lag. zoodat de ijzeren beugel van des-
zelfs boegspriet barstte, en heb roer van 't
schip, dat voor hem lag, beschadigde.
„In de kiel-haven slingerden de kat- en
fluitschepen, als in een openbare zee. In
de Zuiderzee, circa 60 roeden O. Z. O. van
We ster-Lantarengat, was voor ruim
30 jaren door het Collegie tei Admirali
teit van'West-Friesland een anker gebragt
om de zware schepen uit en in te winden,
hebbende de zwaarte van bijna 5000 pond(
„Dit anker, reeds lang zeer diep in den
modder weggezakt werd door deze wate*-
beweging uit den grond opgeworpen en
verplaatst; hetwelk ontdekt werd bij ge
legenheid, dat het O. I. Compagnieschip
Pijlsweert, -den 3den November van deze
stad, zullende onder zeil gaan op dit an
ker te stooten kwam, waardoor liet aan-
meikelijk schade en een lekkaadje be
kwam, zoodat 't weder naar de werf
moest gebracht worden."
„Deze waterberoering voegt een noot
aan bovenstaande toe was een gevolg
van de aardbeving, die in ons land ook de
kroonen in de kerken en de klepels in de
klokken zichtbaar en hoorbaar bewoog...
De vernieling van Lissabon zoo wordt
er echt Hollandsch-commercieel bijge
voegd had zelfs invloed op den prijs
der kaas op onze markten. Op 20 Novem
ber gold hier de kleine ruim 9 gulden de
100 pond, maar zoodia had men de tijding
van Lissabon niet, of dezelve daalde op S
en den volgenden marktdag op 7 gulden."
Kunnen wij, verwende kinderen der 20e
eeuw, het ons wel voorstellen, dat er on
geveer 3 weken verliepen, eer we in Hol-
land bericht hadden van do catastrophe,
die 1 Nov. 1755 Lissabon geteisterd had?
Wij, die in ons ochtendblad lezen, wat
den' vorigen dag in Amerika is voorgeval
len?
We gaan voort.
In dezelfde geschiedenis van Hoorn
wordt nog van "meer aardbevingen in Hol
land gesproken. Zoo van die d.d. 3 April
1640. die een minuut duurde, en méér
schrik dan schade veroorzaakte. Op 18
Sept. 1892 werd in bijkans heel ons land
een lichte aardbeving waargenomen. Zoo
ook op 18 Februari 1756, zijnde een dank-,
vast- en bededag. De laatste waarvan^in
genoemd werk 't loopt tot en met 1773
gesproken wordt is een lichte aardbe
ving op 20 Jan. 1760, 's avonds tegen 10
uur. Zij werd in heel Noord-Holland waar
genomen, door eenigen gevoeld, door an
deren aan 't kraken hunner huizen, of
aan de beweging van een aan den wand
hangend stuk huisraad bespeufd.
We moeten van Nederland even naar
Japan, waar 't ligt- nog verseli in ieders
geheugen in 't begin van September
3923 een aardbeving heeft gewoed, dio do
steden Tokio en Yokohama verwoest en
ook do Katholieke Missies aldaar zwaar
geteisterd heeft. Het aartsbisdom van
Tokio, waartoe ook Yokohama behoort,
had ruim 100.000 katholieken, waarvan er
6000 in' Tokio wonen, verdeeld over zes
parochies; in vier van deze stortten de
kerkgebouwen en allo missiegebouwen*
waaronder ook de Apostolische Delcga-
tuur, en de kathedraal in puin. De coile-
gelocalen van de Katholieke universiteit,
nog pas vernieuwd en z.g. aardbeving-
vrij" gemaakt, werden zoo zwaar bescha
digd. dat men ze weer van den grond af
aan moet opbouwen. Van de twee kerken,
die Yokohama bezat-, in niets meer over.
