I VOOR DE VROUWEN. 1
||fej
•van lancien en volken te gaan verrijken,
't Kan van ros komen bij ilo lectuur b.v.
van verbalen en medeöeelingeu uit onze
missiën. Die worden er zooveel levendiger
door als men zich personen eir gebouwen,
zeden en gewoonten wat duidelijker kan
voorstellen.
i I AJO.
sasaasaas a
VOOR DE KEUKEN.
Beschuittaart.
Cm een heerlijke beschuittaart klaar te
maken, ga men als volgt te werk: 14 eier
dooiers worden met 370 gram fijngestamp
te suiker een half uur geroerd; dan mengt
men er 180 gram fijngestampte amandelen,
een fijngesneden citroenschil, 60 gram
fijngesneden citronaat en 60 gram sinaas
appelschillen alsmede 15 gram kaneel en
een theelepeltje kruidnagel bij. Is dat goed
dooreen geveerd, dan worub bet eiwit tot
schuim geslagen en er bij gedaan; einde
lijk worden 240 gram fijngestooten be
schuit er langzaam doorgeroerd. Men laat
de taart bij matige hitte 1 tot 1 1/4 uur
bakken.
Stokvischschotel.
400 gr. geweekte stokvisch of leng (dit
Js 200 gr. ongeweekte), 150 gr. rijst, 750 gr.
aardappelen, 6 d.L. mosterdsaus, een wei
nig boter, 2 gefruite uien, zout.
Wasch de geweekte stokvisch, zet ze op
met ruim kokend water en lü gr. zout op
1 L. water. Zorg. dat bet water beet blijft,
maar niet kookt, anders wordt de visch
hard en bruin. Laat ze zoo li uur trek
ken. Kook de rijst gaar en droog en maak
de gaar gekookte aardappelen fijn. Ontdoe
de visch van vel, vinnen en graten en
snijdt ze in klein© stukken. Vermeng ze
met d© rijst, de aardappelen, do mosterd
saus en de in stukjes gesneden en gefruite
uien. Proef of de massa zout genoeg en
etoof den schotel nog 15 min.
Ook kan men ze met paneermeel be
strooien, hier en daar een paar kleine stuk
jes boter leggen en er in den
lichtbruin korstje op laten komen.
NUTTIGE WENKEN.
Gebruiken van spiritus.
'Spiritus, aangewend als wassehingen of
omslagen, heeft bij tal van huidziekten
wegens zijn wateibindende bacteriën-doo-
dendo kracht uitstekende gevolgen gehad.
Een bijzonder weldadige werking heeft
spiritus bij alle oppervlakkige huiduitslag,
die met b'aas vorming gepaard gaat.
Voorts kan de huid door spïrituswasschm-
gen voor een nieuwe infectie worden be
veiligd. Eij verweeken of opzwellen van
de huid onder den oksel of aan andere
tccre plaatsen bewijst spiritus als aïbar-
dingsmiddel uitstekende diensten. Ook bij
verbrandingen in den eersten en tweeden
graad wordt met goed gevolg van spiritus
gebruik gemaakt. In Slavische landen
Tvcrdt spiritusbebandeling bij verbrandin
gen reeds lang beoefend. In bedrijven
ivaar verbranding der armen meermalen
yoorkomt, staat steeds een kom met spiri
tus gereed, waarin bij een ongeval dadelijk
de arm gestoken wordt. Bij voet-zweet
kan spiritus eveneens goede hulp bewij
zen; het beste is de voeten in gedenatu-
reerden spiritus te baden. Natuurlijk moet
de patiënt de schoenen vaak uitdoen op
dat de huid gelegenheid beeft op te dro
gen.
Verwijderen van lakvlekken.
Deze vlekken zijn te verwijderen door ze
in to wrijven met wijngeest, daarna het
week geworden lak met een meisje weg te
Hemen, en de achtergelaten plekken met
spiritus af te wrijven.
Reinigen van lerierbekleedir.g,
Lederbekleeding van meubels oncerhou-
do men als volgt: Verwijder zorgvuldig
allo stof en vuil en boen bet leder daarna
met een mengsel van 40 druppels terpentijn
cp een glas melk.
Onderhoud van niessenheften.
