Fransche kookkunst.
Po gröote Fransche revolutie joeg
gelijk bekend tal van Fransclien naar
het buitenland. Zij brachten daar uiter
aard iéts van Fransche verfijning en
smaak en.... ook een en ander uit de
Fransche keuken. Zoo leerde een handige
jongen. Ju lien genaamd, omstreeks 1794, de
goede inwoners van Boston (Amerika) roer
eieren met kaas kennen. Hij had er een
restaurant geopend, dat druk trolq dank
zij heb onbeker.de gerecht. In datzelfde
jaar maakte do Fransche emigrant, kapi
tein Collet, voor de inwoners van New-
York allerlei soorten van ijs en sorbet. En
vooral 'de Amerikaansche dames uitten op
allerlei wijze haar verbazing en verrassing
over het feit, dat die lekkernijen zoo
mooi hard en koud bleven bij de grootste
zomerhitte.
Te Londen maakte een uitgeweken edel
man uit L'mousine zijn fortuin, dank zij.,
zijn bekwaamheid, in het salade maken.
Dit nuttige talent kwam op een roman
tische wijze aan den dag. Onze edelman
n.l. dineerde* op een goeden dag on
danks den bekrompen staat van zijn fi
nanciën in een fijn Londensch etablisse
ment. ..Noblesse oblige," nietwaar? en
beter één enkele, magere schotel in een
deftige omgeving dan een simpel maar
goed diner elders. Hoe dit ook zij, de émi
grant peuzelde van een schotel .sappige
roslbeaf, teen hij plotseling werd aange
sproken door een jongen dandy, dio met
eenige vrienden aan een naburig tafeltje
dineerde. ..Monsieur le Francais." zei de
jonge Engelschman, „men zegt dat uw
landgenooten zoo uitmuntend salade kun
nen klaar maken, zoudt u ons heb plei'/.ier
willen doen om het gerecht eens voor ons
te bereiden?"
De émigrant wilde niet weigeren, liet
alles komen wat voor het verwachte mees
terwerk noodig was en onderdehand ver
telde bij* wie hij was: 'n arm geworden
uitgewekene.
De salade viel heerlijk uit en do dandies
Tuslten niet vóór ze het adres van den
émigrant kregen.
Ecnïgen tijd later werd hij verrast met
een uitnoedfging omsalade te kouven
bereiden in een der grootste en deftigste
buizen van Grosvenor-Square. De dandies
hadden den roem der salade, eenmaal door
hem bereid, n.l. zoo luid verkondigd, dat
de Lonon high life brandde van nieuws
gierigheid cm er kennis mee te malyen.
Gelukkig viel ook ten tweede male de
schotel prachtig uit. Nu had de émi
grant ook naam gemaakt. Hij werd be
roemd als de fashionable „saladmaker" van
Londen, die weldra er een rijtuigje op na
kon houden om van den eenen klant naar
den anderen te rijden. "Want er was geen
élégant"' in de metropool, die niet „stierf
van verlangen" naar de salade van den
Franschman. Hij huurde een knecht, die
een keurig mahoniehouten kistje droeg,
waarin alle ingrediënten voor zijn „arbeid"
werden meegedragen Men vond daarin
allerlei Boorten van geurigen azijn, oliën,
met of zonder vruchtehsmaken. soja, ka
viaar, truffels, ansjovis, vleesckjus en zélfs
eierdooiers voor do mayonaise.... Niet
alleen de salade van den émigrant, maar
ook deze kistjes werden beroemd. Hij liet
ze namaken eni verkocht ze bij honderd
tallen.
Binnen enkele jaren maakte hij op deze
wijze fortuin. Toen hij een slordige 100.000
francs bijeen had, ging bij naar ,.la belle
France" terug, en sleet zijn verdere levens
dagen in een keurig landhuisje in zijn
geboorteprovincie. ,Do Hotelhouder.
Over het nut van het iademen van
koolzuurhoudende iucht.