't Zou een lange optelling, worden als
we al de verwoestingen moesten memoree-
ren, die de aardbeving van '23 aan de Ja-
pansche Missie berokkend heeft. Twee
missionarissen- en 11 zusters kwamen om
het leven. Gelukkig waren de 6000 kinde
ren, die de Missiescholen bezochten, bijna
allen buiten de twee verwoeste steden op
va-eantie, zoodat er maar een 20-tal zijn
omgekomen. Vele Katholieken lieten het
leven. Alle archieven van de Missies en
alle doopregisters, werden een prooi der
vlammen. Dat een rijke schat van meubi
lair, instrumenten en boeken verloren
ging. spreekt van zelf.
Het Japansehe volk wist dit groote on
geluk met bewonderenswaardige berusting
te dragen en toonde de grootste bereid
willigheid om elkander en ook de buiten
landers te helpen. De Bector van het Je
zuïetencollege verklaarde ook thans weer
van de inlanders geleerd te hebben, dat
men in het golvende land van Japan geen
steenen, maar houten gebouwen moot
neerzetten, liefst van slechts één verdie
ping. Als deze niet verbranden blijven ze
eerder behouden en zijn gemakkelijker te
herstellen.
Van het bijzondere weer even naar het
algemeene terug.
Do aardbevingen gaan veelal van een
dof onderaardsch gerommel vergezeld, als
of er zware wagens over een steenweg rij
den. De huisdieren zijn dikwijls reeds te
voren zeer onrustig en geven hun angst op
verschillende wijzen te kennen.
Ook op zee worden meermalen schud
ding van het water opgenomen, die met
aardbevingen op het land overeenkomen.
Aan boord der schepen, die zich in de
streek van een zoodanige zeebeving be
vinden. gevoelt men dan ook een schok,
alsof hef schip op jeen rots stoofof e?
overheen gaat.
De uitgestrektheid der aardbevingen is
zeer verschillend; sommige zijn slechts
tot een kleine streek lands beperkt, ande
re strekken zich over vele honderden vier
kante mijlen uit.
a De bovengenoemde aardbeving van 1755,
waardoor Lissabon en andere steden, tot
zelfs op de kust van Afrika-, gelijktijdig
verwoest werden, had een buitengewone
uitgestrektheid; ons land noemden we
reeds maar ook in Kusland, en Zweden,
en in geheel Groot-Brittannië werd ze ge
voeld.
De vulkanische uitbarstingen schijnen
eenzelfde oorzaak toegeschreven, te moe
ten worden, die op groote diepte beneden
de oppervlakte der aarde moet gelegen
zijn.
ALS DE MAN TE LAAT THUIS
KOMT....
(Bij mijnheer Jansen wordt altijd precies
om zes uur gedineerd. Sedert den mor
gen afwezig, komt mijnheer Jansen thuis
om zich aan tafel te zetten. Hij is zeven
minuten te laat!!)
Mevrouw (zonder hem den tijd te laten
zich te verontschuldigen): „Toen gij belde,
dacht ik, dat het de. dokter was."
Mijnheer (ongerust): „Verwachttet gij
hem dan? Zijt gij ziek?"
Mevrouw: „Gelooft- gij, dat een ijzeren
gezondheid best-and is tegen een maag, die
niet geregeld haar maaltijd heeft. Denkt
gij, dat het niet ziek zijn is, als men zich
voelt sterven van angst, terwijl men, hem
afwachtende, bij zich zelf zegt: ,.Een om
nibus kan hem wellicht overreden hebben."
(Mijnheer, die het onweer voelt naderen,
bewaart het zwijgen).
Mevrouw: „Zult gij u ten minste gewaar-
digen, te antwoorden op de eene vraag, die
ik u ga stellen?"
Mijnheer: „Welke?"
Mevrouw: „Kunt gij mij zeggen, of het
uw bedoeling is, eiken -dag zoo laat thuis
te komen?"
Mijnheer (lief): Komaan, vrouwtje, gaai
gij nu grommen, ornaat ik één keer zeven
minuten te laat thuis kom? Ik ben opge
houden door een zaak, waarover men mij
geheimhouding gevraagd heeft."
Mevrouw: „Niets zegt mij, dat gij in de
toekomst niet een week zult te laat komen;
men begint met zeven minuten en men ein-
dict- met jaren."
Mijnheer t „Dat is nog nooit gezien."
Mevrouw: „Hoe? Dat is nooit gezien?..
