'Als niet anders wordt aangegeven, heeft ju deze week iedere H. Mis Gloria en Credo en do Prefatie v. dr Allerheiligste tfaagd: (invullen: En U om de opneming) ZONDAG 37 Augustus. 10e Zondag Pinksteren. Mis: Gum cla- Éarem. 2e gebed v. d. H. Jeroen, Pries ter en Martelaar, Pastoor van Noord wijk in het Eigen der Heiligen v. li. Bis dom Haarlem). 3e v. d. H. Hyacinthus, 4e h. Octaaf v. Maria (en Hemelopneming, v. h. Octaaf v. d. II. Laurentius. Pre fatie v. d. Allerh. Drieëenheid. Kleur: roen. Wat wij zijn en hebben, danken wij niet, zooals do trotsche Pharizeeëjr meent (Ev.) aan ons zeiven, maar aan den éénen (leest, Die Zijne gaven uitdeelt, zooals Hij wil (Epistel). Daarom aan God alle ?er en Glorie (Allelujavers). Ons passen de nederige gevoelens van den tollenaar. In liet bewustzijn van onze schuld, doch het hart vertrouwvol tot God verheven, moeten wij ons H. Offer brengen (Offer torium). Want dan alleen verwerven wij ons Gods barmhartigheid, maken wij ons 'deelgenooten van de hemelsche goederen (Gebed), geven wij glorie aan Gods H. Naam (Stilgebed) en maken wij ons offer tot een offer van gerechtigheid, dat God ,van ons zal aannemen (Gommunio). Als 'de tollenaar gaan wij dan gerechtvaar digd naar huis en God zal de afgebeden hulp (Graduale en Postcommunio), welke ,wij iederen dag noodig hebben, ons niet onthouden. MAANDAG 18 Augustus. 4e dag on- 5 r het Octaaf v. M a r i a's ten emelopneming. Mis: Gaude- mus (als op 15 Aug.), 2e gebed v. d. Agapitus, 3e v. d. H. Geest. Kleur: .Wit DINSDAG 19 Augustus: 5e dag on er het Octaaf. Mis: als giste- en. 2e gebed v. d. H. Geest om Gods ze gen af te smeeken over de priesters van öns Bisdom, die in deze wee'k retraite houden. (Dit gebed wordt gebeden tot en met Vrijdag). 3e voor kerk of Paus. Kleur: W i t. WOENSDAG 20 Augustus: Mis v. d. Bern ar dus. Belijder en Kerkleer- aar. In medio. 2e gebed v. h. Octaaf, 3e d. H Geest, 2e Epistel. Kleur: Wit. De H. Bernardus is een der grootste sieraden der kerk. Buitengewoon was^ zijn godsvrucht en liefde tot Maria. Zijne' geschriften staan vol van Maria. Iedereen kent „het gebed v. d. H. Bernardus", het zoo treffende schoone Memorare: Gedenk, Allerheiligste Maagd, enz. Bernardus stierf onder Maria's bescherming 20 Augustus 1153 onder het Octaaf van Maria's ten Hemelopneming, als Abt van Clairvaux. Hij is de stichter v. d. Orde der Cisterciünsers. (Trappisten). H. Joanna FransTsclT de Ch an t aI, weduwe. Cognooi. 2e ge bed v. h. Octaaf, 3e v. d. H. Geest. Kleur: Wit. Deze heilige vrouw, in haar gehuwd leven een toonbeeld van echtelijke deugd, stichtte na den dood van haren echtge noot, onder leiding v. d. H. Fransiscus van Sales, de Orde der Visitandinnen. Zij was een voorbeeld van daadwerkelijke christelijke Naastenliefde. VRIJDAG 22 Augustus: Octaafdag van Af a r i a's ten Hemelopne ming. AI is Gaudeamus (als op 15 Aug.) 2e gebed vs d. H.H. Timotheus, Hippolytus en Symphorianus, Martelaren, 8c v. d. H. Geest. Kleur: Wit. Afaria heeft het beste deel verkozen, dat haar niet zal worden ontnomen in eeuwig heid (Gommunio). ZATERDAG 22 Augustus: Vigilie dag v. k. feest v. d. H. Bartholo- m e u s, Apostel. Af i s v. d. H. Philip- pus B en i t ius, Belijder. Justus ut pal- ma. 2e gebed v. d. Vigilie, 3e voor den Paus. Geen Credo. Gewone Prefatie. Laat ste Evangelie v. d. Vigilie. Kleur: Wit. Ook mag gelezen worden: De Af is v. d. Vigilie. Ego autem. Geen Gloria. 