I VOOR DE VROUWEN. 1 ||fej •van lancien en volken te gaan verrijken, 't Kan van ros komen bij ilo lectuur b.v. van verbalen en medeöeelingeu uit onze missiën. Die worden er zooveel levendiger door als men zich personen eir gebouwen, zeden en gewoonten wat duidelijker kan voorstellen. i I AJO. sasaasaas a VOOR DE KEUKEN. Beschuittaart. Cm een heerlijke beschuittaart klaar te maken, ga men als volgt te werk: 14 eier dooiers worden met 370 gram fijngestamp te suiker een half uur geroerd; dan mengt men er 180 gram fijngestampte amandelen, een fijngesneden citroenschil, 60 gram fijngesneden citronaat en 60 gram sinaas appelschillen alsmede 15 gram kaneel en een theelepeltje kruidnagel bij. Is dat goed dooreen geveerd, dan worub bet eiwit tot schuim geslagen en er bij gedaan; einde lijk worden 240 gram fijngestooten be schuit er langzaam doorgeroerd. Men laat de taart bij matige hitte 1 tot 1 1/4 uur bakken. Stokvischschotel. 400 gr. geweekte stokvisch of leng (dit Js 200 gr. ongeweekte), 150 gr. rijst, 750 gr. aardappelen, 6 d.L. mosterdsaus, een wei nig boter, 2 gefruite uien, zout. Wasch de geweekte stokvisch, zet ze op met ruim kokend water en lü gr. zout op 1 L. water. Zorg. dat bet water beet blijft, maar niet kookt, anders wordt de visch hard en bruin. Laat ze zoo li uur trek ken. Kook de rijst gaar en droog en maak de gaar gekookte aardappelen fijn. Ontdoe de visch van vel, vinnen en graten en snijdt ze in klein© stukken. Vermeng ze met d© rijst, de aardappelen, do mosterd saus en de in stukjes gesneden en gefruite uien. Proef of de massa zout genoeg en etoof den schotel nog 15 min. Ook kan men ze met paneermeel be strooien, hier en daar een paar kleine stuk jes boter leggen en er in den lichtbruin korstje op laten komen. NUTTIGE WENKEN. Gebruiken van spiritus. 'Spiritus, aangewend als wassehingen of omslagen, heeft bij tal van huidziekten wegens zijn wateibindende bacteriën-doo- dendo kracht uitstekende gevolgen gehad. Een bijzonder weldadige werking heeft spiritus bij alle oppervlakkige huiduitslag, die met b'aas vorming gepaard gaat. Voorts kan de huid door spïrituswasschm- gen voor een nieuwe infectie worden be veiligd. Eij verweeken of opzwellen van de huid onder den oksel of aan andere tccre plaatsen bewijst spiritus als aïbar- dingsmiddel uitstekende diensten. Ook bij verbrandingen in den eersten en tweeden graad wordt met goed gevolg van spiritus gebruik gemaakt. In Slavische landen Tvcrdt spiritusbebandeling bij verbrandin gen reeds lang beoefend. In bedrijven ivaar verbranding der armen meermalen yoorkomt, staat steeds een kom met spiri tus gereed, waarin bij een ongeval dadelijk de arm gestoken wordt. Bij voet-zweet kan spiritus eveneens goede hulp bewij zen; het beste is de voeten in gedenatu- reerden spiritus te baden. Natuurlijk moet de patiënt de schoenen vaak uitdoen op dat de huid gelegenheid beeft op te dro gen. Verwijderen van lakvlekken. Deze vlekken zijn te verwijderen door ze in to wrijven met wijngeest, daarna het week geworden lak met een meisje weg te Hemen, en de achtergelaten plekken met spiritus af te wrijven. Reinigen van lerierbekleedir.g, Lederbekleeding van meubels oncerhou- do men als volgt: Verwijder zorgvuldig allo stof en vuil en boen bet leder daarna met een mengsel van 40 druppels terpentijn cp een glas melk. Onderhoud van niessenheften. Wrijf zwart houten heften met zwarte was. Zijn ze vaal geworden, zet ze dan ongeveer zes uur in een sterke oplossing van overmangaanzure kali