1 Anecdote n. zooverre weer op te wekken, dat hij, om wat lucht te happen, in gebukto houding aan het venster kon gaan zitten. Hoe wezenloos staarde hij naar huilen. en wat zag hij? Vier mannen, die op een baar liet bloedend lichaam van oen man droegen „Wat is or dan toch gebeurd?'' vroeg hij met schrik/ „Do een of andere schooier heeft op mijnheer Dinges geschoten." ..Meneer Dinges?" Dat begon interes sant te worden, en de heer Potts, die zijn krachten verrassend snel teruggevonden had, wou gaarne nadero bijzonderheden, hooren. Hij zette dus z'n hoed op en ging naar den coronor. Juist toen hij daar binned!: wam, kreeg- de gewonde zijn bewustzijn terug. De man zei, dat hij in een boom had gezeten om appelen te plukken, toen er plotseling een schot viel en hij in het dijbeen getroffen, ter aarde stortte. Waar het schot vandaan was gekomen, wist hij niet. ook kon hij onmogelijk vermoeden wio de dader was. Nu maakte de dokter aanstalten om de wond te onderzoeken, en het eerste wat hij vond was een sterke draad, waaraan een looden kogel vaii groot kaliber hing. Zacht trekkend aan den. draad bemerkte do dokter, dat deze een grooten weerstand ondervond, terwijl de patiënt schreeuwde of hij aan een spies wprd geregen. Natuurlijk besloot' de medicus hieruit, dat nog een ander projectiel in de wond aanwezig was. Hij verklaarde dat een der gelijk geval in de annalen der medische wetenschap ifog onbekend was en dat hij er een studie over zou zenden aan de Aca demie voor Wetenschappen. Vóór alles moest natuurlijk het projec tiel verwijderd worden. To dien einde werd de patiënt gechloroformeerd, waarop dn dokter met een krachtige snede de wond verwijdde. Gedurende de operatie kreeg de heer Potls vreeselijk maagpijn, en de lust be kroop hem om zoo gauw mogelijk weer naar huis te gaan, toen plotseling de ge neesheer een kreet van verrassing uitte: hij had deu lijder uit het dijbeen.een kies getrokken. Het geval werd hem meer en meer on verklaarbaar. De kiss kon onmogelijk als lading ge bezigd zijn want dan" was zij ongetwijfeld versplinterd; ingeslikt kon mijnheer Din ges haar ook niet hebben, want hoe zou ze dan in 't dijbeen, aan den draad en aan den kogel gekomen zijn, buitendien duidde de wond op een inwendige verwon ding. „Het geval is onverklaarbaar", merkte de dokter op, „en in lijnrechten strijd met alle waarnemingen. De kogel, de kies en de draad moeten bepaald uit den hemel gevallen zijn, en dan nog.... maar wat scheelt u, mijnheer Potts, wordt u onge steld? En, kijk eens hier, u Hoedt?" „Ikik-.ikbloed?" „Ja, er komt bloed uit uw "mond." „O, dat is erg. Ik heb -lang geleden een kies verloren." „Zoo, en wie heeft u dien getrokken?" „Ik.... ik. och ik zal u maar alles bekennen. Ik heb haar zelf uit mijn mond gescholen." x „Ge..scholen?" „Ja," En nu moest de heer Potts alles bekennen. Natuurlijk werd hij in staat van be schuldiging gesteld wegens poging tob moord, en de heer Dinges, die van de zaak hoorde zwoer een duren eed, dat hij zoo dra hij maar even genezen was, dien Potts alle andere kiezen uit zijn mond zon schie ten. De andere lui wilden den snoodon snap je dat nou niet?" Dit nu wist de coronor te verhoeden; hij liet de zaal ontruimen en toen hij met den heer Potts alleen was, ging hij naar hem toe en zei: „Wat ben je toch een ellendige schooier, snap je dta nou niet?" „Zeker snap k dat, mijnheer Magian", jammerde Potts, „maar waarachtig ik wist evenmin, dat het schot zou afgaan, alsdat Dinges daar in dién boom zal." „Och daar praat ik immers niet van. "Maar als je nog ooit schiet, schiet- dan niemand half dood. Dat is gemeen mijn heer Potts, onthoud dat voor het vervolg." De heer Potts ging helaas maar al te zwaar gebukt onder den druk van zijn misdaad.Hij zag zijn onrecht in, zoo dat Magian vol medelijden op den schou der Idopte en zei: „Nop, trek het je nou maar niet zoo vreeselijk aan. Ga nou naar huis en pas den volgenden keer heter op. De Gids. En thans, dames en heeren, komen in de zaal, genaamd naar Ferdinand Vrijgevige, die bereemd was wegens groote vrijgevigheid tegenover gidsen andere ondergeschikten! iHet Kamerlid in z'n slaap. Dokter. Dus uw man spreekt herhaal delijk in zijn slaap? Is dat niet onaange naam voor u? Vrouw van een Kamerlid. Natuurlijk. 