2e gebed v. d. H. Philippus Benitius. 3e voor den Paus. Kleur: Paftrs. - In een bijzonder visioen door Af aria ge roepen tot de Orde harer dienaren (Ser- vieten, Servus: diennaar), onderscheidde Philippus zich door een bijzondere gods vrucht tot de Zeven Smarten van Af aria. Groot ook was zijn barmhartigheid jegens de armen. Velen, zeer diep gevallenen, bracht hij tot inkeer. Lisse. ALB. Af. Kok, Pr. andere, steeds wees de bezetting de over gave met trots af en ging voort, de bele gerden in hun loopgraven te beschieten en moedige uitvallen te doen. De naeh't was zwart en koud. Sedert bet donker was geworden, zwegen de. Spa-an- Sche kanonnen en hadden opgehouden dood en verderf te brengen in de rijen der be legeraars. David Verdonnet liep op het terrein, dat iaij te bewaken bad, met gelijkmatigen pas op en neer', het geweer in den arm. Onze kanarievogel was slecht geluimd. „Verwenschte veldtocht!" bromde hij in aijn baard. „Den heelen dag loopt men gevaar, door zoo'n blauwe boon gedood te worden en des avonds, moet men, in plaats van gezellig een pijp aan te steken, nog op schildwacht staanIs dat een leven? 'Als ik maar een pijp kon rookenIndien ik mij in een onzer'schietgaten verborg, zou men mij niet vuur zien slaanDe ser geant der wacht komt wel de ronde maken, maar ik hoor hem wel aankomenen in 'één sprong ben ik op mijn post.... Kom, ik waag het". Met den geweerkolf den grond onderzoe kend, ging David Verdonnet voorzichtig Voorwaarts, om in de duisternis niet onver wachts in een der loopgraven te vallen, die de Neuenburgsche jagers dien avond ge- b JH&W kad&w,. Togn Xldotmt eeft hoo graaf gevonden had, liet hij eerst zijn ge weer er in zakken, daarna ging hij op den rand zitten en maakte zich gereed', zelf naar beneden te springen. Alaar nauwelijks raakten zijn voeten den groncl der loopgraaf aan, toen onze kana rievogel zich plotseling om den hals veelde gepakt als tusschcn een schroefbank. Afaar snel herstelde hij zich, niet voor de eer ste maal zag onze jager den dood in het gezicht, en naast een goede dosis koelbloe digheid bezat Vc.rdonnet een paar vuisten, die ten minste even krachtig warei; als de handen, die hem wurgden. Hij pakte met zijn ijzeren vingers de polsen van zijn aan- alter vast en draaide ze zoo geweldig om, dot deze hem losliet onder den uitroep: „Tzancro! Lo diablo te bourlai! De dui vel ha-le je!" He, wat is dat?" zei Verdonnet verwon derd, terwijl hij zijn. tegenstander nog steeds goed vasthield. „Een Spanjaard, die onze taal spreekt en nog wel den Waad- landschen tongval. Waar komt gij van daan?" „Evën zoo min Spanjaard als gij", brom de de ander en sloeg woedend om zich heen. „Laat los! Ik ben Cousin uit Con cise „Uit Concise?" herhaalde Verdonnet ver wonderd. „Ik ken in Boudry verscheidene menschcn, die Cousin heeten en uit Concise stammen, maar in het bataljon is er geen eenZeg eens, tot welk korps behoort gij dan? Zijt gij vriend of vijand? Waar komt ge vandaan en wat zoekt gij hier in dit gat?" „Vriend, of vijand? Dat ligt er aan! Op mijn woord van eer heb ik niets tegen u! Gij zijt-. naar bet schijnt, uit Boudry in het kanton Neuenburg, en ik ben uit