'Als niet anders wordt aangegeven, heeft
ju deze week iedere H. Mis Gloria en
Credo en do Prefatie v. dr Allerheiligste
tfaagd: (invullen: En U om de opneming)
ZONDAG 37 Augustus. 10e Zondag
Pinksteren. Mis: Gum cla-
Éarem. 2e gebed v. d. H. Jeroen, Pries
ter en Martelaar, Pastoor van Noord wijk
in het Eigen der Heiligen v. li. Bis
dom Haarlem). 3e v. d. H. Hyacinthus, 4e
h. Octaaf v. Maria (en Hemelopneming,
v. h. Octaaf v. d. II. Laurentius. Pre
fatie v. d. Allerh. Drieëenheid. Kleur:
roen.
Wat wij zijn en hebben, danken wij
niet, zooals do trotsche Pharizeeëjr meent
(Ev.) aan ons zeiven, maar aan den éénen
(leest, Die Zijne gaven uitdeelt, zooals
Hij wil (Epistel). Daarom aan God alle
?er en Glorie (Allelujavers). Ons passen
de nederige gevoelens van den tollenaar.
In liet bewustzijn van onze schuld, doch
het hart vertrouwvol tot God verheven,
moeten wij ons H. Offer brengen (Offer
torium). Want dan alleen verwerven wij
ons Gods barmhartigheid, maken wij ons
'deelgenooten van de hemelsche goederen
(Gebed), geven wij glorie aan Gods H.
Naam (Stilgebed) en maken wij ons offer
tot een offer van gerechtigheid, dat God
,van ons zal aannemen (Gommunio). Als
'de tollenaar gaan wij dan gerechtvaar
digd naar huis en God zal de afgebeden
hulp (Graduale en Postcommunio), welke
,wij iederen dag noodig hebben, ons niet
onthouden.
MAANDAG 18 Augustus. 4e dag on-
5 r het Octaaf v. M a r i a's ten
emelopneming. Mis: Gaude-
mus (als op 15 Aug.), 2e gebed v. d.
Agapitus, 3e v. d. H. Geest. Kleur:
.Wit
DINSDAG 19 Augustus: 5e dag on
er het Octaaf. Mis: als giste-
en. 2e gebed v. d. H. Geest om Gods ze
gen af te smeeken over de priesters van
öns Bisdom, die in deze wee'k retraite
houden. (Dit gebed wordt gebeden tot en
met Vrijdag). 3e voor kerk of Paus. Kleur:
W i t.
WOENSDAG 20 Augustus: Mis v. d.
Bern ar dus. Belijder en Kerkleer-
aar. In medio. 2e gebed v. h. Octaaf, 3e
d. H Geest, 2e Epistel. Kleur: Wit.
De H. Bernardus is een der grootste
sieraden der kerk. Buitengewoon was^
zijn godsvrucht en liefde tot Maria. Zijne'
geschriften staan vol van Maria. Iedereen
kent „het gebed v. d. H. Bernardus", het
zoo treffende schoone Memorare: Gedenk,
Allerheiligste Maagd, enz. Bernardus
stierf onder Maria's bescherming 20
Augustus 1153 onder het Octaaf van
Maria's ten Hemelopneming, als Abt van
Clairvaux. Hij is de stichter v. d. Orde
der Cisterciünsers. (Trappisten).
H. Joanna FransTsclT
de Ch an t aI, weduwe. Cognooi. 2e ge
bed v. h. Octaaf, 3e v. d. H. Geest. Kleur:
Wit.
Deze heilige vrouw, in haar gehuwd
leven een toonbeeld van echtelijke deugd,
stichtte na den dood van haren echtge
noot, onder leiding v. d. H. Fransiscus
van Sales, de Orde der Visitandinnen. Zij
was een voorbeeld van daadwerkelijke
christelijke Naastenliefde.
VRIJDAG 22 Augustus: Octaafdag
van Af a r i a's ten Hemelopne
ming. AI is Gaudeamus (als op 15
Aug.) 2e gebed vs d. H.H. Timotheus,
Hippolytus en Symphorianus, Martelaren,
8c v. d. H. Geest. Kleur: Wit.