Iedereen weet, dat bij de inademing zuur
stof uit de lucht in de lengen wordt opge
nomen en koolzuur wordt uitgeademd. Het
koclzuurgehalte van de lucht van de vrije
atmosfeer is vrij constant, alleen afhanke
lijk van de hoogte en de vegetatie; bin
nenskamers hangt het gehalte af van de
ventilatie en de hoeveelheid geproduceerd
koolzuur door menschen. dieren of ver
brandingstoestellen (gas- of petroleum
kachels), Het percentage koolzuur der
lucht is gemakkelijk te bepalen on dient als
een maat voor de luchtverversching. Vroe
ger dacht men, dat het te veel aan koolzuur
de oorzaak was van de onaangename ge
waarword irgen. d:e. men in een met men
schen overvulde ruimte ondervond; thans
weet men, dat de hoeveelheid keel zuur op
zichzelf onschadelijk is en de oorzaak van
het onwelziin elders meet gezocht worden.
Wel vermeerdert bij een stijgend koolzuur-
gehalte van de lucht het aantal en de dieD-
te der ademhalingen; zoo kan'n kunstmatig
in'engstel van 510 pet. koel zuur in lucht
of zuurstof maken, dat het volumen lucht,
dat ingeademd wordt. riifnral zoo groot
is als het normale volume. Men verklaart
dit door aan te nemen dat het koolzuur de
normale prikkel is voor de ademhaling. Het
inademen van zulk een kunstmatig meng
sel is volmaakt onschadelijk: men heeft
het daarom sinds kort gebruikt om in be
paalde vergiftigingsgevallen het verrifl snel
uit het lichaam te verwijderen. Tn de* eer
ste plaats heeft men deze methode toege
past bij kecloxydeverriftiring (li-htg°sV
Daar is ze van zeer veel belang, omdat het
kooloxie.d slechts heel langzaam wordt los
gelaten als het eenmaal is ingedemd: een
vijf keer stekker ademhalen veeft meor kans
cm den patiënt te redden. Dan heeft men
het toegepast na operaties in aethernarco
se; hoe sneller de aether weer uit het
lichaam wordt verwijderd, des te aengena-
mer is dat voor den patiënt. En eindelijk
heeft men het gebruikt bii gevallen van
acute alcoholvergiftiging, die hier uiterst
zeldzaam zijn, maar in het drooge Amerika
(voorloopig nog) wel eens schijnen voor te
komen. Ook in deze gevallen helpt het mid
del om de alcohol sneller uit het lichaam te
verwijderen dan anders zou mogelijk zijn.
Ook bij vergiftiging met houtgeest raden
de Amerikaansche schrijvers aan dit mid
del te gebruiken.
(„J. of the Am, Med. Ass.")
Een Salomons beslissing.
De Russische Joden hebben, het vozende
verhaal:
Een rijk man ondernam in gezelschap
van zijn broeder een zakenreis en stierf
in den vreemde. De broeder keerde terug
en deelde mode, dat de overledene mon-
de'ing hem zijn laatsten wil had medege
deeld: „Geef van mijn vermogen aan mijn
weduwe.zooveel ge w'It en behoud de rest"
Op grond van deze beschikking van den
doode wilde de broeder de weduwe slechts
du'zend. roebel geven en het overige,
ncgenl:en divzend roebel, voor zich be
houden.
De weduwe g'ng haar beklag doen hij
den rabbijn en deze riep den broeder bij
z ch.
..Hoe Iirdd'e de ïaatstb wil van den
overledene?"* vroeg hij.
..Gocf aan d"» wediiwe zooveel ge wilt en
behoud de rest."
..Gord, hoeveel wilt g'j dus van de na-
latqpschan?
„Negenfiendu'zond roebel."
..Best", zei de rabb'jn; uw broeder
zeide: geef mijn weduwe zooveek g:j wilt.
Gij wilt negentienduizend roebel. Dus moet
gij haar negent:enduizend geven, en het
overige kunt ge behouden."
De siem van hri opweten.
F.en onderwjizer verklaart het hegrin
..kwaad .geweten". En tenslotte zegt h'j:
Nu wat heeft een menseh, die nergens
rust heeft, die niet eens kan slapen, zich
in bed heen en weer wentelt?
Geen antwoord. E:ndH'"jk steekt een
kleine knaap den vinger op.
