Fransche kookkunst. Po gröote Fransche revolutie joeg gelijk bekend tal van Fransclien naar het buitenland. Zij brachten daar uiter aard iéts van Fransche verfijning en smaak en.... ook een en ander uit de Fransche keuken. Zoo leerde een handige jongen. Ju lien genaamd, omstreeks 1794, de goede inwoners van Boston (Amerika) roer eieren met kaas kennen. Hij had er een restaurant geopend, dat druk trolq dank zij heb onbeker.de gerecht. In datzelfde jaar maakte do Fransche emigrant, kapi tein Collet, voor de inwoners van New- York allerlei soorten van ijs en sorbet. En vooral 'de Amerikaansche dames uitten op allerlei wijze haar verbazing en verrassing over het feit, dat die lekkernijen zoo mooi hard en koud bleven bij de grootste zomerhitte. Te Londen maakte een uitgeweken edel man uit L'mousine zijn fortuin, dank zij., zijn bekwaamheid, in het salade maken. Dit nuttige talent kwam op een roman tische wijze aan den dag. Onze edelman n.l. dineerde* op een goeden dag on danks den bekrompen staat van zijn fi nanciën in een fijn Londensch etablisse ment. ..Noblesse oblige," nietwaar? en beter één enkele, magere schotel in een deftige omgeving dan een simpel maar goed diner elders. Hoe dit ook zij, de émi grant peuzelde van een schotel .sappige roslbeaf, teen hij plotseling werd aange sproken door een jongen dandy, dio met eenige vrienden aan een naburig tafeltje dineerde. ..Monsieur le Francais." zei de jonge Engelschman, „men zegt dat uw landgenooten zoo uitmuntend salade kun nen klaar maken, zoudt u ons heb plei'/.ier willen doen om het gerecht eens voor ons te bereiden?" De émigrant wilde niet weigeren, liet alles komen wat voor het verwachte mees terwerk noodig was en onderdehand ver telde bij* wie hij was: 'n arm geworden uitgewekene. De salade viel heerlijk uit en do dandies Tuslten niet vóór ze het adres van den émigrant kregen. Ecnïgen tijd later werd hij verrast met een uitnoedfging omsalade te kouven bereiden in een der grootste en deftigste buizen van Grosvenor-Square. De dandies hadden den roem der salade, eenmaal door hem bereid, n.l. zoo luid verkondigd, dat de Lonon high life brandde van nieuws gierigheid cm er kennis mee te malyen. Gelukkig viel ook ten tweede male de schotel prachtig uit. Nu had de émi grant ook naam gemaakt. Hij werd be roemd als de fashionable „saladmaker" van Londen, die weldra er een rijtuigje op na kon houden om van den eenen klant naar den anderen te rijden. "Want er was geen élégant"' in de metropool, die niet „stierf van verlangen" naar de salade van den Franschman. Hij huurde een knecht, die een keurig mahoniehouten kistje droeg, waarin alle ingrediënten voor zijn „arbeid" werden meegedragen Men vond daarin allerlei Boorten van geurigen azijn, oliën, met of zonder vruchtehsmaken. soja, ka viaar, truffels, ansjovis, vleesckjus en zélfs eierdooiers voor do mayonaise.... Niet alleen de salade van den émigrant, maar ook deze kistjes werden beroemd. Hij liet ze namaken eni verkocht ze bij honderd tallen. Binnen enkele jaren maakte hij op deze wijze fortuin. Toen hij een slordige 100.000 francs bijeen had, ging bij naar ,.la belle France" terug, en sleet zijn verdere levens dagen in een keurig landhuisje in zijn geboorteprovincie. ,Do Hotelhouder. Over het nut van het iademen van koolzuurhoudende