èn reït „Tk ben tin georiënteerd. Mevrouw ral mo veroorloven, dat ik mij met mijn collega tot een consult terugtrek." flelf leidde ze de hoeren naar het salon Toen ze alleen wairen, zei de professor: „Dat gansje weet niet, wat ze wil. De •oude geschiedenis: kleine ziekte, groote verbeelding. Wat hebt ge haar voorge schreven, collega?" Rulfes antwoordde. „Goed, goed, dat zou ik ook gegeveil hebben. Die zaak is dus in orde. Zeg eens, collega, hoe beleg jij jo geld?" „In Amerikaansclie sporen". „Hm, die heb ik ook," onder ons gezegd, beste vriend, ik heb loten hij noemde een naam die zijn goed, geven rente en worden bovendien uitgespeeld. Als ik je een goeden raad mag geven, informeer er dan eens naar." Rulfes beloofde dit eu het consult was geëindigd. Bij de zieke tciaggekeerH, verklaarde do professor, dat hij het na een ernstige bespreking met drVter Rulfes over diens behandeling eens was en mevrouw1 er mee door moest gaan. Een jaar later dokter Rulfes was al sinds lang bij mevrouw Hoog van Groo- teaaaal door ren ander vervar; en, die op zijn beurt weer voor een homoeopaath had moeten plaatsmaken, kwam hij toevallig professor Snijder o" etraef s—en „Hoe eaat het ccllega?" riep deze hem vrooïijk toe. „Dank u. uitstekend, urofessor. Ik moet u nog altijd bedanken voor uw goeden, raad." „Welken goeden raad?" „U riedt m j toch aan, mijn geld in zekere loten te beleggen." - ,,'t Is waar, ik was dit vergeten". „Ik deed dit en heb voor een paar we ken tienduizend gulden getrokken." „Verduiveld kerel, dan feliciteer ik je", riep de professor uit. „Ziet u wel, dokter," voegde hij er .lachend bij, terwijl hij den dokter tot afscheid de hand reikte, „dat het altijd goed is, wanneer men een oude ren coHc'/n em raad vraagt." L. Voor Huis en Hof) WERKZAAMHEDEN IN DEN TUIN Hoewel we op het oogenblik in den komkommertijd leven, is er toch nog wel het een en ander in den tuin te doen, voornamelijk, als we zooveel mogelijk pleizier ervan hebben willen. In den groententuin kan men nu weer spinazie zaaien, als we niet te veel droog weer krijgen kan er nog wel wat van te recht komen. Heeft men veel droog en zonnig weer, dan schiet spinazie vlug in het zaad en is dan eenigszins gevaarlijk voor do consumptie; redenen waarom men in de zomermaanden deze zeer ge zonde en gezochte groentensoort niet kweeken kan. Hetzelfde geldt ongeveer voor andijvie waaruit dus volgt, dat het nu de beste tijd is voor het planten van andijvie voor den inmaak. De onderlinge afstand, waar op men andijvie planten kan is van 25 tot 40 cM. Om mooie, gele kroppen te krijgen moet men de planten, als ze bijna geschikt zijn om te gebruiken, dichtbin den met raffia e.a. Dit dichtbinden mag alleen gebeuren als het hart van de plan ten goed droog, is, anders gaat de plant broeien en verrotten. Heeft men in dezen lijd nog last van doorschietende andijvie, dan ligt. het meestal aan de kwaliteit van het gekochte zaad; nieuw zaad, d.i. zaad van liet vorige jaar. schiet namelijk veel sneller, dan zaad, dat eenige jaren oud is. Dit is dus een uitzondering op den regel, wijl van de meeste artikelen het nieuwe zaad het beste is. Aangezien andijvie een gewas is, waar van 'we het blad nuttigen, volgt daar uit, dat het zeer dankbaar is voor die mest (of kunstmeststoffen, die veel stikstof be vatten, zooals chilisalpeter, gier en urine. Vooral chilisalpeter verdient aanbeveling, aangezien bet veel (15^ pet.) stikstof be vat. Het beste kan men chili toedienen als de planten juist aan den groei zijn. men strooie dan pl.m. 30 gram per