èn reït „Tk ben tin georiënteerd. Mevrouw
ral mo veroorloven, dat ik mij met mijn
collega tot een consult terugtrek."
flelf leidde ze de hoeren naar het salon
Toen ze alleen wairen, zei de professor:
„Dat gansje weet niet, wat ze wil. De
•oude geschiedenis: kleine ziekte, groote
verbeelding. Wat hebt ge haar voorge
schreven, collega?"
Rulfes antwoordde.
„Goed, goed, dat zou ik ook gegeveil
hebben. Die zaak is dus in orde. Zeg
eens, collega, hoe beleg jij jo geld?"
„In Amerikaansclie sporen".
„Hm, die heb ik ook," onder ons gezegd,
beste vriend, ik heb loten hij noemde
een naam die zijn goed, geven rente en
worden bovendien uitgespeeld. Als ik je
een goeden raad mag geven, informeer er
dan eens naar."
Rulfes beloofde dit eu het consult was
geëindigd.
Bij de zieke tciaggekeerH, verklaarde
do professor, dat hij het na een ernstige
bespreking met drVter Rulfes over diens
behandeling eens was en mevrouw1 er mee
door moest gaan.
Een jaar later dokter Rulfes was al
sinds lang bij mevrouw Hoog van Groo-
teaaaal door ren ander vervar; en, die op
zijn beurt weer voor een homoeopaath
had moeten plaatsmaken, kwam hij
toevallig professor Snijder o" etraef s—en
„Hoe eaat het ccllega?" riep deze hem
vrooïijk toe.
„Dank u. uitstekend, urofessor. Ik moet
u nog altijd bedanken voor uw goeden,
raad."
„Welken goeden raad?"
„U riedt m j toch aan, mijn geld in
zekere loten te beleggen."
- ,,'t Is waar, ik was dit vergeten".
„Ik deed dit en heb voor een paar we
ken tienduizend gulden getrokken."
„Verduiveld kerel, dan feliciteer ik je",
riep de professor uit. „Ziet u wel, dokter,"
voegde hij er .lachend bij, terwijl hij den
dokter tot afscheid de hand reikte, „dat
het altijd goed is, wanneer men een oude
ren coHc'/n em raad vraagt." L.
Voor Huis en Hof)
WERKZAAMHEDEN IN DEN TUIN
Hoewel we op het oogenblik in den
komkommertijd leven, is er toch nog wel
het een en ander in den tuin te doen,
voornamelijk, als we zooveel mogelijk
pleizier ervan hebben willen.
In den groententuin kan men nu weer
spinazie zaaien, als we niet te veel droog
weer krijgen kan er nog wel wat van te
recht komen. Heeft men veel droog en
zonnig weer, dan schiet spinazie vlug in
het zaad en is dan eenigszins gevaarlijk
voor do consumptie; redenen waarom
men in de zomermaanden deze zeer ge
zonde en gezochte groentensoort niet
kweeken kan.
Hetzelfde geldt ongeveer voor andijvie
waaruit dus volgt, dat het nu de beste
tijd is voor het planten van andijvie voor
den inmaak. De onderlinge afstand, waar
op men andijvie planten kan is van 25
tot 40 cM. Om mooie, gele kroppen te
krijgen moet men de planten, als ze bijna
geschikt zijn om te gebruiken, dichtbin
den met raffia e.a. Dit dichtbinden mag
alleen gebeuren als het hart van de plan
ten goed droog, is, anders gaat de plant
broeien en verrotten. Heeft men in dezen
lijd nog last van doorschietende andijvie,
dan ligt. het meestal aan de kwaliteit
van het gekochte zaad; nieuw zaad, d.i.
zaad van liet vorige jaar. schiet namelijk
veel sneller, dan zaad, dat eenige jaren
oud is. Dit is dus een uitzondering op
den regel, wijl van de meeste artikelen
het nieuwe zaad het beste is.