iucht. Iedereen weet, dat bij de inademing zuur stof uit de lucht in de lengen wordt opge nomen en koolzuur wordt uitgeademd. Het koclzuurgehalte van de lucht van de vrije atmosfeer is vrij constant, alleen afhanke lijk van de hoogte en de vegetatie; bin nenskamers hangt het gehalte af van de ventilatie en de hoeveelheid geproduceerd koolzuur door menschen. dieren of ver brandingstoestellen (gas- of petroleum kachels), Het percentage koolzuur der lucht is gemakkelijk te bepalen on dient als een maat voor de luchtverversching. Vroe ger dacht men, dat het te veel aan koolzuur de oorzaak was van de onaangename ge waarword irgen. d:e. men in een met men schen overvulde ruimte ondervond; thans weet men, dat de hoeveelheid keel zuur op zichzelf onschadelijk is en de oorzaak van het onwelziin elders meet gezocht worden. Wel vermeerdert bij een stijgend koolzuur- gehalte van de lucht het aantal en de dieD- te der ademhalingen; zoo kan'n kunstmatig in'engstel van 510 pet. koel zuur in lucht of zuurstof maken, dat het volumen lucht, dat ingeademd wordt. riifnral zoo groot is als het normale volume. Men verklaart dit door aan te nemen dat het koolzuur de normale prikkel is voor de ademhaling. Het inademen van zulk een kunstmatig meng sel is volmaakt onschadelijk: men heeft het daarom sinds kort gebruikt om in be paalde vergiftigingsgevallen het verrifl snel uit het lichaam te verwijderen. Tn de* eer ste plaats heeft men deze methode toege past bij kecloxydeverriftiring (li-htg°sV Daar is ze van zeer veel belang, omdat het kooloxie.d slechts heel langzaam wordt los gelaten als het eenmaal is ingedemd: een vijf keer stekker ademhalen veeft meor kans cm den patiënt te redden. Dan heeft men het toegepast na operaties in aethernarco se; hoe sneller de aether weer uit het lichaam wordt verwijderd, des te aengena- mer is dat voor den patiënt. En eindelijk heeft men het gebruikt bii gevallen van acute alcoholvergiftiging, die hier uiterst zeldzaam zijn, maar in het drooge Amerika (voorloopig nog) wel eens schijnen voor te komen. Ook in deze gevallen helpt het mid del om de alcohol sneller uit het lichaam te verwijderen dan anders zou mogelijk zijn. Ook bij vergiftiging met houtgeest raden de Amerikaansche schrijvers aan dit mid del te gebruiken. („J. of the Am, Med. Ass.") Een Salomons beslissing. De Russische Joden hebben, het vozende verhaal: Een rijk man ondernam in gezelschap van zijn broeder een zakenreis en stierf in den vreemde. De broeder keerde terug en deelde mode, dat de overledene mon- de'ing hem zijn laatsten wil had medege deeld: „Geef van mijn vermogen aan mijn weduwe.zooveel ge w'It en behoud de rest" Op grond van deze beschikking van den doode wilde de broeder de weduwe slechts du'zend. roebel geven en het overige, ncgenl:en divzend roebel, voor zich be houden. De weduwe g'ng haar beklag doen hij den rabbijn en deze riep den broeder bij z ch. ..Hoe Iirdd'e de ïaatstb wil van den overledene?"