Afaria heeft het beste deel verkozen, dat
haar niet zal worden ontnomen in eeuwig
heid (Gommunio).
ZATERDAG 22 Augustus: Vigilie
dag v. k. feest v. d. H. Bartholo-
m e u s, Apostel. Af i s v. d. H. Philip-
pus B en i t ius, Belijder. Justus ut pal-
ma. 2e gebed v. d. Vigilie, 3e voor den
Paus. Geen Credo. Gewone Prefatie. Laat
ste Evangelie v. d. Vigilie. Kleur: Wit.
Ook mag gelezen worden: De Af is v. d.
Vigilie. Ego autem. Geen Gloria. 2e gebed
v. d. H. Philippus Benitius. 3e voor den
Paus. Kleur: Paftrs. -
In een bijzonder visioen door Af aria ge
roepen tot de Orde harer dienaren (Ser-
vieten, Servus: diennaar), onderscheidde
Philippus zich door een bijzondere gods
vrucht tot de Zeven Smarten van Af aria.
Groot ook was zijn barmhartigheid jegens
de armen. Velen, zeer diep gevallenen,
bracht hij tot inkeer.
Lisse. ALB. Af. Kok, Pr.
andere, steeds wees de bezetting de over
gave met trots af en ging voort, de bele
gerden in hun loopgraven te beschieten en
moedige uitvallen te doen.
De naeh't was zwart en koud. Sedert bet
donker was geworden, zwegen de. Spa-an-
Sche kanonnen en hadden opgehouden dood
en verderf te brengen in de rijen der be
legeraars.
David Verdonnet liep op het terrein, dat
iaij te bewaken bad, met gelijkmatigen pas
op en neer', het geweer in den arm. Onze
kanarievogel was slecht geluimd.
„Verwenschte veldtocht!" bromde hij in
aijn baard. „Den heelen dag loopt men
gevaar, door zoo'n blauwe boon gedood te
worden en des avonds, moet men, in plaats
van gezellig een pijp aan te steken, nog op
schildwacht staanIs dat een leven?
'Als ik maar een pijp kon rookenIndien
ik mij in een onzer'schietgaten verborg, zou
men mij niet vuur zien slaanDe ser
geant der wacht komt wel de ronde maken,
maar ik hoor hem wel aankomenen in
'één sprong ben ik op mijn post.... Kom,
ik waag het".
Met den geweerkolf den grond onderzoe
kend, ging David Verdonnet voorzichtig
Voorwaarts, om in de duisternis niet onver
wachts in een der loopgraven te vallen, die
de Neuenburgsche jagers dien avond ge-
b JH&W kad&w,. Togn Xldotmt eeft hoo
graaf gevonden had, liet hij eerst zijn ge
weer er in zakken, daarna ging hij op den
rand zitten en maakte zich gereed', zelf
naar beneden te springen.
Alaar nauwelijks raakten zijn voeten den
groncl der loopgraaf aan, toen onze kana
rievogel zich plotseling om den hals veelde
gepakt als tusschcn een schroefbank. Afaar
snel herstelde hij zich, niet voor de eer
ste maal zag onze jager den dood in het
gezicht, en naast een goede dosis koelbloe
digheid bezat Vc.rdonnet een paar vuisten,
die ten minste even krachtig warei; als de
handen, die hem wurgden. Hij pakte met
zijn ijzeren vingers de polsen van zijn aan-
alter vast en draaide ze zoo geweldig om,
dot deze hem losliet onder den uitroep:
„Tzancro! Lo diablo te bourlai! De dui
vel ha-le je!"
He, wat is dat?" zei Verdonnet verwon
derd, terwijl hij zijn. tegenstander nog
steeds goed vasthield. „Een Spanjaard, die
onze taal spreekt en nog wel den Waad-
landschen tongval. Waar komt gij van
daan?"
„Evën zoo min Spanjaard als gij", brom
de de ander en sloeg woedend om zich
heen. „Laat los! Ik ben Cousin uit Con
cise
„Uit Concise?" herhaalde Verdonnet ver
wonderd. „Ik ken in Boudry verscheidene
menschcn, die Cousin heeten en uit Concise
stammen, maar in het bataljon is er geen
eenZeg eens, tot welk korps behoort
gij dan? Zijt gij vriend of vijand? Waar
komt ge vandaan en wat zoekt gij hier in
dit gat?"
