trant overal had hij den ernstïgen! aard
der verwonding verteld en den spoedigen
dood van den patiënt voorspeld. Mijn prac
tijk overtrof nu weldra mijn stoutste ver
wachtingen en Carver's vroegere patiënten
stroomden mij in zoo grooten getale toe,
dat hij zich minachtend terugtrok en zijn
winkel sloot.
Was het been werkelijk zoo ernstig
gebroken als er verondersteld word? vroeg
heb mannetje weer.
Zeker, bijna tot splinters.
En bleef er niet de mir.ste stijfheid
over 7
Niet meer dan vroeger, 't Been had
altijd een weinig gesleept, maar ik geloof
dat dit minder werd.
Wonderlijk, riep de kleine dokter uit.
In het geheel niet. Hier hebt ge het
gansche geheim, het gebroken be-sn was
een houten en wij vèrvingen heb door een
beter.
DE BEDORVEN SCHILDERIJ.
Hans en Jo van Houten waren zoontjes
van een kunstschilder.
Er waren maar weinig dingen, die de
jongens prettiger vonden dan een bezoek
te brengen aan het atelier van hun vader
en hem daar aan het werk te ziem Dit
werd hun echter niet dikwijls toegestaan
en het was hun streng Verboden het ate
lier binnen te gaan, wanneer liun vader er
niet was.
Op zekeren dag waren meneer en me
vrouw van Houten plotseling van huis ge
roepen en in de haast had de schilder ver
geten de deur van zijn atelier dicht te
doen.
„Jo zeg Jo!" zei Hans, „dat is een
buitenkansje! Vader heeft de deur van
zijn atelier oren gelaten!"
Jo kwam haastig aanlocpen en de jon-
gen3 traden.de verboden kamer hinnnèn.
Op den ezel zagen zij een schilderij staan,
die bijna voltooid was. Zij stonden er
eenige oogenblikken vol bewondering voor.
In den hoek der kamer lag een rijcostuum
en op een tafel stond een groot houten
paard. Het kostuum was gedragen door
het model van den schilder, die voor hem
geposeerd had.
„Trek heb aan, Jo, dan kun je voor mij
zitten, terwijl ik schilder", zei Hans en
met behulp van zijn broertje was Jo spoe
dig aangekleed. De kleine Jo vond, dat
Hans bijna even knap was als Vader, toen
hij hem palet en penseelen zag gebruiken.
Er was ongeveer oen kwartier verloopeu,
nadat Hans aan het werk was gegaan. Dat
was al een heel ongelukkig kwartier voor
de schilderij geweest. De neus van den
ruiter was zwart geworden, zijn oogen
geel, terwijl er roode tranen uit vielen en
zijn wangen matblauw. De beide jongens
waren juist bezig aan het werk met ver
schrikte gezichten te beschouwen, toen de
deur openging en meneer van Houten
plotseling achter hen stond.
'Dat was me een ontsteltenis!
„Wat zal Vader wel zeggenV' flitsto het
door het brein van den jeugdigen schilder.
,,Wat. zal Vader boos zijn!" dacht Jo
angstig.
Beiden keken heel beteuterd en konden
geen woord uitbrengen van schrik.
..Leg onmiddellijk de penseelen neer,
Hans! zei meneer van Houten streng; „en
jij, Jo, trek het rijkostuum uit. Ga nu al
lebei naar je kamer.en blijf daar den hee-
len dag."
,,0, Vaderalsjeblieftik...."
,,Geen uitvluchten. Jullie zijn allebei
heel ongehoorzaam geweest en hebt
mijn schilderij, waaraan ik zooveel uren
gewerkt heb, totaal bedorven. Je wist heel
goed, dat je hier niet komen mocht en
hebt een geduchte straf verdiend. Jullie
krijgt ge^n Van beiden weekgeld in de eer
ste drie maanden. Ga nu naar boven."
Hans en Jo zagen wel, dat Vader on
verbiddelijk v.ras en met lood in hun schoe
nen gingen zij naar boven. Geen weekgeld
in drie lange maanden en zij-waren juist
zoo ijverig aan het sparen! Hans voor een
verfdoos en Jo voor een prentenboek met
veel dieren er in. Bovendien zouden, zij
dien middag op oen buitenpartijtje gaan
en nu moesten zij thuisblijven!