Onderwijzer: Goed zoo, Hans, zeg jij
het dan maar eens.
Een vloo, klinkt het door de school
Vrire'aerrl.
Papa: Hoe kom je daaraan, dat je
evenvee' zou weten, a's je onderwijzer?
Jantje; Wok hij zegt, dat hij me niets
meer kan bijbrengen.
K;ndsrvraaq.
Kle'n naris jé (;n een rookceimé"), Moe
dor. metten ze ons er uit als we n'et roo-
ken?"
Geloofwaardig.
Rechter: U hebt een klacht ingediend
tegen een kameraad, wegens mishandeling
Klopt dat?" j
Hein: (die al spijt heeft van zijn aan
klacht en die zijn vriend graag schoon
wil wasschen); „Nee, edelachtbare, heele-
maal niet."
Rechter: Wat is dat nu? En hij heeft u
nog wel 't halve oor afgebetenl"
Hein; „Och nee, edelachtbare, dat heb
ik zelf gedaan."
Een ongelukje.
„Wel Hansje, wat een buil heb je op je
voorhoofd. Heb je gevochten?"
„Ik vechten? Neen hoor!"
„Reeft iemand je dan geslagen?"
„Mij geslagen? Zal niet gaan! 't Was
een ongelukje."
„Een onge'ukje?"
„Ja, ik .had Frats goed onder, doch ver
gat zijn voeten vast te houden."
Goed bedoeld.
Een schoorsteenveger vertelde, dat hij
on'nngs van de kade in de gracht getu}.-
me'd was.
„En wat deden de menschen,. toen ze n
n het water zagen vaHen." vroeg men.
„Ze gooiden me een stuk zeep na."
Doorgrond.
Niemand is te oud om te loeren, zei
on zekeren dag een heer tot zijn vrouw.
Ik heb nu het plan opgevat om mij! op de
ster-enkunde toe fo leggen.
Zijn vrouw keek hem scherp aan en zri:
Frans, je zu*t wat anders moeten be
denken om den hee'en nacht van huis te
blijven.
Een grappige jongen.
Een klein jongetje zat op een stoepje.
Een meneer naderde, wendde zich tot den
kleinen man: „Wel ventje, :s je moeder
thuis?"
„Ja, meneer".
De man belde. Belde nog eens. Maar
niemand verscheen.
„Wel aap. zei me toch, dat je moe
der thnis was?"
„Ja, meneer, maar ze woont hier niet.
Gocchem.
Onderwijzer: Kinderen, ffc zal jullie
twee vragen steken, wie de eerste beant
woorden kan behoeft op de tweede geen
antwoord te geven. Hoeveel haren heeft
een koe?
A'gemeen stilzwijgen.
P'otseling s'eekt kleine Maiirits zijn
vinger op: lSd504, m'jnheer.
Grootc verwondering.
Hoe kom je daaraan? vraagt de on
derwijzer.
Dat is de tweede vraag,nrinhecr.
zégt de k'eine^Mau-its, die behoef ik dus
niet te beantwoorden.
Een bfj-de-handje.
Leeraar aan een H. B. S. voor meisjes?)
Juffrouw B., als ik nu zeg, dat. de)
hersenen der vrouw 20 gram minder,
wegen dan diie van den man, welke ge-*
volgtrekking maakt u daar dan uit?
Juffrouw B.: Dat het bij do hersenett
minder op kwantiteit dan op kwaliteit]
aankomt, mijnheer.
Voorzichtig.
Uit een advertentie: „Bjj mijn 14 kin-!
deren vraag ik een net, stil kindermeisje,]
dat goed optellen kan".
Te veel van het goede. n
Je bent dus al achttien maanden in be«i
trekk ng, geweest; heb je goede getuig
schriften?
Dienstbode: O, ja mevrouw, een eni
dertig.
Zijn standpunt.
Vader Smits maakt met zijn oudsten
spruit een reis naar het Levensgebergte,
waar ze den Drachenfels beklimmen.