Wrijf zwart houten heften met zwarte
was. Zijn ze vaal geworden, zet ze dan
ongeveer zes uur in een sterke oplossing
van overmangaanzure kali in water. Droog
ze daarna en wrijf ze vervolgens met was
ca. Zorg dat bet metaal van het mes niet
met bovengenoemde oplossing in aanra
king komt. Hoornen heften wassche men
eenvoudig met zeep en wrijve ze met witte
was.
Vlekken op leder.
Wrijf de vlekken met een schijfje rauwe
aardappel tot ze verdwenen zijn. Meestal
zijn deze vlekken moeilijk te verwijderen.
Innemen van Levertraan.
Do smaak van levertraan is te verbete
zen door toevoeging van.versche melk, si
naasappel- of citroensap.
Verwijderen van Likeurvlekken.
Doze vlekken wrijve men in met ver
dunden spiritus en wassche ze daarna ge
heel uit met warm water.
Vlekken in marmer.
Schuur de vlekken zorgvuldig weg met
een zeer fijn schuurmiddel. Zet de behan
delde plaatsen daarna flink in de was en
wrijf ze na ©enigen tijd goed uit.
Koken van melk.
Men kan verhoeden, dat gekookte melk
feen kooksmaak krijgt als men ze kookt
onder voortdurend roeien en ze afkoelt in
een waterbad..
Reinigen van melkkannen en -pannen.
Deze moet men altijd eerst in koud en
daarna in warm water waescben, anders
'zet zich gestremde melk af, die niet ge
makkelijk te verwijderen is.
Blank maken van messen.
Messen kan men' mooi bh
ki ijgen
door ze onder het slijpen af en toe in de
stoom van kokend water to houden.
Slecht riekende messen.
Messen, die slecht rieken, bijv. naar
visch, houde men eenige oogenblikken in
een vlam. De lucht verdwijnt dan geheel.
Wrijven van meubels.
Wanneer men met een doek, die in bet
water vochtig is gemaakt, de meubels af
neemt., voordat men deze wrijft, zal de
was meer glans geven-en geen vingervlek-
ken opnemen.
Poetsen van nikkel.
Poets nikkel met rood nikkelpoeder, of,
indien het zéér vuil is, met poetsextract
en daarna met fijn wit krijt.
Melkvlekken.
Om een melkvlek uit stof te doen ver
dwijnen, verwijdert men eerst de vetdeelen
met een lapje benzine; is dit verdroogd
en de vlek nog niet weg, wasch dan de
vlek met een borsteltje schoon water weg;
daarna met droge doeken zooveel mogelijk
droog maken en oppersen.
Van titels.
In het jaar 1775 neg waren in de stad
Franeker slechts vier vrouwen, die zich
..juffrouw'' lieten noemen (nu zullen er
waarschijnlijk eenige honderden zijn!), en
het waren alleen de vrouwen der profes
soren, dio zich .mevrouw" lieten noemen.
D© vrouw van professor Winter was deze
naam evenwel veel te hoog: zij liet zich
altijd „vrouw Winter" of „prcfessorèke"
noemen.
Professor Hautecour was de eerste die
zijn vrouw in het jaar 172G mevrouw"
licfc noemen, hetwelk door mevrouw Gos-
linga te Dongjum, een vrouw van de oud
ste Friesch© adellijke familie-, zoo euvel
'v.'erd genomen, dat zij mevrouw Hautecour
den omgang met haar ontzegde.
Voor Huis en HoL r
WAT IEDERE MAAND TE DOEN
GEEFT.
(2de helft October).
(Nadruk verboden).
Walt de zomer gerijpt heeft, wordt nu
goeddeels nog geoogst. October kon ook
wel Oogstmaand hecien. Er staat neg heel
wat te veld: aardappelen suiker- en veer
bieten, wortels, kool, enz.; en dan de
herfstvoed'ergowassenspurri, knollen, ser-
radella. De neg op den akker staand© aard
appelen zijn winteraardappelen welke
gerooid worden als het loof geheel is afge
storven. Is dit het geval, dan mag niet lan
ge t gewacht anders krijgt het- onkruid
de overhand. Ook met het oog op het weer,
dat veel nattigheid, maar ook reeds vorst
kan geven, is het gewenscht voor No
vember <1© aardappels er uit te hebben.