M.2, on- cTerhakken Is wel gewenscht maar niel noodzakelijk. Om voor den vinter nog worteltjes to oogsten, kan men ze nu nog zaaien, mits we een niet al te slechten nazomer krij gen, gaat dat heel goed. De worteltjes, dio hiervan komen, kai men in zand graven en er dan den gtheclen winter door van profitecren. Het verdient aanbeveling liet zaad nil iets dieper (pl.m. c.M.) onder den grond te werken dan in het voorjaar, aangezien do bovenste groidlaag op 't oogenblik tamelijk droog is en liet anders te lang duurt eer bet zaïd gekiemd is.- Van die artikelin, die niet gemakkelijk verloopen (dègerereeren) zooals erwten en boonen, loont iet de moeite wel zelf •saad te winnen. Tet zaad bewaart men droog op een vtirswrije koele plaats. In den bloemenhin valt er, voor den leek tenminste, niet veel meer te zaaien: hoofdzaak is nu onlerhouden, d.w.z. aan landen, uitgebloeide bloemen afsnijden, enz. Vooral het laetste is een belangrijk werk als we er prijs op stellen lang plei zier van onze bloemen te hebben. De meeste zaadgevende planten hebben de eigenschap geen of geen mooie bloemen te geven als ze eenmaal zaad gevormd hebben. Hoewel rozen geen of slechts weinig zaad geven, is liet toch zeer goed de uit gebloeide bloemen met ongeveer 3 blaad jes weg to snijden; men heeft dan nog het meeste kans dat ze remonteeren, d.i nog eens bloeien. In den fruittuin kan men nu aardbeien planten; men hoeft dan, mits men goede jonge planten neemt, volgend voorjaar een volledigen oogst. Do planten moeten een afstand hebben van pl.m. 25 cM. Men -kan ze ops bedden planten (4 regels) of op regels langs padden o.d. Voor ben, die appel- of perenhoomen. hebben, d.w.z. als er vruchten aan die hoornen hangen, is het aan te raden, de vruchten goed rijp te laten worden aan den boom, anders gaan de vruchten rim pelen en worden taai, terwijl' ook de „aroma" verloren gaat en de vruchten de laatste paar weken bet hardst groeien. Als er eenige vruchten afvallen, zonder vormen erin, is dit zoo ongeveer een be wijs, dat ze plukhaar zijn, mits ze niet afgestormd zijn natuurlijk. Tenslotte dient men in het oog te hou den, dat met de hand geplukte vruchten langer bewaard kunnen worden dan af geschudde. V.' H. r. eed ©t e rs, Geen wonder. Zeer dikke heer in de volle tram: Ze duwen me, ze stooten me, 'ze trappen me. Conducteur: Ja, baste menc:-. :.r.?.r u bent ook overal. Hij wist het. Sergeant: Korporaal Jansen, signaal, hoe wordt dat geschreven? - Jansen: dafc wordt niet geschreven, ser geant; dat wordt geblazen. Niet zoo bedoeld. PatiëntT Ik voel me zoo ziek, dokter, dat ik wel dood zou willen gaan. Dokter: Ja dan werd het hoog tijd. dat u om mij stuurde. m Eerlijk. Jantje: Wel bedankt, voor heb mooie cadeau. Och lieveling, heb is de moeite niet waard. Jantje: Kijk, dat zeien Pa *en Moe ook. 'Te vsel van het goede. Je bent dus al achttien maanden in betrekking geweest; heb je goede getuig schriften? Dienstbode: O, ja mevrouw, een en dertig. Begrijpelijk. A: Dat is ook wat met die dooher van Van Zanten, ze vertikt bet om „va der" te zeggen. B: Z.oo, nu ik zou d'r !r:r:nkan jij zoo iets begrijpen? A: Jawel B: A: Ze is pas drie maande-.! Inderdaad begrijpelijk. Zij: Maar man, schaamt gij u niet? Hoe kunt ge in zoo'n toestand thuis komen? HijJa vrouw^dieel gemakkelijk is het ook niet gegaan. Een goede manier van werken, -"rrj Mevoruw (tob dienstbode)» Heb je 00i onder het karpet geveegd? Dienstbode: Ja- mevrouw, ik. veeg ajtèj altijd onder hefc karpet. Er in geloopen. Kunstenaar: „U komt dus vast en zeljeè op mijn concert?" Heer: „Wanneer is hefc dan?" „Morgen." „Och, hoe jammer, morgen heb ik reeds": een afspraak." „Dafc dacht ik welmijn concert ij' ook pas overmorgen!"' Dat is de reden. Hij:' „Zeg, Marie, Meyer heeft me dat bankje van 200 niet willen leenen." Zij: „Geen wonderdat komt, omdat hij mij nog altijd in dat onmodisch costuum' ziet wandelen." De voetgangers. Levens verzekeringsagent: „Een oogcm blik. mijnheer, voor u het formulier invult, zou ik gaarne willen weten het merk van uw auto." Cliënt: „Ik rijd geen auto; ik haat die dingen." Agent:' ,,'t S,pijt me, mijnheer, maar ouzè maatsohappij verzekert geen voetgangers, meer." Met lastige snorken. Een schatrijk man reisde eens van Lon. den naar zijn buiten in een slaapwagen. Toen hij den volgenden ochtend bezig was met zijn echoenen aan te trekken werd hij aangesproken door een bejaard reiziger, iemand met een zeer-vrjendelijk gelaat. „Mijn beste meneer," klonk het, „is u een rijk man?" De millionair keek verbaasd op, maar toen hij het aardige., opgewekte gezicht van den vrager zagt antwoordde hij: „Ja ik ben tamelijk rijk." Ha een oogenblik stilte klonk het weerf „Hoe rijk is u?" „Twee- of driehonderd duizend pond. Maar waarom vraagt u dat?" ,,'t Is heel eenvoudig," antwoordde da oude heer, „als ik zoo rijk was als u en dan zoo hard snorkte, zou ik een heelen slaap wagon alleen nemen als ik op reis ging." DE GESCHIEDENIS VAN HET SCHOOIERTJE. IX Wat. doe jij hier? En waar kom je vandaan? En heb jij zoo'n verdriet ventje? nier tk: weet ooïc niet, waar ik vandaan kom. Ik weet wel, dat ik bedroefd ben. Vertel mij dan eens, van je groote leed. En dan waarom zeg je jonge Dam© tegen me? Ik ben Elze. Elze anders niet. Ik wou naar grootvader en grootmoeder, die wonen, hier beneden in het dal. Ik heb die bloempjes geplukt zie je en die ga ik brengen. Dat vinden ze aardig van me. En zouden ze niet? En nu vertel me maar eens allesMisschien kan ik je helpen; Mijn grootouders zijn lieve menschen, die heel goed voor me zijn en veel van me houde.n. Mij zullen ze niet weigeren. Ik woon daar: mijn ouders zijn dood: vadertje al lang. moeder verleden jaar. Hu woon ik hij hen in. Ik heb het e.r heel goed. En ik leer daar veel. Maar wat zie ik? Is. de viool stuk? Wat is dat- nu? Dat is juist, waarom ik zoo bedroefd ben. Een Jeelijke mafi haeffc ze stuk ge trapt en nu kan ik niet meer spelen en weet ook niet, wat te doen! Zoo'n leelijkerd! Maar dat is niet-. Ik Wee.t wat. Kom mee, grootvader is vioolmaker en die maakt ze wel voor je. Ik wil het hoor! Dat komt wel in orde. als ik het wil. Kom! Dat aardige meisje kon ik dat natuurlijk niet weigeren, en ik liet me meetroonen naar dat mooie landhuisje, dat daar ver scholen lag tusschen het groen, als de schoone slaapster in het bosch. Jc begrijpt zeker al wel, wie dat aardige meisie was. en wat zij later van jou en mij werd. Ja. dat wee-t ik wel, Dat aardige meis je werd uw vrouwtje en mijn moedertje en hoe zag zij er toen uit? Luister Elze, dan sal ik jou moeder tje- beschrijven, zooals mijn oog haar zag; een beeld dat ik nooit zal vergeten en dat onuitwischbsar in mijn hart gegrift staat. Zij was rijzig en slank van postuur en lenig als een hinde.; haar donker blond haar. hing in lange golven tot over haar middel; haar oogen zagen groen, met bier en daar kleine zwarte stippen; en die oogen straalden van lust en laven"; van dartele blijheid en innige vroolijkheid als een zonnetje in de Mei. Om haar mond speelde een glimlach of een spottende.n trek, wanfc dat was haar lust. om allen die in haar omgeving