Badend in hun zweet komen ze boveni
aan, waar Smits jun:or vol geestdrift uit-*
roept: „vader, zie toch eens, hoe schoon
't daar beneden isl"
„Ja maar, hoor nou 's hier, jongen,"
meent vader Smits, „waarvoor zijn. wa
dan eigenlijk zoo hoog geklommen?"
Do Fransche journalist Lespés, meer
algemeen hekend onder den naam 'fhimo-t
thóe Trim, werd het leven verbazend zuur
gemaakt door een schuldeischer.. d'e zeke-*
ren dag tot hem wist door te dringen en
verklaarde, dat hij niet zou vertrekken,
voordat hij betaald was. Daarbij^ g:ng hij
zitten en Lespés zag mot verklaarbaar on
genoegen, hoe de man brood met kaas uit
zijn zak haa'de, om zich voor een lang-*
durig verblijf op zijn kamer te sterken
Lespés liet hem zijn gang gaan; hij' had
bedaard z:jn werk voortgezet en een ar-*
likel voltooid. Zoo waren eenige uren ver-<
Ioopen.
D1 schuld?'schor maakte nog geèn aan-*
stallen om heen te gaan. Daar stond Les-*
pés plotse"ng op en begon met couranfen-
papier zorgvu!d:g alle naden en andere
openingen dicht te plakken, waardoor
lucht in de kamer dringen kon: toen!
maakte hij aanstalten, om een kelen*
vuur aan te steken. Maar voordat hij
den 'urif r aanstreek, bevestigde hij aan
den wand, juist tegenover zijn schuld-'
eV-h'cr. een briefje) met de lakonieke
mededre'ing: i
,.~WÏi enken vrijwilhg beiden een eind
aan o'-s 'e^en!"
„Wat "-nat u nu uitvoeren?" vroeg de
vreemde bezoeker onthutst.
„O, nw voortdurende tegenwoordigheid
zou nrij bet leven ondragelijk maken: wij
zullen s^men ze'fmoord plegen!" ant-*
woordde Lespés ge'aten.
Een hp've minuut daarna was de ander
verdwenen.
DE GESCHIEDENIS VAN HET
SCHOOIERTJE,
XL
Kern dan!
Dan zal ik trachten de viool te herstel
len e.n zal je een andere leenen, waarop
jij zult spelen.
D?n zal ik hoeren of er kunstenaars-
blced 'door je aderen vloeit en of je een-
in? al de voetstappen van je vader, als
kunstenaar, zult drukken.
En zco traden we dan 't atelier binnen,
wear de oude man, Elsjes grootvader, da
gelijks neg een paar uurtjes werkte en
S' mmige violen verbeterde.
Hij stond nog altijd wijd en zijd bekend
als een kunstenaar in zijn vak. Als h ij de
viool onder handen had gehad; ah h ij er
de laatste hand aan had gelegd, dan kon
m°n zeker zijn iets gceds te bezitten.
En inderdaad de riolen uit zijn atelier
afkomstig hadden dan ook wat klank en
afwerking betref iet3 heel bijzonders, iets
heel origineels.
En dit wist de oude man maar al te
gced.
Hij was-een kenner eerste klas en hij
ging er trotsch op. dat geen enkele viool
maker uit .de buurt of nog beter uit de
heele streek zich met hem kon meten.
En dat hij zijn vak meesterlijk ver
stond, was dan ook het beste bewijs, dat
bij voor zijn violen altijd eenige tiental
len guldens meer kon bedingen, dan die
uit een andere fabriek afkomstig waren.
Ziedaar mijn jongen, onze werkplaats.
Kijk nu maar goed rond, onderwijl Ik
jouw viool bestudeeren zal. Dadelijk zal
ik je een viool laten bespelen; die kant en
klaar ligt. Zij moet de volgende week wor
den verzonden. Ze is gemaakt voor een ar
tist. die een toekomst tegemoet gaat.
En onderwijl de oude man mijn viool
van alle kantén bekeek, keek ik mijn
oegen uit naar al die gereedschappen
waarmee die muziekinstrumenten worden
afgewerkt en nam dan eens deze, dan weer
gene viool op en ik vond dat alles zoo
mooi, dat het mij voorkwam alsof ik hier
hoorde en reeds voor goed e?n tehuis ge
vonden had.