Heb rooien geschiedt meer en meer mot-
eon aardappelrcoimachine, vooral daar,
waar weinig landarbeiders zijn en (of) de
looneh belangrijk zijn gestegen. Van jaar
tot jaar komt de rooimachine de volmaakt
heid meer nabij. Van half October tot
lvalf November is de beste rooitijd der sui
kerbieten; in deze maand groeit het gewas
nog, neemt de biet nog toe in gewicht en
in suikergehalte. Men stapelt de b eten,
nadat zij schoongemaakt zijn. op gelijkvor
mige hoopjes, dekt ze met blad om uit
droging en bevriezing te voorkomen. Het
bietenrooien geeft werk: de rooier, gewa
pend met spa of vork, steekt dit werktuig
naast de biet, en trekt haar dan met de
linkerhand aan het loof er uit. Dit ge
schiedt met een vlugge beweging. Door de
biet tegen den steel van het gereedschap
te slaan, wordt de losse aarde verwijderd.
De bieten komen in een rij te liggen, wor
den door jongens of meisjes met een groot
scherp mes verder schoon geschaafd, en
van den kop ontdaan, juist bij den onder
sten bladkrans. Daarna komen zo op hoo-
pen le liggen, welke men in een rechte rij
op het land plaatst; dit vergemakkelijkt
straks het weghalen op karren of wagens.
Do voederbieten blijven meest zitten
tot November maar ook in deze maand
wordt wel een aanvang gemaakt. Het
oogsten geschiedt als van suikerbieten;
echter snijdt men de koppen Meiper af.
Zoowel de kop als het blad is een best
voer, waarvan men zooveel mogelijk moet
profitecren, b.v. ook door inkuilen. Wij ko
men hierop terug. Ook de wortelen wor
den voor een deel reeds geoogst, namelijk
als het loof geel begint te worden. Het
rooien doet men met de riek. het blad
draait men er af; de wortels gaan niet di
rect naar de bewaarplaats, maar moeten
eerst een paar dagen drogen. "We zagen
veel mcoie stoppelserradella; hiervan kan
men één snede -groenvoer oogstc-n. De
teelt neemt in vele streken ieder jaar toe;
als hoofdgewas geeft zij 2 of 3 sneden; het
laatste gewas kan men ook laten afwei
den, of onderploegen voor groen bemes
ting? Sërradella geeft zeer fijne boter, in
tegenstelling met knollen. In deze
maand voedert men nog spurrie; is dit op,
dan komen de knollen aan de beurt. Beide
gewassen worden min of meer verdrongen
docr de serradella welke veel voedzamer is.
Spuüic-boter is ander» ook wel gewild
(knollenboler niet) en geeft een groote
massa groenvoer. Eet vee krijgt het met
al dio nattigheid in vele weiden te kwaad.
In September werd hier en daar al ge
stald; later, toen de regenperiode scheen
geëindigd, deed de veehouder de beesten
weer naar buiten. Heel wat dieren lijden
aan het nawee van mond- en klauwzeer;
zulke dieren mogen niet te lang in de wei
blijven. Bijvoeren in de weide is nu ge
wenscht; het maakt de koeien, die door
do groote melkgift verzwakken, ook beter
tegen de ziekte bestand. In den tuin.
Ook hier valt nog to oogsten, zoowel groen
ten als fruit. Go hebt wellicht vele onvol
tooide andijviekropjes, to klein en te
groen om lo eten. Bind deze bij droog
weer op, over 14 dagen zijn 7.0 dan geel en
bruikbaar geworden. Huismoeders kun
nen hun bieten-, wortelen, schorseneeren,
enz. in zand bewaren. In den kelder (of in
kisten) stapelt men ze op in laagjes: eerst
zand, dan de wortelen of wat heb is, daar
op weer een laagie zand enz. Kooien moe
ten gaaf en vast zijn; men hangt ze op aan
do stronk, op een drogo en vorst vrije
plaats. Geregeld zio men ze na en verwij
der de rotte deelen; de aangetaste kooien
gebruik© men heb eerst. Men kan de ge
zonde vruchten ook inkuilen: een voet diep
de grond mag nic-t nat zijn; men legge ze
in wit zand en dekke ze met mat of stroo;
daarna met aarde oplioogen. Vorst en
vocht moeten worden geweerd. D© kuil
moet daarom bolvormig zijn, opdat het re
genwater kan afioopen, en bij strenge
vorst wordt do kuil met loof gedekt.
C. B.
„WORMSTEKIGHEIP» BIJ APPEL
EN PEER.
Het zal velen lezers(essen) aangenaam
zijn om eens iets naders te vernemen om
trent wormstekigheïd" bij Appel en Peer.