Do straf was streng, doch zij hadden
haar verdiend en zij zagen dit in.
Jaren zijn voorbijgegaan. Hans en Jo
van Houten zijn nu jonge mannen gewor
den en hun vader heeft verscheiden mooie
schilderijen gemaakt na den dag, waaróp
zijn ongehoorzame zoontjes zijn werk be
dorven hadden. In het atelier hangt ech
ter nog altijd de schilderij, waarop de
ruiter met liet blauwe gezicht roede tranen
uit gele oogen schreit.
,,Die schilderij heeft mij gehoorzaam
heid geleerd," zegt Hans, terwijl hij er
met een vriend vóór staat.
„En mij ook", voegt Jo er aan toe. ^Va
der heeft toch niet te vergeefs gewerkt."
Uit de school.
Meester: Kun je me ook zeggen, wat
een geheim is?
Jongen (zoon van een slager):, Hoe
mijn vader worst maakt.
Geen tijd om te denken.
Echtgenoot: Maar lieve, denk toch na
voor dat je spreekt.
Vrouw: Och schat-, als ik dat deed, zou
ik nooit tijd genoeg hebben alles to zeggen,
wat ik te zeggen heb.
n Op het examen.
Professor: Ziezoo, nu heb ik nog een
laatste vraag te stellen. Leg me eens uit
hoe U kunt weten, dat U met een ernstig
geval te doen hebt?
C-andidaat: Als do patiënt er aan
sterft, professor.
Kindermond.
Moeder, hebben de vliegen ook een
vader en een moeder.
Zeker, meisje.
Dan is het zeker de vader-vlieg die
groote, die altijd bromt.
Moderne kinderen.
Ella, ken je nu de grenzen der landen
van Europa?
Weineen, Mama, dat oude, vervélende
Europa interesseert me heelemaal niet.
De slimme Mozes.
Mozes Levie wil zich laten doopen. Do
pastoor geeft hem in overweging zijn speci
fiek Jood sclie namen te veranderen. Of
schoon Mozes daar eerst groot bezwaar te
gen heeft, stemt hij ten slotte toe, indien
de Pastoor de nieuwgekozen namen (als
ze maar Christelijk klinken) onvoorwaar
delijk goedkeurt. Na verkregen toezeg
ging geeft Mozes als zijn verlangen te ken
nen, Maarten Luther te heeten.
Maar Mozes, zegt de Pastoor, hoe- kun
je nu dien naam kiezen?!
Mozes blijft echter op zijn stuk staan.
Maar waarom wil je dan juist Maar
ten Luther heeten?
Ja. ziet u, Meneer Pastoor, ik heet nu
Mozes Levie en als ik nu als naam Maar
ten Luther kies, hoef ik niets aan het merk
op mijn ondergoed te veranderen.
Begrepen,
A.:' Hebt ge nog altijd ruzie met uw
buurman over die-n hond, die altijd in uw
tuin zat?
B.: Neen. niet meer.
A.: De strijdbijl begraven?
B.: Neen, den hond.
ONS NIEUW PRIJSRAADSEL.
Lieve Kinderen.
Daar zijn voor het nieuwe prijsraadsel
niet veel liefhebbers komen opdagen. Hoe
kwam dat zoo! Was het te moeilijk. Of was
het groote 3-Octoberfeest er de schuld van?
.Hoe het ook zij: ik had meer inzendingen
verwacht, temeer daar de in uitzicht ge
stelde inktkoker wel een beetje inspanning
waard is.
Goe.de oplossingen ontving ik van:'
No. 1 Willem Jansen, Kort Rapenburg 14
Leiden; 2 Coba Hensing, Prinsenstraat 96
Leiden; 3 Jozef Kieft. Pieter de la Court-
straat 25 Leiden; 4 Jacobus Kieft, idem;
5 Maria Kieft, idem.
Een mijner vriendjes heeft, er maar iets
van gemaakt.* zoodat ik slechts vijf mede
dingers had. Bij loting werd de prijs toe
gekend aan:
Jozef Kieft. Pieter de la Courtstraat 25,
Leiden.