* vroeg hij. ..Gocf aan d"» wediiwe zooveel ge wilt en behoud de rest." ..Gord, hoeveel wilt g'j dus van de na- latqpschan? „Negenfiendu'zond roebel." ..Best", zei de rabb'jn; uw broeder zeide: geef mijn weduwe zooveek g:j wilt. Gij wilt negentienduizend roebel. Dus moet gij haar negent:enduizend geven, en het overige kunt ge behouden." De siem van hri opweten. F.en onderwjizer verklaart het hegrin ..kwaad .geweten". En tenslotte zegt h'j: Nu wat heeft een menseh, die nergens rust heeft, die niet eens kan slapen, zich in bed heen en weer wentelt? Geen antwoord. E:ndH'"jk steekt een kleine knaap den vinger op. Onderwijzer: Goed zoo, Hans, zeg jij het dan maar eens. Een vloo, klinkt het door de school Vrire'aerrl. Papa: Hoe kom je daaraan, dat je evenvee' zou weten, a's je onderwijzer? Jantje; Wok hij zegt, dat hij me niets meer kan bijbrengen. K;ndsrvraaq. Kle'n naris jé (;n een rookceimé"), Moe dor. metten ze ons er uit als we n'et roo- ken?" Geloofwaardig. Rechter: U hebt een klacht ingediend tegen een kameraad, wegens mishandeling Klopt dat?" j Hein: (die al spijt heeft van zijn aan klacht en die zijn vriend graag schoon wil wasschen); „Nee, edelachtbare, heele- maal niet." Rechter: Wat is dat nu? En hij heeft u nog wel 't halve oor afgebetenl" Hein; „Och nee, edelachtbare, dat heb ik zelf gedaan." Een ongelukje. „Wel Hansje, wat een buil heb je op je voorhoofd. Heb je gevochten?" „Ik vechten? Neen hoor!" „Reeft iemand je dan geslagen?" „Mij geslagen? Zal niet gaan! 't Was een ongelukje." „Een onge'ukje?" „Ja, ik .had Frats goed onder, doch ver gat zijn voeten vast te houden." Goed bedoeld. Een schoorsteenveger vertelde, dat hij on'nngs van de kade in de gracht getu}.- me'd was. „En wat deden de menschen,. toen ze n n het water zagen vaHen." vroeg men. „Ze gooiden me een stuk zeep na." Doorgrond. Niemand is te oud om te loeren, zei on zekeren dag een heer tot zijn vrouw. Ik heb nu het plan opgevat om mij! op de ster-enkunde toe fo leggen. Zijn vrouw keek hem scherp aan en zri: Frans, je zu*t wat anders moeten be denken om den hee'en nacht van huis te blijven. Een grappige jongen. Een klein jongetje zat op een stoepje. Een meneer naderde, wendde zich tot den kleinen man: „Wel ventje, :s je moeder thuis?" „Ja, meneer". De man belde. Belde nog eens. Maar niemand verscheen. „Wel aap. zei me toch, dat je moe der thnis was?" „Ja, meneer, maar ze woont hier niet. Gocchem. Onderwijzer: Kinderen, ffc zal jullie twee vragen steken, wie de eerste beant woorden kan behoeft op de tweede geen antwoord te geven. Hoeveel haren heeft een koe? A'gemeen stilzwijgen. P'otseling s'eekt kleine Maiirits zijn vinger op: lSd504, m'jnheer. Grootc verwondering. Hoe kom je daaraan? vraagt de on derwijzer. Dat is de tweede vraag,nrinhecr. zégt de k'eine^Mau-its, die behoef ik dus niet te beantwoorden. Een bfj-de-handje. Leeraar aan een H. B. S. voor meisjes?) Juffrouw B., als ik nu zeg, dat. de) hersenen der vrouw 20 gram minder, wegen dan diie van den man, welke ge-* volgtrekking maakt u daar dan uit? Juffrouw B.: Dat het bij do hersenett minder op kwantiteit dan op kwaliteit] aankomt, mijnheer. Voorzichtig. Uit een advertentie: „Bjj mijn 14 kin-! deren vraag ik een net, stil kindermeisje,] dat goed optellen kan". Te veel van het goede. n Je bent dus al achttien maanden in be«i trekk ng, geweest; heb je goede getuig schriften? Dienstbode: O, ja mevrouw, een eni dertig. Zijn standpunt. Vader Smits maakt met zijn oudsten spruit een reis naar het Levensgebergte, waar ze den Drachenfels beklimmen. Badend in hun zweet komen ze boveni aan, waar Smits jun:or vol geestdrift uit-* roept: „vader, zie toch eens, hoe schoon 