trant overal had hij den ernstïgen! aard der verwonding verteld en den spoedigen dood van den patiënt voorspeld. Mijn prac tijk overtrof nu weldra mijn stoutste ver wachtingen en Carver's vroegere patiënten stroomden mij in zoo grooten getale toe, dat hij zich minachtend terugtrok en zijn winkel sloot. Was het been werkelijk zoo ernstig gebroken als er verondersteld word? vroeg heb mannetje weer. Zeker, bijna tot splinters. En bleef er niet de mir.ste stijfheid over 7 Niet meer dan vroeger, 't Been had altijd een weinig gesleept, maar ik geloof dat dit minder werd. Wonderlijk, riep de kleine dokter uit. In het geheel niet. Hier hebt ge het gansche geheim, het gebroken be-sn was een houten en wij vèrvingen heb door een beter. DE BEDORVEN SCHILDERIJ. Hans en Jo van Houten waren zoontjes van een kunstschilder. Er waren maar weinig dingen, die de jongens prettiger vonden dan een bezoek te brengen aan het atelier van hun vader en hem daar aan het werk te ziem Dit werd hun echter niet dikwijls toegestaan en het was hun streng Verboden het ate lier binnen te gaan, wanneer liun vader er niet was. Op zekeren dag waren meneer en me vrouw van Houten plotseling van huis ge roepen en in de haast had de schilder ver geten de deur van zijn atelier dicht te doen. „Jo zeg Jo!" zei Hans, „dat is een buitenkansje! Vader heeft de deur van zijn atelier oren gelaten!" Jo kwam haastig aanlocpen en de jon- gen3 traden.de verboden kamer hinnnèn. Op den ezel zagen zij een schilderij staan, die bijna voltooid was. Zij stonden er eenige oogenblikken vol bewondering voor. In den hoek der kamer lag een rijcostuum en op een tafel stond een groot houten paard. Het kostuum was gedragen door het model van den schilder, die voor hem geposeerd had. „Trek heb aan, Jo, dan kun je voor mij zitten, terwijl ik schilder", zei Hans en met behulp van zijn broertje was Jo spoe dig aangekleed. De kleine Jo vond, dat Hans bijna even knap was als Vader, toen hij hem palet en penseelen zag gebruiken. Er was ongeveer oen kwartier verloopeu, nadat Hans aan het werk was gegaan. Dat was al een heel ongelukkig kwartier voor de schilderij geweest. De neus van den ruiter was zwart geworden, zijn oogen geel, terwijl er roode tranen uit vielen en zijn wangen matblauw. De beide jongens waren juist bezig aan het werk met ver schrikte gezichten te beschouwen, toen de deur openging en meneer van Houten plotseling achter hen stond. 'Dat was me een ontsteltenis! „Wat zal Vader wel zeggenV' flitsto het door het brein van den jeugdigen schilder. ,,Wat. zal Vader boos zijn!" dacht Jo angstig. Beiden keken heel beteuterd en konden geen woord uitbrengen van schrik. ..Leg onmiddellijk de penseelen neer, Hans! zei meneer van Houten streng; „en jij, Jo, trek het rijkostuum uit. Ga nu al lebei naar je kamer.en blijf daar den hee- len dag." ,,0, Vaderalsjeblieftik...." ,,Geen uitvluchten. Jullie zijn allebei heel ongehoorzaam geweest en hebt mijn schilderij, waaraan ik zooveel uren gewerkt heb, totaal bedorven. Je wist heel goed, dat je hier niet komen mocht en hebt een geduchte straf verdiend. Jullie krijgt ge^n Van beiden weekgeld in de eer ste drie maanden. Ga nu naar boven." Hans en Jo zagen wel, dat Vader