("kalen kalender der weËk~~| tiJde- N.B. Als niet anders wordt aangegeven, jjjsl. in deze week iedere H. Mis Gloria m) Credo en heeft de gewone Prefatie. ZONDAG 26 Oct. 20ste Zondag na pinksteren. Mis: Omnia Gloria, 2e gebed v. d. H. Evaristus, 3o A Cunctis. gredo. Prefatie v. d. Allerh. Drieënheid. g.Ieur: Groen. Ballingen zijn wij in het Babylon dezer wereld; rampen en kruisen, tegenspoed en wederwaardigheden des levens omringen «ns en zijn ons deel (offertorium). Maar tocb: Alles wat God gedaan heeft, wat Hij tns overzendt 't is rechtvaardig, want wij fcebben niet naar Zijne geboden geluisterd Wees ons echter barmhartig. Heer (In troïtus). Wij willen onzen goeden wil too- Hcn: ons hart is'bereid, o GodI (Alleluja- vers.) Niet langer do levensregels dezer wereld tot richtsnoer van onze gedragin gen, maar Uwe geboden, Uwen wet, Uwen- H, Will Moeite zal ons dat kosten, te meer omdat onze dagen zoo boos, d. i. vol van gevaren zijn (Epistel) Vertrouwvol even wel durven wij onze oogen opheffen tot ij, die al wat leeft verzadigt met zegen (Graduale) en door Jezus Christus, onzen Heer en Middelaar, die oolc de smeekin gen van den hofbeambte beeft verboord (Evangelie) vergiffenis vragen van vroe gere zonden; den waren hartevrede, de genade U voortaan getrouw te dienen; (Gebed - stilgebed) steeds te gehoorzamen aan Uwe geboden (Postcommunio). Dat zal ons waarlijk gelukkig maken, want het ware geluk is alleen te vinden in- den getrouwen dienst des Heeren. (Introïtus) MAANDAG 27 Oct.: Vigilie v. d. H. H. Simon en Judas, Apostelen, lfis. Intret. 2e gebed Concede (ter eere v. Maria) 3e voor Kerk of Paus. Kleur; P a ars. DINSDAG 28 Oct.: Feestdag van deH. H. Simon en Judas, Apostelen Mis: Mihi autem. Gloria. 2e gebed voor den Bisschop. (Zie in het Misboek bij de verjaringsmis der Bisschopswijding). Credo. Prefatie v. d. Apostelen. Kleur:. WH. D.e H. Apostel Simon bijgenaamd „de IJveraar", predikte in Mesopotamia. Judas die een brief geschreven heeft, welke be koor! tot de H. Schrift n.l. „De Brief v. d. H. Apostelen Judas" en die ter onderschei ding van den Verrader genoemd wordt Judas Thaddëus, doorreisde predikend bet Egypteland. Beiden winnen later in Perzië geer velen voor Jezus Christus en sterven da,ar den marteldood. WOENSDAG 29 Oct.: Mis v. d. Vori ge n Zondag. Omnia, 2e gebed A Cunc- fis, 6e naar keuze v. d. priester. Kleur: G r o o n. DONDERDAG, 30 Oct: Mis als gis tere n. VRIJDAG 31 Oct.: Vigilie v. h. Feest van Alle Heiligen. Ge boden Vasten- en Onthou dings- dag, Mis: Ju di cant. 2o gebed v. d. fi. Geest. Be voor den Paus. Kleur: Paar, ZATERDAG 1 Nov.: Hoogfeest van 111e Heiligen. Geboden te vie ren als Zondag. Mis: Gaud ea rn us. Gloria en Credo. Kleur: Wit. Vanuit het ballingsoord der wereld, vanuit den vreemde dus bieden wij aan de heilige bewoners van het ware Vaderiand (ook het onze) den hemel, «nze hulde. Wij uiten onze blijdschap (Introilus) om de heerlijkheid onzer ge- galhjde Broeders en Zusters (Epistel). Hei- ï'en zijn zij geworden door te gaan langs 4 en n en door Christus aangewezen ppg tor heiliging: het beoefenen der deug den (Evangelie) Geve God ook aan ons, mede door de voorsoraak en verdiensten ran de Hei F gen des Hemels de genade om „heiligen" te worden. (Gebed.) ALB. M. KOK, tisse. WETENSWAARDIG. OVER AARDBEVINGEN. (rder tde mees#, gevreesde natuurver- ibijnselen nemen de aardbevingen, -een ïorste, zoo niet de eerste plaats in. Men verstaat er door plotselinge en snel le bewegingen van den grond, somtijds golvend, eoodat men slechts met moeite Jan blijven staan, somtijds op en neer gaand, of in een bepaalde richting heen 3ü weer schokkende. De verschijnselen, die de aardbevingen ''ergezellen, zijn somtijds