't daar beneden isl" „Ja maar, hoor nou 's hier, jongen," meent vader Smits, „waarvoor zijn. wa dan eigenlijk zoo hoog geklommen?" Do Fransche journalist Lespés, meer algemeen hekend onder den naam 'fhimo-t thóe Trim, werd het leven verbazend zuur gemaakt door een schuldeischer.. d'e zeke-* ren dag tot hem wist door te dringen en verklaarde, dat hij niet zou vertrekken, voordat hij betaald was. Daarbij^ g:ng hij zitten en Lespés zag mot verklaarbaar on genoegen, hoe de man brood met kaas uit zijn zak haa'de, om zich voor een lang-* durig verblijf op zijn kamer te sterken Lespés liet hem zijn gang gaan; hij' had bedaard z:jn werk voortgezet en een ar-* likel voltooid. Zoo waren eenige uren ver-< Ioopen. D1 schuld?'schor maakte nog geèn aan-* stallen om heen te gaan. Daar stond Les-* pés plotse"ng op en begon met couranfen- papier zorgvu!d:g alle naden en andere openingen dicht te plakken, waardoor lucht in de kamer dringen kon: toen! maakte hij aanstalten, om een kelen* vuur aan te steken. Maar voordat hij den 'urif r aanstreek, bevestigde hij aan den wand, juist tegenover zijn schuld-' eV-h'cr. een briefje) met de lakonieke mededre'ing: i ,.~WÏi enken vrijwilhg beiden een eind aan o'-s 'e^en!" „Wat "-nat u nu uitvoeren?" vroeg de vreemde bezoeker onthutst. „O, nw voortdurende tegenwoordigheid zou nrij bet leven ondragelijk maken: wij zullen s^men ze'fmoord plegen!" ant-* woordde Lespés ge'aten. Een hp've minuut daarna was de ander verdwenen. DE GESCHIEDENIS VAN HET SCHOOIERTJE, XL Kern dan! Dan zal ik trachten de viool te herstel len e.n zal je een andere leenen, waarop jij zult spelen. D?n zal ik hoeren of er kunstenaars- blced 'door je aderen vloeit en of je een- in? al de voetstappen van je vader, als kunstenaar, zult drukken. En zco traden we dan 't atelier binnen, wear de oude man, Elsjes grootvader, da gelijks neg een paar uurtjes werkte en S' mmige violen verbeterde. Hij stond nog altijd wijd en zijd bekend als een kunstenaar in zijn vak. Als h ij de viool onder handen had gehad; ah h ij er de laatste hand aan had gelegd, dan kon m°n zeker zijn iets gceds te bezitten. En inderdaad de riolen uit zijn atelier afkomstig hadden dan ook wat klank en afwerking betref iet3 heel bijzonders, iets heel origineels. En dit wist de oude man maar al te gced. Hij was-een kenner eerste klas en hij ging er trotsch op. dat geen enkele viool maker uit .de buurt of nog beter uit de heele streek zich met hem kon meten. En dat hij zijn vak meesterlijk ver stond, was dan ook het beste bewijs, dat bij voor zijn violen altijd eenige tiental len guldens meer kon bedingen, dan die uit een andere fabriek afkomstig waren. Ziedaar mijn jongen, onze werkplaats. Kijk nu maar goed rond, onderwijl Ik jouw viool bestudeeren zal. Dadelijk zal ik je een viool laten bespelen; die kant en klaar ligt. Zij moet de volgende week wor den verzonden. Ze is gemaakt voor een ar tist. die een toekomst tegemoet gaat. En onderwijl de oude man mijn viool van alle kantén bekeek, keek ik mijn oegen uit naar al die gereedschappen waarmee die muziekinstrumenten worden afgewerkt en nam dan eens deze, dan weer gene viool op en ik vond dat alles zoo mooi, dat het mij voorkwam alsof ik hier hoorde en reeds voor goed e?n tehuis ge vonden had. Nou jongen! De schade ia niet onher