Concise in Waadland, dus uit je buurtJa, de Cousin's uit Boudry zijn zelfs een weinig met mij verwant; ik geloof, dat zij zelfs erre neven van mijn vader zijnIs er niet een, diehoe heet hij ook weer?.." „Schei maar uit, grappenmaker! Ik heb geen tijd naar al je leugens te luisteren. Wilt gij eindelijk zeggen, tot welk korps gij behoort en wat gij in dit gat wilt?" ..Eerst kondfc gij mij een beetje zachter drukken!" De burger uit Concise deed een wanhopige poging om los te komen. Wat Verdonnet echter vast had, lit hij tegen zijn zin niet meer los. „Ik moet de wacht dus roepen?" zei Ver donnet eindelijk boos. ,,Om 's hemelswil niet!" zei do andere bezorgd. „Wat ik hier doe, wil ik je. zeggen. Reeds over de acht dagen heb ik geen pijp meer gerookt. Er is nl. geen tabak meer, sedert gi] ons daar binnen hebt opgeslo ten. De winkels zijn verbrand." „Haha," bromde Verdonnet, „daar heb ben wij het! Ik dacht wel, dat ik een spion gepakt had!" „Ik een spion! Ik, Abraham Cousin, de neef van den burgemeester van Concise! Verwenschte kanarievogel, loop heen! Ik heb onder den overleden Tbeodor von Re ding gediend. In zijn regiment «ijn nooit spionnen noch verraders geweest, en even van het leger keek Couan wie wel Yerdon- nct mocht zijn. Maar h<e kon hij hem vin den? Hij kende van han niets, dan zijn sterke vuisten en zijn ;oed hart. Tien jaren later zJt David Verdonnet voor zijn huisje te Vernondins een pijp te rooken, toen hij plotseing door een man met grooten snor werd aangesproken: .,Hé David! hier ^is het betir dan.in Spanje!" De vroegere kanaricvigel drukte den on bekende de hand. „Lo liablo te Bourlai!"' schertste deze. „Nog -sheds dezelfde hand druk, kanarievogel! Gij kent mij niet? 'tls waar, het was donker in het schietgat, waar ik tabak van u leendi, en daarbij heele goede!" „Zijt gij Abraham Caisin? Nu. dat- is een verassingGij zijt er dus goed afgeko menKom binnen, dan rooken wij sa men een pijp en proevm we mijn zelf ge- bouwden wijn." De kanarievogel leidde zijn gast in zijn huis en riep: „Margarele! Margarete! Gij moet vandaag grooteis schotels nemen! Een oude kameraad is uit Spanje gekomen uit Concise wil ik zeggenGij weet, vrouw, het is dc man. die mij toen maals in Spanje bijna gewurgd had Hij stelde zijn verbaasde vrouw Cousin voor. Daarna begonnen de beide vroegere soldaten hun oude herinneringen op te halen Terwijl zij druk praatten en smookten, trad de vrouw binnen, een dampende soep terrine in de hand. „O. die rookers!" zei zij goedmoedig. „Nu, gij ziet het, Afargarete". zei Verdon net met de oogen knippend, ,dat de pijp toch ook haar goede zijde heeft. Want zij was het in werkelijkheid, die twee eerlijke jongens er voor behoed heeft, elkaar ginds in Spanje dood te maken." S. „En deserteurs zijn er ook geen T' vroeg Verdonnet op minachtenden toon. „Gij houdt mij voor een deserteur?" zei Cousin met van toorn bevende stern. „Zeg, kanarievogel, gij denkt zeker, dat gij, wijl gij éen geel buis aan hebt, het recht hebt, degenen te beleedigen. die 'n rood dragen? Waarom zouden de Zwitsers, die voor Spanje vechten, niet zooveel waard zijn als zij, die in de rijen der Franschen vechten? Ik een deserteur? Neen, ik wilde, zooals ij je zei, alleen tabak, en rekende er op, die van een levende af te nemeri. indien ik 