Aangezien andijvie een gewas is, waar
van 'we het blad nuttigen, volgt daar uit,
dat het zeer dankbaar is voor die mest
(of kunstmeststoffen, die veel stikstof be
vatten, zooals chilisalpeter, gier en urine.
Vooral chilisalpeter verdient aanbeveling,
aangezien bet veel (15^ pet.) stikstof be
vat.
Het beste kan men chili toedienen als
de planten juist aan den groei zijn. men
strooie dan pl.m. 30 gram per M.2, on-
cTerhakken Is wel gewenscht maar niel
noodzakelijk.
Om voor den vinter nog worteltjes to
oogsten, kan men ze nu nog zaaien, mits
we een niet al te slechten nazomer krij
gen, gaat dat heel goed. De worteltjes, dio
hiervan komen, kai men in zand graven
en er dan den gtheclen winter door van
profitecren.
Het verdient aanbeveling liet zaad nil
iets dieper (pl.m. c.M.) onder den grond
te werken dan in het voorjaar, aangezien
do bovenste groidlaag op 't oogenblik
tamelijk droog is en liet anders te lang
duurt eer bet zaïd gekiemd is.-
Van die artikelin, die niet gemakkelijk
verloopen (dègerereeren) zooals erwten
en boonen, loont iet de moeite wel zelf
•saad te winnen. Tet zaad bewaart men
droog op een vtirswrije koele plaats.
In den bloemenhin valt er, voor den
leek tenminste, niet veel meer te zaaien:
hoofdzaak is nu onlerhouden, d.w.z. aan
landen, uitgebloeide bloemen afsnijden,
enz. Vooral het laetste is een belangrijk
werk als we er prijs op stellen lang plei
zier van onze bloemen te hebben. De
meeste zaadgevende planten hebben de
eigenschap geen of geen mooie bloemen
te geven als ze eenmaal zaad gevormd
hebben.
Hoewel rozen geen of slechts weinig
zaad geven, is liet toch zeer goed de uit
gebloeide bloemen met ongeveer 3 blaad
jes weg to snijden; men heeft dan nog
het meeste kans dat ze remonteeren, d.i
nog eens bloeien.
In den fruittuin kan men nu aardbeien
planten; men hoeft dan, mits men goede
jonge planten neemt, volgend voorjaar
een volledigen oogst. Do planten moeten
een afstand hebben van pl.m. 25 cM. Men
-kan ze ops bedden planten (4 regels) of
op regels langs padden o.d.
Voor ben, die appel- of perenhoomen.
hebben, d.w.z. als er vruchten aan die
hoornen hangen, is het aan te raden, de
vruchten goed rijp te laten worden aan
den boom, anders gaan de vruchten rim
pelen en worden taai, terwijl' ook de
„aroma" verloren gaat en de vruchten de
laatste paar weken bet hardst groeien.
Als er eenige vruchten afvallen, zonder
vormen erin, is dit zoo ongeveer een be
wijs, dat ze plukhaar zijn, mits ze niet
afgestormd zijn natuurlijk.
Tenslotte dient men in het oog te hou
den, dat met de hand geplukte vruchten
langer bewaard kunnen worden dan af
geschudde. V.' H.
r.
eed ©t e rs,
Geen wonder.
Zeer dikke heer in de volle tram: Ze
duwen me, ze stooten me, 'ze trappen me.
Conducteur: Ja, baste menc:-. :.r.?.r u
bent ook overal.
Hij wist het.
Sergeant: Korporaal Jansen, signaal,
hoe wordt dat geschreven?
- Jansen: dafc wordt niet geschreven, ser
geant; dat wordt geblazen.
Niet zoo bedoeld.
PatiëntT Ik voel me zoo ziek, dokter,
dat ik wel dood zou willen gaan.
Dokter: Ja dan werd het hoog tijd. dat
u om mij stuurde. m
Eerlijk.