waren, cn waarvan hield, door ongemeene ge vatheid en scherpte van opmerkingsgave haar spot niet, te sparen, maar wonden deed zij nooit. Daar was ze te goed van hart en te fijn van gevoel voor. Zij was als een bloempje in den knop; 'die veel beloofde voor later en "die later dan ook als jou moedertje een persoonlijk heid werd', vol graeie en innemende schoonheid. Zoo zag ik haar en zoo staat zij voor me, als een lichtende ster in den nacht; of als een beeld, dat voor mij zal blijven le ven, als een wondervolle droom en zoo zui len wij haar saampjes in onze liefde blijven gedenken en zal zij in onze gedachten blij ven voortleven tot wij. haar weer Sullen vinden, om met haar voort te leven in eeuwigheid in den schoenen hemel bij Ons Lieven Heertje, Die mij toen haar op mijn weg stuurde. Ja v^dertio dai. weerzien in den hemel. Wat zullen we dan weer pleizier hebben! Dan zijn wij drietjes weer bijeen en dan blijven we altijd* samen. Ja Elsje, zoo is het. Zij verdient onze liefde ook wel. Van het eerste oogenblik af. dat ze me meenam en onder hare be scherming nam. was ze goed en lief voor me. Maar laat ik verder vertellen. Het klokje van gehoorzaamheid slaat zoo en dan moet mijn kleine schattebout naar bed. en droomen van die brave. Elze, die mij bij de hand nam en me leidde naar de woning van haar grootouders, waar ik een vriendelijk tehuis zou vinden en ten slotte, mijn gelukkigste oogenblikken van mijn le ven zou doorbrengen. Vertelt u dan nog maar gauw een stukje vader. Ik hoor he.t zoo graag, vooral nu mijn moedertje er ook bij komt. /"Was zij toen al veel grooter dan ik nu? Zeker kind! zeker! Wat dacht jij dan? Jij bent nog maar zoo'n klein pukkie en moedertje was toen al een jonge Dame. Een meisje, bij de vijftien jaar is haast uitge- gr md. Maar ik zou verder gaan We gingen, zooals ik zei, samen den berg af en kwamen aan een tuintje, waarvan de deur openstond. Aan het e.inde van de zen tuin lag grootvaders huis. Hier moesten we zijn, Mijn hart klopte van aandoening en bedeesdheid toen we binnentraden. Ziezoo, grootvadertje, hier bre.ng ik een jongetje, dat erg bedroefd is, omdat zijn viool stuk is en niet meer spelen'kan. Ik bracht hem bij U, omdat u zoo goed bent en zoo lief voor iedereen. U zult ook zoo aardig en zoo goed en lief voor hem zijn. Hij heeft uwe hulp noodig en zonder uwe hujp is zijn viool .geen cent meer waard. Wat zegt u me daarvan? Wat ik zeg Elsje! Ik zou het eerst Grootvader eens goeden dag zeggen en dan volgt de rest wel van zelf. Dag Grootvader! Hoe, gaat het. met mijn lief grootvadertje? Moet ik nu weer van voren af aan beginnen of wee.t U het nu ondeugend -Grootvadertje zegt Elsje fa-chende. De Redacteur. (Wordt vervolgd). FuJco, de Herder. door Lily Consemulder. Hij wordt ontvangen met een donderend applaus. Het orchest zet in en weldra denkt hij alleen aan de partij dia hij te zingen en den persoon dien hij voor te stellen heeft. Op het eind van heb concert dwingt •het publiek zijn geliefden zanger nog een toegift af. Een oogenblik staat/hij onbe wegelijk. Dan heft hij aan. 