Het inktstel kan a.s. Maandag tusschen
<4 en 4.30 uur aan het bureau Rapenburg,
Leidsche Courant, worden afgehaald. Nu
zal ik zelf de antwoorden een3 geven, die
op de gestelde vragen kunnen gegeven
worden. Het spreekt vanzelf, dat ook an
dere antwoorden goed zijn, als ze voldoen
aan de gestelde eischen.
1 Hoe is uw naam? Reinier.
2 En uw familienaam? Sa3.
3 Hoe heet. uw vrouw? Kortrok.
4 Hoe heette uw vader? Ott-o.
5 En uw moeder? Ada.
6 En uw zuster? Anna.
7 Hebt gij ook kinderen? Neen.
3 Hoe heet de straat, waar ge woont?
Taartstraat.
9 Welk nummer? Negen.
10 Wat ia vaders beroep? Reder.
11 Wat waart gij op te schip? Kok.
12 Wat maakt ge thans voor uw beroep?
Netten.
13 Wat is uw gewoon eten? Pap.
14 Wat doet ge, als ge de trap afgaat?
Nedert reden.
15 Hoe zag uw vrouw eruit, toen ze de
koorts had? Anna keek raar.
1G Als ik u een dubbeltje gaf voor dat
antwoord. Wat zoudt ge dan doen? Nemen.
17 Zorgdet ge goed voor uw vrouw, tij
dens haar ziekte? Reiner Sas deed Anna
Kortrok tot negen lepel pap nemen.
13 Welk was haar eerste woord,toen zij
genezen was? Redder.
1
Zij, die de oplossingen instuurden, verge
leken deze antwoorden riet de hunne, en
mijn vriendjes, die er geen raad mee wis
ten. vinden hier ter leering. een voorbeeld
hoe dit raadseltje opgelost kan worden.
De Redacteur.
CORRESPONDENTIE.
Robbedoes! Kom hier geluksvo
gel die je bent, dat ik jou de hand geef!
Hoe dikwijls reéds heb jij nu al een prijs
gewonnen? Jij bent vast onder een geluk
kig gesternte geboren mijn kind en als het
je zoo voor den wind blijft gaan in het
leven, dan zul jij het nog aardig ver bren
gen. Proficiat in ieder geval! Het geluk is
r eenmaal voor de gelukkigen niet
waar? En.... heb jij „Het Najaar" zelf
gemaakt-. Dat betwijfel ik Robbedoes! Ik
zal het plaatsen en achter Robbedoe-s een
vraagteeken zetten. Vind je dat- best? Dag
gelukkige Robbedoes! Veel groetjes aan je
ouders!
Josephine KI. en D. R. Wel
mijn kleine, slimme vriendinnetjes, waar
hebben jullie beidjes ..Najaar" gevonden?
stond versteld eendere versjes te krij
gen van twee verschillende deelneemsters,
*Le niete van elkaar afwisten en zelfs
elkaar niet kenden. Meer zal ik er niet van
zeggen, vandaag! Ik heb ook de namen
niet voluit geschreven, hang al3 ik ben,
dat mijn kleine dichteresjes te beschaamd
zouden worden. Het versje begon, heel
mooi:
De najaarszonne sprankelt Pj
Op het zilveren Ioöverdak.
enz. (zie hier onder verder
Niet meer afschrijven, 'hoor! Beterschap!
Daag!
Ca trien v. d. Steen, L o v e n-
daal 13 9, Leiden. Ja Catricn No.
5 viel niet mee. Er zullen er wel meer
geweest zijn, die een half uurtje op no. 5
zaten te turen en te probeeren, eer ze klaar
waren. Maar dat. moet ook niet waar? Als
de oplossingen te gemakkelijk zijn. is er
niks an. Zeker wordt jouw verhaaltje ge
plaatst, al was liet alleen maar om jou
pleizier te doen. Dag Catrienl Veel groe
ten aan vader en moeder en alle huisge-
nooten, die ook meegedaan hebben.