in water. Droog ze daarna en wrijf ze vervolgens met was ca. Zorg dat bet metaal van het mes niet met bovengenoemde oplossing in aanra king komt. Hoornen heften wassche men eenvoudig met zeep en wrijve ze met witte was. Vlekken op leder. Wrijf de vlekken met een schijfje rauwe aardappel tot ze verdwenen zijn. Meestal zijn deze vlekken moeilijk te verwijderen. Innemen van Levertraan. Do smaak van levertraan is te verbete zen door toevoeging van.versche melk, si naasappel- of citroensap. Verwijderen van Likeurvlekken. Doze vlekken wrijve men in met ver dunden spiritus en wassche ze daarna ge heel uit met warm water. Vlekken in marmer. Schuur de vlekken zorgvuldig weg met een zeer fijn schuurmiddel. Zet de behan delde plaatsen daarna flink in de was en wrijf ze na ©enigen tijd goed uit. Koken van melk. Men kan verhoeden, dat gekookte melk feen kooksmaak krijgt als men ze kookt onder voortdurend roeien en ze afkoelt in een waterbad.. Reinigen van melkkannen en -pannen. Deze moet men altijd eerst in koud en daarna in warm water waescben, anders 'zet zich gestremde melk af, die niet ge makkelijk te verwijderen is. Blank maken van messen. Messen kan men' mooi bh ki ijgen door ze onder het slijpen af en toe in de stoom van kokend water to houden. Slecht riekende messen. Messen, die slecht rieken, bijv. naar visch, houde men eenige oogenblikken in een vlam. De lucht verdwijnt dan geheel. Wrijven van meubels. Wanneer men met een doek, die in bet water vochtig is gemaakt, de meubels af neemt., voordat men deze wrijft, zal de was meer glans geven-en geen vingervlek- ken opnemen. Poetsen van nikkel. Poets nikkel met rood nikkelpoeder, of, indien het zéér vuil is, met poetsextract en daarna met fijn wit krijt. Melkvlekken. Om een melkvlek uit stof te doen ver dwijnen, verwijdert men eerst de vetdeelen met een lapje benzine; is dit verdroogd en de vlek nog niet weg, wasch dan de vlek met een borsteltje schoon water weg; daarna met droge doeken zooveel mogelijk droog maken en oppersen. Van titels. In het jaar 1775 neg waren in de stad Franeker slechts vier vrouwen, die zich ..juffrouw'' lieten noemen (nu zullen er waarschijnlijk eenige honderden zijn!), en het waren alleen de vrouwen der profes soren, dio zich .mevrouw" lieten noemen. D© vrouw van professor Winter was deze naam evenwel veel te hoog: zij liet zich altijd „vrouw Winter" of „prcfessorèke" noemen. Professor Hautecour was de eerste die zijn vrouw in het jaar 172G mevrouw" licfc noemen, hetwelk door mevrouw Gos- linga te Dongjum, een vrouw van de oud ste Friesch© adellijke familie-, zoo euvel 'v.'erd genomen, dat zij mevrouw Hautecour den omgang met haar ontzegde. Voor Huis en HoL r WAT IEDERE MAAND TE DOEN GEEFT. (2de helft October). (Nadruk verboden). Walt de zomer gerijpt heeft, wordt nu goeddeels nog geoogst. October kon ook wel Oogstmaand hecien. Er staat neg heel wat te veld: aardappelen suiker- en veer bieten, wortels, kool, enz.; en dan de herfstvoed'ergowassenspurri, knollen, ser- radella. De neg op den akker staand© aard appelen zijn winteraardappelen welke gerooid worden als het loof geheel is afge storven. Is dit het geval, dan mag niet lan ge t gewacht anders krijgt het- onkruid de overhand. Ook met het oog op het weer, dat veel nattigheid, maar ook reeds vorst kan geven, is het gewenscht voor No vember <1© aardappels er uit te hebben. Heb rooien geschiedt meer en meer mot- eon aardappelrcoimachine, vooral daar, waar weinig landarbeiders zijn en (of) de looneh