't. Is een een voudig herderslied. Daarin spreekt hij uit wat inwendig in hem bruist en woelt. Het verlangen naar zijn schapen, zijn onbe perkte horizont en de zachte zoete he'ide- ge,ur. Met zijn lied doet hij de oogen van" het publiek nat worden van tranen. De laatste woorden van het lied zijn wegge storven. Een oogenblik is er stilte en dan barsfc er een gejuich los zonder e,ind. De zanger buigt en dankt naar alle kanten. Hu ziet het opgewonden publiek dat Fulco de tranen uit de oogen stroomon en nu stijgt heb enthousiasme ten top. De heeren zwaaien me,t huil zakdoeken, do dames rukken de bloemen uit hun haren en wer pen ze den zanger voor de voeten. Onder liet naar 'huis gaan spreken de menschen over de groote ontroering van den zanger volgens hen de tolk van zijn dankbaarheid; terwijl Fulco zijn gelaat drukt in de kus sens van het rijtuig dat hem naar zijn huis brengt, en 't uitsnikt van smart over bet geluk wat hij vroeger hezat en wat hij nu verloren heeft. Straks za-1 hij zijn smart vergeten in een roes. Met spanning zal hij het spel aan de speeltafels volgen en zijn droge lippen bevoehtigeai met den schui- "me-nden wijn. waar i-ulcb géboren werd, komt op een zachte-n herfstavond een oud© afgeleefde man binnengestrompeld. Zwaar leunt hij •op zijn stok, zijn haren en baard zijn sneeuwwit. Zijn doffe oogon blikken moe deloos in 't rond. Hij gaat de lierberg bin nen en de waardin vraagt wat hij verlangt. Hij geeft zijn verlangen te kennen om daar eenige dagen te blijven. De waardin gaat hem voor naar een kleine kamer. Daarna vraagt hij haar of zij niet een schaapher der heeft gekend die in zijn jeugd zijn dorp heeft verlaten. „O. ja", antwoordt zij: „die Fulco", en dan begint zij hem breedvoerig te verhalen van den herder, die zoo graag het groote stadsleven wilde zien. „Zijn moeder heeft hem gebeden en gesmeekt toch te blijven en toen dat niet hielp heeft zij hem herin nerd aan den heidegeest die iederen her der straft, die zijn schapen verlaat. Maar ook dat hielp niet en op een goeden dag is hij weggegaan, wel had hij beloofd spoedig terug te komen maar tot heden hebben wij hem nog niet gezien." „En wat. is er met zijn modder gebeurd", vraagt de grijsaard met stokkende stem. „Toen de dagen, da-t.hij terug zou komen, verstreken waren, ging zijn moeder lede ren dag den straatweg-op. Daar bleef zij dan uren achtereen -onbewegelijk staan; in de felle koude of brandende hitte, e.n ah zij dan thuis kwam zonk zij. in haar kamer tje voor de Madonna op de knieën e.n 'bad zij onder het storten van hee-te tranen voor haar zoon. Zoo heeft zij nog eenige jaren geleefd en is toen door smart en kommer gestorven." Zoo eindigde de waardin haar verhaal. Daarna ging zij heen. Als versuft bleef de oude man staan.'Dan nam hij pen en pa pier en schreef er zijn geheelen levensloop op. Hoe hij in zijn dorpje gelukkig leefde met zijn moeder en geluk vond in 't hoe den .van zijn schapen. Hoe daarna een vreemdeling hem verhaald had van do wonderen der groote steden en hoe hij toen zijn' verlangens naar die wondere din gen niet meer kon bedwingen was wegge gaan. In die stad had hij den vreemdeling weergevonden, Hij was met hem meege gaan en had in zijn huis voor een gezel schap gezongen. Toen was er iemand geko men" die gezegd had dat hij moest leeren zingen. Dat had hij gedaan en hij was be.- roemd geworden. Te midden zijner groot ste triomphen had hij zich soms heel een zaam en verlaten gevoeld en een smarte lijk gevoel had' zich Van hem meester ge maakt. Eerst wist hij niet wat dat- was, doch later had hij begrepen, dat het 't ver langen was naar zijn oude moeder zijn dorpje en zijn schapen. Zijn schapen vooral kon hij niet vergeten en menigmaal hoorde hij in zijn slaap hun gebler. Om de smart te vergeten was hij gaan drinken en, spelen. Doer den drank was zijn stem en zijn ge zondheid verloren gegaan en door de speel tafels zijn geld. En nu hij ziek en oud in zijn dorpje was gekomen, moest hij verne men dat zijn moeder door zijn schuld ge storven was. Toen