Maar gisterenavond verteldet gij mij nog
van dien zeeman, kapitein Zwabber, die
vertrok, belovende terug te komen, en die
sedert dien tijd nog niét in de echtelijke
woning is verschenen."
Miinheer: „Maar dat is negentig jaar
geleden 1"
Mevrouw: „Hij is er niet minder schul
dig om."
Miinheer: .En herinnert gij h niet meer,
dat- ik er bijgevoegd heb, dat hij in een
scbinbreuk was omgekomen?"
Mevrouw: „Bat is gemakkelijk te zeg
gen, dat men in een sehipbreuk is omge
komen, als. er niemand bij was om u tegen
te sprekenGij vergist je kvelijk. man,
indien gij gelooft, dat gij, op den dag dat-
het je zal behagen niet meer thuis te ko
men. e-r van af zijt. door in de bladen
zetten, dat gij in een luchtballon vertrok
ken zijt, die nooit- weer is neergedaald;
mij vangt gij niet met die vertelseltjes. Ik
waarschuw je vooruitik geloof e-r even
min aan als aan dat van vandaag."
Miinheer: .Tk weet niet, waar gij een
vertelsel ziet".
Mevrouw: „Mijnheer komt thuis, alsof
hij een groot geheim heeften als men
hem ondervraagt. als men zich gewaar-
digt hem te ondervragen, krult hij de lip
pen, om u t-e zeggen, dat het een geheim
isO ik ben niet nieuwsgierig uw fa
meus geheim te weten want verre van
te verlangen ze te kennen, zijn er zaken,
die men ieder oogenblik vreest te zullen
vernemen
Mijnheer: „Martel ie hoofd niet. omdat
ik met de zaak van een ander bezig ben.."
Mevrouw: Een mooie zaak, die een
echtgenoot niet aan zijn vrouw durft te zeg
ge uBuitenshuis praat £e genoeg.
maar hier moet- men je de woorden uit je
mond trekken."
Mijnheer: ,Tk herhaal het, dat het een
geheim is. dat niet- het miine is."
Mevrouw: ,.Ja, het escuus is wel gemak-
keliik."
Mijnheer (boos): „Gij zult mij nog
gek maken."
Mevrouw: „Gij hebt daar voor niet hart
genoeg."
Miinheer: ,.Om den vrede te beware»
wil ik liever alles dadelijk zeggen."
Mevrouw: ,.Neen het is onnooclig".
Mijnheer: „Gij wilt niet dat ik spreek?"
Mevrouw: „Waartoe is dat goed? Gdj zult
de een of andere leutren verzinnen, want gij
ziit- in die din een. slim."
Mimheer: „Wilt gij naar m/ij luisteren of
niet?"
Mevrouw: „Gij kunt je vertelsel begin
nen."
Mijnheer (b e trie n end e): Ik.
Mevrouw (hem onc!°rbrekend):' „Alleen
waarschuw ik je, dat ik er geen woord van
zal rrelooven."
Mijnheer: „Dan hoef ik ook niets te zeg-
gen
Mevrouw: .Zie je, ik was er zeker van,
dat gij niets zoudt weten te zeggen, als ik
je liet vuur aan de schenen legde. Ik ken je
streken."
Mijnheer: „Alle duivels!"
Mevrouw: „Ja, ja, gij vloekt om je den
tijd te geven, je leugen te verzinnen."
Mijnheer (wanhopig): .Duizend donders
en bliksems, wilt gij mij laten spreken?"
Mevrouw: ,,'t. Is goed, je nederige slavin
luistert."
Mijnheer: „Welnu, een nriincr vrienden,
die op het punt stond failliet te gaan,
heeft zich tot mij gewend, en den heelen
dag heb ik de stad afgeloopen, om hem
uit de moeilijkheid te redden door mij voor
hem borg te stellen.
Mevrouw: „E'n daarna?"
Mijnheer: „Dat is alles".
[Mevrouw (met een zucht): ,.Ach ak heb
goed gedaan gisteren den bakker te beta
len, wij zullen nu ten minste voor een
maand brood hebben. Van af vanavond
zal ik onzen zoon gewoon maken op stroo
te slapen, want dat is de toekomst van dit
kind. wiens vader zijn fortuin aan den
eersten den besten schurk verkwist."