'Wel is waar kan ik hem altijd dadelijk tot w zwijgen brengen. Als ik maar zeg: U hebt het woord niet, of „Ik roep u tot dc orde", dan zwijgt hij dadelijk. Het middel. Patiënte: U zegt me, m'n tong uit te stekenden u kijkt niet eens. Dokter: Neen ik wou maar. even tijd 'hebben m'n recept te schrijven. Menschkundig. Hoe. viud je dien hoed daar in de éta lage, man? Hij zon je oud maken, lieveling! De hoed werd niet gekocht! Proza en Poëzie. Hoe vind je dien waterval? Prachtig. Een glas versc'n bier - 'el mooier kunnen schuimen.. ,v Verkeerd begrepen. Dokter, of u dadelijk bij Meyer c.p- de Lindengracht wil komen; zijn zoontje hoeft de koorts. Hoe hoog? Drie hoog, achter. Zeker teeken. Mama: Waarom denk je. dat die jonge man vues heeft op onze Mien. Papa: Wel, ik vertelde hem al vijf keer dezelfde bak en iederen keer doet liij of hij zich een stuip lacht. Geen bewijs. Rechter: Het pleit niet voor je, dat je met zoo'n dikke stok werd aangetroffen. Beschuldigde: Geen bewijs, kijk uw stok eens, die is nog veel dikker dan de mijne. Miet goed. Zij: Heeft papa je gevraagd wat je in komen' was? Hij: Ja. Zij: Heb je hem gezegd dat je zeer ge fortuneerd zijt, zooals we hadden afgespro ken? Hij: Ja. Zii: Da-n is het heel goed. Hij: Neen. d'ab was niet heel goed, want op staanden voet vroeg hij me hon derd pop ter leen. Aan het station. Terwijl Tante aan het loket 'n kaartje koopt, verdwijnt het. haar toevertrouwde neefje Pieter. Groote opwinding cn zenuw achtig zoeken! Eindelijk komt Pieter uit een klein bijgebouwtje. Waar zat je, vaart tante uit, jij drom- melsche kwajongen. Ik ben geen kwajongen, gromde Pieter terug. Wat ben je dan, zegt tante. Pieter trekt zich zoo hoog mogelijk op en wijst met een trots gebaar naar de deur, die zich zoo juist achter hem gesloten heeft en sprakeloos leest tante: „Heeren." Haar ideaal. le Bakvisch: Hé, heerlijk met een offi cier getrouwd te zijn; dat mooie uniform en Bie ridderorden 2e Bakvisch: Ja, en de muziek, als hij met militaire eer begraven wordt! Zoo zijn er! Is zij een goede vriendin van je? Zeker. Zij vertelt overal alles wat er van me verteld wordt, alleen maar om do menschen te verzekeren, dat ze er 'geen- woord van gelooft-' Dan zou hij durven! Als ik jo« was, zou ik dien onuit- staanbaren kerel eens goed de waarheid zeggen! Jawel; als hij maar een telefoon liadf Een rooker? Dokter: Uw man tracht hel te ontken nen, maar rookt hij niet tusschen de etens tijden.? Eehtgenoote van den patiënt: Neen dok tor; hij eet tusschen de rooktijden. Te eten gevraagd Zeg, kerel, kom vanavond hij me eten, noodigt meneer Jansen zijn vriend Pieterse uit. Mijn hospita heeft mij verteld van maïsolie- jonge eendjes. Ik heb in eten kelder nog een kostelijke oude 'Bourgogne liggen, dat kan dus al met al een feestmaal worden. Pieterse, hoe kan het anders, is terstond bereid on een paar uur later zitten de vrienden aan tafel. k Hm, critiseercl Jansen, per slot van rekening blijkt mijn eendvogel niet zoo heel malscli te zijn. Hóe is die van jou? Oud; stokoud; haar dit hindert niet, want de Bourgogne is piepjong. Dat spreekt van zelf. Mevrouw A: Komt het je nu y0i liger uit, nu ja zelf hooktl Mevrouw B.