on verbiddelijk v.ras en met lood in hun schoe nen gingen zij naar boven. Geen weekgeld in drie lange maanden en zij-waren juist zoo ijverig aan het sparen! Hans voor een verfdoos en Jo voor een prentenboek met veel dieren er in. Bovendien zouden, zij dien middag op oen buitenpartijtje gaan en nu moesten zij thuisblijven! Do straf was streng, doch zij hadden haar verdiend en zij zagen dit in. Jaren zijn voorbijgegaan. Hans en Jo van Houten zijn nu jonge mannen gewor den en hun vader heeft verscheiden mooie schilderijen gemaakt na den dag, waaróp zijn ongehoorzame zoontjes zijn werk be dorven hadden. In het atelier hangt ech ter nog altijd de schilderij, waarop de ruiter met liet blauwe gezicht roede tranen uit gele oogen schreit. ,,Die schilderij heeft mij gehoorzaam heid geleerd," zegt Hans, terwijl hij er met een vriend vóór staat. „En mij ook", voegt Jo er aan toe. ^Va der heeft toch niet te vergeefs gewerkt." Uit de school. Meester: Kun je me ook zeggen, wat een geheim is? Jongen (zoon van een slager):, Hoe mijn vader worst maakt. Geen tijd om te denken. Echtgenoot: Maar lieve, denk toch na voor dat je spreekt. Vrouw: Och schat-, als ik dat deed, zou ik nooit tijd genoeg hebben alles to zeggen, wat ik te zeggen heb. n Op het examen. Professor: Ziezoo, nu heb ik nog een laatste vraag te stellen. Leg me eens uit hoe U kunt weten, dat U met een ernstig geval te doen hebt? C-andidaat: Als do patiënt er aan sterft, professor. Kindermond. Moeder, hebben de vliegen ook een vader en een moeder. Zeker, meisje. Dan is het zeker de vader-vlieg die groote, die altijd bromt. Moderne kinderen. Ella, ken je nu de grenzen der landen van Europa? Weineen, Mama, dat oude, vervélende Europa interesseert me heelemaal niet. De slimme Mozes. Mozes Levie wil zich laten doopen. Do pastoor geeft hem in overweging zijn speci fiek Jood sclie namen te veranderen. Of schoon Mozes daar eerst groot bezwaar te gen heeft, stemt hij ten slotte toe, indien de Pastoor de nieuwgekozen namen (als ze maar Christelijk klinken) onvoorwaar delijk goedkeurt. Na verkregen toezeg ging geeft Mozes als zijn verlangen te ken nen, Maarten Luther te heeten. Maar Mozes, zegt de Pastoor, hoe- kun je nu dien naam kiezen?! Mozes blijft echter op zijn stuk staan. Maar waarom wil je dan juist Maar ten Luther heeten? Ja. ziet u, Meneer Pastoor, ik heet nu Mozes Levie en als ik nu als naam Maar ten Luther kies, hoef ik niets aan het merk op mijn ondergoed te veranderen. Begrepen, A.:' Hebt ge nog altijd ruzie met uw buurman over die-n hond, die altijd in uw tuin zat? B.: Neen. niet meer. A.: De strijdbijl begraven? B.: Neen, den hond. ONS NIEUW PRIJSRAADSEL. Lieve Kinderen. Daar zijn voor het nieuwe prijsraadsel niet veel liefhebbers komen opdagen. Hoe kwam dat zoo! Was het te moeilijk. Of was het groote 3-Octoberfeest er de schuld van? .Hoe het ook zij: ik had meer inzendingen verwacht, temeer daar de in uitzicht ge stelde inktkoker wel een beetje inspanning waard is. Goe.de oplossingen ontving ik van:' No. 1 Willem Jansen, Kort Rapenburg 14 Leiden; 2 Coba Hensing, Prinsenstraat 96 Leiden; 3 Jozef Kieft. Pieter de la Court- straat 25 Leiden; 4 Jacobus Kieft, idem; 5 Maria Kieft, idem. Een mijner vriendjes heeft, er maar iets van gemaakt.