belangrijk zijn gestegen. Van jaar tot jaar komt de rooimachine de volmaakt heid meer nabij. Van half October tot lvalf November is de beste rooitijd der sui kerbieten; in deze maand groeit het gewas nog, neemt de biet nog toe in gewicht en in suikergehalte. Men stapelt de b eten, nadat zij schoongemaakt zijn. op gelijkvor mige hoopjes, dekt ze met blad om uit droging en bevriezing te voorkomen. Het bietenrooien geeft werk: de rooier, gewa pend met spa of vork, steekt dit werktuig naast de biet, en trekt haar dan met de linkerhand aan het loof er uit. Dit ge schiedt met een vlugge beweging. Door de biet tegen den steel van het gereedschap te slaan, wordt de losse aarde verwijderd. De bieten komen in een rij te liggen, wor den door jongens of meisjes met een groot scherp mes verder schoon geschaafd, en van den kop ontdaan, juist bij den onder sten bladkrans. Daarna komen zo op hoo- pen le liggen, welke men in een rechte rij op het land plaatst; dit vergemakkelijkt straks het weghalen op karren of wagens. Do voederbieten blijven meest zitten tot November maar ook in deze maand wordt wel een aanvang gemaakt. Het oogsten geschiedt als van suikerbieten; echter snijdt men de koppen Meiper af. Zoowel de kop als het blad is een best voer, waarvan men zooveel mogelijk moet profitecren, b.v. ook door inkuilen. Wij ko men hierop terug. Ook de wortelen wor den voor een deel reeds geoogst, namelijk als het loof geel begint te worden. Het rooien doet men met de riek. het blad draait men er af; de wortels gaan niet di rect naar de bewaarplaats, maar moeten eerst een paar dagen drogen. "We zagen veel mcoie stoppelserradella; hiervan kan men één snede -groenvoer oogstc-n. De teelt neemt in vele streken ieder jaar toe; als hoofdgewas geeft zij 2 of 3 sneden; het laatste gewas kan men ook laten afwei den, of onderploegen voor groen bemes ting? Sërradella geeft zeer fijne boter, in tegenstelling met knollen. In deze maand voedert men nog spurrie; is dit op, dan komen de knollen aan de beurt. Beide gewassen worden min of meer verdrongen docr de serradella welke veel voedzamer is. Spuüic-boter is ander» ook wel gewild (knollenboler niet) en geeft een groote massa groenvoer. Eet vee krijgt het met al dio nattigheid in vele weiden te kwaad. In September werd hier en daar al ge stald; later, toen de regenperiode scheen geëindigd, deed de veehouder de beesten weer naar buiten. Heel wat dieren lijden aan het nawee van mond- en klauwzeer; zulke dieren mogen niet te lang in de wei blijven. Bijvoeren in de weide is nu ge wenscht; het maakt de koeien, die door do groote melkgift verzwakken, ook beter tegen de ziekte bestand. In den tuin. Ook hier valt nog to oogsten, zoowel groen ten als fruit. Go hebt wellicht vele onvol tooide andijviekropjes, to klein en te groen om lo eten. Bind deze bij droog weer op, over 14 dagen zijn 7.0 dan geel en bruikbaar geworden. Huismoeders kun nen hun bieten-, wortelen, schorseneeren, enz. in zand bewaren. In den kelder (of in kisten) stapelt men ze op in laagjes: eerst zand, dan de wortelen of wat heb is, daar op weer een laagie zand enz. Kooien moe ten gaaf en vast zijn; men hangt ze op aan do stronk, op een drogo en vorst vrije plaats. Geregeld zio men ze na en verwij der de rotte deelen; de aangetaste kooien gebruik© men heb eerst. Men kan de ge zonde vruchten ook inkuilen: een voet diep de grond mag nic-t nat zijn; men legge ze in wit zand en dekke ze met mat of stroo; daarna met aarde oplioogen. Vorst en