„Vriend, of vijand? Dat ligt er aan! Op
mijn woord van eer heb ik niets tegen u!
Gij zijt-. naar bet schijnt, uit Boudry in het
kanton Neuenburg, en ik ben uit Concise
in Waadland, dus uit je buurtJa, de
Cousin's uit Boudry zijn zelfs een weinig
met mij verwant; ik geloof, dat zij zelfs
erre neven van mijn vader zijnIs er
niet een, diehoe heet hij ook weer?.."
„Schei maar uit, grappenmaker! Ik heb
geen tijd naar al je leugens te luisteren.
Wilt gij eindelijk zeggen, tot welk korps
gij behoort en wat gij in dit gat wilt?"
..Eerst kondfc gij mij een beetje zachter
drukken!" De burger uit Concise deed een
wanhopige poging om los te komen. Wat
Verdonnet echter vast had, lit hij tegen
zijn zin niet meer los.
„Ik moet de wacht dus roepen?" zei Ver
donnet eindelijk boos.
,,Om 's hemelswil niet!" zei do andere
bezorgd. „Wat ik hier doe, wil ik je. zeggen.
Reeds over de acht dagen heb ik geen pijp
meer gerookt. Er is nl. geen tabak meer,
sedert gi] ons daar binnen hebt opgeslo
ten. De winkels zijn verbrand."
„Haha," bromde Verdonnet, „daar heb
ben wij het! Ik dacht wel, dat ik een spion
gepakt had!"
„Ik een spion! Ik, Abraham Cousin, de
neef van den burgemeester van Concise!
Verwenschte kanarievogel, loop heen! Ik
heb onder den overleden Tbeodor von Re
ding gediend. In zijn regiment «ijn nooit
spionnen noch verraders geweest, en even
van het leger keek Couan wie wel Yerdon-
nct mocht zijn. Maar h<e kon hij hem vin
den? Hij kende van han niets, dan zijn
sterke vuisten en zijn ;oed hart.
Tien jaren later zJt David Verdonnet
voor zijn huisje te Vernondins een pijp te
rooken, toen hij plotseing door een man
met grooten snor werd aangesproken: .,Hé
David! hier ^is het betir dan.in Spanje!"
De vroegere kanaricvigel drukte den on
bekende de hand. „Lo liablo te Bourlai!"'
schertste deze. „Nog -sheds dezelfde hand
druk, kanarievogel! Gij kent mij niet? 'tls
waar, het was donker in het schietgat, waar
ik tabak van u leendi, en daarbij heele
goede!"
„Zijt gij Abraham Caisin? Nu. dat- is een
verassingGij zijt er dus goed afgeko
menKom binnen, dan rooken wij sa
men een pijp en proevm we mijn zelf ge-
bouwden wijn."
De kanarievogel leidde zijn gast in zijn
huis en riep: „Margarele! Margarete! Gij
moet vandaag grooteis schotels nemen!
Een oude kameraad is uit Spanje gekomen
uit Concise wil ik zeggenGij
weet, vrouw, het is dc man. die mij toen
maals in Spanje bijna gewurgd had
Hij stelde zijn verbaasde vrouw Cousin
voor. Daarna begonnen de beide vroegere
soldaten hun oude herinneringen op te
halen
Terwijl zij druk praatten en smookten,
trad de vrouw binnen, een dampende soep
terrine in de hand.
„O. die rookers!" zei zij goedmoedig.
„Nu, gij ziet het, Afargarete". zei Verdon
net met de oogen knippend, ,dat de pijp
toch ook haar goede zijde heeft. Want zij
was het in werkelijkheid, die twee eerlijke
jongens er voor behoed heeft, elkaar ginds
in Spanje dood te maken." S.
„En deserteurs zijn er ook geen T' vroeg
Verdonnet op minachtenden toon.