* zoodat ik slechts vijf mede dingers had. Bij loting werd de prijs toe gekend aan: Jozef Kieft. Pieter de la Courtstraat 25, Leiden. Het inktstel kan a.s. Maandag tusschen <4 en 4.30 uur aan het bureau Rapenburg, Leidsche Courant, worden afgehaald. Nu zal ik zelf de antwoorden een3 geven, die op de gestelde vragen kunnen gegeven worden. Het spreekt vanzelf, dat ook an dere antwoorden goed zijn, als ze voldoen aan de gestelde eischen. 1 Hoe is uw naam? Reinier. 2 En uw familienaam? Sa3. 3 Hoe heet. uw vrouw? Kortrok. 4 Hoe heette uw vader? Ott-o. 5 En uw moeder? Ada. 6 En uw zuster? Anna. 7 Hebt gij ook kinderen? Neen. 3 Hoe heet de straat, waar ge woont? Taartstraat. 9 Welk nummer? Negen. 10 Wat ia vaders beroep? Reder. 11 Wat waart gij op te schip? Kok. 12 Wat maakt ge thans voor uw beroep? Netten. 13 Wat is uw gewoon eten? Pap. 14 Wat doet ge, als ge de trap afgaat? Nedert reden. 15 Hoe zag uw vrouw eruit, toen ze de koorts had? Anna keek raar. 1G Als ik u een dubbeltje gaf voor dat antwoord. Wat zoudt ge dan doen? Nemen. 17 Zorgdet ge goed voor uw vrouw, tij dens haar ziekte? Reiner Sas deed Anna Kortrok tot negen lepel pap nemen. 13 Welk was haar eerste woord,toen zij genezen was? Redder. 1 Zij, die de oplossingen instuurden, verge leken deze antwoorden riet de hunne, en mijn vriendjes, die er geen raad mee wis ten. vinden hier ter leering. een voorbeeld hoe dit raadseltje opgelost kan worden. De Redacteur. CORRESPONDENTIE. Robbedoes! Kom hier geluksvo gel die je bent, dat ik jou de hand geef! Hoe dikwijls reéds heb jij nu al een prijs gewonnen? Jij bent vast onder een geluk kig gesternte geboren mijn kind en als het je zoo voor den wind blijft gaan in het leven, dan zul jij het nog aardig ver bren gen. Proficiat in ieder geval! Het geluk is r eenmaal voor de gelukkigen niet waar? En.... heb jij „Het Najaar" zelf gemaakt-. Dat betwijfel ik Robbedoes! Ik zal het plaatsen en achter Robbedoe-s een vraagteeken zetten. Vind je dat- best? Dag gelukkige Robbedoes! Veel groetjes aan je ouders! Josephine KI. en D. R. Wel mijn kleine, slimme vriendinnetjes, waar hebben jullie beidjes ..Najaar" gevonden? stond versteld eendere versjes te krij gen van twee verschillende deelneemsters, *Le niete van elkaar afwisten en zelfs elkaar niet kenden. Meer zal ik er niet van zeggen, vandaag! Ik heb ook de namen niet voluit geschreven, hang al3 ik ben, dat mijn kleine dichteresjes te beschaamd zouden worden. Het versje begon, heel mooi: De najaarszonne sprankelt Pj Op het zilveren Ioöverdak. enz. (zie hier onder verder Niet meer afschrijven, 'hoor! Beterschap! Daag! Ca trien v. d. Steen, L o v e n- daal 13 9, Leiden. Ja Catricn No. 5 viel niet mee. Er zullen er wel meer geweest zijn, die een half uurtje op no. 5 zaten te turen en te probeeren, eer ze klaar waren. Maar dat. moet ook niet waar? Als de oplossingen te gemakkelijk zijn. is er niks an. Zeker wordt jouw verhaaltje ge plaatst, al was liet alleen maar om jou pleizier te doen. Dag Catrienl Veel groe ten aan vader en moeder en alle huisge- nooten, die ook meegedaan hebben. Elizabeth K o o y m a n, A1 p h en Aangename- kennismaking! Wees wel kom in ons