zeer verschil lend, aldus schrijft B. J. P. in het „O. D" $r zijn voorbeelden van, dat de grond "anéén scheurde en nabijgelegen voorwer pen huizen dorpen, ja zelfs geheele ste- den, in een plotseling ontstanen afgrond Stortten die zich vervolgens weer sloot. Een enkele schok is somwijlen voldoende wn de sterkste gebouwen te doen wanke len of ineenstorten, om steden in puinen te veranderen. Onder dé voorbeelden van ■verschrikkelijke aardbevingen behoort ook die welke in den avond of nacht van 16 Dec. 1857 in Calabrië plaats greep. Bij die aardbeving werden velo steden verwoest Mi meer dan 30.000 menschen onder do I'uinhoopen begraven of door de instor tende gebouwen verpletterd. Zeer bekend is de aardbeving van I november 1755, die zich door een zeer groote verwoesting kenmerkte. Te Lissa bon had men dien dag zeer schoon weer Mi een groot gedeelte van de bevolking J'as dien dag wegens het Allerheiligen- feest in de kerk. Plotseling hoorde men eau geluid als het rollen van den donder. Daarop volgden, heel snel op elkaar, twee schokken van aardbeving, die zoo gewel- jhg waren, dat de meeste gebouwen wan delden en inéén stortten. De lucht werd toet een vreeselijken stofwolk vervuld* jjoodat inen tegelijk in het duister zat. loen deze stofwolk na verloop van enke- minuten gedeeltelijk was neergedaald, wam er een derde stoot, die alles deed storten, yrat nog staande waa geble ven. Bij den eersten schok wan de zee van" de kust teruggeweken; bij den tweeden kwam er een waterberg van ongeveer vijf tien meter hoogte met zulk een geweld aanrollen, dat een gedeelte der stad werd overstroomd. Die golf ging echter even snel terug en sleepte een tal van slachtof fers en velo voorwerpen mede. Wel 40.000 menschen verloren bij deze ramp het le- Deze aardbeving werd men ook in Ne derland gewaar. In de geschiedenis van Hoorn, lezen we op 1 November 1755: ,,'s Morgens tusschen half 11 en 11 uur werd door geheel Nederland een sterke waterbeweging gezien, die op vele plaat sen van een zeldzame .uitwerking was. Zij was bij ons te H. „bet meest kenbaar aan do Zuidzijde der stad. „Aan de Korenmarkt werd een veer schip van zijn touwen losgewerkt, en stiet zeer geweldig tegen een ander schip, dat vast lag. zoodat de ijzeren beugel van des- zelfs boegspriet barstte, en heb roer van 't schip, dat voor hem lag, beschadigde. „In de kiel-haven slingerden de kat- en fluitschepen, als in een openbare zee. In de Zuiderzee, circa 60 roeden O. Z. O. van We ster-Lantarengat, was voor ruim 30 jaren door het Collegie tei Admirali teit van'West-Friesland een anker gebragt om de zware schepen uit en in te winden, hebbende de zwaarte van bijna 5000 pond( „Dit anker, reeds lang zeer diep in den modder weggezakt werd door deze wate*- beweging uit den grond opgeworpen en verplaatst; hetwelk ontdekt werd bij ge legenheid, dat het O. I. Compagnieschip Pijlsweert, -den 3den November van deze stad, zullende onder zeil gaan op dit an ker te stooten kwam, waardoor liet aan- meikelijk schade en een lekkaadje be kwam, zoodat 't weder naar de werf moest gebracht worden." „Deze waterberoering voegt een noot aan bovenstaande toe was een gevolg van de aardbeving, die in ons land ook de kroonen in de kerken en de klepels in de klokken zichtbaar en hoorbaar bewoog... De vernieling van Lissabon zoo wordt er echt Hollandsch-commercieel bijge voegd had zelfs invloed op den prijs der kaas op onze markten. Op 20 Novem ber gold hier de kleine ruim 9 gulden de 100 pond, maar zoodia had men de tijding van Lissabon niet, of dezelve daalde op S en den volgenden marktdag op 7 gulden." Kunnen wij, verwende kinderen der 20e eeuw, het ons wel voorstellen, dat er on geveer 3 weken verliepen, eer we