vocht moeten worden geweerd. D© kuil moet daarom bolvormig zijn, opdat het re genwater kan afioopen, en bij strenge vorst wordt do kuil met loof gedekt. C. B. „WORMSTEKIGHEIP» BIJ APPEL EN PEER. Het zal velen lezers(essen) aangenaam zijn om eens iets naders te vernemen om trent wormstekigheïd" bij Appel en Peer. Thans, nu het fruit geplukt wordt en het reeds afgevallene verzameld is. heeft me nigeen in deze vruchten ..worm" ontdekt, of wel larven van de hieronder nader te be schrijven insecten. Het zal echter nog velen verwonderen, dat we hier vaak te doen hebben met twee soorten. Ik wil trachten duidelijk te maken hoe deze twee soorten te kennen en wat er tegen te doen is. Eigenlb'k bestaan er vier soorten van larven, die onze vruchten aantasten. Deze twee laatsten ziin niet zoo vaak voorko mend, daarom zal ik volstaan met een dui delijke omschrijving van de twee eersten- Om niet te veel in details to vervallen zal de. beschrijving van deze twee soorten eenigszins verkort worden gegeven. Een van deze vijanden van onze Appelen en Peren is dan de "rups van het vlindertje genaamd Carpocapsa pcmonella. De kleur van het vlindertje stemt veel overeen met de schors van den boom. zoodat., wanneer ze op den stam zit met daVvormig f aam ge vouwen vleugels, ze moeilijk te vinden is, aldaar. Daarbij komt nog, dat ze 's nachts en ock des avonds vliegt en overdag zich schuil houdt. Omstreeks Juni komt het vlindertje te voorschijn en het wijfje be gint na dR paring,eitjes to loggen op vruchten (nl.m. 100). Déze zijn kleurWs'en ook met het bloote oog haast niet- te zien. Hieruit ontwikkelen zich jonge rupsjes, na ongeveer -2 weken. Deze boren zich onmid dellijk. bij de neus van de vrucht, in zoe ken het klokhuis cp en beginnen aan de pitten cleze op te eten na vervolgens ook het klokhuis zelve niet te ontzien. Voor de uitwerpselen wordt- meestal een afvoer- buisje naar den buitenkant van de appel of peer geknaagd, waaromheen men dnn ock meestal iets van dien aard vindt in een korrelige massa bijeen. De rur>s gaat over van de eene vrucht in.de andere en spint daarvoor twee vruchten aan elkaar. Soms zoekfc ze ook nog een derde vrucht op, na de eerste twee te hebben vernield. Dit is de reden waarom men in de eerst afgevallen vruchten meestal geen larven vindt en wel in de latere en nog aan de boom han gende vrucht. Dit afvallen der vruchten is natuurlijk een gevolg van de verwoesting aangericht in 'het hart van de vrucht; deze wordt noodlij,p en valt af. Met do afgevallen vrucht én door een spinsel te maken, laat de rups zich op den grond zakken om aldaar een schuilplaats op te zoeken in de schors van den stam of spleten in schuttingen en nalen. Hierin maakt ze een holte, dekt zich toe met een spinsel, vormende een witte cocon. Daarin overwintert ze en in Mei becint da verpop ping. in een geelbruin, 1 c.M. lang popje. Na plan. 1 maand is ze daarin veranderd in het reeds hierboven beschreven vlinder tje, hetwelk weer zorgt voor de nieuwe ge neraties van dat jaar. Gelukkig echter dat riet all? eitjes van 1 vlindertje weer nieu we vlindertjes geven, want- dan zou er geen enkele vrucht meer onaangetast- door dat rups'-e zijn. Vorst en vooral onze nuttige en ijverige vogels, vernietigen en verslindei# vden van deze larven. Een andere en even zoo gevaarlijke bas taard-rups is die van de Appel- en Pere- zaag"-wesp, Hoplocampa testudinea. Deze zijn de laatste jaren meer op den voor grond getreden en al spoedig is waargeno men. dat zij even zooveel