Jantje: Wel bedankt, voor heb mooie
cadeau.
Och lieveling, heb is de moeite niet
waard.
Jantje: Kijk, dat zeien Pa *en Moe ook.
'Te vsel van het goede.
Je bent dus al achttien maanden in
betrekking geweest; heb je goede getuig
schriften?
Dienstbode: O, ja mevrouw, een en
dertig.
Begrijpelijk.
A: Dat is ook wat met die dooher van
Van Zanten, ze vertikt bet om „va
der" te zeggen.
B: Z.oo, nu ik zou d'r !r:r:nkan
jij zoo iets begrijpen?
A: Jawel
B:
A: Ze is pas drie maande-.!
Inderdaad begrijpelijk.
Zij: Maar man, schaamt gij u niet? Hoe
kunt ge in zoo'n toestand thuis komen?
HijJa vrouw^dieel gemakkelijk is het
ook niet gegaan.
Een goede manier van werken, -"rrj
Mevoruw (tob dienstbode)» Heb je 00i
onder het karpet geveegd?
Dienstbode: Ja- mevrouw, ik. veeg ajtèj
altijd onder hefc karpet.
Er in geloopen.
Kunstenaar: „U komt dus vast en zeljeè
op mijn concert?"
Heer: „Wanneer is hefc dan?"
„Morgen."
„Och, hoe jammer, morgen heb ik reeds":
een afspraak."
„Dafc dacht ik welmijn concert ij'
ook pas overmorgen!"'
Dat is de reden.
Hij:' „Zeg, Marie, Meyer heeft me dat
bankje van 200 niet willen leenen."
Zij: „Geen wonderdat komt, omdat
hij mij nog altijd in dat onmodisch costuum'
ziet wandelen."
De voetgangers.
Levens verzekeringsagent: „Een oogcm
blik. mijnheer, voor u het formulier invult,
zou ik gaarne willen weten het merk van
uw auto."
Cliënt: „Ik rijd geen auto; ik haat die
dingen."
Agent:' ,,'t S,pijt me, mijnheer, maar ouzè
maatsohappij verzekert geen voetgangers,
meer."
Met lastige snorken.
Een schatrijk man reisde eens van Lon.
den naar zijn buiten in een slaapwagen.
Toen hij den volgenden ochtend bezig was
met zijn echoenen aan te trekken werd hij
aangesproken door een bejaard reiziger,
iemand met een zeer-vrjendelijk gelaat.
„Mijn beste meneer," klonk het, „is u
een rijk man?"
De millionair keek verbaasd op, maar
toen hij het aardige., opgewekte gezicht
van den vrager zagt antwoordde hij: „Ja
ik ben tamelijk rijk."
Ha een oogenblik stilte klonk het weerf
„Hoe rijk is u?"
„Twee- of driehonderd duizend pond.
Maar waarom vraagt u dat?"
,,'t Is heel eenvoudig," antwoordde da
oude heer, „als ik zoo rijk was als u en dan
zoo hard snorkte, zou ik een heelen slaap
wagon alleen nemen als ik op reis ging."
DE GESCHIEDENIS VAN
HET SCHOOIERTJE.
IX
Wat. doe jij hier? En waar kom je
vandaan? En heb jij zoo'n verdriet ventje?
nier tk: weet ooïc niet, waar ik vandaan
kom. Ik weet wel, dat ik bedroefd ben.
Vertel mij dan eens, van je groote
leed. En dan waarom zeg je jonge Dam©
tegen me? Ik ben Elze. Elze anders niet.
Ik wou naar grootvader en grootmoeder,
die wonen, hier beneden in het dal. Ik heb
die bloempjes geplukt zie je en die ga ik
brengen. Dat vinden ze aardig van me.
En zouden ze niet? En nu vertel me maar
eens allesMisschien kan ik je helpen; Mijn
grootouders zijn lieve menschen, die heel
goed voor me zijn en veel van me houde.n.