Nou jongen! De schade ia niet onher
stelbaar. Ik had gedacht, dat het erger
was. Ik zal je de viool maken en je zult
verbaasd staan, hoe gauw dat In zijn
werk gaat.
Eer de zon van avond te slapen gaat, is
■deze viool we,er hersteld mijn vriend. En
nu zal ik je eens gauw zeggen, wat ik ge
vonden heb.
Dit is een instrument van zeer groote
waarde. Het verwondert me niet, dat een
kunstenaar als jouw vader, uit dit instru
ment kan zingen in rcerendc., schoonheid.
Dit is een echte „stradivarius" mijn
zoon, en dit zegt voor een kunstenaar ge
noeg.
Er worden geen betere violen gefabri
ceerd.
In deze violen ligt een klonk van bij
zondere waarde,
Ziedaar jonge vriend, wat ik te zeggen
weet, maar jij zoudt spelen niet waar? Toe,
ga je gang maar!
Ik zal je niet hinderen. Zooals je ziet,
er is keuze genoeg! Neem deze vicol, die is
pas af en dan kan ik meteen hooren, of
ze in orde is en of de speler meer is
dan het schooiertje dat voor me staat en.
is wat het zoontje van een groot artist
verwachten doet.
Dank u welf Ik zal het probeeren
en toonen, wat ik kan. Doch ik liegin pas
en ,,ale begin is moeilijk" zei vader.
En toen speelde ik zooals ik nog nooit
gespeeld had. Ik speelde een paar bekende
eenvoudige wijsjes, maar dan waagde ik
me aan de groote werken, die mijn vader
speelde voor mij alleen, wanneer wij
saampjes van uit ons zolderkamer
tje den schooncn hemel bewonder
den en wanneer de zilveren maan
haar zacht licht goot over de stad, die
zachtkens aan ophield met den arbeid en
te.rusten ging.
Op dergelijke avonden was het feest voor
ons beiden.
Dan zat ik aan zijn vcetcn en blikte vol
bewondering tot hem op.
Dan scheen hij mij groot toe en rijk.
Dan was het mij te mceda, alsof ons
nederig kamertje als bij too verslag veran
derde in een rijk gemeubileerd salon, waar
schitterende lichtkronen van kristals de
he.ele omgeving baadden in een zee van
licht. Dan vervaagde de sombere stad mét
haar nauwe steegjes en donkere slopjes
en vieze, gore daken, tot een lusthof vol
zonneglans en "bloemenregen en vol poëzie
en licht en leven en gloed; daif vierden
we beiden feest: een feest, waarop de ka
bouters dansteu op de maat der muziek en
de elfen en de nymfen zich reiden, omslin
gerd met guirlandes van welriekende en
veelkleurige bloemen.
Dan spraken wij beiden geen woord. En
nog waren wij onder de bekoring van het
lied, waarin vader zijn volle ziel had uit
gestort, als reeds lang de laatste tonen
weggestorven waren en een doodsehe stil
te rondom ons bearschte, tot wij dan plots
weer in de koude, nuchtere werkelijkheid
teruggeworpen werden.
En zoo speelde ook ik nu viool en vergat
alles om me heen. En ik zag niet den
ouden man een traan wegpinken in zijn
goedig oog; zag noch hoerde Elze en
Oma nader treden, luisterend met volle at
tentie en vol spanning naar het spel mij
ner nog jenge kunstenaarsziel.
De Redacteur.
(Wordt, «vervolgd).
Slimheid? of Instinct?
Het is eigenaardig te zien. hoe sommige
dieren zich zelf weien te genezen of zich
zelf weten te helpen, zoo ze door een on
geluk of ongeval getroffen werden. De
moriseh heeft in die gevallen, den dokter
dadelijk bij de hand of wordt door raad en
staat bijgestaan van vrienden en beken
den, die met alle mogelijke middelen trach
ten ons weer op te knappen en gaarne ons
van dienst willen zijn.