in Hol- land bericht hadden van do catastrophe, die 1 Nov. 1755 Lissabon geteisterd had? Wij, die in ons ochtendblad lezen, wat den' vorigen dag in Amerika is voorgeval len? We gaan voort. In dezelfde geschiedenis van Hoorn wordt nog van "meer aardbevingen in Hol land gesproken. Zoo van die d.d. 3 April 1640. die een minuut duurde, en méér schrik dan schade veroorzaakte. Op 18 Sept. 1892 werd in bijkans heel ons land een lichte aardbeving waargenomen. Zoo ook op 18 Februari 1756, zijnde een dank-, vast- en bededag. De laatste waarvan^in genoemd werk 't loopt tot en met 1773 gesproken wordt is een lichte aardbe ving op 20 Jan. 1760, 's avonds tegen 10 uur. Zij werd in heel Noord-Holland waar genomen, door eenigen gevoeld, door an deren aan 't kraken hunner huizen, of aan de beweging van een aan den wand hangend stuk huisraad bespeufd. We moeten van Nederland even naar Japan, waar 't ligt- nog verseli in ieders geheugen in 't begin van September 3923 een aardbeving heeft gewoed, dio do steden Tokio en Yokohama verwoest en ook do Katholieke Missies aldaar zwaar geteisterd heeft. Het aartsbisdom van Tokio, waartoe ook Yokohama behoort, had ruim 100.000 katholieken, waarvan er 6000 in' Tokio wonen, verdeeld over zes parochies; in vier van deze stortten de kerkgebouwen en allo missiegebouwen* waaronder ook de Apostolische Delcga- tuur, en de kathedraal in puin. De coile- gelocalen van de Katholieke universiteit, nog pas vernieuwd en z.g. aardbeving- vrij" gemaakt, werden zoo zwaar bescha digd. dat men ze weer van den grond af aan moet opbouwen. Van de twee kerken, die Yokohama bezat-, in niets meer over. 't Zou een lange optelling, worden als we al de verwoestingen moesten memoree- ren, die de aardbeving van '23 aan de Ja- pansche Missie berokkend heeft. Twee missionarissen- en 11 zusters kwamen om het leven. Gelukkig waren de 6000 kinde ren, die de Missiescholen bezochten, bijna allen buiten de twee verwoeste steden op va-eantie, zoodat er maar een 20-tal zijn omgekomen. Vele Katholieken lieten het leven. Alle archieven van de Missies en alle doopregisters, werden een prooi der vlammen. Dat een rijke schat van meubi lair, instrumenten en boeken verloren ging. spreekt van zelf. Het Japansehe volk wist dit groote on geluk met bewonderenswaardige berusting te dragen en toonde de grootste bereid willigheid om elkander en ook de buiten landers te helpen. De Bector van het Je zuïetencollege verklaarde ook thans weer van de inlanders geleerd te hebben, dat men in het golvende land van Japan geen steenen, maar houten gebouwen moot neerzetten, liefst van slechts één verdie ping. Als deze niet verbranden blijven ze eerder behouden en zijn gemakkelijker te herstellen. Van het bijzondere weer even naar het algemeene terug. Do aardbevingen gaan veelal van een dof onderaardsch gerommel vergezeld, als of er zware wagens over een steenweg rij den. De huisdieren zijn dikwijls reeds te voren zeer onrustig en geven hun angst op verschillende wijzen te kennen. Ook op zee worden meermalen schud ding van het water opgenomen, die met aardbevingen op het land overeenkomen. Aan boord der schepen, die zich in de streek van een zoodanige zeebeving be vinden. gevoelt men dan ook een schok, alsof hef schip op jeen rots stoofof e? overheen gaat. De uitgestrektheid der aardbevingen is zeer verschillend; sommige zijn slechts tot een kleine streek lands beperkt, ande re strekken zich over vele honderden vier kante mijlen uit. a De bovengenoemde aardbeving van 1755, waardoor Lissabon en andere steden, tot zelfs op de kust van Afrika-, gelijktijdig verwoest werden, had een buitengewone uitgestrektheid; ons land noemden we reeds maar ook in Kusland, en Zweden, en