stelbaar. Ik had gedacht, dat het erger was. Ik zal je de viool maken en je zult verbaasd staan, hoe gauw dat In zijn werk gaat. Eer de zon van avond te slapen gaat, is ■deze viool we,er hersteld mijn vriend. En nu zal ik je eens gauw zeggen, wat ik ge vonden heb. Dit is een instrument van zeer groote waarde. Het verwondert me niet, dat een kunstenaar als jouw vader, uit dit instru ment kan zingen in rcerendc., schoonheid. Dit is een echte „stradivarius" mijn zoon, en dit zegt voor een kunstenaar ge noeg. Er worden geen betere violen gefabri ceerd. In deze violen ligt een klonk van bij zondere waarde, Ziedaar jonge vriend, wat ik te zeggen weet, maar jij zoudt spelen niet waar? Toe, ga je gang maar! Ik zal je niet hinderen. Zooals je ziet, er is keuze genoeg! Neem deze vicol, die is pas af en dan kan ik meteen hooren, of ze in orde is en of de speler meer is dan het schooiertje dat voor me staat en. is wat het zoontje van een groot artist verwachten doet. Dank u welf Ik zal het probeeren en toonen, wat ik kan. Doch ik liegin pas en ,,ale begin is moeilijk" zei vader. En toen speelde ik zooals ik nog nooit gespeeld had. Ik speelde een paar bekende eenvoudige wijsjes, maar dan waagde ik me aan de groote werken, die mijn vader speelde voor mij alleen, wanneer wij saampjes van uit ons zolderkamer tje den schooncn hemel bewonder den en wanneer de zilveren maan haar zacht licht goot over de stad, die zachtkens aan ophield met den arbeid en te.rusten ging. Op dergelijke avonden was het feest voor ons beiden. Dan zat ik aan zijn vcetcn en blikte vol bewondering tot hem op. Dan scheen hij mij groot toe en rijk. Dan was het mij te mceda, alsof ons nederig kamertje als bij too verslag veran derde in een rijk gemeubileerd salon, waar schitterende lichtkronen van kristals de he.ele omgeving baadden in een zee van licht. Dan vervaagde de sombere stad mét haar nauwe steegjes en donkere slopjes en vieze, gore daken, tot een lusthof vol zonneglans en "bloemenregen en vol poëzie en licht en leven en gloed; daif vierden we beiden feest: een feest, waarop de ka bouters dansteu op de maat der muziek en de elfen en de nymfen zich reiden, omslin gerd met guirlandes van welriekende en veelkleurige bloemen. Dan spraken wij beiden geen woord. En nog waren wij onder de bekoring van het lied, waarin vader zijn volle ziel had uit gestort, als reeds lang de laatste tonen weggestorven waren en een doodsehe stil te rondom ons bearschte, tot wij dan plots weer in de koude, nuchtere werkelijkheid teruggeworpen werden. En zoo speelde ook ik nu viool en vergat alles om me heen. En ik zag niet den ouden man een traan wegpinken in zijn goedig oog; zag noch hoerde Elze en Oma nader treden, luisterend met volle at tentie en vol spanning naar het spel mij ner nog jenge kunstenaarsziel. De Redacteur. (Wordt, «vervolgd). Slimheid? of Instinct? Het is eigenaardig te zien. hoe sommige dieren zich zelf weien te genezen of zich zelf weten te helpen, zoo ze door een on geluk of ongeval getroffen werden. De moriseh heeft in die gevallen, den dokter dadelijk bij de hand of wordt door raad en staat bijgestaan van vrienden en beken den, die met alle mogelijke middelen trach ten ons weer op te knappen en gaarne ons van dienst willen zijn. Maar zoo is het niet bij het dier. Ik stel nu, dat er