Elizabeth K o o y m a n, A1 p h en
Aangename- kennismaking! Wees wel
kom in ons kringetje. Jij bent een flink
f vriendinnetje en ..Weer School" wordt vast
geplaatst. Als je dit zelf gefabriceerd hebt,
Eliza, da-n maak ik je alvast mijn compli
ment! Laafc nog ecn3 wat hooren van je!
Dag kind! Het schijnt-, dat alle meisjes die
.Elisabeth" heeten, geboren dichteresjes
zijn!
J a v R h r e i j, Oude Vest,
Stad. Ik was echt blij, dat ik weer
een ouden vriend terugzag en vooral toen
ik een aardig versje en een paar le-uke
moppen mocht in ontvangst nemen. Alles
wordt geplaatst Jan. Zusje is niet zoo ge
lukkig geweest met haar versjes. Kijk maar
eens. Dag Jan! Groet móeder van me!
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven. De Red.
DE GESCHIEDENIS VAN
HET SCHOOIERTJE.
XV
En weer is een dag voorhij en is de
avond gevallen. Weer zijn de gordijnen
neergelaten en zijn twee stoelen naast
elkaar geschoven. Elsje zit te wachten en
klapt vol ongeduld in d'r handjes, onbe
wust nog, dat voor vader andere bezighe
den t© verrichten zijn, dan vertellen en nog
eens vertellen.
Komt u nu haast, of komt u niet
Paatje?
Ik kom zoo!
Vooruit dan een beetje gauw! Ik kan
niet zoo heel lang meer wachten, stoute
Paatje! Dadelijk moet ik naar bed en ik
zou zoo graag, zoo heel erg graag, een lang
verhaal willen hooren.
Wel, wel, wat is mijn lief Elsje van
daag weer ongeduldig! Heeft zij zoo'n
haast, mijn kleine meid. Moet ze soms met
den sneltrein van avond? of naar Parijs in
een vliegmachine.
Tce nou Vadertje! Kom nu gauw hier
zitten. Wee3 nu eer.3 heel lief voor Elze en
vertel nu gauw of ik zeg het aan de pop en
dan zijn we weer erg kwaad zooals laatst-.
Nu dan, als dat zoo i3. dan zal ik maar
gauw beginnen, want ik hou niet van
pruillipjes en seheeve mondjes en oogen met
tranen, ik zie liever mijn Elsje met een
lachje om den mondmet kuiltjes in de
wang en met stralende oogen van pleizier.
Dusik begin. Maar waar was ik ook
weer?
Zie.t u nu wel! Als u mij niet had. kon
u het nog niet eens uitvertellen. Dom
Paatje! U wasja waar was U ook
weerU ha-d voor 't eerst op uw ka
mertje geslapen en U was heelemaal niet
•hang en u had zoo lekker geslapen als een
roos, en U was blij en nu zoudt u vertel
len van grootmoedertje, die ook goed voor
u was en nog van heel veel andere mooie-
geschiedenissen.
Juist mijn lief hahelaarstertje.! daar
was ik. toen Zandman aan de deur kwam
en mijn dochter meevoerde in het rijk der
droomen
Ik was dan op mijn kamertje. Ik had wel
kunnen huilen van pleizier, boen ik daar in
een helder, lekker ledikant lag in een
frisck kamertje, waar mo alles tegcnblonk
als een spiegeltje. Ik vond dat kamertje
haast voor mij te mooi. Ik was die weelde
niet gewend. En danhad ik ooit kiuü-
nen denken, dat. zulke lieve mensehen zich
mijn lot zouden aantrekken? Nu scheelde
het wel. dat ze mijn vadertj© gekend had
den en dat ze zijn kunst indertijd hadden
bewonderd, ma-ar tochhoe ik dacht en
dacht: het wa3 haast te veel geluk ineens
voor mij, dié op éón dag tijds van schooier
tje tot mijnheer, zooals ik me verbeeldde,
was opgeklommen.
Wat zeg jij daarvan, mijn kind?