Mij zullen ze niet weigeren. Ik woon daar:
mijn ouders zijn dood: vadertje al lang.
moeder verleden jaar. Hu woon ik hij hen
in. Ik heb het e.r heel goed. En ik leer daar
veel. Maar wat zie ik? Is. de viool stuk?
Wat is dat- nu?
Dat is juist, waarom ik zoo bedroefd
ben. Een Jeelijke mafi haeffc ze stuk ge
trapt en nu kan ik niet meer spelen en
weet ook niet, wat te doen!
Zoo'n leelijkerd! Maar dat is niet-. Ik
Wee.t wat.
Kom mee, grootvader is vioolmaker en
die maakt ze wel voor je. Ik wil het hoor!
Dat komt wel in orde. als ik het wil. Kom!
Dat aardige meisje kon ik dat natuurlijk
niet weigeren, en ik liet me meetroonen
naar dat mooie landhuisje, dat daar ver
scholen lag tusschen het groen, als de
schoone slaapster in het bosch.
Jc begrijpt zeker al wel, wie dat aardige
meisie was. en wat zij later van jou en mij
werd.
Ja. dat wee-t ik wel, Dat aardige meis
je werd uw vrouwtje en mijn moedertje en
hoe zag zij er toen uit?
Luister Elze, dan sal ik jou moeder
tje- beschrijven, zooals mijn oog haar zag;
een beeld dat ik nooit zal vergeten en dat
onuitwischbsar in mijn hart gegrift staat.
Zij was rijzig en slank van postuur en
lenig als een hinde.; haar donker blond
haar. hing in lange golven tot over haar
middel; haar oogen zagen groen, met bier
en daar kleine zwarte stippen; en die
oogen straalden van lust en laven"; van
dartele blijheid en innige vroolijkheid als
een zonnetje in de Mei.
Om haar mond speelde een glimlach of
een spottende.n trek, wanfc dat was haar
lust. om allen die in haar omgeving waren,
cn waarvan hield, door ongemeene ge
vatheid en scherpte van opmerkingsgave
haar spot niet, te sparen, maar wonden
deed zij nooit. Daar was ze te goed van
hart en te fijn van gevoel voor.
Zij was als een bloempje in den knop;
'die veel beloofde voor later en "die later
dan ook als jou moedertje een persoonlijk
heid werd', vol graeie en innemende
schoonheid.
Zoo zag ik haar en zoo staat zij voor
me, als een lichtende ster in den nacht; of
als een beeld, dat voor mij zal blijven le
ven, als een wondervolle droom en zoo zui
len wij haar saampjes in onze liefde blijven
gedenken en zal zij in onze gedachten blij
ven voortleven tot wij. haar weer Sullen
vinden, om met haar voort te leven in
eeuwigheid in den schoenen hemel bij
Ons Lieven Heertje, Die mij toen haar op
mijn weg stuurde.
Ja v^dertio dai.
weerzien in den hemel. Wat zullen we dan
weer pleizier hebben! Dan zijn wij drietjes
weer bijeen en dan blijven we altijd* samen.
Ja Elsje, zoo is het. Zij verdient onze
liefde ook wel. Van het eerste oogenblik
af. dat ze me meenam en onder hare be
scherming nam. was ze goed en lief voor
me. Maar laat ik verder vertellen.
Het klokje van gehoorzaamheid slaat zoo
en dan moet mijn kleine schattebout naar
bed. en droomen van die brave. Elze, die
mij bij de hand nam en me leidde naar de
woning van haar grootouders, waar ik een
vriendelijk tehuis zou vinden en ten slotte,
mijn gelukkigste oogenblikken van mijn le
ven zou doorbrengen.
Vertelt u dan nog maar gauw een
stukje vader. Ik hoor he.t zoo graag, vooral
nu mijn moedertje er ook bij komt. /"Was
zij toen al veel grooter dan ik nu?