kringetje. Jij bent een flink f vriendinnetje en ..Weer School" wordt vast geplaatst. Als je dit zelf gefabriceerd hebt, Eliza, da-n maak ik je alvast mijn compli ment! Laafc nog ecn3 wat hooren van je! Dag kind! Het schijnt-, dat alle meisjes die .Elisabeth" heeten, geboren dichteresjes zijn! J a v R h r e i j, Oude Vest, Stad. Ik was echt blij, dat ik weer een ouden vriend terugzag en vooral toen ik een aardig versje en een paar le-uke moppen mocht in ontvangst nemen. Alles wordt geplaatst Jan. Zusje is niet zoo ge lukkig geweest met haar versjes. Kijk maar eens. Dag Jan! Groet móeder van me! De volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven. De Red. DE GESCHIEDENIS VAN HET SCHOOIERTJE. XV En weer is een dag voorhij en is de avond gevallen. Weer zijn de gordijnen neergelaten en zijn twee stoelen naast elkaar geschoven. Elsje zit te wachten en klapt vol ongeduld in d'r handjes, onbe wust nog, dat voor vader andere bezighe den t© verrichten zijn, dan vertellen en nog eens vertellen. Komt u nu haast, of komt u niet Paatje? Ik kom zoo! Vooruit dan een beetje gauw! Ik kan niet zoo heel lang meer wachten, stoute Paatje! Dadelijk moet ik naar bed en ik zou zoo graag, zoo heel erg graag, een lang verhaal willen hooren. Wel, wel, wat is mijn lief Elsje van daag weer ongeduldig! Heeft zij zoo'n haast, mijn kleine meid. Moet ze soms met den sneltrein van avond? of naar Parijs in een vliegmachine. Tce nou Vadertje! Kom nu gauw hier zitten. Wee3 nu eer.3 heel lief voor Elze en vertel nu gauw of ik zeg het aan de pop en dan zijn we weer erg kwaad zooals laatst-. Nu dan, als dat zoo i3. dan zal ik maar gauw beginnen, want ik hou niet van pruillipjes en seheeve mondjes en oogen met tranen, ik zie liever mijn Elsje met een lachje om den mondmet kuiltjes in de wang en met stralende oogen van pleizier. Dusik begin. Maar waar was ik ook weer? Zie.t u nu wel! Als u mij niet had. kon u het nog niet eens uitvertellen. Dom Paatje! U wasja waar was U ook weerU ha-d voor 't eerst op uw ka mertje geslapen en U was heelemaal niet •hang en u had zoo lekker geslapen als een roos, en U was blij en nu zoudt u vertel len van grootmoedertje, die ook goed voor u was en nog van heel veel andere mooie- geschiedenissen. Juist mijn lief hahelaarstertje.! daar was ik. toen Zandman aan de deur kwam en mijn dochter meevoerde in het rijk der droomen Ik was dan op mijn kamertje. Ik had wel kunnen huilen van pleizier, boen ik daar in een helder, lekker ledikant lag in een frisck kamertje, waar mo alles tegcnblonk als een spiegeltje. Ik vond dat kamertje haast voor mij te mooi. Ik was die weelde niet gewend. En danhad ik ooit kiuü- nen denken, dat. zulke lieve mensehen zich mijn lot zouden aantrekken? Nu scheelde het wel. dat ze mijn vadertj© gekend had den en dat ze zijn kunst indertijd hadden bewonderd, ma-ar tochhoe ik dacht en dacht: het wa3 haast te veel geluk ineens voor mij, dié op éón dag tijds van schooier tje tot mijnheer, zooals ik me verbeeldde, was opgeklommen. Wat zeg jij daarvan, mijn kind? Ik begrijp best-, dat u blij was en moe dertje zal ook blij geweest zijn, dat u nu eens eindelijk in een lekker bedje kon uit rusten. Jouw moedertje was een engel. En als