ï - O, jé ja. Mijn ma nu veel minder. Een automobiel-ongeluk. Hebt u wel eens een automobiel-on,. luk meegemaakt. 5* Dat' wil zeggen: ik heb mijn wo„ leer en kennen in een autogarage. x Toen was 't er van zelf uit. En je heit je verloving afgebroken Ja, maar niet op een ruwe manier I Hoe dan? 'X Ilc vertelde haar wat mijn salaris is, Over 'n mooi hoedje Zeg, Henri, ik heb een nieuw hoedta gezien, o, 'n schat van 'n boedje! Dat uw ik bepaald koopen. Doe maar wat je niet laten kunï lieve. Maar bet kost veertig gulden en tl» heb ik niet. Laat dhn wat jè niet doen knnt lieve. In den trein 't- Was vol in de coupé. Nu is 't waar dat er veel makke schapen in óén hok gaan" Helaas had de hooge temperatuur invloed op het tot een klis te zamen gedrukte pu bliek. O,, zei mijnheer Norks, als dat fweeda raampje nog langer dicht blijft, stik ik En met een. flinken ruk maakte hij het open. Een mensch waait weg, zei juffrouw Brommeyer. Zegt u dat wel, zei mevrouw Sleeken, prik. Ik zeg uwes, ik krijg een longontsteking En ook zij verschafte zich zelf recht, en smeet het raampje dicht met haar vrou welijke hand. Het werd een reuzen kibbelpartij. Op een tusscbenistation werd dc chef.'er bijgehaald. Kinderen, sprak deze. mensch kenner; de situatie is eenvoudig. Eerst gaat liet raampje dicht. Als de dikke mijnheer das. gestikt is, mdken wo het weer open. Dan zal een juffrouw wegwaaien en een and® aan longontsteking sterven. Ook dat geeft tweo plaatsen lucht. En als. er dan dra menschen minder in de coupé zitten, danwenscli ik de ander© menschen reis. do trein vertrok. DE GESCHIEDENIS VAN HET SCHOOIERTJE. VIII Ja Elsje, die viool is veel geld waard en ik was er dus zuinig op. Ik paste erop, als een moeder op haar kind. Ik bewaarde zo als een dierbare schat. Ja, mijn kind, ik zou al werd ik nog armer dan ik teen was, voor geen geld ter wereld van mijn lieve viool afstand gedaan hebben. Neep, de viool bij mij te hebben, of te weten, dat ze in mijne onmiddellijke nabij heid was, dat was reeds een geluk voor mij. En zie, stillekens en ongemerkt kreeg ik de viool op de heide en toenzongen de vogeltjes weer hun schoonste liederen; toen was hefc weer lente in mijn ziel; toen vond ik het leven weer mooi als een treffend lied van een nachtegalenkoor in den zoeten Mei avond, toen was jouw vadertje weer rijk, hce arm hij leek voor de menschen; teen voelde ik me weer als een moeder, die haar verdwaald kindje aan het hart. drukt; toen v;as de heide mooi; de heuvel mooi waar de schaapjes graasden, ja foen vond ik zelfs de schaapjes mooi en de varkens erbij hoe vies zij ook waren. Och kindje lief, ik was zoo blij! Ala ik nu maar spelen mocht! De baas had het me verboden e.n bad me gedreigd te slaan. Als hij me eens overviel? Maar ik behoef de toch niet te werken. De schapen graas den geduldig voort en keken niet naar mij en de. hond. was wel op 'post en zou geen Overlooper ongestraft laten verder gaan. Dus kon ik wel spelen! -En difc zei ik tot mij zelf zoo dikwijls dat ik het ten slotte niet kon uithouden en op zekeren dag de, viool te voofsehijn haalde en erop speelde, dat ik de heele wereld vergat en geen na derende voetstappen hoorde, en evenmin iemand zag naderen. En wie daar nader kwam en ongemerkt voor mij stond was de haas zelf. Zoo dagdief! Is dat op de schapen passen? Is dat je plicht doen? Is dat je brood verdienen en werken? Ueelijke lui lak! Kom hier dat ding! En met dat ie dat zei, grijpt hij ma de viool uit de hand, werpt ze voor mijn voe ten en trapt ze in elkaar, voor ik goed en wel besefte wat die snoodaard de.ed. Maar toen ik mijn goeie lieve viool daar aan stukken voor mij zag, was bet mij, als of ik een steek door het hart kreeg. Woede maakte zich van mij meester. Had ik ge>- kund en gedurfd en de kracht gebdd, dan had ik dien vreeselijken