'bij de dooden niets vond. Afaar indieir gij mij niet gelooft., roep dan de wacht maar!" David Verdonnet naderde met zijn hoofd het oor van zijn gevangene en zei: „Zweer mij, dat het waar is!" - Hij voelde, dat de man uit Concise de schouders ophaalde, terwijl hij trotsch antwoordde:' Daarvoor e,en eed doen?Neen datr is de moeite niet waard. Mijn vader was gewoon te zeggen: wie in staat is te liegen, die maakt er ook niets uit, een val- schen eed te doen." De ijzeren vuisten van David openden zich en 'Abraham Cousin stiet een zucht van verlichting uit, maar hij maakte geen aanstalten, te vluchten of den kanarievogel opnieuw aan te vallen. Toch was deze op zijn hoede en had zijn zwaard getrokken.^ „Ik had geloofd, dat ik sterk was," zei Cousin, zijn polsen wrijvend, „gij zijt ech ter nog sterker, dat moet ik bekennen. Afaar indien gij mij aan een beetje tabak kondt helpen „Daar, neem mijn pakje." Reeds had David de kostbare tabak uit zijn patroontaseli genomen en gaf het hem, terwijl hij hem in het oor' fluisterde: „Hier spoed je nu weg en laat je niet gevangen nemen! Een andere, schildwacht zou wel licht strenger zijn" De Waadlander in Spaanschen dienst drukte den 'kanarievogel van vorst Ber- thier de hand. Alvorens hij uit de loop graven kroop vroeg hij nog: „Hoe heet gij eigenlijk. Ik had het bijna vergeten te vragen." David Verdonnet. Thans spoed je ik hoor een patrouille aankomen." Afet één sprong waren de beide soldaten uit den kuil. de een sloop gedruischloos naar de wallen van Ciudad-Rodrigo, de an dere nam snel zijn post weer in, en juist tijdig genoeg, om te roepen: „Werda?" Aan den klank der stem, die hem ant woordde, herkende Verdonnet den sergeant der patrouille. „Niets verdachts?" „Niets, ik heb geen kat gezien", ant woordde Verdonnet, en voegde e.r in zich zelf bij: „Dal is de zuivere waarheid." De wacht verwijderde zich en Verdonne.t liep wcev op en neer. „Acht dagen zonder rooken!" mompelde hij, „arme duivel! 't Is te hopen, dat hij ontkomen is, zonder zijn pijp te breken". Toen eenige dagen later, den Oden Juli, bros geschoten was en de laatste stormaan val plaats had, zag zich de dappere Spaan- sche bezetting gedwongen, zich onvoor waardelijk over te geven. Bij dep uitto,cht DE ZILVEREN KNOOP. In het officierscasino tc Gibraltar zaten een aantal jonge militairen in aangenaam en onderhoudend gesprek bij elkaar. Ze behoorden tot een Engelsch regiment, dat zich reeds dikwijls te velde door dapper heid onderscheiden had. Spanje werd in die dagen door een sterke en moedige bende roovers onveilig gemaakt aan wier hoofd de beruchte José Ivfaria stond, die de schrik was van alle reizigers. Zoo juist was cr te Gibraltar bericht geko men, dat José's bende de diligence tus- schen Afalaga eri Granada overvallen en ondanks het sterk gewapend geleide geheel uitgeplunderd had. „Ik zou niet graag door Spanje reizen," zei majoor Clarke, „want ik ben er zeker van, dat die bende roovers sterk genoeg is om ons geheele regiment te omsingelen en ons te plunderen voor we door de berg passen geraakt warc.n." „Nog voor geen duizend pond deed ik het", verzekerde kapitein Leicester. „Die kerels zouden iemand aan den eersten den ven viel. maar ?ars~ar& ue uieTrroyiïf'Vr! een Engelschen officier voor zich hadden, zouden ze hem