ik haar niet, dien dag ontmoet had. God weet waar ik dan aangeland zou zijn. en wat er van mij terecht zou zijn gekomen. En was u heusch niet bang hij die vreemde mensehen in een vreemde stad, in een vreemd kamertje te moeten slapen? Neen Elze, heelemaal niet hang. Een jongen van zestien jaar is niet hang meer in het donker en vooral niet als hij weet, dat hij hij zulke brave menschen een on derdak gevonden heeft. En danwas ik geen „Schooiertje" geweest? Bang is geen woord, dat bii een schooier past. Een schooiertje is nooit en nergens hang. Al slaapt hij onder een brug, of in een wal gen, of in een schuur of in een stal, hij slaapt door en de omgeving laat hem koud en niets verontrust hem in zijn slaap, die vaster is, dan die van het kind van den rijke, die nlle3 heeft om zich heen, wat mooi is en zacht. En ha-d u toen ook al andere kleeren gekregen, want om een ..heer" te zijn moet men niet als een „schooiertje" gekleed gaan. zou ik meenen. Ja, mijn goed kindje! Die had ik. Ik had nieuw© kleeren. De lorren en vodden van mij waren ver dwenen en aan den Voddenman meegege ven en in de plaats daavan had ik een stel nieuwe kleeren gekregen cn nieuw onder goed, zoodat ik er uitzag als een burger kind op z'n Zondagsch. Dat was fijn! Dat had ik willen zien. En had u ook een nieuwen hoed gekocht en handschoenen en een wandelstok en een gouden horloge en een mooien das en een hooge boord en een fietspet enja, wat heeft een ..mijnheer" nog meer noodig om mijnheer" te zijn? Ik had alles gekregen wat ik noodig 'had, Eisje-lief. Her, was mij te moede, of ik ook vernieuwd was. Ik voelde me riiker, deftiger voornamer. Ik voelde me vrij en frank als een prins. Mijn lange verwarde haren waren kort geknipt en ik durfde nu wel tien tegen een verwedden, dat mij toen noch dte brave, dikke koopman, noch die leelijke. gierige boer zouden herkend heb ben. En wie had dat alles voor it betaald' vadert ie." Wel, wie anders dan jou grootmoeder. Grootmoeder en Elze gingen dien zelfden avond met me roee en wii drietjes kochten toen alles wat- ik noodig had en zoo werd ik eer het zonnette te slapen ging. her schapen ia een piek-fijn jongeheertje. En wat had jou moedertje dien middag een schik! Zij babbelde in een stuk door. Voor alle ramen bleef ze staan, of er niets voor mij te koopen viel. De Redacteur. (Wordt vervolgd). DOE WEL EN ZIE NET OM. IV. De dagen gingen achtereenvolgens spoe dig voorbij voor Nellie en Ben. Gelukkig v.isten zij niets van hun' vaders dood, mis schien hadden zij het zich aangetrokken en zichzelf als -de schuldenaars beschouwd, te Nachts sliepen zij bij een goeahartigeii nachtwaker die hun voor een prikje een slaapplaats bezorgde en wel zop heerlijk en fijn, zoo zo zeiden, dat ze er nooit van buiten moer zouden leunnen. Doch plotseling gebeurde er iets ver schrikkelijks voor Ben. Op zekeren dag dat hij weer voor hot gebouw stond te wachten op zijn zusje Nellie, kwam er plotseling een jongen naar hem toe en bracht hem de boodschap, dat zijn zusje plotseling ongesteld was geworden en naar het gasthuis was overgebracht. Ben nie verschrok hevig „zou het waar zijn?" zeide hij terwijl hij op de klok van de kerk' keek. „Ja, het is werkelijk over