Ik begrijp best-, dat u blij was en moe
dertje zal ook blij geweest zijn, dat u nu
eens eindelijk in een lekker bedje kon uit
rusten.
Jouw moedertje was een engel. En als
ik haar niet, dien dag ontmoet had. God
weet waar ik dan aangeland zou zijn. en
wat er van mij terecht zou zijn gekomen.
En was u heusch niet bang hij die
vreemde mensehen in een vreemde stad, in
een vreemd kamertje te moeten slapen?
Neen Elze, heelemaal niet hang. Een
jongen van zestien jaar is niet hang meer
in het donker en vooral niet als hij weet,
dat hij hij zulke brave menschen een on
derdak gevonden heeft. En danwas
ik geen „Schooiertje" geweest? Bang is
geen woord, dat bii een schooier past. Een
schooiertje is nooit en nergens hang. Al
slaapt hij onder een brug, of in een wal
gen, of in een schuur of in een stal, hij
slaapt door en de omgeving laat hem
koud en niets verontrust hem in zijn
slaap, die vaster is, dan die van het kind
van den rijke, die nlle3 heeft om zich heen,
wat mooi is en zacht.
En ha-d u toen ook al andere kleeren
gekregen, want om een ..heer" te zijn moet
men niet als een „schooiertje" gekleed
gaan. zou ik meenen.
Ja, mijn goed kindje! Die had ik. Ik
had nieuw© kleeren.
De lorren en vodden van mij waren ver
dwenen en aan den Voddenman meegege
ven en in de plaats daavan had ik een stel
nieuwe kleeren gekregen cn nieuw onder
goed, zoodat ik er uitzag als een burger
kind op z'n Zondagsch.
Dat was fijn! Dat had ik willen zien.
En had u ook een nieuwen hoed gekocht en
handschoenen en een wandelstok en een
gouden horloge en een mooien das en een
hooge boord en een fietspet enja, wat
heeft een ..mijnheer" nog meer noodig om
mijnheer" te zijn?
Ik had alles gekregen wat ik noodig
'had, Eisje-lief. Her, was mij te moede, of ik
ook vernieuwd was. Ik voelde me riiker,
deftiger voornamer. Ik voelde me vrij en
frank als een prins. Mijn lange verwarde
haren waren kort geknipt en ik durfde nu
wel tien tegen een verwedden, dat mij toen
noch dte brave, dikke koopman, noch die
leelijke. gierige boer zouden herkend heb
ben.
En wie had dat alles voor it betaald'
vadert ie."
Wel, wie anders dan jou grootmoeder.
Grootmoeder en Elze gingen dien zelfden
avond met me roee en wii drietjes kochten
toen alles wat- ik noodig had en zoo werd
ik eer het zonnette te slapen ging. her
schapen ia een piek-fijn jongeheertje. En
wat had jou moedertje dien middag een
schik! Zij babbelde in een stuk door. Voor
alle ramen bleef ze staan, of er niets voor
mij te koopen viel. De Redacteur.
(Wordt vervolgd).
DOE WEL EN ZIE NET OM.
IV.
De dagen gingen achtereenvolgens spoe
dig voorbij voor Nellie en Ben. Gelukkig
v.isten zij niets van hun' vaders dood, mis
schien hadden zij het zich aangetrokken
en zichzelf als -de schuldenaars beschouwd,
te Nachts sliepen zij bij een goeahartigeii
nachtwaker die hun voor een prikje een
slaapplaats bezorgde en wel zop heerlijk
en fijn, zoo zo zeiden, dat ze er nooit van
buiten moer zouden leunnen.
Doch plotseling gebeurde er iets ver
schrikkelijks voor Ben. Op zekeren dag
dat hij weer voor hot gebouw stond te
wachten op zijn zusje Nellie, kwam er
plotseling een jongen naar hem toe en
bracht hem de boodschap, dat zijn zusje
plotseling ongesteld was geworden en
naar het gasthuis was overgebracht. Ben
nie verschrok hevig „zou het waar zijn?"
zeide hij terwijl hij op de klok van de kerk'
keek. „Ja, het is werkelijk over tijd". Naar
welk gasthuis vroeg Bennie bevend. „Naar
het groote", antwoordde dó jongen. „Naar
het groote?" vroeg Benni© verbaasd. ,,En
we hebben niet eens geld om voor haar ver
pleging to zorgen!" ,,Ja", antwoordde de
jongen weer „maar ik geloof dat een heer
het voor haar betaalt."