in geheel Groot-Brittannië werd ze ge voeld. De vulkanische uitbarstingen schijnen eenzelfde oorzaak toegeschreven, te moe ten worden, die op groote diepte beneden de oppervlakte der aarde moet gelegen zijn. ALS DE MAN TE LAAT THUIS KOMT.... (Bij mijnheer Jansen wordt altijd precies om zes uur gedineerd. Sedert den mor gen afwezig, komt mijnheer Jansen thuis om zich aan tafel te zetten. Hij is zeven minuten te laat!!) Mevrouw (zonder hem den tijd te laten zich te verontschuldigen): „Toen gij belde, dacht ik, dat het de. dokter was." Mijnheer (ongerust): „Verwachttet gij hem dan? Zijt gij ziek?" Mevrouw: „Gelooft- gij, dat een ijzeren gezondheid best-and is tegen een maag, die niet geregeld haar maaltijd heeft. Denkt gij, dat het niet ziek zijn is, als men zich voelt sterven van angst, terwijl men, hem afwachtende, bij zich zelf zegt: ,.Een om nibus kan hem wellicht overreden hebben." (Mijnheer, die het onweer voelt naderen, bewaart het zwijgen). Mevrouw: „Zult gij u ten minste gewaar- digen, te antwoorden op de eene vraag, die ik u ga stellen?" Mijnheer: „Welke?" Mevrouw: „Kunt gij mij zeggen, of het uw bedoeling is, eiken -dag zoo laat thuis te komen?" Mijnheer (lief): Komaan, vrouwtje, gaai gij nu grommen, ornaat ik één keer zeven minuten te laat thuis kom? Ik ben opge houden door een zaak, waarover men mij geheimhouding gevraagd heeft." Mevrouw: „Niets zegt mij, dat gij in de toekomst niet een week zult te laat komen; men begint met zeven minuten en men ein- dict- met jaren." Mijnheer t „Dat is nog nooit gezien." Mevrouw: „Hoe? Dat is nooit gezien?.. Maar gisterenavond verteldet gij mij nog van dien zeeman, kapitein Zwabber, die vertrok, belovende terug te komen, en die sedert dien tijd nog niét in de echtelijke woning is verschenen." Miinheer: „Maar dat is negentig jaar geleden 1" Mevrouw: „Hij is er niet minder schul dig om." Miinheer: .En herinnert gij h niet meer, dat- ik er bijgevoegd heb, dat hij in een scbinbreuk was omgekomen?" Mevrouw: „Bat is gemakkelijk te zeg gen, dat men in een sehipbreuk is omge komen, als. er niemand bij was om u tegen te sprekenGij vergist je kvelijk. man, indien gij gelooft, dat gij, op den dag dat- het je zal behagen niet meer thuis te ko men. e-r van af zijt. door in de bladen zetten, dat gij in een luchtballon vertrok ken zijt, die nooit- weer is neergedaald; mij vangt gij niet met die vertelseltjes. Ik waarschuw je vooruitik geloof e-r even min aan als aan dat van vandaag." Miinheer: .Tk weet niet, waar gij een vertelsel ziet". Mevrouw: „Mijnheer komt thuis, alsof hij een groot geheim heeften als men hem ondervraagt. als men zich gewaar- digt hem te ondervragen, krult hij de lip pen, om u t-e zeggen, dat het een geheim isO ik ben niet nieuwsgierig uw fa meus geheim te weten want verre van te verlangen ze te kennen, zijn er zaken, die men ieder oogenblik vreest te zullen vernemen Mijnheer: „Martel ie hoofd niet. omdat ik met de zaak van een ander bezig ben.." Mevrouw: Een mooie zaak, die een echtgenoot niet aan zijn vrouw durft te zeg ge uBuitenshuis praat £e genoeg. maar hier moet- men je de woorden uit je mond trekken." Mijnheer: ,Tk herhaal het, dat het een geheim is. dat niet- het miine is." Mevrouw: ,.Ja, het escuus is wel gemak- keliik." Mijnheer (boos): „Gij zult mij nog gek maken." Mevrouw: „Gij hebt daar voor niet hart genoeg." Miinheer: ,.Om den vrede te beware» wil ik liever alles dadelijk zeggen." Mevrouw: ,.Neen het is onnooclig". Mijnheer: „Gij wilt niet dat ik spreek?" Mevrouw: „Waartoe is dat goed? Gdj zult de een of andere leutren verzinnen, want gij ziit- in die din een. slim." Mimheer: „Wilt gij naar m/ij luisteren of niet?" Mevrouw: „Gij kunt je vertelsel begin nen." Mijnheer (b e trie n end e): Ik. Mevrouw (hem onc!