„Gij houdt mij voor een deserteur?" zei
Cousin met van toorn bevende stern. „Zeg,
kanarievogel, gij denkt zeker, dat gij, wijl
gij éen geel buis aan hebt, het recht hebt,
degenen te beleedigen. die 'n rood dragen?
Waarom zouden de Zwitsers, die voor
Spanje vechten, niet zooveel waard zijn als
zij, die in de rijen der Franschen vechten?
Ik een deserteur? Neen, ik wilde, zooals ij
je zei, alleen tabak, en rekende er op, die
van een levende af te nemeri. indien ik 'bij
de dooden niets vond. Afaar indieir gij mij
niet gelooft., roep dan de wacht maar!"
David Verdonnet naderde met zijn hoofd
het oor van zijn gevangene en zei: „Zweer
mij, dat het waar is!" -
Hij voelde, dat de man uit Concise de
schouders ophaalde, terwijl hij trotsch
antwoordde:' Daarvoor e,en eed doen?Neen
datr is de moeite niet waard. Mijn vader
was gewoon te zeggen: wie in staat is te
liegen, die maakt er ook niets uit, een val-
schen eed te doen."
De ijzeren vuisten van David openden
zich en 'Abraham Cousin stiet een zucht
van verlichting uit, maar hij maakte geen
aanstalten, te vluchten of den kanarievogel
opnieuw aan te vallen. Toch was deze op
zijn hoede en had zijn zwaard getrokken.^
„Ik had geloofd, dat ik sterk was," zei
Cousin, zijn polsen wrijvend, „gij zijt ech
ter nog sterker, dat moet ik bekennen.
Afaar indien gij mij aan een beetje tabak
kondt helpen
„Daar, neem mijn pakje."
Reeds had David de kostbare tabak uit
zijn patroontaseli genomen en gaf het hem,
terwijl hij hem in het oor' fluisterde: „Hier
spoed je nu weg en laat je niet gevangen
nemen! Een andere, schildwacht zou wel
licht strenger zijn"
De Waadlander in Spaanschen dienst
drukte den 'kanarievogel van vorst Ber-
thier de hand. Alvorens hij uit de loop
graven kroop vroeg hij nog: „Hoe heet gij
eigenlijk. Ik had het bijna vergeten te
vragen."
David Verdonnet. Thans spoed je
ik hoor een patrouille aankomen."
Afet één sprong waren de beide soldaten
uit den kuil. de een sloop gedruischloos
naar de wallen van Ciudad-Rodrigo, de an
dere nam snel zijn post weer in, en juist
tijdig genoeg, om te roepen: „Werda?"
Aan den klank der stem, die hem ant
woordde, herkende Verdonnet den sergeant
der patrouille.
„Niets verdachts?"
„Niets, ik heb geen kat gezien", ant
woordde Verdonnet, en voegde e.r in zich
zelf bij: „Dal is de zuivere waarheid."
De wacht verwijderde zich en Verdonne.t
liep wcev op en neer. „Acht dagen zonder
rooken!" mompelde hij, „arme duivel! 't Is
te hopen, dat hij ontkomen is, zonder zijn
pijp te breken".
Toen eenige dagen later, den Oden Juli,
bros geschoten was en de laatste stormaan
val plaats had, zag zich de dappere Spaan-
sche bezetting gedwongen, zich onvoor
waardelijk over te geven. Bij dep uitto,cht
DE ZILVEREN KNOOP.
In het officierscasino tc Gibraltar zaten
een aantal jonge militairen in aangenaam
en onderhoudend gesprek bij elkaar. Ze
behoorden tot een Engelsch regiment, dat
zich reeds dikwijls te velde door dapper
heid onderscheiden had.
Spanje werd in die dagen door een sterke
en moedige bende roovers onveilig gemaakt
aan wier hoofd de beruchte José Ivfaria
stond, die de schrik was van alle reizigers.
Zoo juist was cr te Gibraltar bericht geko
men, dat José's bende de diligence tus-
schen Afalaga eri Granada overvallen en
ondanks het sterk gewapend geleide geheel
uitgeplunderd had.