Maar zoo is het niet bij het dier. Ik stel
nu, dat er geen veearts bij de hand is. of
niemand, die ook maar een vinger uit
steekt, cm het.rieke dier te helpen. Dan,is
„zich zelf genezen" het principe van alle
dieren,. Ik wil eenige voorbeelden opgeven,
die 'gemakkelijk door andere kunnen wor
den uitgebreid.
Heeft een cier koorts, dan beperkt het
zijn diëet (eet minder) zoekt donkere'en
vochtige plekken op, drinkt veel water en
dompelt zich sems heelemaal onder.
Een hond, c\ie zijn eetlust verloren heeft,
zoekt onder alle grassen een bepaald soort
uit, dat werkt als braakmiddel. Ook kat
ten, cie zich ziek voelen, eten gaarne gras.
Schapen en koeien weten steeds de krui
den uit te zceken. die goed voor ze zijn.
Dieren, die' aan rheumatiek lijden, zoeken
voortdurend de zon.
Bij wondkoorts baden ze geregeld in
water.
Een rat, die met den staart of een poot
in de val vastzit, bijt zich nog liever den
staart of den poot af, dan levend te wor
den gevangen ge nemen. Heeft een dier een
beenbreuk, wc ar,bij Jt been nog maar vast
zit aan .een paar zenuwen- of een spierfrag-
menten. dan verricht het met de tanden
oen amputatie.
Een paar zeer merkwaardige gevallen
van „self belp" bij de dieren zijn door ge
tuigen medegedeeld: een chimpansee, die
een kwetsuur had opgeloopen, wist die
wond op buitengewoon kunstige wijze te
verbinden met gras en bladeren.
.Bij een mier, wiens" voelhorens waren af
gesneden, werd de wond door de andere
mieren bedekt met een doorschijnende
grondstof, die zo uit den mond afscheidden
Een hond, die door een slang in den bek
gebeten was, dompelde dit lichaamsdeel
voortdurend in stroomend water en was na
een paar dagen wcr genezen.
Een andere hond, een terrier, had zijn
oog gekwetst.
Lag hij anders,, zooals terriers graag
doen, zoo dicht mogelijk bij het vuur. thans
vermeed hij dat warme plekje en kroop om
alle licht en warmte uit te sluiten, onder
een bank. Het dier onderwierp zich aan een
algemeeae en locale behandeling, bleef
liggen zonder iets te eten en hield het oog
vochtig met zijn poot.
Ziedaar eenige voorbeelden van slimheid
of instinct der dieren, waaruit blijkt-, dat
zelfs het redclooze dier van Ons lieven
Heertje iets heeft medegekregen. in' het
leven, om zich zelf te genezen, zoo men-
schelijke hulp ontbreekt?
De Red.
Een Droom.
Piet was op een dag in de groote va-cau
tie naar de steenkolenmijn geweest; .hij
had de mijnwerkers aan 't werk gezien eïi
had er zich over verwonderd hoe diep zoo'n
mijn wel onder de aardfe lag. Als ze- nó'g
oen 'beetje dieper waren, dapht hij, dan
konden zij wel aan den anderen kant van
de wereld komen, misschien wel heelemaal
in. Australië. Hé, als dat eens gebevlrde.
Heel dien dag en ook teen hij in z'n bed
lag, dacht hij er over na. Morgen zou hij in
den tuin, heelemaal achter in den tuin,
waar niemand hem-zien kon een diepe kuil
graven. Héél heel diep nog dieper dan de
steenkolenmijn en dan zou hij toch eens
zien of hij niet door de aarde heen zou
komen.
Piet sprong zijn bed haast uit van plei-
zier.
„Lig .toch stil jongen'", bromde Kees,
Piets broertje; „ik kan zoo-niet in slaap
komen en ik moet morgen nog wel vroeg
op; ,,we gaan uit visschen."
„Ik moet ook vroeg op", zei Piet.
„Jij mag niet eens mee", zei Ivees.
„Nou jongen, dat wil ik ook niet eens,
lachte Piet, ;,ik ga wat veel fijners deen
dan dat saaie visschen".
„Wat dan." m
„Dat zeg ik lekkertjes niet", zei Piet.
Nou goed dan, bromde Kees. houd het
dan voor je en hij keerde zich met zijn
gezicht naar den muur en sliep in.