°rbrekend):' „Alleen waarschuw ik je, dat ik er geen woord van zal rrelooven." Mijnheer: „Dan hoef ik ook niets te zeg- gen Mevrouw: .Zie je, ik was er zeker van, dat gij niets zoudt weten te zeggen, als ik je liet vuur aan de schenen legde. Ik ken je streken." Mijnheer: „Alle duivels!" Mevrouw: „Ja, ja, gij vloekt om je den tijd te geven, je leugen te verzinnen." Mijnheer (wanhopig): .Duizend donders en bliksems, wilt gij mij laten spreken?" Mevrouw: ,,'t. Is goed, je nederige slavin luistert." Mijnheer: „Welnu, een nriincr vrienden, die op het punt stond failliet te gaan, heeft zich tot mij gewend, en den heelen dag heb ik de stad afgeloopen, om hem uit de moeilijkheid te redden door mij voor hem borg te stellen. Mevrouw: „E'n daarna?" Mijnheer: „Dat is alles". [Mevrouw (met een zucht): ,.Ach ak heb goed gedaan gisteren den bakker te beta len, wij zullen nu ten minste voor een maand brood hebben. Van af vanavond zal ik onzen zoon gewoon maken op stroo te slapen, want dat is de toekomst van dit kind. wiens vader zijn fortuin aan den eersten den besten schurk verkwist." Mijnheer: ,,0, schurk? dat is te vlug iemand betitelen, wiens naam gij nog niet kent!" Mevrouw (op minachtenden toon):' „O, ik heb al geraden, dat het die akelige en domme Cornelissen is..." Mijnheer? „Dubbele vergissing! Vooreerst js heb Cornelissen niet, en verder is hij niet leelijk en domHij is een voor naam dichter..." Mevrouw (met woede)? „Wanneer ik denk, dat hij de vermetelheid heeft gehad, mij een gedicht te wijdenDie prul- poët!En voor dien vent ruïneert gij je familie?Ik heb altijd een afschuw van dien kerel gehad, ik had een voorgevoel, dat hij een ongeluk over ons gezin zou brengen.. Miinheer (verbitterd): ..Ik herhaal Je, dat het- Cornelissen niet is..." Mevrouw: „D'an is het een andere' van je soort-, wiens naam g:j miet durft noemen." Mijnheer: „Zeg geen beleedigingen, want indien gij den naam wist, zoudt gij er wan hopig door zijn." Mevrouw: ,0. het kan slechts een ellen deling, een schurk, een oplichter zijn Mijnheer (zijn geduld verliezend): „Wel nu, daar gij er zoo op staat, zijn naam te weten, weet dan, dat ik mij borg gesteld heb voor je broer, die erg onvoorzichtig met Turksche effecten geweest is". Mevrouw (berouw hebbend): „O, mijn goede Willem, vergeef mij." (De echtgenooten omhelzen elkaar). Mijnheer: „Nu de vrede geteekend is, dineeren wij zeker "snoedig Mevrouw: „Nog niet." Mijnheer: „Waarom niet!" Mevrouw: „Omdat de meid wegge stuurd heb, zocdat wij vandaag in plaat-s van om zes, eerst om zeven uur eten. Mijnheer: .Om zeven uur? En gij maa-k- tet groot kabaal omdat ik zeven minuten te laat was!" Mevrouw: „Dat was. omdat. gij geduld zoudt hebben, mijn goeie sul!" DANKBAARHEID. Hij- word Frits genoemd, onder dien naam kende hem iedereen. Of hij nog een anderen naam had, werd door niemand gevraag.d Meermalen had hij zich in het ruim van een schip, dat vertrekken zou, verscholen en ware er graag mee het ruime sop ingegaan, maar hij werd steeds door de schepelingen in zijn schuilplaats ontdekt en na een paar ferme oorvegen aan land gezet. Jaar in jaar uit droeg hij een flanellen hemd, dat nooit gewasschen werd, en een buis en broek van dik bombazijn, die hem door een of ander medelijdenden schipper geschonken waren. Zomer en winter ging hij barrevoets. Waar hij van leefde? Eigenlijk zorgde niemand voor hem en toch stierf hij niet van honger. Daar hij altijd klaar was om voor de schippers een of andere bood schap to doen, kreeg hji zoo nu en dan van- hen een stuk brood of een paar centen Zijn nachtverblijf vend hij in loodsen en tusschen stapels koopwaren. Op een dag Frits was toen twaalf