tijd". Naar welk gasthuis vroeg Bennie bevend. „Naar het groote", antwoordde dó jongen. „Naar het groote?" vroeg Benni© verbaasd. ,,En we hebben niet eens geld om voor haar ver pleging to zorgen!" ,,Ja", antwoordde de jongen weer „maar ik geloof dat een heer het voor haar betaalt." Bennie was nu geheel en al uit het veld geslagen. Zonder verder acht op den jon gen te slaan, holde hij weg naar het gast huis. Daar aangekomen belde hij aan en vroeg of hij Nellie van Harmen mocht zien. Spoedig werd hij in een ziekenzaal gebracht. Achter een groot scherm lag zijn zusje op een heerlijk zacht bedje zoo als Bennie nog nooit had gezien. Aan stonds zag hij ze of hij knielde voor het bedje. De zuster weerhield hem echter en zei dat zijn zusje rust moest honden an ders werd ze nóóit meer beter. Een traan rolde over Bennie's lippen nooit meer be ter", herhaalde hij. Bennie zag zijn zusje schreiend aan en dacht bij zich zelf: ,,Zal ze nog wel ooit de oogen eens voor mij openen". De zuster trok hem nu van het bedje weg en zei dat liij niet langer meer bij zijn zusje mocht blijven. 'Den anderen morgen stond Bennie al vroeg voor de deur van het ziekenhuis. Smedig werd hij binnengelaten en met een beklemd hart stapte hij naar de zie kenzaal opende de deur en trad naar bin nen. Doch wat was dat? Bij het ziekbed van zijn Nellie stonden een heer, de zus ter en d© priester die zij altijd te avonds zoo graag hoorden vertellen. Ben stond verbluft te kijken met langzame schreden trad hij nader, was hij nu weer niet al leen bij zijn zusje? Doch spoedig verhel derde zijn gelaat; Nellie had de oogen ge opend; hij behoefde ze dus niet eena wak ker te maken, zoo dacht Ben. Bij het ziekbed gekomen zag Ben hoe zijn zusje daar lag met gevouwen handen, een glim lach straalde op haar bleek gezichtje; er was zeker iets bijzonders gebeurd. De priester en de heer keken Bennie vol ver bazing aan; geen woord had deze nog ge sproken. Eindelijk zei hij op klagenden toon, „wordt mijn zusje beter mijnheer?" Do heer trok Bennie naar zich toe en zei op fluisterenden, toon: „Je zusje heeft de H. Communie ontvangen en ligt nu op sterven." Bennie kon een uitroep van schrik niet onderdrukken en begon bitter te schreien. „Huil nu maar niet zoo vent je", bemoedigde de heer. ,,Je zusje gaat nu naar den hemel en wordt e-en heel schoon engeltje." Bennie was door die woorden eenigszins bemoedigd en droog de zijn tranen af. Het was met Nellie spoedig afgeloopen, 'zij sloot de oogen en een engeltje rees op naar den hemel. De priester was intusschen weggegaan terwijl de heer nog biddend achter was gebleven. Bennie stend intusschen met veile aandacht naar zijn zusje te hij hen, nu was hij geheel alleen op de wereld. Kees van Dieren. (Wordt vervolgd.) 