slechts voor een zeer hoog losgeld weer op vrije, voeten stellen". Alle aanwezigen gaven hun meening ten beste, sommigen meenden, dat de groote rooverhoofdman nog wel te ontgaan zou zijn, ande.ren wilden tegen iedere som wed den, dat. dit onmogelijk was. Kapitein Turner, die zijn meening tot nog toe voor zich gehouden had, verklaarde zich bereid, een weddenschap aan te gaan om alleen van Gibraltar naar Madrid te. rijden zonder beroofd te worden, als hij daartoe de vereischte toestemming van de militaire overheid kon krijgen. Van alle zijden we.rd do weddenschap aangenomen. „Tk vind, dat ge cr dwaas aan zoudt doen, Turnera, zoo'n dolzinnige en gevaar lijke expeditie te ondernemen", zei majoor Clarke, „want ge spreekt wel Fransch, maar geen woord Spaansch. Daarbij wilt ge wedden alleen te reizen, zoodat ge niet eens een gids mee kunt nemen, die En gelsch verstaat. Afijn vriend Powell is van oordeel, dat er onmogelijk goed kunt afko men." Aller ocgen richtten zich op den aanwe zigen Powell, een koopman uit Gibraltar, die dien avond als gast van majoor Clarke in }t casino aanwezig was en genoeg erva ring had om hier een gezaghebbend oor deel uit te spreken. Ik moet u werkelijk ernstig afraden, den tocht te ondernemen, kapitein," zei hij. „De majoor zegt me, dat ge noch het land, noch de taal kent, en naar ik gehoord heb. is thans Andalusië van die roovers overdekt. Het is daarom zoo gevaarlijk, omdat ik hoor, dat José Maria zelf in de buurt is. Ik zou maar liever mijn wedden schap ongedaan maken en geen verlof aan vragen. Ik ben er zeker van, dat u morgen blij zult zijn, mijn raad. gevolgd te heb ben." „Neen," antwoordde Turner, ..als ik een maal een besluit genomen heb, blijf ik er bij. Daarbij heb ik gehoord, dat die José een beschaafd, nobel man is, die in zijn rooverle.ven al menige groothartige daacl verricht heeft. Ik vrees niet kennis met hem te maken en ga dus." Van verschillende zijden werd den kapi tein aangeboden, de weddenschap onge daan te maken, doch hij hield vol en den volgenden dag had hij zijn verlof reeds aan gevraagd en verkregen. Twee. dagen later reed hij, door drie ka meraden vergezeld, de poort van Gibraltar uit, en toen hij op neutraal gebied was aangekomen, verzochten zijn geleiders hem voor 't laatste, op zijn besluit terug te ko men. Toen Turner bleef weigeren, keerden ze naar Gibraltar te,rug en zette hij alleen zijn reis voort. Daar Turner tijd genoeg had, besloot hij langzaam te rijden en overal, waar het hem beviel, wat te toeven. In Malaga bleef hij twee dagen. Toen brak hij op en ging naar Granada, na zich vooraf door den kellner, die wat Engelsch sprak, de poort te hebben laten wijzc.n. die hij uit moest 1 rijden om op den hoofdweg te komen. 'Behalve een troep muildieren, die met hout of koopwaren beladen waren, en hun geleiders ontmoette hij niets op zijn weg, wat hem het verlaten van Gibraltar deed betreuren. Den zevenden dag na zijn afreis bevond Turner zich op den echilderachtigen berg weg, die over de Sierra Morena van Gra nada naar Ciudad Real voert. Terwijl hij in den namiddag dezen weg langs draafde om nog voor zonsondergang een klein hotel te bereiken, werd hij door een Spanjaard te paard ingehaald. Een opvallend mooie rui ter was het in de schilderachtige dracht dier