Bennie was nu geheel en al uit het veld
geslagen. Zonder verder acht op den jon
gen te slaan, holde hij weg naar het gast
huis. Daar aangekomen belde hij aan en
vroeg of hij Nellie van Harmen mocht
zien. Spoedig werd hij in een ziekenzaal
gebracht. Achter een groot scherm lag
zijn zusje op een heerlijk zacht bedje zoo
als Bennie nog nooit had gezien. Aan
stonds zag hij ze of hij knielde voor het
bedje. De zuster weerhield hem echter en
zei dat zijn zusje rust moest honden an
ders werd ze nóóit meer beter. Een traan
rolde over Bennie's lippen nooit meer be
ter", herhaalde hij. Bennie zag zijn zusje
schreiend aan en dacht bij zich zelf: ,,Zal
ze nog wel ooit de oogen eens voor mij
openen". De zuster trok hem nu van het
bedje weg en zei dat liij niet langer meer
bij zijn zusje mocht blijven.
'Den anderen morgen stond Bennie al
vroeg voor de deur van het ziekenhuis.
Smedig werd hij binnengelaten en met
een beklemd hart stapte hij naar de zie
kenzaal opende de deur en trad naar bin
nen. Doch wat was dat? Bij het ziekbed
van zijn Nellie stonden een heer, de zus
ter en d© priester die zij altijd te avonds
zoo graag hoorden vertellen. Ben stond
verbluft te kijken met langzame schreden
trad hij nader, was hij nu weer niet al
leen bij zijn zusje? Doch spoedig verhel
derde zijn gelaat; Nellie had de oogen ge
opend; hij behoefde ze dus niet eena wak
ker te maken, zoo dacht Ben. Bij het
ziekbed gekomen zag Ben hoe zijn zusje
daar lag met gevouwen handen, een glim
lach straalde op haar bleek gezichtje; er
was zeker iets bijzonders gebeurd. De
priester en de heer keken Bennie vol ver
bazing aan; geen woord had deze nog ge
sproken. Eindelijk zei hij op klagenden
toon, „wordt mijn zusje beter mijnheer?"
Do heer trok Bennie naar zich toe en zei
op fluisterenden, toon: „Je zusje heeft de
H. Communie ontvangen en ligt nu op
sterven." Bennie kon een uitroep van
schrik niet onderdrukken en begon bitter
te schreien. „Huil nu maar niet zoo vent
je", bemoedigde de heer. ,,Je zusje gaat
nu naar den hemel en wordt e-en heel
schoon engeltje." Bennie was door die
woorden eenigszins bemoedigd en droog
de zijn tranen af. Het was met Nellie
spoedig afgeloopen, 'zij sloot de oogen en
een engeltje rees op naar den hemel.
De priester was intusschen weggegaan
terwijl de heer nog biddend achter was
gebleven. Bennie stend intusschen met
veile aandacht naar zijn zusje te hij hen,
nu was hij geheel alleen op de wereld.
Kees van Dieren.
(Wordt vervolgd.)
3 October.
Al3 met dc herfstdagen,
Weer 't jaar ten einde spoedt.
.Wordt door ons met welbehagen,
Do 3 Octoberdag begroet.
Als de zon dezen morgen
Vroolijk door 't venster schijnt,
Hoort men slechts van alle lippen:
Dat te zonnetje nu niet verdwijnt.
Geen overdrijving.
Lieveling, je wordt iederen <J
•—Je overdrijft, Kenri.
Nou, om den anderen dag
Een candidaat-RaadsH
Eerste baliekluiver: Hé, ou*,
wat. heb ik van je gehoord?
in de gracht gevallen?!
Tweede dito: Kon ik het heli
ik nog eens in den Raad kom,
voor alle grachten te dempen
kroeg ia
Weg gepraat.