Thans, nu het fruit geplukt wordt en het
reeds afgevallene verzameld is. heeft me
nigeen in deze vruchten ..worm" ontdekt, of
wel larven van de hieronder nader te be
schrijven insecten. Het zal echter nog velen
verwonderen, dat we hier vaak te doen
hebben met twee soorten. Ik wil trachten
duidelijk te maken hoe deze twee soorten
te kennen en wat er tegen te doen is.
Eigenlb'k bestaan er vier soorten van
larven, die onze vruchten aantasten. Deze
twee laatsten ziin niet zoo vaak voorko
mend, daarom zal ik volstaan met een dui
delijke omschrijving van de twee eersten-
Om niet te veel in details to vervallen zal
de. beschrijving van deze twee soorten
eenigszins verkort worden gegeven.
Een van deze vijanden van onze Appelen
en Peren is dan de "rups van het vlindertje
genaamd Carpocapsa pcmonella. De kleur
van het vlindertje stemt veel overeen met
de schors van den boom. zoodat., wanneer
ze op den stam zit met daVvormig f aam ge
vouwen vleugels, ze moeilijk te vinden is,
aldaar. Daarbij komt nog, dat ze 's nachts
en ock des avonds vliegt en overdag zich
schuil houdt. Omstreeks Juni komt het
vlindertje te voorschijn en het wijfje be
gint na dR paring,eitjes to loggen op
vruchten (nl.m. 100). Déze zijn kleurWs'en
ook met het bloote oog haast niet- te zien.
Hieruit ontwikkelen zich jonge rupsjes, na
ongeveer -2 weken. Deze boren zich onmid
dellijk. bij de neus van de vrucht, in zoe
ken het klokhuis cp en beginnen aan de
pitten cleze op te eten na vervolgens ook
het klokhuis zelve niet te ontzien. Voor de
uitwerpselen wordt- meestal een afvoer-
buisje naar den buitenkant van de appel
of peer geknaagd, waaromheen men dnn
ock meestal iets van dien aard vindt in een
korrelige massa bijeen. De rur>s gaat over
van de eene vrucht in.de andere en spint
daarvoor twee vruchten aan elkaar. Soms
zoekfc ze ook nog een derde vrucht op, na
de eerste twee te hebben vernield. Dit is de
reden waarom men in de eerst afgevallen
vruchten meestal geen larven vindt en
wel in de latere en nog aan de boom han
gende vrucht. Dit afvallen der vruchten is
natuurlijk een gevolg van de verwoesting
aangericht in 'het hart van de vrucht; deze
wordt noodlij,p en valt af.
Met do afgevallen vrucht én door een
spinsel te maken, laat de rups zich op den
grond zakken om aldaar een schuilplaats
op te zoeken in de schors van den stam of
spleten in schuttingen en nalen. Hierin
maakt ze een holte, dekt zich toe met een
spinsel, vormende een witte cocon. Daarin
overwintert ze en in Mei becint da verpop
ping. in een geelbruin, 1 c.M. lang popje.
Na plan. 1 maand is ze daarin veranderd
in het reeds hierboven beschreven vlinder
tje, hetwelk weer zorgt voor de nieuwe ge
neraties van dat jaar. Gelukkig echter dat
riet all? eitjes van 1 vlindertje weer nieu
we vlindertjes geven, want- dan zou er geen
enkele vrucht meer onaangetast- door dat
rups'-e zijn. Vorst en vooral onze nuttige en
ijverige vogels, vernietigen en verslindei#
vden van deze larven.
Een andere en even zoo gevaarlijke bas
taard-rups is die van de Appel- en Pere-
zaag"-wesp, Hoplocampa testudinea. Deze
zijn de laatste jaren meer op den voor
grond getreden en al spoedig is waargeno
men. dat zij even zooveel of meer nog,
schade aanrichten in onzo vruchten dan
„carpocapsa-rupaen". Vaak gaf men dezen
laatsten ten onrechte de schuld, thans is
door nauwkeuriger waarnemingen alles dui
delijker geworden.
De schade van no. 1 trad meer op in den
lateren groei tijd der vruchten, die van den
zaagwesp begint in de beginne van
den groeitijd, dus als de vruchten nog klei
ner zijn.