streken, zijn manieren en houding wa ren deftig en de wijze waarop hij zijn bij zonder mooi zwart paard behandelde, dat ieder zijner woorden scheen te verstaan, trof Turner zoo, dat hij een oogenblik niet wist wat meer te bewonderen, den ruiter of diens paard. Eenige oogenblikken reed de Spanjaard naast hem zonder zich, naar het scheen, met iets anders dan zijn paard bezig te houden, toen vroeg hij plotseling in het Fransch: „Ik mag wel aannemen, dat u in de klei ne herberg hier dichtbij zult halt houden, want een andere te bereiken is nog ver. Bovendien loopen op den hoofdweg zooveel zijwegen uit, dat ge licht verdwalen zoudt, als ge hier niet bekend zijt." Beide,n kwamen bij de herberg en Tur ner bemerkte, dat de Spanjaard door alle aanwezigen met groote voorkomendheid begroet werd. „Ik zal er voor zorgen, senor, dat uw paard goed onder dak gebracht wordt", zei de Spanjaard, „en dan zullen we samen eten." Terwijl ze aan tafel zaten, kwam het ge sprek op Afadrid en op Turner's reis daar heen, en de Spanjaard waarschuwde Tur ner lachend, zich voor José Maria in acht te nemen, daar zijn bende in die streken zeer sterk was. Turner, die intusschen vertrouwen in zijn nieuwen kennis gekregen had, vertelde hem dat hij graag eens met hem zou kennis maken, en ïeeld© het gesprek mee in het officierscasino te Gibraltar, dat aanleiding tot zijn reis geworden was. Toen ze zouden opstaan, zei Turner: „Ik zal morgen heel vroeg opbreken en daar u mijn sigaren goed schijnen te bevallen, zoo suit u me wel toestaan u er een pakje van aan te bieden." „Zeer gaarne", antwoordde de Spanjaard, „de sigaren zijn werkelijk zeer voortreffe lijk. Veroorloof mij, u een tegengeschenk aan te bieden." Terwijl hij dit zei, trok hij een lang mes uit zijn gordel en sneed daarmee een zilveren knoop van zijn jas. „Hier", ging hij voort, „is voor u een zekere pas door geheel Spanje. Aforgen zult ge, voor ge eenige uren ver zijt, aangehouden worden, maar toon dan den mannen de,zen knoop en niemand zal u een haar krenken Ik ben Jcsé Afaria." Hij drukte den kapitein de hand en trok zich terug. Turner kon uren lang niet sla pen, zoo opgewonden was hij door zijn avnnhinr en hij betreurde het niet vroeger Den volgenden morgen zag hij overal naar" José Maria om. maar deze was nergens té zien. Toen hij een uur verder was gereden, werd hij door vier ruiters ingehaald, die hem in 't Spaansch aanspraken. Hij herin nerde zich de woorden van José Afaria en haalde tegelijk den knoop te voorschijn. De uitwerking vam het gezicht hiervan was betooverend. Drie hunner reden aan stonds de bergen in, de vierde begeleidde Turner ep eerbiedigen afstand. De kapitein achtte zich nu volkomen veilig, doch hoe verwonderde hij zich, toen hij om e.en scherpen hoek gaande, zich plotseling door een bende roovers omringd zag. die zijn paard bij de teugels grepen. Zoo snel hem dit mogelijk was. haalde Turner zijn knoop te voorschijn; zijn bege leider was intusschen reeds genaderd en riep met luider stem uit: „Knoop, knoop, hij heeft den knoop." Alle handen lieten aanstonds los e.n de ruiters verdwenen achter een bosch, waar ze verborgen schenen te. zijn. Turner kon nu zijn tocht zonder verdere stoornis vervolgen, want zijnbegeleider verliet hem eerst bij Afadrid. Veertien dagen na zijn aankomst