„Ik zou niet graag door Spanje reizen,"
zei majoor Clarke, „want ik ben er zeker
van, dat die bende roovers sterk genoeg
is om ons geheele regiment te omsingelen
en ons te plunderen voor we door de berg
passen geraakt warc.n."
„Nog voor geen duizend pond deed ik
het", verzekerde kapitein Leicester. „Die
kerels zouden iemand aan den eersten den
ven viel. maar ?ars~ar& ue uieTrroyiïf'Vr!
een Engelschen officier voor zich hadden,
zouden ze hem slechts voor een zeer hoog
losgeld weer op vrije, voeten stellen".
Alle aanwezigen gaven hun meening ten
beste, sommigen meenden, dat de groote
rooverhoofdman nog wel te ontgaan zou
zijn, ande.ren wilden tegen iedere som wed
den, dat. dit onmogelijk was.
Kapitein Turner, die zijn meening tot
nog toe voor zich gehouden had, verklaarde
zich bereid, een weddenschap aan te gaan
om alleen van Gibraltar naar Madrid te.
rijden zonder beroofd te worden, als hij
daartoe de vereischte toestemming van de
militaire overheid kon krijgen. Van alle
zijden we.rd do weddenschap aangenomen.
„Tk vind, dat ge cr dwaas aan zoudt
doen, Turnera, zoo'n dolzinnige en gevaar
lijke expeditie te ondernemen", zei majoor
Clarke, „want ge spreekt wel Fransch,
maar geen woord Spaansch. Daarbij wilt
ge wedden alleen te reizen, zoodat ge niet
eens een gids mee kunt nemen, die En
gelsch verstaat. Afijn vriend Powell is van
oordeel, dat er onmogelijk goed kunt afko
men."
Aller ocgen richtten zich op den aanwe
zigen Powell, een koopman uit Gibraltar,
die dien avond als gast van majoor Clarke
in }t casino aanwezig was en genoeg erva
ring had om hier een gezaghebbend oor
deel uit te spreken.
Ik moet u werkelijk ernstig afraden, den
tocht te ondernemen, kapitein," zei hij. „De
majoor zegt me, dat ge noch het land,
noch de taal kent, en naar ik gehoord
heb. is thans Andalusië van die roovers
overdekt. Het is daarom zoo gevaarlijk,
omdat ik hoor, dat José Maria zelf in de
buurt is. Ik zou maar liever mijn wedden
schap ongedaan maken en geen verlof aan
vragen. Ik ben er zeker van, dat u morgen
blij zult zijn, mijn raad. gevolgd te heb
ben."
„Neen," antwoordde Turner, ..als ik een
maal een besluit genomen heb, blijf ik er
bij. Daarbij heb ik gehoord, dat die José
een beschaafd, nobel man is, die in zijn
rooverle.ven al menige groothartige daacl
verricht heeft. Ik vrees niet kennis met
hem te maken en ga dus."
Van verschillende zijden werd den kapi
tein aangeboden, de weddenschap onge
daan te maken, doch hij hield vol en den
volgenden dag had hij zijn verlof reeds aan
gevraagd en verkregen.
Twee. dagen later reed hij, door drie ka
meraden vergezeld, de poort van Gibraltar
uit, en toen hij op neutraal gebied was
aangekomen, verzochten zijn geleiders hem
voor 't laatste, op zijn besluit terug te ko
men. Toen Turner bleef weigeren, keerden
ze naar Gibraltar te,rug en zette hij alleen
zijn reis voort.
Daar Turner tijd genoeg had, besloot hij
langzaam te rijden en overal, waar het
hem beviel, wat te toeven. In Malaga bleef
hij twee dagen. Toen brak hij op en ging
naar Granada, na zich vooraf door den
kellner, die wat Engelsch sprak, de poort
te hebben laten wijzc.n. die hij uit moest
1 rijden om op den hoofdweg te komen.
'Behalve een troep muildieren, die met
hout of koopwaren beladen waren, en hun
geleiders ontmoette hij niets op zijn weg,
wat hem het verlaten van Gibraltar deed
betreuren.