man vast bij de keel gegrepen en hem deze gemeene han deling duur betaald gezet. Maar nu stond ik machteloos en als aan den grond gena geld. Doch weldra kreeg ik. mijn bezinning weer. Met de vlugheid van een tijger die zijn prooi bespringt, greep ik de stukken van de viool op fcn voor de baas goed en wp,1 begreep, wat te gebeuren stopd, was ik uit het gezicht verdwenen. Zoo snel mijn beenen mij dragen konden, koos ik het ha zenpad. Ik liet alles in den steek. De angst dat ik ingehaald en teruggebracht zou wor den, gevoegd bij de hoop eindelijk weer vrij te komen, gaf mij kracht om vol' te houden en de boerderij en de hei met haar schapen en varkens lagen reeds ver achter me en de baas had het reeds lang opgege ven mij te achtervolgen, voor ik tot staan kwam en voor ik durfde om te zien. Och, och, wat had ik geloopen? Wat klopte mijn hartHet bonsde en het sloeg goo hevig, dat ik dreigde neer te vallen. Ik zou het dan ook niet heel lang meer hebben kunnen volhouden. Ik zette me neer op een boomstam, pas omgekapt; lei de geschonden viool naast me neer en schreide als een kind, dat zijn meest geliefd Op dat oogenblik voelde ik me diep on gelukkig, al was ik vrij en mijn eigen baas. Wat toch zou ik kunnen doen met zoo'n instrument, waar de snaren bij te bengelen hingen. Hoe zou ik dan kunnen spelen? En als ik niet spelen kon, hoe zou ik dan mijn brood kunnen verdienen, ik moest toch le ven, niet waar. En bedelen? Het is zoo hard te bedelen e,n de hand op te houden voor iemand, die dat van huis-uit niet gewend, is. Ik zag de toekomst dorrker in. Ik wist geen raad wat te doen en ik had niemand, die mij bijstond in den nood. Ik had niemand, aan wien ik mijn nood kon klagen en bij wien ik mijn leed kon uitschreien. Er was niemand, die zich mij ner aantrok; geen vriend, 'die mij moed ken inspreken of mij kon troosten. Nie mand! En toen? Ja, Elsje, men zegt wel eens, als de nood het hoogst is, is de red ding het dichtst bij. Hoe het' ookr loopt in het leven, men moet altijd op den goeden God blijven hopen. Hij. Die het vogeltje niet vergeet, zal ook den mensch niet ver laten wanneer deze ten einde raad is. Want zie? Ik zat d&a-r als een beeld der wanhoop en ik snikte heb uit van verdriet en woede beide. En evenmin, als ik dien lompen baas hoorde naderen, toen ik daar straks mijn liedje speelde op dien hoogen heuvel, waarop de schaapjes graasden, evenmin hoorde ik nu een meisje nader tre. den, zoo was ik verdiept in mijn. eigen, droeve gedachten, in mijn eigen leed, en ik schrok dan ook niet weinig, toen ik een vriendelijke stem hoorde en haar als een reddende engel voor mij zag staan, met een bouquetje verschgeplukte veldbloemen in de hand. De Redacteur. (Wordfc vervolgd). Fulco, de herder door Lily Consemulder. II Na enkele dagen verhaalde Fulco zijn moeder de gesprekken die hij met den schilder had 'gevoerd., Met schitterende oogen verhaalde hij de wondere dingen van Rome, die zij beiden alleen bij naam ken den. Zijn mceder liet hem stilletjes uitsprei ken, maar toen hij den wensch uitsprak om ook die stad te bezoeken schrok zij op en zeide: „Bedenk Fulco wat gij doet. Als gij daarheen gaa,t kemf gij niet meer terug. Uw mceder heeft die stad nooit gezien en toch weet ik dat daar veel gevaren zijn." .