Daar ligt nu alweer een
mooie theekopjes kapot in den
mer. Mina. Dat is nu al de derde
week
Mevrouw, de porceleinfabriei
ten ook leven.
Maar ik moet nieuw© kopjes b
Mevrouw, het kapitaal
dafc is een eerste eisck voor maali
lijken welstand.
Wat heb ik daarmee te makei
1U denkt nie.t sociaal genoeg,
Luistert u nou eens goed: als er
jes kapot vallen, moeten er nieuwe
worden hij den winkelier. Dat
den middenstand. De winkelier
nieuwen voorraad hij de fabriek,
werk voor de industrie. De fabriel
nen hun werklieden in dienst bon:
loon van die werklieden komt
de menschen enja, nou hoeft
hard weg te loopen!
Een lange weg!
Treinconducteur: Ik rijd al
op deze lijn, mijnheer.
Reiziger: Drommels, is ze zoo
Ook 'n antwoord.
Vreemdeling, bij de poort van
teelpark, tot straatjongen: Mag
binnen gaan?
Straatjongen: Van mij gerust,
Dat zij met haar gouden stralen,
Moog' belichten heerlijk mooi
De stad Leiden, op 3 October,
In haar kleurenrijken tooi.
3 October heerlijk woordje.
Waar ons jongenshart bij trill
't Toovert ons vermakelijkheden,
Voor ons oog, zoo echt gewild.
Eerst genieten van den optocht,
Dan naar 't Lunapark gegaan,
Feesten als op 3 October,
Zijn ,.hct feest" voor iedereen.
Lou v. d
Het Najaar.
De zomer vlood weer snel voorbi
En 't bladeren-groen valt neei,
D© zon gaat schuil in nevelen wa;
Verwarmt d' aard nauw meer.
Vacanticpret en strandgenugt,
Behooren tot 't verleen,
Doch daarvoor komt weer d'avori
Aan den haard, om moeder bee
Wanneer de storm, buiten giert
En regen plast ter neer.
Weet men zich veilig binnenshui-
Bij 't guur onstuimig weer.
Als dan vroeg d' avondschemer di
En de dagtaak is volbracht,
Dwaalt ons gedachten weer eens
Naar de vergane pracht.
Doch soms als 't wijfelend zonn
De aarde weer begroet
En te dorrend loover, bruin en
Als purper glanzen doet.
Hoe schoon is dan het zwijgend v
In zijne stille pracht
Waar kleureffect en ritselend blad
Ons spreekt van Godes macht.
En 't hart© weder kloppen doet
Met nieuwe hoop vervuld
Op wederkeerende levensvreugd
Dcor zomerglans omhuld.
Robbei
Groote vacantie.
Levé de vacantie
Jongens wat een pretl
Vier weken rusten,
En heel laat naar bed;
Dan ga ik uit logeeren
Voor een dag of vier
Buiten bij mijn Tante,
Jongens wat een plezier.
•Bokken voor den wagen,
Ezels voor de kar,
Gaten in mijn kleeren
Haren in de war.
Schoenen stuk geloopcn,
Scheuren in mijn broek,
Leien, schriften, pennen,
Alles in den hoek.
Och, was die tijd maar- henen
Zucht en kijft Mama,
Maar ik roep van vreugde
Kiep, hiep, hiep, hoera!
Jan
De goede raad.
„Hoe gaat te met de zaken
zcidc de handelaar tot z'n kennis
tegenkwam op het Reinbrandtplcin.
,,Och wat zal ik je zeggen, 1
antwoordde Moos, ,den eenen dag
je wat, een anderen verdien je nil
conicn dag wat den anderen niks.—
Dcni ben jc! zei Bram;
werk jc niet cm den anderen dag'
De ezel.
Een man dio een ezel wilde vei|
vernam dat oen zijner kennissen j
naburig dorp juist zoon dier zie»
te aan te schaffen. Daarom schn
hem: .Beste Herman, als jc cen e
pen, wilt, een werkelijk goede, d®®
s.v.p. cok eens aan mij. I
Jan 1