of meer nog, schade aanrichten in onzo vruchten dan „carpocapsa-rupaen". Vaak gaf men dezen laatsten ten onrechte de schuld, thans is door nauwkeuriger waarnemingen alles dui delijker geworden. De schade van no. 1 trad meer op in den lateren groei tijd der vruchten, die van den zaagwesp begint in de beginne van den groeitijd, dus als de vruchten nog klei ner zijn. De pl.m. M c.M. lange appelenzaagwesp is roodachtig geel, behalve de bovenzijde welke zwart is. De wijfjes leggen, na de bevruchting de eieren vlak achter de kelk cp het vruchtbeginsel. Dit geschiedt reeds gedurende de bloei der vruehtboomen. Hieruit komen na enkele weken de bastaard-rupsen, welke ook direct bet klokhuis opzoeken. Deze rupsjes vreten echter het klol huis holler uit evenals dc gang welke zii maken naar buiten. Ze gaan ook van do eene vrucht naar de andere. Doordaf de eitjes reeds gedurende de 'bloei gelegd., worden op het vruchtbeginsel is deze aantasting vroeger waar te nemen als van Carpocapsa. De vele en kleine vrucht- jes die afvallen bevatten ae larve, zoodat men door schudden van den boom dit af vallen kan verhaasten en verzamelen. Deze larven gaan zich echter in den grond verpoppen, ongeveer 5 a 10 c.M. diep. Op peren komt ook Hoploca-mpa voor. De kenmerken der 2 soorten, waar van reeds iets is medegedeeld zijn verder deze. Car.p oca p sa-p 0 m on e 1 I a - rupsen zijn rupsen met roodbruine kop en roomwit van kleur, 3 paar borstpooten, 4 paar buikpooten en 1 paar z.g.n. na- schuivers. Op het lichaam grauwe wratjes waarop haartjes. Hoplocampa-t e s t u d i n e a - rupsen zijn bastaardrupsen welke zich van Carpocapsa onderscheiden door hun ronder zwarte later bruine kop en door grooter aantal aehterlijfspooten. Kleur is roomwit en verspreiden een onaangename wantsengeur. Bestrijdingsmi d d e 1 e n ziin te gen Carpocapsa, het aanleggen van var.g- 'banden in half Juni. is echter nu te laat. Dit heeft tegen Hoploca-mpa geen nut, want de rups verpopt zich in den grond. Ook vangt men in die vangbanden, welke- een volgende keer nader zullen beschreven worden, andere insecten, die zich daar ver poppen gaan. Bespuiting met arsenicum-houdende mid delen gaf in Amerika en ook hier gunstige resultaten. Ook daarvoor op heden te laat. Hetgeen thans te doen is ter bestrijding dezer twee vijanden is heb leggen van lompen oude kieeren in de bewaarplaats van het fruit-. Daarin kruipen de larven van Carpocapsa om te verpoppen. Tegen Hoplocampa kan men niet- anders doen dan den grond onder de boomen goed diep om te spitten. Men brengt daardoor de cocon- netjes dieper in den grond, waarna dezen dood zullen gaan. Laat vooral geen afgevallen fruit enkele dagen onder do boomen liggen. Verzamel en vernietig de larven en spaar verder voor al de vogels die U helpen zoeken naar larven en poppen. Dat zijn uwé helpsters, zij zien ze zitten waar TT ze niet kunt vinden. S. DS0EVE JEUGD. door P. G. HOCKS. Daar stond hij voor ma, met rood- bekrelen oogen, krampachtig snikkend en schokkend over zijn geheele lichaam. „Hein", zei ik, mijn hand vertrouwe lijk op ziin schouder leggent. „Ken, waarom huil je zoo? Wat scheelt er aan?" Geen antwoord. „Kom, jó, zeg het maar. Je weet im mers, dat ik 't goed met je meen. Misschien kan ik je wel helpen." ,-I'k.. ik., heb zoo'n.. honger!" 