Den zevenden dag na zijn afreis bevond
Turner zich op den echilderachtigen berg
weg, die over de Sierra Morena van Gra
nada naar Ciudad Real voert. Terwijl hij
in den namiddag dezen weg langs draafde
om nog voor zonsondergang een klein hotel
te bereiken, werd hij door een Spanjaard te
paard ingehaald. Een opvallend mooie rui
ter was het in de schilderachtige dracht
dier streken, zijn manieren en houding wa
ren deftig en de wijze waarop hij zijn bij
zonder mooi zwart paard behandelde, dat
ieder zijner woorden scheen te verstaan,
trof Turner zoo, dat hij een oogenblik niet
wist wat meer te bewonderen, den ruiter
of diens paard.
Eenige oogenblikken reed de Spanjaard
naast hem zonder zich, naar het scheen,
met iets anders dan zijn paard bezig te
houden, toen vroeg hij plotseling in het
Fransch:
„Ik mag wel aannemen, dat u in de klei
ne herberg hier dichtbij zult halt houden,
want een andere te bereiken is nog ver.
Bovendien loopen op den hoofdweg zooveel
zijwegen uit, dat ge licht verdwalen zoudt,
als ge hier niet bekend zijt."
Beide,n kwamen bij de herberg en Tur
ner bemerkte, dat de Spanjaard door alle
aanwezigen met groote voorkomendheid
begroet werd.
„Ik zal er voor zorgen, senor, dat uw
paard goed onder dak gebracht wordt", zei
de Spanjaard, „en dan zullen we samen
eten."
Terwijl ze aan tafel zaten, kwam het ge
sprek op Afadrid en op Turner's reis daar
heen, en de Spanjaard waarschuwde Tur
ner lachend, zich voor José Maria in acht
te nemen, daar zijn bende in die streken
zeer sterk was.
Turner, die intusschen vertrouwen in zijn
nieuwen kennis gekregen had, vertelde hem
dat hij graag eens met hem zou kennis
maken, en ïeeld© het gesprek mee in het
officierscasino te Gibraltar, dat aanleiding
tot zijn reis geworden was.
Toen ze zouden opstaan, zei Turner: „Ik
zal morgen heel vroeg opbreken en daar u
mijn sigaren goed schijnen te bevallen, zoo
suit u me wel toestaan u er een pakje van
aan te bieden."
„Zeer gaarne", antwoordde de Spanjaard,
„de sigaren zijn werkelijk zeer voortreffe
lijk. Veroorloof mij, u een tegengeschenk
aan te bieden." Terwijl hij dit zei, trok hij
een lang mes uit zijn gordel en sneed
daarmee een zilveren knoop van zijn jas.
„Hier", ging hij voort, „is voor u een zekere
pas door geheel Spanje. Aforgen zult ge,
voor ge eenige uren ver zijt, aangehouden
worden, maar toon dan den mannen de,zen
knoop en niemand zal u een haar krenken
Ik ben Jcsé Afaria."
Hij drukte den kapitein de hand en trok
zich terug. Turner kon uren lang niet sla
pen, zoo opgewonden was hij door zijn
avnnhinr en hij betreurde het niet vroeger
Den volgenden morgen zag hij overal naar"
José Maria om. maar deze was nergens té
zien.
Toen hij een uur verder was gereden,
werd hij door vier ruiters ingehaald, die
hem in 't Spaansch aanspraken. Hij herin
nerde zich de woorden van José Afaria en
haalde tegelijk den knoop te voorschijn.
De uitwerking vam het gezicht hiervan
was betooverend. Drie hunner reden aan
stonds de bergen in, de vierde begeleidde
Turner ep eerbiedigen afstand.
De kapitein achtte zich nu volkomen
veilig, doch hoe verwonderde hij zich, toen
hij om e.en scherpen hoek gaande, zich
plotseling door een bende roovers omringd
zag. die zijn paard bij de teugels grepen.
Zoo snel hem dit mogelijk was. haalde
Turner zijn knoop te voorschijn; zijn bege
leider was intusschen reeds genaderd en
riep met luider stem uit: „Knoop, knoop,
hij heeft den knoop."
Alle handen lieten aanstonds los e.n de
ruiters verdwenen achter een bosch, waar
ze verborgen schenen te. zijn.