geen veearts bij de hand is. of niemand, die ook maar een vinger uit steekt, cm het.rieke dier te helpen. Dan,is „zich zelf genezen" het principe van alle dieren,. Ik wil eenige voorbeelden opgeven, die 'gemakkelijk door andere kunnen wor den uitgebreid. Heeft een cier koorts, dan beperkt het zijn diëet (eet minder) zoekt donkere'en vochtige plekken op, drinkt veel water en dompelt zich sems heelemaal onder. Een hond, c\ie zijn eetlust verloren heeft, zoekt onder alle grassen een bepaald soort uit, dat werkt als braakmiddel. Ook kat ten, cie zich ziek voelen, eten gaarne gras. Schapen en koeien weten steeds de krui den uit te zceken. die goed voor ze zijn. Dieren, die' aan rheumatiek lijden, zoeken voortdurend de zon. Bij wondkoorts baden ze geregeld in water. Een rat, die met den staart of een poot in de val vastzit, bijt zich nog liever den staart of den poot af, dan levend te wor den gevangen ge nemen. Heeft een dier een beenbreuk, wc ar,bij Jt been nog maar vast zit aan .een paar zenuwen- of een spierfrag- menten. dan verricht het met de tanden oen amputatie. Een paar zeer merkwaardige gevallen van „self belp" bij de dieren zijn door ge tuigen medegedeeld: een chimpansee, die een kwetsuur had opgeloopen, wist die wond op buitengewoon kunstige wijze te verbinden met gras en bladeren. .Bij een mier, wiens" voelhorens waren af gesneden, werd de wond door de andere mieren bedekt met een doorschijnende grondstof, die zo uit den mond afscheidden Een hond, die door een slang in den bek gebeten was, dompelde dit lichaamsdeel voortdurend in stroomend water en was na een paar dagen wcr genezen. Een andere hond, een terrier, had zijn oog gekwetst. Lag hij anders,, zooals terriers graag doen, zoo dicht mogelijk bij het vuur. thans vermeed hij dat warme plekje en kroop om alle licht en warmte uit te sluiten, onder een bank. Het dier onderwierp zich aan een algemeeae en locale behandeling, bleef liggen zonder iets te eten en hield het oog vochtig met zijn poot. Ziedaar eenige voorbeelden van slimheid of instinct der dieren, waaruit blijkt-, dat zelfs het redclooze dier van Ons lieven Heertje iets heeft medegekregen. in' het leven, om zich zelf te genezen, zoo men- schelijke hulp ontbreekt? De Red. Een Droom. Piet was op een dag in de groote va-cau tie naar de steenkolenmijn geweest; .hij had de mijnwerkers aan 't werk gezien eïi had er zich over verwonderd hoe diep zoo'n mijn wel onder de aardfe lag. Als ze- nó'g oen 'beetje dieper waren, dapht hij, dan konden zij wel aan den anderen kant van de wereld komen, misschien wel heelemaal in. Australië. Hé, als dat eens gebevlrde. Heel dien dag en ook teen hij in z'n bed lag, dacht hij er over na. Morgen zou hij in den tuin, heelemaal achter in den tuin, waar niemand hem-zien kon een diepe kuil graven. Héél heel diep nog dieper dan de steenkolenmijn en dan zou hij toch eens zien of hij niet door de aarde heen zou komen. Piet sprong zijn bed haast uit van plei- zier. „Lig .toch stil jongen'", bromde Kees, Piets broertje; „ik kan zoo-niet in slaap komen en ik moet morgen nog wel vroeg op; ,,we gaan uit visschen." „Ik moet ook vroeg op", zei Piet. „Jij mag niet eens mee", zei Ivees. „Nou jongen, dat wil ik ook niet eens, lachte Piet, ;,ik ga wat veel fijners deen dan dat saaie visschen". „Wat dan." m „Dat zeg ik lekkertjes niet", zei Piet. Nou goed dan, bromde Kees. houd het dan voor je en hij keerde zich met zijn gezicht naar den muur en sliep in. Piet sliep ook weldra in; en hij begon te droomen- Hij droomde dat hij naar de schuur ging en de schop er uit nam en hij begon in den tuin een groote kuil te graven. De eer ste scheppen waren wel zwaar, maar ze werden hoe langer hoe gemakkelijker. En daar op eens werd de aarde zoo los dat hij er doorzakte en nu stond hij op een weiland en op dat weiland stond een zwart jongetje. Hij keek erg verbaasd toen ie Piet zag en vroeg: „Wie ben je". „Ik ben Piet", antwoordde-hij. „En ik ben een Moriaan", zei het zwarte jongetje. Ik ben een Hollandsche jongen, zei Piet, kijk maar hij haalde uit zijn zak een tol en tien knikkers en een stukje glas. Het bruine jongetje zette grootte oogen op, toen hij dat zag. Wil je het ruilen? „Waarvoor zei Piet?" „Wil je een mooie hagedis hebben", vroeg het bruine jongetje. „Hé ja, zei Piet!" Piet was in de wolken van pleizier, toen hij het dier zag. Piet "hield ze met eene hand vast en de andere hand gaf hij de tol en de neg'en knikkers. De tol lag al gauw in de bruine hand van het jongetje.; daarna kwamen de knikkers. Piet telde ze; 't waren maar negen. Straks waren er toch tien. zei 't jonge tje- Jo houdt er zeker een achter. „'t Is nietes, zei Piet, zoo gemeen ben ik niet." „Geef me dan dat stukje glas. zei 't bruine jongetje". „Neen dat krijg je niet, zei Tiet". ,Dan moet ik mijn hagedis terug heb' ben." „Dat zou je wél willen, lachte Piet; 'e?i:9 gegeven blijft gegeven, zeggen we in Hol land. „Bij ons deen we zoo,' zei 't bruine jon getje, en met een ruk nam hij do hagedis af. Teen schrok Piet wakker en hij zag dat hij gedroomd hacl. TONIA KASPERS. ^Twee Oudjes. Do lucht was zoo helder Het windje zoo warm Hij stiet zijn huisdeur open Kom vrouwke.e en toertje En hij bcod haar zijn arm Al het groen is uitgeloopen. Zoo gingen zij samen Op hun kruksken geleund Langs sappig groene blaren Langs 't- bosch, waar de meerle zijn» liedeke dreunt. En kleurige vlinders waren. Heel langzaam.... Zij spraken niet veel daarbij Hij dacht: „Alweer ©en jaartje" Daar had ik niet op gerekend. En zijl „Een oud. maar gelukkig paartje." ALIE 'VAN ZANTEN. Het Boschbeekje. Cm van buiten te leer en. Het boschbeekje komt uit een donker moeras Waar niemand zijn oorsprong zou gissen Het borrelt den grond uit en vormt een plaa Met knotwilgen en Berberissen. Dan zoekt het zijn weg door beemden en wei En voedt met zijn vocht het geurige kruid Verdwijnt dan weer plots op do eenzame ;<ei Kabbelt zoo voort, door niets meer gcscuit Tot den zoom van het woud, waar boomen en struiken Een hinderpaal stellen, aan den kalrnen: strocm Geen nood! hoe gering ook do kracht, het laat zich niet fnuiken, En baant zich ©en weg langs hakhout en boom Zoo worstelt het verder, met voortdurend streven Langs donkeren weg, steeds dieper in 't bcsch Besproeit dan de varens, geeft de veld bloemen leven! En bekleedt zijne oevers met het geurigs:a Zoo komt het op open terrein, in zijn ijver Verwijdt zich steeds breeder cn vult dan oen komf Vervormt zich al stroomend tot oen Ücf- licke vijver, Toovert bloemen en kruiden, op zijn boor-» den alom, ,:1 ROBBEDOES. J

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 12