Mijnheer: ,,0, schurk? dat is te vlug
iemand betitelen, wiens naam gij nog niet
kent!"
Mevrouw (op minachtenden toon):' „O, ik
heb al geraden, dat het die akelige en
domme Cornelissen is..."
Mijnheer? „Dubbele vergissing! Vooreerst
js heb Cornelissen niet, en verder is hij
niet leelijk en domHij is een voor
naam dichter..."
Mevrouw (met woede)? „Wanneer ik
denk, dat hij de vermetelheid heeft gehad,
mij een gedicht te wijdenDie prul-
poët!En voor dien vent ruïneert gij je
familie?Ik heb altijd een afschuw van
dien kerel gehad, ik had een voorgevoel,
dat hij een ongeluk over ons gezin zou
brengen..
Miinheer (verbitterd): ..Ik herhaal Je, dat
het- Cornelissen niet is..."
Mevrouw: „D'an is het een andere' van je
soort-, wiens naam g:j miet durft noemen."
Mijnheer: „Zeg geen beleedigingen, want
indien gij den naam wist, zoudt gij er wan
hopig door zijn."
Mevrouw: ,0. het kan slechts een ellen
deling, een schurk, een oplichter zijn
Mijnheer (zijn geduld verliezend): „Wel
nu, daar gij er zoo op staat, zijn naam te
weten, weet dan, dat ik mij borg gesteld
heb voor je broer, die erg onvoorzichtig
met Turksche effecten geweest is".
Mevrouw (berouw hebbend): „O, mijn
goede Willem, vergeef mij."
(De echtgenooten omhelzen elkaar).
Mijnheer: „Nu de vrede geteekend is,
dineeren wij zeker "snoedig
Mevrouw: „Nog niet."
Mijnheer: „Waarom niet!"
Mevrouw: „Omdat de meid wegge
stuurd heb, zocdat wij vandaag in plaat-s
van om zes, eerst om zeven uur eten.
Mijnheer: .Om zeven uur? En gij maa-k-
tet groot kabaal omdat ik zeven minuten
te laat was!"
Mevrouw: „Dat was. omdat. gij geduld
zoudt hebben, mijn goeie sul!"
DANKBAARHEID.
Hij- word Frits genoemd, onder dien
naam kende hem iedereen. Of hij nog een
anderen naam had, werd door niemand
gevraag.d Meermalen had hij zich in het
ruim van een schip, dat vertrekken zou,
verscholen en ware er graag mee het
ruime sop ingegaan, maar hij werd steeds
door de schepelingen in zijn schuilplaats
ontdekt en na een paar ferme oorvegen
aan land gezet.
Jaar in jaar uit droeg hij een flanellen
hemd, dat nooit gewasschen werd, en een
buis en broek van dik bombazijn, die hem
door een of ander medelijdenden schipper
geschonken waren. Zomer en winter ging
hij barrevoets.
Waar hij van leefde? Eigenlijk zorgde
niemand voor hem en toch stierf hij niet
van honger. Daar hij altijd klaar was om
voor de schippers een of andere bood
schap to doen, kreeg hji zoo nu en dan
van- hen een stuk brood of een paar centen
Zijn nachtverblijf vend hij in loodsen en
tusschen stapels koopwaren.
Op een dag Frits was toen twaalf
jaar had hij het weer met een matroos
te kwaad, omdat hij aan boord van een
schip wilde gaan, en kreeg van dezen een
geducht pak slaag. Terwijl deze strafoefe
ning aan hem voltrokken werd, verscheen
een reddende engel in de gedaante van
een deftige dame, die op het punt stond
aan boord van een stoomschip te gaan, om
do echtgenoote van den kapitein een visite
te brengen.
„Hoe harhaarsch", riep ze uit, toen ze
de tuchtiging zag. De kapitein kwam haar
tegemoet. Zij verzocht hem gejaagd, dat
hij er een einde aan zou maken.
„Laat den jongen loopen", riep kapitein
Meijer den matroos toe.