jaar had hij het weer met een matroos te kwaad, omdat hij aan boord van een schip wilde gaan, en kreeg van dezen een geducht pak slaag. Terwijl deze strafoefe ning aan hem voltrokken werd, verscheen een reddende engel in de gedaante van een deftige dame, die op het punt stond aan boord van een stoomschip te gaan, om do echtgenoote van den kapitein een visite te brengen. „Hoe harhaarsch", riep ze uit, toen ze de tuchtiging zag. De kapitein kwam haar tegemoet. Zij verzocht hem gejaagd, dat hij er een einde aan zou maken. „Laat den jongen loopen", riep kapitein Meijer den matroos toe. Frits had tegenover zijn tuchtiger niets anders weten te doen dan het voorbeeld van den egel volgen en zich als een groote bal in elkaar rollen. „Kijk nu eens, kapitein", zei de dame, „ze hebben den armen jongen verwond, hij kan niet eens opstaan. „Zij liep snel naar den knaap toe en boog zich over hem heen. De jongen was over haar verschij ning zoo getroffen, dat hij nu heelemaal vergat om op te staan en van verwonde ring op zijn rug ging liggen. De dame moest lachen; nu zag ze, dat hij armen noch beenen gebroken had. „Sta op'', beval hein kapitein Meijer, „er is niets gebroken". „Kunt ge opstaan?" vroeg de cla-me en reikte hem haar zachte gehand schoonde liand. Zoo'n behandeling had Frits nog nooit ondervonden. Van louter verbazing bleef liij met den mond en de oogen wijd open de dame aanstaren. „Hij schijnt toch gewond te zijn, kijk zijn neus bloedt". „Misschien 'heeft hij er een tik op ge kregen" antwoordde de kapitein, „enfin, we zullen hem wel helpen''. De kapitein beval zijn bootsman den jongen aan boord te brengen. Frits wilde zich haastig uit de voeten maken, toen hij dat hoorde. „Sluit me niet op", smeekte hij. „We gullen je niet opsluiten, ventje", zei de ruwe zeeman, „kom maar mee, het zal je dezen keer niet tegenvallen". Ook de deftige dame, mevrouw Wohl- hrecht, sprak hem moed in en Frifs volg de nu gewillig. Aan boord vond hij een tweede beschermster in mevrouw Meijer, en toen men hem een overvloedig maal van allerlei koud vleesch en dergelijke lekkernijen voorzetten, meende hij in het paradijs te zijn aangeland. „Ik zal je ook wat eten meegeven", zei de vrouw van den kapitein* lachend om zijn kol os salon eetlust. „Ik wil het liever gelijk opeten'', ant- r woordde Frits schuchter, „Daar buiten' nemen de groot en 't me toch maar af". Onder vroolijk gelach werd zijn bord weer gevuld. De weldadigheidszin scheen vandaag voor den armen verstooteling niet te wor den uitgeput. Mevrouw Wohlbrecht zei hem, dat hij op haar wachten zou, ze had; thuis een zoon, die even groot was als hij, en ze zou hem eenige van zijn kleeren ge* ven. Frits was den koning te rijk af. Toch gevoelde hij zich allesbehalve op zijn ge* mak, toen hij in de deftige woning van mevrouw Wohlbrecht door haar echtge noot, een ernstig, deftig koopman, werd ondervraagd. Op diens meeste vragen kon hij niet antwoorden. Onder andere vroc deze in hoeveel weken of maanden hij zich niet gewasschen had. Frits was ge woon dit werkje aan den regen over te la* ten. Toen mevrouw een heelen bundel klee- ren voor hem had ingepakt, ging hij er welgemoed mee de straat op. Het was in- tusschen al schemer geworden en de straatlantaarns brandden al. Het duurde niet lang of daar zag hom een op een hoek der straat staande politie agent. Toen hij den jongen een pak onder den arm zag hebben, was zijn eerste ge dachte, dat heeft hij gestolen, en ging op hem af. Frits, die in iederen politieagent een natuurlijken vijand had leeren ken nen, zette het op een loopen. De -agent hem achterna, roepende: „Houdt den. dief!" De straatjongens werden op het loo neel opmerkzaam en volgden het tweetal 'n zijn