De pl.m. M c.M. lange appelenzaagwesp
is roodachtig geel, behalve de bovenzijde
welke zwart is. De wijfjes leggen, na de
bevruchting de eieren vlak achter de kelk
cp het vruchtbeginsel.
Dit geschiedt reeds gedurende de bloei
der vruehtboomen. Hieruit komen na enkele
weken de bastaard-rupsen, welke ook direct
bet klokhuis opzoeken. Deze rupsjes vreten
echter het klol huis holler uit evenals dc
gang welke zii maken naar buiten. Ze gaan
ook van do eene vrucht naar de andere.
Doordaf de eitjes reeds gedurende de 'bloei
gelegd., worden op het vruchtbeginsel is
deze aantasting vroeger waar te nemen als
van Carpocapsa. De vele en kleine vrucht-
jes die afvallen bevatten ae larve, zoodat
men door schudden van den boom dit af
vallen kan verhaasten en verzamelen.
Deze larven gaan zich echter in den
grond verpoppen, ongeveer 5 a 10 c.M.
diep.
Op peren komt ook Hoploca-mpa voor.
De kenmerken der 2 soorten, waar
van reeds iets is medegedeeld zijn verder
deze.
Car.p oca p sa-p 0 m on e 1 I a -
rupsen zijn rupsen met roodbruine kop
en roomwit van kleur, 3 paar borstpooten,
4 paar buikpooten en 1 paar z.g.n. na-
schuivers. Op het lichaam grauwe wratjes
waarop haartjes.
Hoplocampa-t e s t u d i n e a -
rupsen zijn bastaardrupsen welke zich
van Carpocapsa onderscheiden door hun
ronder zwarte later bruine kop en door
grooter aantal aehterlijfspooten. Kleur is
roomwit en verspreiden een onaangename
wantsengeur.
Bestrijdingsmi d d e 1 e n ziin te
gen Carpocapsa, het aanleggen van var.g-
'banden in half Juni. is echter nu te laat.
Dit heeft tegen Hoploca-mpa geen nut,
want de rups verpopt zich in den grond.
Ook vangt men in die vangbanden, welke-
een volgende keer nader zullen beschreven
worden, andere insecten, die zich daar ver
poppen gaan.
Bespuiting met arsenicum-houdende mid
delen gaf in Amerika en ook hier gunstige
resultaten. Ook daarvoor op heden te laat.
Hetgeen thans te doen is ter bestrijding
dezer twee vijanden is heb leggen van
lompen oude kieeren in de bewaarplaats
van het fruit-. Daarin kruipen de larven
van Carpocapsa om te verpoppen. Tegen
Hoplocampa kan men niet- anders doen dan
den grond onder de boomen goed diep om
te spitten. Men brengt daardoor de cocon-
netjes dieper in den grond, waarna dezen
dood zullen gaan.
Laat vooral geen afgevallen fruit enkele
dagen onder do boomen liggen. Verzamel
en vernietig de larven en spaar verder voor
al de vogels die U helpen zoeken naar
larven en poppen. Dat zijn uwé helpsters,
zij zien ze zitten waar TT ze niet kunt
vinden. S.
DS0EVE JEUGD.
door
P. G. HOCKS.
Daar stond hij voor ma, met rood-
bekrelen oogen, krampachtig snikkend en
schokkend over zijn geheele lichaam.
„Hein", zei ik, mijn hand vertrouwe
lijk op ziin schouder leggent.
„Ken, waarom huil je zoo? Wat scheelt
er aan?"
Geen antwoord.
„Kom, jó, zeg het maar. Je weet im
mers, dat ik 't goed met je meen. Misschien
kan ik je wel helpen."
,-I'k.. ik., heb zoo'n.. honger!"
't "Was er uit. Als een rauwe schreeuw
was 'tr, tusschen eon paar afgebroken .snok
ken, over zijn lippen gei.omen.
„Nou, jö-, daar is raad voor. Dat zullen
wo wel eens gauw verhelpen."
Een kwartiertje later zat Hein met een
paar dikke boterhammen voor zich in de
spreekkamer van uc school en het duurde
niet lang, of hij had ze alle twee naar
binnen gewerkt.
Omler liet eten was hij langzamerhand
kalm geworden, zoodat ik. toen hij met
zijn maal klaar was, wel mot hem kon
spreken.
„Wel Hein, zou je nog niet een boter
ham lusten?"
„Dank je, meheer. 't Het lekker ge
smaakt. Maar ik had oak zGo'n honger."