Piet sliep ook weldra in; en hij begon te
droomen-
Hij droomde dat hij naar de schuur ging
en de schop er uit nam en hij begon in
den tuin een groote kuil te graven. De eer
ste scheppen waren wel zwaar, maar ze
werden hoe langer hoe gemakkelijker. En
daar op eens werd de aarde zoo los dat
hij er doorzakte en nu stond hij op een
weiland en op dat weiland stond een zwart
jongetje. Hij keek erg verbaasd toen ie
Piet zag en vroeg: „Wie ben je".
„Ik ben Piet", antwoordde-hij.
„En ik ben een Moriaan", zei het zwarte
jongetje.
Ik ben een Hollandsche jongen, zei Piet,
kijk maar hij haalde uit zijn zak een
tol en tien knikkers en een stukje glas.
Het bruine jongetje zette grootte oogen
op, toen hij dat zag. Wil je het ruilen?
„Waarvoor zei Piet?"
„Wil je een mooie hagedis hebben",
vroeg het bruine jongetje.
„Hé ja, zei Piet!"
Piet was in de wolken van pleizier, toen
hij het dier zag. Piet "hield ze met eene
hand vast en de andere hand gaf hij de tol
en de neg'en knikkers.
De tol lag al gauw in de bruine hand van
het jongetje.; daarna kwamen de knikkers.
Piet telde ze; 't waren maar negen.
Straks waren er toch tien. zei 't jonge
tje- Jo houdt er zeker een achter.
„'t Is nietes, zei Piet, zoo gemeen ben ik
niet."
„Geef me dan dat stukje glas. zei 't
bruine jongetje".
„Neen dat krijg je niet, zei Tiet".
,Dan moet ik mijn hagedis terug heb'
ben."
„Dat zou je wél willen, lachte Piet; 'e?i:9
gegeven blijft gegeven, zeggen we in Hol
land.
„Bij ons deen we zoo,' zei 't bruine jon
getje, en met een ruk nam hij do
hagedis af.
Teen schrok Piet wakker en hij zag dat
hij gedroomd hacl.
TONIA KASPERS.
^Twee Oudjes.
Do lucht was zoo helder
Het windje zoo warm
Hij stiet zijn huisdeur open
Kom vrouwke.e en toertje
En hij bcod haar zijn arm
Al het groen is uitgeloopen.
Zoo gingen zij samen
Op hun kruksken geleund
Langs sappig groene blaren
Langs 't- bosch, waar de meerle zijn»
liedeke dreunt.
En kleurige vlinders waren.
Heel langzaam.... Zij spraken niet veel
daarbij
Hij dacht: „Alweer ©en jaartje"
Daar had ik niet op gerekend. En zijl
„Een oud. maar gelukkig paartje."
ALIE 'VAN ZANTEN.
Het Boschbeekje.
Cm van buiten te leer en.
Het boschbeekje komt uit een donker
moeras
Waar niemand zijn oorsprong zou gissen
Het borrelt den grond uit en vormt een
plaa
Met knotwilgen en Berberissen.
Dan zoekt het zijn weg door beemden
en wei
En voedt met zijn vocht het geurige kruid
Verdwijnt dan weer plots op do eenzame
;<ei
Kabbelt zoo voort, door niets meer gcscuit
Tot den zoom van het woud, waar boomen
en struiken
Een hinderpaal stellen, aan den kalrnen:
strocm
Geen nood! hoe gering ook do kracht, het
laat zich niet fnuiken,
En baant zich ©en weg langs hakhout en
boom
Zoo worstelt het verder, met voortdurend
streven
Langs donkeren weg, steeds dieper in 't
bcsch
Besproeit dan de varens, geeft de veld
bloemen leven!
En bekleedt zijne oevers met het geurigs:a
Zoo komt het op open terrein, in zijn ijver
Verwijdt zich steeds breeder cn vult dan
oen komf
Vervormt zich al stroomend tot oen Ücf-
licke vijver,
Toovert bloemen en kruiden, op zijn boor-»
den alom,
,:1 ROBBEDOES. J