Zeker kind! zeker! Wat dacht jij dan?
Jij bent nog maar zoo'n klein pukkie en
moedertje was toen al een jonge Dame. Een
meisje, bij de vijftien jaar is haast uitge-
gr md. Maar ik zou verder gaan
We gingen, zooals ik zei, samen den berg
af en kwamen aan een tuintje, waarvan
de deur openstond. Aan het e.inde van de
zen tuin lag grootvaders huis. Hier moesten
we zijn, Mijn hart klopte van aandoening
en bedeesdheid toen we binnentraden.
Ziezoo, grootvadertje, hier bre.ng ik
een jongetje, dat erg bedroefd is, omdat
zijn viool stuk is en niet meer spelen'kan.
Ik bracht hem bij U, omdat u zoo goed
bent en zoo lief voor iedereen. U zult ook
zoo aardig en zoo goed en lief voor hem
zijn. Hij heeft uwe hulp noodig en zonder
uwe hujp is zijn viool .geen cent meer
waard. Wat zegt u me daarvan?
Wat ik zeg Elsje! Ik zou het eerst
Grootvader eens goeden dag zeggen en dan
volgt de rest wel van zelf.
Dag Grootvader! Hoe, gaat het. met
mijn lief grootvadertje? Moet ik nu weer
van voren af aan beginnen of wee.t U het
nu ondeugend -Grootvadertje zegt Elsje
fa-chende. De Redacteur.
(Wordt vervolgd).
FuJco, de Herder.
door Lily Consemulder.
Hij wordt ontvangen met een donderend
applaus. Het orchest zet in en weldra denkt
hij alleen aan de partij dia hij te zingen
en den persoon dien hij voor te stellen
heeft. Op het eind van heb concert dwingt
•het publiek zijn geliefden zanger nog een
toegift af. Een oogenblik staat/hij onbe
wegelijk. Dan heft hij aan. 't. Is een een
voudig herderslied. Daarin spreekt hij uit
wat inwendig in hem bruist en woelt. Het
verlangen naar zijn schapen, zijn onbe
perkte horizont en de zachte zoete he'ide-
ge,ur. Met zijn lied doet hij de oogen van"
het publiek nat worden van tranen. De
laatste woorden van het lied zijn wegge
storven. Een oogenblik is er stilte en dan
barsfc er een gejuich los zonder e,ind. De
zanger buigt en dankt naar alle kanten.
Hu ziet het opgewonden publiek dat Fulco
de tranen uit de oogen stroomon en nu
stijgt heb enthousiasme ten top. De heeren
zwaaien me,t huil zakdoeken, do dames
rukken de bloemen uit hun haren en wer
pen ze den zanger voor de voeten. Onder
liet naar 'huis gaan spreken de menschen
over de groote ontroering van den zanger
volgens hen de tolk van zijn dankbaarheid;
terwijl Fulco zijn gelaat drukt in de kus
sens van het rijtuig dat hem naar zijn huis
brengt, en 't uitsnikt van smart over bet
geluk wat hij vroeger hezat en wat hij nu
verloren heeft. Straks za-1 hij zijn smart
vergeten in een roes. Met spanning zal hij
het spel aan de speeltafels volgen en zijn
droge lippen bevoehtigeai met den schui-
"me-nden wijn.
waar i-ulcb géboren werd, komt op een
zachte-n herfstavond een oud© afgeleefde
man binnengestrompeld. Zwaar leunt hij
•op zijn stok, zijn haren en baard zijn
sneeuwwit. Zijn doffe oogon blikken moe
deloos in 't rond. Hij gaat de lierberg bin
nen en de waardin vraagt wat hij verlangt.
Hij geeft zijn verlangen te kennen om daar
eenige dagen te blijven. De waardin gaat
hem voor naar een kleine kamer. Daarna
vraagt hij haar of zij niet een schaapher
der heeft gekend die in zijn jeugd zijn dorp
heeft verlaten.