„Boe kwam dat? Heb je vanmorgen
niet gegeten?"
„Nee, meheer."
„Waarom niet?"
„Moedor had geen cente voor brood."
„Niet?" Je vader werkt toch!"
„Ja, dat wel. Maar moeder krijgt haast
niks geen cente van 'em. Hij verzuipt ze."
„Foei,- Hein. Het staat je niet mooi, dat
je dat zóó zegt. Zoo'n leelijk woord mag
je niet gebruiken."
,.Nou, 't is is toch waar. Vader drinkt
erg."
„Daar heb ik nog nooit van gehoord."
„'I Is ook nog niet lang. Pas 'n weck of
zes. Vroeger dronk vader wel eris een
slokkie, maar nou zuipt ie en erg ook
Hij is haast iedere dag dronke. Vroeger
hadde we 't goed. Altijd te ete. Maar nou?
Gisteravond heb ik ook al niks gehad en
van morrege ook niet. We moste zonder
ete na bed: moeder, me zussie en ik."
„Heeft je zusje vanmorgen ook niet ge
geten? Ails dat zoo is, dan zullen we voor
haar ook een boterham halen."
„Ja, die wel want ze is van morrege na
tante Ka gegaan en daar bet ze wat kouwe
aardappele gekrege van gisteren."
„Zal je nu aanstonds weer gaan huilen
in de klas?"
„Nee, want ik heb nou geen honger
meer."
„Ga dan maar naar je plaats. En als 't
noodig is, dan kom je maar hij me, je
zusje ook, hoor! Dan zal ik wel maken,
dat jullie wat te eten krijgt. Dag Hein!"
„Dag meheer!"
Ik vertelde het geval ook aan Hein z'n
ondc-rwijzer, wien ik meieen verzocht eens
een oogje op hem te houden.
N11 was het een week of wat later en
we hadden geen van heiden iets aan den
jongen kunnen merken, zoodat we in de
meening verkeerden, dat het hij hem
thuis redelijk wél ging. Maar op 'n mor
gen kwam zijn meester onder schooltijd
bij me en vertelde me, dat Hein van even
negen uur al had zitten slapen en dat hij
hem onmogelijk wakker had kunnen
houden.
Ik ging met hem mee naar de klas en
daar zag ik Heintje zitten, voorover, met
het hoofd op z'n armen in zaligo rust.
Het had heel wat voelen in de aarde om
hem wakker te krijgen, maar eindelijk
gelukte dat toch en ik beduidde hem toen,
dal hij met me mee moest gaan naar de
spreekkamer.
..Je hadt 'em daar lekker te pakken,
Heintje!-' begon ik.
„Tk liad ook zoo'n slaap!" En ril
gendo wreef !- j zijn oogen on;
Vannacht lubbc v.o niks geslapo, jj
niet en ik ook niet."
„Eoc kwam dat?"
„Vader kwam gisteravond héél 1
thuis, erg dronke en teeg. hef-ie moert-;,
mijn de deur uitgejaagd. Mo zuss
gelukkig hij me tante, en toen hei
deur op slot gedaan en toe kunne 1
niet meer in. De bure dorste we nieu
ker te make en op straat dorste ,n.
-niet te hlijvo voor de agente. As der
ons gezien had, zoud 'ie ons nv.ss.--i
meegenome hehbe 11a 't bero ei
badde we niks geen puf in. Daar i
der nog te fesoendelijk voor."
„Waar zijn jullie dan van nacht
weest?"
„We wiste op 't bolwerk te kon®#
daar hehbe we de heele nacht in
gezete."
,.En toen?"
„Om '11 uur of zes. toen we dochto,
vader na z'n werk was, bonna we der,
letjes ofgekomme en na huis gegaan
was gelukkig weg en de deur sting 1
Maar as-tio nou weer dronke is en
leit op de vloer le snurreke, dan
het v/el."
„Nou, wat dan?"
„Dan spijker ik z'n hoofd an de g
vast."
Dit zeggende haalde Hein een heel!
gen draadnagel uit z'n zak, liet ine i
zien en zei dan: ..Hiermee."
Ik ontstelde. Wat 'n verdriet
moet dat kinderhert gevoeld hebben
op zoo'n ontzettende gedacM. te koma
„Is je moeder 'Mrs?"