Frits had tegenover zijn tuchtiger niets
anders weten te doen dan het voorbeeld
van den egel volgen en zich als een
groote bal in elkaar rollen.
„Kijk nu eens, kapitein", zei de dame,
„ze hebben den armen jongen verwond,
hij kan niet eens opstaan. „Zij liep snel
naar den knaap toe en boog zich over hem
heen. De jongen was over haar verschij
ning zoo getroffen, dat hij nu heelemaal
vergat om op te staan en van verwonde
ring op zijn rug ging liggen. De dame
moest lachen; nu zag ze, dat hij armen
noch beenen gebroken had.
„Sta op'', beval hein kapitein Meijer,
„er is niets gebroken".
„Kunt ge opstaan?" vroeg de cla-me en
reikte hem haar zachte gehand schoonde
liand. Zoo'n behandeling had Frits nog
nooit ondervonden. Van louter verbazing
bleef liij met den mond en de oogen wijd
open de dame aanstaren.
„Hij schijnt toch gewond te zijn, kijk
zijn neus bloedt".
„Misschien 'heeft hij er een tik op ge
kregen" antwoordde de kapitein, „enfin,
we zullen hem wel helpen''.
De kapitein beval zijn bootsman den
jongen aan boord te brengen. Frits wilde
zich haastig uit de voeten maken, toen
hij dat hoorde.
„Sluit me niet op", smeekte hij.
„We gullen je niet opsluiten, ventje",
zei de ruwe zeeman, „kom maar mee, het
zal je dezen keer niet tegenvallen".
Ook de deftige dame, mevrouw Wohl-
hrecht, sprak hem moed in en Frifs volg
de nu gewillig. Aan boord vond hij een
tweede beschermster in mevrouw Meijer,
en toen men hem een overvloedig maal
van allerlei koud vleesch en dergelijke
lekkernijen voorzetten, meende hij in het
paradijs te zijn aangeland.
„Ik zal je ook wat eten meegeven", zei
de vrouw van den kapitein* lachend om
zijn kol os salon eetlust.
„Ik wil het liever gelijk opeten'', ant-
r woordde Frits schuchter, „Daar buiten'
nemen de groot en 't me toch maar af".
Onder vroolijk gelach werd zijn bord
weer gevuld.
De weldadigheidszin scheen vandaag
voor den armen verstooteling niet te wor
den uitgeput. Mevrouw Wohlbrecht zei
hem, dat hij op haar wachten zou, ze had;
thuis een zoon, die even groot was als hij,
en ze zou hem eenige van zijn kleeren ge*
ven.
Frits was den koning te rijk af. Toch
gevoelde hij zich allesbehalve op zijn ge*
mak, toen hij in de deftige woning van
mevrouw Wohlbrecht door haar echtge
noot, een ernstig, deftig koopman, werd
ondervraagd. Op diens meeste vragen kon
hij niet antwoorden. Onder andere vroc
deze in hoeveel weken of maanden hij
zich niet gewasschen had. Frits was ge
woon dit werkje aan den regen over te la*
ten. Toen mevrouw een heelen bundel klee-
ren voor hem had ingepakt, ging hij er
welgemoed mee de straat op. Het was in-
tusschen al schemer geworden en de
straatlantaarns brandden al.
Het duurde niet lang of daar zag hom
een op een hoek der straat staande politie
agent. Toen hij den jongen een pak onder
den arm zag hebben, was zijn eerste ge
dachte, dat heeft hij gestolen, en ging op
hem af. Frits, die in iederen politieagent
een natuurlijken vijand had leeren ken
nen, zette het op een loopen. De -agent
hem achterna, roepende: „Houdt den.
dief!" De straatjongens werden op het loo
neel opmerkzaam en volgden het tweetal
'n zijn wilde loop; het werd een wreede
jacht. Frits liep tegen een voor een winkel
ruit staand dienstmeisje aan, dat in de
spiegelruit viel, waardoor hij nog meer
publiek achter zich kreeg. Om maar gauw
uit de voeten te komen wierp hij nu zijn
pakje..weg en wist werkelijk te ontkomen.