de oude man klaar was ondertcekende hij 'he.t stuk, stak he.b bij zich en begaf zich naar het kerkhof, hij knielde neer op het 'graf van zijn moeder ea hij bad daar- lang en vurig. Daarna stond hij op en met een door tranen verstikte stem sprak hij: „MoedeT uw zoon zal spoedig bij u zijn,." Dan strompelde hij naar de heide. Hij wilde zoo graag nog eenmaal de wachtvuren, de daaromheen gegroepte herders en de wollige kudden zien. Lang lang staart hij voor zich uit, dan slaakt hij een kreet en levenloos zakt hij ineen aan den voet van denzelfden boom waarbij in zijn jeugd schaduw zocht. De herders hebben dien kree.b gehoord. De heidegeest, fluisteren zij vol schrik. ïn den morgen stond gaan zij zoeken en als ^de^ zon hftftE ziel"'" I' "in. van Fulco. EINDE. Wie het laatst lacht, lacht het -best. Vader en moeder zouden op een mooien zomermiddag een wandeling maken. Moe der was eenige weken ziek geweest, en dus zou een flinke wandeling haar goe.d doen. Wij, Piet en ik, mochten niet mee-, want wij waren altijd erg lastig. Dus ging va der, die een middag vrij had, met moe mee, en waren wij alleen thuis. We mochten wel in onzen tuin spelen, maar niet naar buiten. We hadden langs ons huis -een lan gen weg, die naar het volgende dorp leidde. Langs dezen weg stond en veel mastpalen en lantaarns, die pas geverfd waren. Aan het uiterste einde van den weg was de schilder nog eenige palen aan heb vervan. Vaderen moeder waren nauwelijks -uitgegaan of ik had allang heb verbod van vader vergeten. Piet echter niet, maar toen ik hem had overgehaald om te gaan fietsen, kon liij de" verleiding niet weerstaan. Wij gingen sa men den tuin in naar liet schuurtje. Dafc wij naar het schuurtje gingen was niet erg, maar we gingen er niet heen met een goe de bedoeling, want in het schuurtje stond een fiets, een fonkelnieuwe fiets, die wij iederen dag mochten oppoetsen, hoewel er nog niemand op gereden had. Ik had Piet overgehaald mee te gaan en ik zou dus de verantwoordelijke persoon zijn. Het zou mij later erg berouwen. Doch laat ik de geschiedenis niet vooruit loopen. Piet was een kalme bedaarde jongen, die, nooit iemand kwaad zou doen, doch die, wanneer hij geplaagd en gesard werd, wat ik dik-' wijls' deed, er zich niets van aantrok, en wanneer de gelegenheid heb hem aanbood, mij dikwijls mijn verdiende loon gaf. Ik had een heel ander karakter. Ik was veel wilder, cn was op iedereen, die plaagde of zelfs naar mij wees kwaad. Ik zou ook nooit iemand kunnen vergeven, -cn door dat ik 'Piet* niet kon velen, luisterde ik nooit naar den goeden raad dien: hij mij gaf. Ik speelde altijd de baas over Piet. Zoe ook nu, want toen wij de fiets op den weg hadden gekregen, was ik natuur lijk heb eerst aan do beurt. Piet liep kalm achter me', mij met twee stevige knuisten vasthoudende, en zoo kon ik onmogelijk vallen. Doch ik was niet erg op Piet's hulp- gesteld, want daar ik erg lui was, moest ik natuurlijk hem dadelijk ook helpen. Daar om zei ik tegen hem dat hij mij los moest laten. Piet moest natuurlijk hefc onderspit delven, en ik reed zoo goed en zoo kwaad als mogelijk was verder. Piet bleef er toch bij loopen en dat was maar goed ook, want toen ik even later op het punt stond met fiets en al tegen een lantaarnpaal aan te vallen, greep hij mij vast, zoodab een on geluk voorkomen werd en ik alleen twee beverfde banden overhield. Ik was blij toe. toen Piet. ze.i, dat het nu wel zijn beurt was, want ik durfde haast niet meer. Ik hield nu op mijn beurt niet vast, /want nu hij mij geholpen had, was ik nog'kwader