't "Was er uit. Als een rauwe schreeuw was 'tr, tusschen eon paar afgebroken .snok ken, over zijn lippen gei.omen. „Nou, jö-, daar is raad voor. Dat zullen wo wel eens gauw verhelpen." Een kwartiertje later zat Hein met een paar dikke boterhammen voor zich in de spreekkamer van uc school en het duurde niet lang, of hij had ze alle twee naar binnen gewerkt. Omler liet eten was hij langzamerhand kalm geworden, zoodat ik. toen hij met zijn maal klaar was, wel mot hem kon spreken. „Wel Hein, zou je nog niet een boter ham lusten?" „Dank je, meheer. 't Het lekker ge smaakt. Maar ik had oak zGo'n honger." „Boe kwam dat? Heb je vanmorgen niet gegeten?" „Nee, meheer." „Waarom niet?" „Moedor had geen cente voor brood." „Niet?" Je vader werkt toch!" „Ja, dat wel. Maar moeder krijgt haast niks geen cente van 'em. Hij verzuipt ze." „Foei,- Hein. Het staat je niet mooi, dat je dat zóó zegt. Zoo'n leelijk woord mag je niet gebruiken." ,.Nou, 't is is toch waar. Vader drinkt erg." „Daar heb ik nog nooit van gehoord." „'I Is ook nog niet lang. Pas 'n weck of zes. Vroeger dronk vader wel eris een slokkie, maar nou zuipt ie en erg ook Hij is haast iedere dag dronke. Vroeger hadde we 't goed. Altijd te ete. Maar nou? Gisteravond heb ik ook al niks gehad en van morrege ook niet. We moste zonder ete na bed: moeder, me zussie en ik." „Heeft je zusje vanmorgen ook niet ge geten? Ails dat zoo is, dan zullen we voor haar ook een boterham halen." „Ja, die wel want ze is van morrege na tante Ka gegaan en daar bet ze wat kouwe aardappele gekrege van gisteren." „Zal je nu aanstonds weer gaan huilen in de klas?" „Nee, want ik heb nou geen honger meer." „Ga dan maar naar je plaats. En als 't noodig is, dan kom je maar hij me, je zusje ook, hoor! Dan zal ik wel maken, dat jullie wat te eten krijgt. Dag Hein!" „Dag meheer!" Ik vertelde het geval ook aan Hein z'n ondc-rwijzer, wien ik meieen verzocht eens een oogje op hem te houden. N11 was het een week of wat later en we hadden geen van heiden iets aan den jongen kunnen merken, zoodat we in de meening verkeerden, dat het hij hem thuis redelijk wél ging. Maar op 'n mor gen kwam zijn meester onder schooltijd bij me en vertelde me, dat Hein van even negen uur al had zitten slapen en dat hij hem onmogelijk wakker had kunnen houden. Ik ging met hem mee naar de klas en daar zag ik Heintje zitten, voorover, met het hoofd op z'n armen in zaligo rust. Het had heel wat voelen in de aarde om hem wakker te krijgen, maar eindelijk gelukte dat toch en ik beduidde hem toen, dal hij met me mee moest gaan naar de spreekkamer. ..Je hadt 'em daar lekker te pakken, Heintje!-' begon ik. „Tk liad ook zoo'n slaap!" En ril gendo wreef !- j zijn oogen on; Vannacht lubbc v.o niks geslapo, jj niet en ik ook niet." „Eoc kwam dat?" „Vader kwam gisteravond héél 1 thuis, erg dronke en teeg. hef-ie moert-;, mijn de deur uitgejaagd. Mo zuss gelukkig hij me tante, en toen hei deur op slot gedaan en toe kunne 1 niet meer in. De bure dorste we nieu ker te make en op straat dorste ,n. -niet te hlijvo voor de agente. As der ons gezien had, zoud 'ie ons nv.ss.--i meegenome hehbe 11a 't bero ei badde we niks geen puf in. Daar i der nog te fesoendelijk voor." „Waar zijn jullie dan van nacht weest?" „We wiste op 't bolwerk te kon®# daar hehbe we de heele nacht in gezete." ,.En toen?" „Om '11 uur of zes. toen we dochto, vader na z'n werk was, bonna we der, letjes ofgekomme en na huis gegaan was gelukkig weg en de deur sting 1 Maar as-tio nou weer dronke is en leit op de vloer le snurreke, dan het v/el." „Nou, wat dan?" „Dan spijker ik z'n hoofd an de g vast." Dit zeggende haalde Hein een heel! gen draadnagel uit z'n zak, liet ine i zien en zei dan: ..Hiermee." Ik ontstelde. Wat 'n verdriet moet dat kinderhert gevoeld hebben op zoo'n ontzettende gedacM. te koma „Is je moeder 'Mrs?" „Nee, meheer. Die is uit werrekc. het een paar werk huize gezocht en v« geld, dat ze daar verdient, koopt n voor ons. Vader geeft nou heelemaal meer." .