Het pakje werd door de politie als gesto
len goed ingerekend en h:' 't nooit
moer terug
Vele maanden waren sinds dezen dag
verloopen. Kapitein Meijer zat op het dek
in' een schommelstoel, den volgenden dag
zou hij weer uitvaren. Het was reeds laat
in den avond van een heeten zomerdag.
„Kapitein", hoorde hij plotseling vlak
bij zich .fluisteren, kapitein''.
De kapitein, die half was ingedommeld,
sloeg zijn hand aan zijn revolver.
„Wie is daar?'' riep hij.
„Frits", antwoordde de stem, „Frits,
dien gij geholpen hebt weet u dat nog?'
De kapitein wilde een lucifer aanste
ken, de jongen, dit bemerkende, z- i:
„steek liever geen licht aan, kapitein. Ik
heb u iets heel ergs mee te deelen. H< bè
ge een man aan boord die Lipp heet?"
„Zoo heette een stoker is de vorige
week gedeserteerd".
„En hebt u veel geld aan boord?''
„Geld? Ja".
Do kapitein had twee kisten met zilver
geld te vervoeren, die hij in zijn eigen
kajuit had laten neerzetten.
„Dat geld zal gestolen worden. Lipp en
vijf anderen willen het stelen. Zij zijn" al
aan boord".
„Mijn God! Waarom bent ge niet eer
gekomen?"
„Ik kon niet. De politie was geregeld bij
het schip, maar ik heb bet hun zelf lioo-
ren zeggen".
„En ze zijn er al''.
„Jawel, al beneden. Hoort u niets?"
Meijer sprong overeind.
„Hier hebt ge een revolver", zei hij,
„kunt ge schieten? Goed, ga dan voor op
't dek, schiet en roep luid om hulp"
Frits deed dit. Meijer nam een andere
revolver en vloog naar bpneden. Het was
hoog tijd, de dieven hadden de wacht al
gekneveld.
De kapitein raakte met de dieven hand
gemeen ïntusschèn waren op Frits' ge
schreeuw de scheepdokter, de eerste
stuurman en een paar matrozen toege
sneld. De diefstal was verijdeld, drie van
de dieven lagen gebonden op 't dek
Nu was ook de havenpolitie aan boord
gekomen en werd het heele schip met lan
taarns doortocht.
„Hier ligt er nog een", riep een dor
agenten „Licht eens hij". „Dat is
kapitein 't is de jongen, dien u toen
eens aan boord gehaald hebt", zei een ma
troos. „Heeft zeker de dieven voor spion
gediend".
„Neen, neen", riep de kapitein toesnel
lend, „het is een brave jongen, aan lirra
dank ik mijn redding. Is hij gewond?"
„Hij schijnt een schot gekregen te heb
ben", zei er een, terwijl hij den knaap op-
Frits werd naar de kajuit van den ka
pitein gedregen. Hij kwam weer tot be
wustzijn.
„Is de politie er?" vroeg hij met een
angstigeu blik om zich heen.
„Heb geen vrees, je bent een brave jon
gen, aan jou beb ik mijn leven te danken
„U waart zoo goed voor me toen.
fluisterde de knaap en verloor weer het
bewustzijn.
'T ZELDZAAM KOPJE
„Dus jij bladert nog even in je hook, m
tien voor vijf haal ik je af. Je zult hij
mijnheer Salomon son een heele verzame
ling Oostaziatische kunstschatten vinden,
dóe
„Ja, die m'j weer reislustig maken.
„Nu„ voor iemand a's jij, jong en rijk,
is dat geen bezwaar, denk ik!"
„Ik wou dat ik 'n besluit nemen kon,
want
„Nu ja, 't is nog beter verliefd te worden
op 't mooie, lieve n:cbtje van mijnheer Sa-
Tomonson, of een van zijn zes zeldzame
kopjes ui!t Japan te breken, want M mi enj
zijn kopjes r'jn de grootste schatten. Is
weet niet waarvan hij meer houdt!"
„Hou je me voor een dwaas, wat M'imi.
betreft, ik kan alleen ver'iefd zijn als zif
de onbekende dame is, die ik bij i feest
geholpen heb, en die zoo plotseling spoor
loos verdwenen is. 't Is jammer dat je ikn
schrijving niet klopte.