„O. ja", antwoordt zij: „die Fulco", en
dan begint zij hem breedvoerig te verhalen
van den herder, die zoo graag het groote
stadsleven wilde zien. „Zijn moeder heeft
hem gebeden en gesmeekt toch te blijven
en toen dat niet hielp heeft zij hem herin
nerd aan den heidegeest die iederen her
der straft, die zijn schapen verlaat. Maar
ook dat hielp niet en op een goeden dag is
hij weggegaan, wel had hij beloofd spoedig
terug te komen maar tot heden hebben
wij hem nog niet gezien."
„En wat. is er met zijn modder gebeurd",
vraagt de grijsaard met stokkende stem.
„Toen de dagen, da-t.hij terug zou komen,
verstreken waren, ging zijn moeder lede
ren dag den straatweg-op. Daar bleef zij
dan uren achtereen -onbewegelijk staan; in
de felle koude of brandende hitte, e.n ah
zij dan thuis kwam zonk zij. in haar kamer
tje voor de Madonna op de knieën e.n 'bad
zij onder het storten van hee-te tranen
voor haar zoon. Zoo heeft zij nog eenige
jaren geleefd en is toen door smart en
kommer gestorven."
Zoo eindigde de waardin haar verhaal.
Daarna ging zij heen. Als versuft bleef de
oude man staan.'Dan nam hij pen en pa
pier en schreef er zijn geheelen levensloop
op. Hoe hij in zijn dorpje gelukkig leefde
met zijn moeder en geluk vond in 't hoe
den .van zijn schapen. Hoe daarna een
vreemdeling hem verhaald had van do
wonderen der groote steden en hoe hij
toen zijn' verlangens naar die wondere din
gen niet meer kon bedwingen was wegge
gaan. In die stad had hij den vreemdeling
weergevonden, Hij was met hem meege
gaan en had in zijn huis voor een gezel
schap gezongen. Toen was er iemand geko
men" die gezegd had dat hij moest leeren
zingen. Dat had hij gedaan en hij was be.-
roemd geworden. Te midden zijner groot
ste triomphen had hij zich soms heel een
zaam en verlaten gevoeld en een smarte
lijk gevoel had' zich Van hem meester ge
maakt. Eerst wist hij niet wat dat- was,
doch later had hij begrepen, dat het 't ver
langen was naar zijn oude moeder zijn
dorpje en zijn schapen. Zijn schapen vooral
kon hij niet vergeten en menigmaal hoorde
hij in zijn slaap hun gebler. Om de smart
te vergeten was hij gaan drinken en, spelen.
Doer den drank was zijn stem en zijn ge
zondheid verloren gegaan en door de speel
tafels zijn geld. En nu hij ziek en oud in
zijn dorpje was gekomen, moest hij verne
men dat zijn moeder door zijn schuld ge
storven was. Toen de oude man klaar was
ondertcekende hij 'he.t stuk, stak he.b bij zich
en begaf zich naar het kerkhof, hij knielde
neer op het 'graf van zijn moeder ea hij
bad daar- lang en vurig. Daarna stond hij
op en met een door tranen verstikte stem
sprak hij: „MoedeT uw zoon zal spoedig
bij u zijn,." Dan strompelde hij naar de
heide. Hij wilde zoo graag nog eenmaal
de wachtvuren, de daaromheen gegroepte
herders en de wollige kudden zien. Lang
lang staart hij voor zich uit, dan slaakt
hij een kreet en levenloos zakt hij ineen
aan den voet van denzelfden boom waarbij
in zijn jeugd schaduw zocht. De herders
hebben dien kree.b gehoord. De heidegeest,
fluisteren zij vol schrik. ïn den morgen
stond gaan zij zoeken en als ^de^ zon hftftE
ziel"'" I' "in. van Fulco.
EINDE.