„Kan je in hu;s komen?" „Ja. Ik heb do sleutel in me zak." „Weet je wat je nou doen moest? moest je mij dien grooten spijker Ie waren geven. Dien heb je niet noodii je bent een veel te beste jongen om il mee te doen. vrat je gezegd hebt. Dat je je pel en je klompen halen en dun jo naar huis em eens lekker u't te Zou jo dat willen? „Nou, meheer, wat graag!" Een paar maanden later kwam Heit een morgen voor schooltijd bij me h spreekkamer. „We! Hein. wat is er?" „Of ik en mo zuss'e morgen thuis ma see blijve. vraagt me moede „Thuisblijven? Waarom? Gaan j misschien eens een dagje uit mot moei „Nee, meheer. Vader wordt bcarav; „Wat zeg je? Wordt je vader be;<r: Wanneer is die dan gestorven? Ik er niks van gehoord." „Hij is niet uit z'n eigo ges tor meheer. Bij hot z'n eigo opeehange. dagmoiv.-ge, onder kerktijd." Dit zei de jongen zóó gewoon, also! de meest alledaagsche zaak van do, w gold. „Ja, Zond .nnrro"" gi^g hij voo ,,'s Ochens zei-die tegen moeder en! mijn, dat we maar na de kerk mosie en teen docht ik b'j me eiae: Wal een fijne hui! Anders was-fie zoo fijn want hij hielde nooit. Voordat we ginge zei die: Hein. haal jij eerst twee maatjes klare. En toe gaf-te dei daarvoor an me. Ik durfde geen 1 zegge. Maar ik hc-h 'em toch te gran had. Weet je. wat ik gedaan heb? Ik maar één maatje. En toen liet ik sk der wat water Kiloope uit de kratf cente, die ik overhiel, heb ik gegeve. Maar hij proefde 't wel, water in zat. Da's nogal wiedes, jceg-ie ons de deur uit. Onder ke het-ie nog voel meer jenever geh ze'en de buren en toen het-ie later al huis stulc geslage. Toe we thuiskw» sting er 'n hoop volluk voor de deur schro-lcke der van en ze zeien. dati zoo te keer had gegaan. Hij had lirium, zeie ze. Nou, we ginge in huis, maar vader niet. In 't bed lag ie ook niet andere kamertje ook al niet. En too i keris hove kiiko op zolder. E11 toe hoof hoven 't luik gestoke had, zag it bange, vlak voor me an 'n balk. r stikkedood Leiden, October 1924. DE „NIEUWE" HEER Heerlijke oogenblikken: Kwam it den dienst, dan was haar eerste zo>! naast mij op do sofa neer to de tafel stonden de sigaren, de lucik de a-schbak klaar cm mij 't genot sigaartje te bezorgen. Vroeg ik dan: was kort getrouwd) „Vrouwtje, n> het jo niet", dan stak zij lachend cifer aan. Aarzelde ik no-g en vroeg! gordijnen?" dan zei ze mij: „Kom, jij bent de hoofdzaak, als jij 't hiel prettig vind, hier is je sigaar!" Kwam ik tegen etenstijd thuis, streelde ©en heerlijke geur mijn neus .,Zoo wijfje, wat eten we vandaA» „Varkenscarbona-de met aardafi quetten, daar hou je immers zoo van „Maar, vrouw, en dat in de schooB tijd „Kcm, een beetje moeite, toch voor jou?" ,,En jij houdt er niet van?" „Och, wat-, jij bent do heer des hoor!" Schelde ik. dan hoorde ik haar- gen: „Kaatje, mijnheer schelt, vra«. gauw wat er is." ..,1 Heer des huizes „de" heer; been daehte, alles voor mij, alles voor not, dat noem ik nu eerst leven, 1 mijn vriend, den advokaa-t-, oiitn^ dio dagen, schilderde ik hem nu.'ri' lijkheicl in al haar genres en Ne' hij, hij glimlachte en zei: „Geni^ heerlijkheid, zoolang je kunt-, t 1 een prettige herinnering!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 10