Turner kon nu zijn tocht zonder verdere
stoornis vervolgen, want zijnbegeleider
verliet hem eerst bij Afadrid.
Veertien dagen na zijn aankomst in de
hoofdstad van het Pyreneesche schier
eiland liet Turner zich overhalen mee
naar een gemaskerd bal te gaan. Hij had
zich met zijn kennissen aan een souper
gezet, teen aan een andere tafel een dame
met een slanken, deftig uitziende,n heer
plaats namen. Aanstonds herkende Turner
José Maria, hij sprong op, om hem te be
groeten, doch een waarschuwende bewe
ging hield hem terug.
Toen José Maria zijn dame had laten
plaats nemen, kwam hij bij den kapitein
en fluisterde hem toe:
„Vroeger waart gij in mijn macht, nu ben
ik in de uwe. Als ge uw -weddenschap win
nen wilt en veilig in Gibraltar terugkomen,
zwijg dan."
Turner knikte en hield woord, en zoodra
lvij na een aangenaam oponthoud in Afadrid
den terugtocht aanvaardde, stiet hij we,er
op een gewapend escorte, dat hem niet
meer verliet voor hij in Gibraltar was aan
gekomen. s.
„Breng me de kranten," gebood ze.,
Sophie III gehoorzaamde.
Zij was werkelijk eerst de derde van
dien naam, die de aangename betrekking
van kamermeisje bij mevrouw Hoog van4
Grootendaal bekleedde. Zij volgde op Ma-
rie IV en haar voorgangster was Anna
VI geweest.
Sophie was een gewi]lirr bescheiden
meisje dat al drie weken bij mevrouw was
en werkelijk dacht het nog even lang bij
haar te zullen uithouden.
Na wat heen en weer bladeren in de
kranten bemerkte- mevrouw Hoog van4
Grootendaal dat een bakker in de H.
straat versche pruimen taart annonceerden
„Zeg de keukenmeid, dat ze voor acht
stuivers haalt".
„De keukenmeid heeft juist het vlecsck"
op het vuur staan", berichtte Sophie terug-
kecrend.
„Ga dan zelf maar oven," zei mevrouw
bits, „maar niet zoo lang wegblijven als
gewoonlijk."
Sophié vloog. Op straat hoorde ze van
uit het venster op de eerste verdieping
haar naam roepen. Afevrouw riep haar
terug.
Sophie snelde de trap weer op en kreeg
de gewijzigde opdracht, niet voor veertig
maar voor vijftig cents pruimentaartjes
mee te brengen.
Buiten adem keerde ze na een poosje
terug en verwonderde zich er over, niet
anders een berisping op te loopen.
Integendeel keuvelde mevrouw terwijl ze
pruimentaartjes naar binnen werkte,
'heel vriendelijk met haar.
Nu hebben pruimentaartjes, zooals men
weet, de eigenaardige eigenschap, dat ze
gouw en gemakkelijk door de keel naar
binnen glijden, maar dan de maag heel
wat te verduwen geven.
Het is dus geen wonder, dat mevrouw
haar opgewekt gesprek, plotseling 'onder
brak met de bemerk 'ng, dat ze weer be
nauwd werd.
Afet de armen wild heen en weer slin
gerend ging ze gejaagd de kamer op en
EEN CONSULT DAT HIELP.
Hoe lang duurt vandaag dat afstoffen
weer? Geef me nu mijn medicijn."
Afevrouw Hoog van Grootendaal hief
zich een weinig op van den divan, waarop
ze'rustte en nam een lepel medicijn in, die
haar de juffroiiw van gezelschap gaf.
„Wat smaakt dat leelijk-," zei ze, „ik
geloof dat dokter Ruif es er niets van be
grijpt. Geef me mijn boek!" Zij strekte
zich weer op den divan uit en begon te
lezen. Na een kwartier wierp ze het boek
op den grond en sprak het belangwekken
de oordeel uit: „dat het een vervelend
boek was." Al veertig blazdijden had ze
gelezen en nog geen enkele beschrijving
van een toilet er in gevonden. Belachelijk!
„WiUmevrouw niet wat rusten, zooals
de dokter heeft voorgeschreven," waagde
Sophie or> tc merken.