Wie het laatst lacht, lacht het -best.
Vader en moeder zouden op een mooien
zomermiddag een wandeling maken. Moe
der was eenige weken ziek geweest, en dus
zou een flinke wandeling haar goe.d doen.
Wij, Piet en ik, mochten niet mee-, want
wij waren altijd erg lastig. Dus ging va
der, die een middag vrij had, met moe mee,
en waren wij alleen thuis. We mochten
wel in onzen tuin spelen, maar niet naar
buiten. We hadden langs ons huis -een lan
gen weg, die naar het volgende dorp leidde.
Langs dezen weg stond en veel mastpalen en
lantaarns, die pas geverfd waren. Aan het
uiterste einde van den weg was de schilder
nog eenige palen aan heb vervan. Vaderen
moeder waren nauwelijks -uitgegaan of ik
had allang heb verbod van vader vergeten.
Piet echter niet, maar toen ik hem had
overgehaald om te gaan fietsen, kon liij de"
verleiding niet weerstaan. Wij gingen sa
men den tuin in naar liet schuurtje. Dafc
wij naar het schuurtje gingen was niet erg,
maar we gingen er niet heen met een goe
de bedoeling, want in het schuurtje stond
een fiets, een fonkelnieuwe fiets, die wij
iederen dag mochten oppoetsen, hoewel er
nog niemand op gereden had. Ik had Piet
overgehaald mee te gaan en ik zou dus de
verantwoordelijke persoon zijn. Het zou
mij later erg berouwen. Doch laat ik de
geschiedenis niet vooruit loopen. Piet was
een kalme bedaarde jongen, die, nooit
iemand kwaad zou doen, doch die, wanneer
hij geplaagd en gesard werd, wat ik dik-'
wijls' deed, er zich niets van aantrok, en
wanneer de gelegenheid heb hem aanbood,
mij dikwijls mijn verdiende loon gaf. Ik
had een heel ander karakter. Ik was veel
wilder, cn was op iedereen, die plaagde of
zelfs naar mij wees kwaad. Ik zou ook
nooit iemand kunnen vergeven, -cn door
dat ik 'Piet* niet kon velen, luisterde ik
nooit naar den goeden raad dien: hij mij
gaf. Ik speelde altijd de baas over Piet.
Zoe ook nu, want toen wij de fiets op
den weg hadden gekregen, was ik natuur
lijk heb eerst aan do beurt. Piet liep kalm
achter me', mij met twee stevige knuisten
vasthoudende, en zoo kon ik onmogelijk
vallen. Doch ik was niet erg op Piet's hulp-
gesteld, want daar ik erg lui was, moest ik
natuurlijk hem dadelijk ook helpen. Daar
om zei ik tegen hem dat hij mij los moest
laten. Piet moest natuurlijk hefc onderspit
delven, en ik reed zoo goed en zoo kwaad
als mogelijk was verder. Piet bleef er toch
bij loopen en dat was maar goed ook, want
toen ik even later op het punt stond met
fiets en al tegen een lantaarnpaal aan te
vallen, greep hij mij vast, zoodab een on
geluk voorkomen werd en ik alleen twee
beverfde banden overhield.
Ik was blij toe. toen Piet. ze.i, dat het nu
wel zijn beurt was, want ik durfde haast
niet meer. Ik hield nu op mijn beurt niet
vast, /want nu hij mij geholpen had, was ik
nog'kwader cp hem als altijd.