3 October. Al3 met dc herfstdagen, Weer 't jaar ten einde spoedt. .Wordt door ons met welbehagen, Do 3 Octoberdag begroet. Als de zon dezen morgen Vroolijk door 't venster schijnt, Hoort men slechts van alle lippen: Dat te zonnetje nu niet verdwijnt. Geen overdrijving. Lieveling, je wordt iederen <J •—Je overdrijft, Kenri. Nou, om den anderen dag Een candidaat-RaadsH Eerste baliekluiver: Hé, ou*, wat. heb ik van je gehoord? in de gracht gevallen?! Tweede dito: Kon ik het heli ik nog eens in den Raad kom, voor alle grachten te dempen kroeg ia Weg gepraat. Daar ligt nu alweer een mooie theekopjes kapot in den mer. Mina. Dat is nu al de derde week Mevrouw, de porceleinfabriei ten ook leven. Maar ik moet nieuw© kopjes b Mevrouw, het kapitaal dafc is een eerste eisck voor maali lijken welstand. Wat heb ik daarmee te makei 1U denkt nie.t sociaal genoeg, Luistert u nou eens goed: als er jes kapot vallen, moeten er nieuwe worden hij den winkelier. Dat den middenstand. De winkelier nieuwen voorraad hij de fabriek, werk voor de industrie. De fabriel nen hun werklieden in dienst bon: loon van die werklieden komt de menschen enja, nou hoeft hard weg te loopen! Een lange weg! Treinconducteur: Ik rijd al op deze lijn, mijnheer. Reiziger: Drommels, is ze zoo Ook 'n antwoord. Vreemdeling, bij de poort van teelpark, tot straatjongen: Mag binnen gaan? Straatjongen: Van mij gerust, Dat zij met haar gouden stralen, Moog' belichten heerlijk mooi De stad Leiden, op 3 October, In haar kleurenrijken tooi. 3 October heerlijk woordje. Waar ons jongenshart bij trill 't Toovert ons vermakelijkheden, Voor ons oog, zoo echt gewild. Eerst genieten van den optocht, Dan naar 't Lunapark gegaan, Feesten als op 3 October, Zijn ,.hct feest" voor iedereen. Lou v. d Het Najaar. De zomer vlood weer snel voorbi En 't bladeren-groen valt neei, D© zon gaat schuil in nevelen wa; Verwarmt d' aard nauw meer. Vacanticpret en strandgenugt, Behooren tot 't verleen, Doch daarvoor komt weer d'avori Aan den haard, om moeder bee Wanneer de storm, buiten giert En regen plast ter neer. Weet men zich veilig binnenshui- Bij 't guur onstuimig weer. Als dan vroeg d' avondschemer di En de dagtaak is volbracht, Dwaalt ons gedachten weer eens Naar de vergane pracht. Doch soms als 't wijfelend zonn De aarde weer begroet En te dorrend loover, bruin en Als purper glanzen doet. Hoe schoon is dan het zwijgend v In zijne stille pracht Waar kleureffect en ritselend blad Ons spreekt van Godes macht. En 't hart© weder kloppen doet Met nieuwe hoop vervuld Op wederkeerende levensvreugd Dcor zomerglans omhuld. Robbei Groote vacantie. Levé de vacantie Jongens wat een pretl Vier weken rusten, En heel laat naar bed; Dan ga ik uit logeeren Voor een dag of vier Buiten bij mijn Tante, Jongens wat een plezier. •Bokken voor den wagen, Ezels voor de kar, Gaten in mijn kleeren Haren in de war. Schoenen stuk geloopcn, Scheuren in mijn broek, Leien, schriften, pennen, Alles in den hoek. Och, was die tijd maar- henen Zucht en kijft Mama, Maar ik roep van vreugde Kiep, hiep, hiep, hoera! Jan De goede raad. „Hoe gaat te met de zaken zcidc de handelaar tot z'n kennis tegenkwam op het Reinbrandtplcin. ,,Och wat zal ik je zeggen, 1 antwoordde Moos, ,den eenen dag je wat, een anderen verdien je nil conicn dag wat den anderen niks.— Dcni ben jc! zei Bram; werk jc niet cm den anderen dag' De ezel. Een man dio een ezel wilde vei| vernam dat oen zijner kennissen j naburig dorp juist zoon dier zie» te aan te schaffen. Daarom schn hem: .Beste Herman, als jc cen e pen, wilt, een werkelijk goede, d®® s.v.p. cok eens aan mij. I Jan 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 16