„Nee, meheer. Die is uit werrekc.
het een paar werk huize gezocht en v«
geld, dat ze daar verdient, koopt n
voor ons. Vader geeft nou heelemaal
meer."
.„Kan je in hu;s komen?"
„Ja. Ik heb do sleutel in me zak."
„Weet je wat je nou doen moest?
moest je mij dien grooten spijker Ie
waren geven. Dien heb je niet noodii
je bent een veel te beste jongen om il
mee te doen. vrat je gezegd hebt. Dat
je je pel en je klompen halen en dun
jo naar huis em eens lekker u't te
Zou jo dat willen?
„Nou, meheer, wat graag!"
Een paar maanden later kwam Heit
een morgen voor schooltijd bij me h
spreekkamer.
„We! Hein. wat is er?"
„Of ik en mo zuss'e morgen
thuis ma see blijve. vraagt me moede
„Thuisblijven? Waarom? Gaan j
misschien eens een dagje uit mot moei
„Nee, meheer. Vader wordt bcarav;
„Wat zeg je? Wordt je vader be;<r:
Wanneer is die dan gestorven? Ik
er niks van gehoord."
„Hij is niet uit z'n eigo ges tor
meheer. Bij hot z'n eigo opeehange.
dagmoiv.-ge, onder kerktijd."
Dit zei de jongen zóó gewoon, also!
de meest alledaagsche zaak van do, w
gold.
„Ja, Zond .nnrro"" gi^g hij voo
,,'s Ochens zei-die tegen moeder en!
mijn, dat we maar na de kerk mosie
en teen docht ik b'j me eiae: Wal
een fijne hui! Anders was-fie zoo fijn
want hij hielde nooit. Voordat we
ginge zei die: Hein. haal jij eerst
twee maatjes klare. En toe gaf-te dei
daarvoor an me. Ik durfde geen 1
zegge. Maar ik hc-h 'em toch te gran
had. Weet je. wat ik gedaan heb? Ik
maar één maatje. En toen liet ik sk
der wat water Kiloope uit de kratf
cente, die ik overhiel, heb ik
gegeve. Maar hij proefde 't wel,
water in zat. Da's nogal wiedes,
jceg-ie ons de deur uit. Onder ke
het-ie nog voel meer jenever geh
ze'en de buren en toen het-ie later al
huis stulc geslage. Toe we thuiskw»
sting er 'n hoop volluk voor de deur
schro-lcke der van en ze zeien. dati
zoo te keer had gegaan. Hij had
lirium, zeie ze.
Nou, we ginge in huis, maar
vader niet. In 't bed lag ie ook niet
andere kamertje ook al niet. En too
i keris hove kiiko op zolder. E11 toe
hoof hoven 't luik gestoke had, zag it
bange, vlak voor me an 'n balk. r
stikkedood
Leiden, October 1924.
DE „NIEUWE" HEER
Heerlijke oogenblikken: Kwam it
den dienst, dan was haar eerste zo>!
naast mij op do sofa neer to
de tafel stonden de sigaren, de lucik
de a-schbak klaar cm mij 't genot
sigaartje te bezorgen. Vroeg ik dan:
was kort getrouwd) „Vrouwtje, n>
het jo niet", dan stak zij lachend
cifer aan. Aarzelde ik no-g en vroeg!
gordijnen?" dan zei ze mij: „Kom,
jij bent de hoofdzaak, als jij 't hiel
prettig vind, hier is je sigaar!"
Kwam ik tegen etenstijd thuis,
streelde ©en heerlijke geur mijn neus
.,Zoo wijfje, wat eten we vandaA»
„Varkenscarbona-de met aardafi
quetten, daar hou je immers zoo van
„Maar, vrouw, en dat in de schooB
tijd
„Kcm, een beetje moeite,
toch voor jou?"
,,En jij houdt er niet van?"
„Och, wat-, jij bent do heer des
hoor!"
Schelde ik. dan hoorde ik haar-
gen: „Kaatje, mijnheer schelt, vra«.
gauw wat er is." ..,1
Heer des huizes „de" heer; been
daehte, alles voor mij, alles voor
not, dat noem ik nu eerst leven, 1
mijn vriend, den advokaa-t-, oiitn^
dio dagen, schilderde ik hem nu.'ri'
lijkheicl in al haar genres en Ne'
hij, hij glimlachte en zei: „Geni^
heerlijkheid, zoolang je kunt-, t 1
een prettige herinnering!