in de hoofdstad van het Pyreneesche schier eiland liet Turner zich overhalen mee naar een gemaskerd bal te gaan. Hij had zich met zijn kennissen aan een souper gezet, teen aan een andere tafel een dame met een slanken, deftig uitziende,n heer plaats namen. Aanstonds herkende Turner José Maria, hij sprong op, om hem te be groeten, doch een waarschuwende bewe ging hield hem terug. Toen José Maria zijn dame had laten plaats nemen, kwam hij bij den kapitein en fluisterde hem toe: „Vroeger waart gij in mijn macht, nu ben ik in de uwe. Als ge uw -weddenschap win nen wilt en veilig in Gibraltar terugkomen, zwijg dan." Turner knikte en hield woord, en zoodra lvij na een aangenaam oponthoud in Afadrid den terugtocht aanvaardde, stiet hij we,er op een gewapend escorte, dat hem niet meer verliet voor hij in Gibraltar was aan gekomen. s. „Breng me de kranten," gebood ze., Sophie III gehoorzaamde. Zij was werkelijk eerst de derde van dien naam, die de aangename betrekking van kamermeisje bij mevrouw Hoog van4 Grootendaal bekleedde. Zij volgde op Ma- rie IV en haar voorgangster was Anna VI geweest. Sophie was een gewi]lirr bescheiden meisje dat al drie weken bij mevrouw was en werkelijk dacht het nog even lang bij haar te zullen uithouden. Na wat heen en weer bladeren in de kranten bemerkte- mevrouw Hoog van4 Grootendaal dat een bakker in de H. straat versche pruimen taart annonceerden „Zeg de keukenmeid, dat ze voor acht stuivers haalt". „De keukenmeid heeft juist het vlecsck" op het vuur staan", berichtte Sophie terug- kecrend. „Ga dan zelf maar oven," zei mevrouw bits, „maar niet zoo lang wegblijven als gewoonlijk." Sophié vloog. Op straat hoorde ze van uit het venster op de eerste verdieping haar naam roepen. Afevrouw riep haar terug. Sophie snelde de trap weer op en kreeg de gewijzigde opdracht, niet voor veertig maar voor vijftig cents pruimentaartjes mee te brengen. Buiten adem keerde ze na een poosje terug en verwonderde zich er over, niet anders een berisping op te loopen. Integendeel keuvelde mevrouw terwijl ze pruimentaartjes naar binnen werkte, 'heel vriendelijk met haar. Nu hebben pruimentaartjes, zooals men weet, de eigenaardige eigenschap, dat ze gouw en gemakkelijk door de keel naar binnen glijden, maar dan de maag heel wat te verduwen geven. Het is dus geen wonder, dat mevrouw haar opgewekt gesprek, plotseling 'onder brak met de bemerk 'ng, dat ze weer be nauwd werd. Afet de armen wild heen en weer slin gerend ging ze gejaagd de kamer op en EEN CONSULT DAT HIELP. Hoe lang duurt vandaag dat afstoffen weer? Geef me nu mijn medicijn." Afevrouw Hoog van Grootendaal hief zich een weinig op van den divan, waarop ze'rustte en nam een lepel medicijn in, die haar de juffroiiw van gezelschap gaf. „Wat smaakt dat leelijk-," zei ze, „ik geloof dat dokter Ruif es er niets van be grijpt. Geef me mijn boek!" Zij strekte zich weer op den divan uit en begon te lezen. Na een kwartier wierp ze het boek op den grond en sprak het belangwekken de oordeel uit: „dat het een vervelend boek was." Al veertig blazdijden had ze gelezen en nog geen enkele beschrijving van een toilet er in gevonden. Belachelijk! „WiUmevrouw niet wat rusten, zooals de dokter heeft voorgeschreven," waagde Sophie or> tc merken. Ach wat dokter, als ik rusten