wilde loop; het werd een wreede jacht. Frits liep tegen een voor een winkel ruit staand dienstmeisje aan, dat in de spiegelruit viel, waardoor hij nog meer publiek achter zich kreeg. Om maar gauw uit de voeten te komen wierp hij nu zijn pakje..weg en wist werkelijk te ontkomen. Het pakje werd door de politie als gesto len goed ingerekend en h:' 't nooit moer terug Vele maanden waren sinds dezen dag verloopen. Kapitein Meijer zat op het dek in' een schommelstoel, den volgenden dag zou hij weer uitvaren. Het was reeds laat in den avond van een heeten zomerdag. „Kapitein", hoorde hij plotseling vlak bij zich .fluisteren, kapitein''. De kapitein, die half was ingedommeld, sloeg zijn hand aan zijn revolver. „Wie is daar?'' riep hij. „Frits", antwoordde de stem, „Frits, dien gij geholpen hebt weet u dat nog?' De kapitein wilde een lucifer aanste ken, de jongen, dit bemerkende, z- i: „steek liever geen licht aan, kapitein. Ik heb u iets heel ergs mee te deelen. H< bè ge een man aan boord die Lipp heet?" „Zoo heette een stoker is de vorige week gedeserteerd". „En hebt u veel geld aan boord?'' „Geld? Ja". Do kapitein had twee kisten met zilver geld te vervoeren, die hij in zijn eigen kajuit had laten neerzetten. „Dat geld zal gestolen worden. Lipp en vijf anderen willen het stelen. Zij zijn" al aan boord". „Mijn God! Waarom bent ge niet eer gekomen?" „Ik kon niet. De politie was geregeld bij het schip, maar ik heb bet hun zelf lioo- ren zeggen". „En ze zijn er al''. „Jawel, al beneden. Hoort u niets?" Meijer sprong overeind. „Hier hebt ge een revolver", zei hij, „kunt ge schieten? Goed, ga dan voor op 't dek, schiet en roep luid om hulp" Frits deed dit. Meijer nam een andere revolver en vloog naar bpneden. Het was hoog tijd, de dieven hadden de wacht al gekneveld. De kapitein raakte met de dieven hand gemeen ïntusschèn waren op Frits' ge schreeuw de scheepdokter, de eerste stuurman en een paar matrozen toege sneld. De diefstal was verijdeld, drie van de dieven lagen gebonden op 't dek Nu was ook de havenpolitie aan boord gekomen en werd het heele schip met lan taarns doortocht. „Hier ligt er nog een", riep een dor agenten „Licht eens hij". „Dat is kapitein 't is de jongen, dien u toen eens aan boord gehaald hebt", zei een ma troos. „Heeft zeker de dieven voor spion gediend". „Neen, neen", riep de kapitein toesnel lend, „het is een brave jongen, aan lirra dank ik mijn redding. Is hij gewond?" „Hij schijnt een schot gekregen te heb ben", zei er een, terwijl hij den knaap op- Frits werd naar de kajuit van den ka pitein gedregen. Hij kwam weer tot be wustzijn. „Is de politie er?" vroeg hij met een angstigeu blik om zich heen. „Heb geen vrees, je bent een brave jon gen, aan jou beb ik mijn leven te danken „U waart zoo goed voor me toen. fluisterde de knaap en verloor weer het bewustzijn. 'T ZELDZAAM KOPJE „Dus jij bladert nog even in je hook, m tien voor vijf haal ik je af. Je zult hij mijnheer Salomon son een heele verzame ling Oostaziatische kunstschatten vinden, dóe „Ja, die m'j weer reislustig maken. „Nu„ voor iemand a's jij, jong en rijk, is dat geen bezwaar, denk ik!" „Ik wou dat ik 'n besluit nemen kon, want „Nu ja, 't is nog beter verliefd te worden op 't mooie, lieve n:cbtje van mijnheer Sa- Tomonson, of een van zijn zes zeldzame kopjes ui!t Japan te breken, want M mi enj zijn kopjes r'jn de grootste schatten. Is weet niet waarvan hij meer houdt!" „Hou je me voor een dwaas, wat M'imi. betreft, ik kan alleen ver'iefd zijn als zif de onbekende dame is, die ik bij i feest geholpen heb, en die zoo plotseling spoor loos verdwenen is. 't Is jammer dat je ikn schrijving niet klopte.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 13