cp hem als altijd. Piet reed erg onvast en ik lachte hem uit e.n schold hem uit, voor alles wat lee- lijk was. Piet- gaf er niet om, en toen hij eensklaps met fiets en al tegen een lan taarnpaal aanreed cn blouse en handen-. heelemaal met verf zaten, toen heb ik hem geplaagd en gesard, da-t iemancl die niet erg kalm is, er geen oogenblik aan gedacht zou hebben, mij een flinke rammeling ta geven, doch dat was niet het geval met Piet. Hij reed door, wel erg onvast, maar hij reed toch, en weldra wa-s hij aan hefc eindpunt;, doch toen hij omdraaide, viel hij met een smak op den grond. Hij had zich erg bezeerd. Zijn hand was geschaafd en hij had een bloedenden neus. Ik lachte hejfi hilorüclF1 lil?he^Oefef kon dan Piet O-u win-I I mee had, kreeg ik weldra ©en heel vaartje. Piet keek met an.gstigen blik mij na, ik dacht niet anders of hij was jaloers op mij, omdat ik liet zoo goed kon. H%.t was echter heel anders, want hij zag dab ik al ver buiten het eindpunt reed en nu recht op den schilder stevende. De weg was nicfc breed e.n de ladder van den schilder stond ver in het midden, dus was er nog maar een kleine plaats, waar ik rijden kon. Piet had dit gezien en riep dat ik af meest stappen, maar ik. die heel trotscli rechfop zat, dacht wel dat ik er gemakkelijk zou kunnen rijden. Het viel echter hard tegen* Toen ik er een pas of tien vandaan was, zag ik ook nu in, dat ik af moest stappen, maar juist om mijn eigen zin door te drij ven, probeerde ik heb toch maar. Ik ree-J zoogenaamd kalm door en was er juist, toen ik mijn evenwicht niet me.er kon hou den, en tegen de ladder aanviel. Biet wa» naar nuij toegehold en had de ladder tegen gehouden anders had het nog wel erger' kunnen afloopeu, wat nu niet het geval was want doordat Piet mij vast hield, werd de va-1 gebroken. Wel kreeg ik een verfpob op mijn schoonen- witten blouse en van do fiets waren vier spaken gebroken en de lcettingkast en wielen zaten ook vol mefc groene verf. Dit was echter niet het ergste maar Piet had al zijn kracht ingespannen om mij te helpen cn was nu krachteloos neergevallen. Hu was het mijn beurfc om bezorgd te zijn en toen eindelijk de schil der kwam, bracht hij Piet naar huis. ter wijl ik de fiets zoo goed cn zoo kwaad als 't ging. naar huis bracht. Vader en moeder waren gelukkig néfc thuis gekomen en zij konden dus al hun zorg aan Piet besteden. Piet was na 'twee weken weer de oudes doch ik kreeg een verdienden straf. Wanneer wij liet nog eens over dc fiets, die bijna geheel bedorven was. hebben- denk i!: toch maar altijd: „Wie het laatst licht, lacht- heb best". 'A'. Duindam, Koorubrugsteeg 2, Leiden. Zco'n deugniet. Kees was jarig. Onze knecht had vuuy- werk gekocht en zei dat hij het in den tuin' aan zou steken. Moeder had al getrac- teerd. We waren pas begonnen met smul len of Rinus (zoo heette do knecht) riep ons. Allen gingen dadelijk kijken. Allen? Heen toch niet, want Bobbie, ons hondje, bleef binnen. Toen hij ons allemaal weg' zag gaan, daolit hij: Ik moet toch eens zien.' wat er zooal op tafel ligt, want ik krijg zoo'n zoeten geur in mijn neus. In een oogenblik zat. hij op de tafel en! één voor éen gingen de lekkere gebakjes naar binnen. Toen nu he.b vuurwerk afge- loopen was ging ieder weer gauw naar bin nen om verder feest te vieren. Maar wié beschrijft onze teleurstelling, alles opge geten te vinden. De dief werd .al gauw ont dekt, cn moesb voor straf den heelen' avond in den tuin blijven. Piet Huibprs, Haarlemmerstraat 120. Lcide-iï.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 14