Ach wat dokter, als ik rusten moet
heb ik geen dokter noodig, ik wil leven
zooals het me bevalt."
Eenige pillen, een glas likeur en 'n paar
zenuwpoeders, die nu naar binnen ge
speeld werden, hadden voor gevolg, dat de
zieke nog onpasseliiker werd. Toen pro
beerde ze 't met een lepel medicijn, maar
vergeefs.
„Die dokter weet er toch heelemaal niets
van," riep ze toornig, „dat is nu ol do
tweede lepel medicijn, dién ik vandaag
neem, en het helpt me geen zier. Sonhie,
gooi achter elkaar die medicijn weg."
Toen. het gewillige dienstmeisjo terug
keerde, was haar meesteres in een zenuw
achtige oneewondenheid gemakt.
„En dan denkt mijn man", riep ze op
gewonden uit, „dat ik mij mijn ziekte maar
verbeeld, 't Is toch schande als een man.
zoo iets denkt. Vindt ge niet. Sophie?"
'1 Ts waar," antwoordde Sophie meer
„Wat is waar?" vroeg mevrouw ge=
ergerd.
„Nu," begon Sophie aarzelend, „ik be
doel. meneer had dat niet moeten den
ken."
„Wat zeg je daar," riep mevrouw woe
dend, „eens voor al verbied ik je. opmer
kingen over mijn man te maken."
Het meisje kreeg een geweldige kleur
en werd tot haar geluk door de komst
van den dokter verhinderd op dit on-
heusche gezegde te antwoorden.
Dokter Rulfcs, een nog joHjp man me'
ernstige, intelligente gelaatstrekken, was
een knap en gewetensvol arts. Toch was
hij in de deftige kringen niet erg gezocht,
daar hij zich niet naar de grillen vai? zijn
deftige vrouwelijke patiënten wist te voe
gen en er ook een veel te ernstig man voor
was.
Dat mevrouw Hoog van Grootendaal
hem tot haar arts had gekozen, vond zijn
reden hierin, dat ze even dikwijls van
dokter als van dienstboden wisselde en
hij nu aan de beurt was gekomen
„Alzoo", zei hij, na eenige oogenblikken
de klachten van mevrouw met alle aan
dacht te hebben aangehoord, „mevrouw
klaagt over gebrek aan eetlust. Heeft u
soms iets ongewoons gegeten?"
,Niet het minste." Van de prmmentaar t-
jes maakte de patiënte waarschijnlijk uit
bescheidenheid, geen melding.
„Wat heeft mevrouw gisterenavond ge
geten?"
„Een kleinigheid", was het ongeduldig
antwoord.
„Wat, als ik u vragen mag!"
„Kreeft en palingpastei".
„Maar dat is het zwaarste eten dat er
is. Heeft u er veel van gegeten?"
„Afaar dokter, ik heb zoo zelden treK,
zal ik dan niet eten als ik er eens lust
in heb?"
„Beste mevrouw, alles met mate. Hoe
is u de medicijn bekom?"
„Ik heb er niet veel werking yan be
speurd".
Rulfes verwonderde zich hierover, hij
zou dit niet gedaan hebben, als hij ge
weten had, dat de gootsteen hot meeren-
deel er van geslikt had.
„A propos, dokter, hebt u cr aan ge
docht, professor Snijder om een consult
te vragen?
„Zeker mevrouw, hij komt nog I.eden-
voormiddag."
Nauwelijks had de patiënte gehoord,
dat de beroemde professor komen zou, of
ze werd opvallend lusteloos en b.eek. Na
verloop van tien minuten was haar toe-
stand dermate verergerd, dat een onin
gewijde, die dit had gezien, sou gemeen l
hebben, dat ze nog tien minuten later een
lijk zou zijn.
Gelukkig kwam hot met zoover. Er reed
een rijtuig voor en de beroemde professor
trad binnen.
Nadat hij haar eenige oogenbhitken in.ci,
uitgehoord over verschillende kwalen,
daarbij, als ze al te wijdloopiS werd, haar
door een plotseling er tusschen ^worpen
andere vraag onderbrekend, stond hij P