moet heb ik geen dokter noodig, ik wil leven zooals het me bevalt." Eenige pillen, een glas likeur en 'n paar zenuwpoeders, die nu naar binnen ge speeld werden, hadden voor gevolg, dat de zieke nog onpasseliiker werd. Toen pro beerde ze 't met een lepel medicijn, maar vergeefs. „Die dokter weet er toch heelemaal niets van," riep ze toornig, „dat is nu ol do tweede lepel medicijn, dién ik vandaag neem, en het helpt me geen zier. Sonhie, gooi achter elkaar die medicijn weg." Toen. het gewillige dienstmeisjo terug keerde, was haar meesteres in een zenuw achtige oneewondenheid gemakt. „En dan denkt mijn man", riep ze op gewonden uit, „dat ik mij mijn ziekte maar verbeeld, 't Is toch schande als een man. zoo iets denkt. Vindt ge niet. Sophie?" '1 Ts waar," antwoordde Sophie meer „Wat is waar?" vroeg mevrouw ge= ergerd. „Nu," begon Sophie aarzelend, „ik be doel. meneer had dat niet moeten den ken." „Wat zeg je daar," riep mevrouw woe dend, „eens voor al verbied ik je. opmer kingen over mijn man te maken." Het meisje kreeg een geweldige kleur en werd tot haar geluk door de komst van den dokter verhinderd op dit on- heusche gezegde te antwoorden. Dokter Rulfcs, een nog joHjp man me' ernstige, intelligente gelaatstrekken, was een knap en gewetensvol arts. Toch was hij in de deftige kringen niet erg gezocht, daar hij zich niet naar de grillen vai? zijn deftige vrouwelijke patiënten wist te voe gen en er ook een veel te ernstig man voor was. Dat mevrouw Hoog van Grootendaal hem tot haar arts had gekozen, vond zijn reden hierin, dat ze even dikwijls van dokter als van dienstboden wisselde en hij nu aan de beurt was gekomen „Alzoo", zei hij, na eenige oogenblikken de klachten van mevrouw met alle aan dacht te hebben aangehoord, „mevrouw klaagt over gebrek aan eetlust. Heeft u soms iets ongewoons gegeten?" ,Niet het minste." Van de prmmentaar t- jes maakte de patiënte waarschijnlijk uit bescheidenheid, geen melding. „Wat heeft mevrouw gisterenavond ge geten?" „Een kleinigheid", was het ongeduldig antwoord. „Wat, als ik u vragen mag!" „Kreeft en palingpastei". „Maar dat is het zwaarste eten dat er is. Heeft u er veel van gegeten?" „Afaar dokter, ik heb zoo zelden treK, zal ik dan niet eten als ik er eens lust in heb?" „Beste mevrouw, alles met mate. Hoe is u de medicijn bekom?" „Ik heb er niet veel werking yan be speurd". Rulfes verwonderde zich hierover, hij zou dit niet gedaan hebben, als hij ge weten had, dat de gootsteen hot meeren- deel er van geslikt had. „A propos, dokter, hebt u cr aan ge docht, professor Snijder om een consult te vragen? „Zeker mevrouw, hij komt nog I.eden- voormiddag." Nauwelijks had de patiënte gehoord, dat de beroemde professor komen zou, of ze werd opvallend lusteloos en b.eek. Na verloop van tien minuten was haar toe- stand dermate verergerd, dat een onin gewijde, die dit had gezien, sou gemeen l hebben, dat ze nog tien minuten later een lijk zou zijn. Gelukkig kwam hot met zoover. Er reed een rijtuig voor en de beroemde professor trad binnen. Nadat hij haar eenige oogenbhitken in.ci, uitgehoord over verschillende kwalen, daarbij, als ze al te wijdloopiS werd, haar door een plotseling er tusschen ^worpen andere vraag onderbrekend, stond hij P

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 13