Piet reed erg onvast en ik lachte hem
uit e.n schold hem uit, voor alles wat lee-
lijk was. Piet- gaf er niet om, en toen hij
eensklaps met fiets en al tegen een lan
taarnpaal aanreed cn blouse en handen-.
heelemaal met verf zaten, toen heb ik hem
geplaagd en gesard, da-t iemancl die niet
erg kalm is, er geen oogenblik aan gedacht
zou hebben, mij een flinke rammeling ta
geven, doch dat was niet het geval met
Piet. Hij reed door, wel erg onvast, maar
hij reed toch, en weldra wa-s hij aan hefc
eindpunt;, doch toen hij omdraaide, viel hij
met een smak op den grond. Hij had zich
erg bezeerd. Zijn hand was geschaafd en
hij had een bloedenden neus. Ik lachte hejfi
hilorüclF1 lil?he^Oefef kon dan Piet O-u win-I I
mee had, kreeg ik weldra ©en heel vaartje.
Piet keek met an.gstigen blik mij na, ik
dacht niet anders of hij was jaloers op mij,
omdat ik liet zoo goed kon. H%.t was echter
heel anders, want hij zag dab ik al ver
buiten het eindpunt reed en nu recht op
den schilder stevende. De weg was nicfc
breed e.n de ladder van den schilder stond
ver in het midden, dus was er nog maar
een kleine plaats, waar ik rijden kon. Piet
had dit gezien en riep dat ik af meest
stappen, maar ik. die heel trotscli rechfop
zat, dacht wel dat ik er gemakkelijk zou
kunnen rijden. Het viel echter hard tegen*
Toen ik er een pas of tien vandaan was,
zag ik ook nu in, dat ik af moest stappen,
maar juist om mijn eigen zin door te drij
ven, probeerde ik heb toch maar. Ik ree-J
zoogenaamd kalm door en was er juist,
toen ik mijn evenwicht niet me.er kon hou
den, en tegen de ladder aanviel. Biet wa»
naar nuij toegehold en had de ladder tegen
gehouden anders had het nog wel erger'
kunnen afloopeu, wat nu niet het geval was
want doordat Piet mij vast hield, werd
de va-1 gebroken. Wel kreeg ik een verfpob
op mijn schoonen- witten blouse en van do
fiets waren vier spaken gebroken en de
lcettingkast en wielen zaten ook vol mefc
groene verf. Dit was echter niet het ergste
maar Piet had al zijn kracht ingespannen
om mij te helpen cn was nu krachteloos
neergevallen. Hu was het mijn beurfc om
bezorgd te zijn en toen eindelijk de schil
der kwam, bracht hij Piet naar huis. ter
wijl ik de fiets zoo goed cn zoo kwaad als
't ging. naar huis bracht. Vader en moeder
waren gelukkig néfc thuis gekomen en zij
konden dus al hun zorg aan Piet besteden.
Piet was na 'twee weken weer de oudes
doch ik kreeg een verdienden straf.
Wanneer wij liet nog eens over dc fiets,
die bijna geheel bedorven was. hebben-
denk i!: toch maar altijd: „Wie het laatst
licht, lacht- heb best".
'A'. Duindam,
Koorubrugsteeg 2, Leiden.
Zco'n deugniet.
Kees was jarig. Onze knecht had vuuy-
werk gekocht en zei dat hij het in den tuin'
aan zou steken. Moeder had al getrac-
teerd. We waren pas begonnen met smul
len of Rinus (zoo heette do knecht) riep
ons. Allen gingen dadelijk kijken. Allen?
Heen toch niet, want Bobbie, ons hondje,
bleef binnen. Toen hij ons allemaal weg'
zag gaan, daolit hij: Ik moet toch eens zien.'
wat er zooal op tafel ligt, want ik krijg
zoo'n zoeten geur in mijn neus.
In een oogenblik zat. hij op de tafel en!
één voor éen gingen de lekkere gebakjes
naar binnen. Toen nu he.b vuurwerk afge-
loopen was ging ieder weer gauw naar bin
nen om verder feest te vieren. Maar wié
beschrijft onze teleurstelling, alles opge
geten te vinden. De dief werd .al gauw ont
dekt, cn moesb voor straf den heelen'
avond in den tuin blijven.
Piet Huibprs,
Haarlemmerstraat 120. Lcide-iï.