„Maar het is daar zoo schoon!" „Is ook de schilder niet teruggekomen? Mond hij de natuur t?n slotte niet het be gin en het einde van alle. schoonheid?" Zwijgend, .met gebogen hoofd had hij •toegeluisterd. Nu hief hij het 'hoofd op en sprak: „Moeder laat ons er niet verder over spreken. Ik zal trachten mij tegen mijn verlangen te verzetten, maar als ik liet nief kan, moet gij mij laten gaan." Zuchtend stond de moeder op, zij wierp een innig droevigen blik op haar zoon en ging toen langzaam de kamer uit. Eenige weken daarna, zien wij Fulco met zijn stok in de hand. en zijn ransel op den rug op weg naar- Rome. Zijn moeder staarde hem na met tranen in de oogen. Zij vroe.g zich af wanneer zij haar jongen terug zou zien. Zij ziet hem plotseling stil staan. Zou hij terugkomen? Vanaf den grooten weg rust Fulco's oog op de heide velden. Hij ziet. de wollige troepen vreed zaam naast elkaar, zoekend naar voedsel. Hij ziet de, honden, die spelend om dc schapen rennen. Tegen den horizc/it teeke nen zich de blauwe heuvels af ert zijn hart zegt dat hij hier Gods schoonheid aan schouwt. Maar dan blikt hij in de richting der eeuwige stad en in zijn verbeelding ziet hij reeds de schoone gebouwen en pa leizen en hij spoedt zich voort met een haast, die zijn mceder het hart breekt. Te gen den awon-d komt hij in den voorstad van Rome. He? is reeds donker. De lampen in winkels en huizen zijn aan. De straten schitteren in een oogverblindenden glans. Dit alles betoovert Fulco. „Hoe .schoon!" roept hij in vervoering telkens uit. „Hoe schoon!" Maar als hij in"de stadstuinen is gekomen stijgt zijn bewondering ten top. De fonteinen zijn verlicht; sommige in witten gloed, zoodat de terugvallende wa terdruppels diamanten gelijken, anderen in de schitterendste kleuren en tegen dien hellen schittering de donkere boomen. Dan het zachte ruischem der fonteinen en Fulco waant zich in het feeënrijk. Zoo dwaalt hij voort, totdat hij opschrikt door de rust om hem been. en opkijkend bemerkt hij eenige kleine bevallig gelegen witte landhuizen. Uit een daarvan klinkt muziek en zang hem tegen. Hij treedt nader en hijv ziet een kamer, bijna een zaal -versierd met bloc- nfen en groen. Dame3 in de prachtigste avondtoiletten en heeren deftig in 't zwart; en tusschen al die menschen ziet hij hem, die hem onbewust heeft overgehaald zijn moeder; zijn schapen en zijn heide te ver laten. De schilder en een zijner vrienden zijn naar buiten gekorüen en laten de frissche nachtelijke koelte over hunne verhitte ge zichten waaien. De schilder maakt zijn vriend opmerkzaam op een donkere scha duw aan den ingang. Langs een omweg na deren zij den stillen beschouwer, die als uit steen gehouwen schijnt, zoo verzonken is hij in alles wat hij ziet. Plotseling doet een uitroep van den schilder hem ontwa ken. Deze toch heeft in hem, den herder herkend bij wiens moeder hij eens zijn in trek nam. En"meteen flitst, bet door zijn geest dat de herder een welkome afleiding zou zijn voor zijn gasten. De schilder spreekt hem toe en vertelt Fulco dat zijn schilderij bekroond is en dafc deze gebeur tenis gevierd wordt, mSfc dit feest. Nu vraagt hij Fulco of hij niet binnenkomen wil om. eenige liederen te zingen. Na eenig aarzelen stemt Fulco toe en~ op een wenk van den schilder volgt hij de. beide hee- ren. Als zij de feestzaal binnengaan wordt bet plotseling stil en velé stemmen fluiste ren zacht. Als de schilder en zijft gezellen in het midden der zaal zijn gekomen, ver telt hij waarom die dierder hier is en allen ldappen in, de handen, zeggen eenige vleien de woorden tot den schilder over zijn talent om bel zijn gasten zoo aaaigenaam moge lijk te maken en juichen den herder toe om hem aan te moedigen. (Wordt vervolgd). Bayonne*; Leven door Herbres. (Slot) De avond ging zijn sluiers ontvouwen en de vogeltjes, -moe van rfc zingen, kweelden slechts hier en daar hun liedje. E'n die avond scheen een aangename verrassing in zijn sluiers verborgen te hebben, want wel dra kwam eon heerlijk verkwikkend koeltje opsteken, en streelde de kruinen der boo men en |3~n verzengden grond. De aarde scheen na als het ware te herademen, en door bet naald-groen der pijnbpomeri drong de maan, half omsluierd door een lichte wolk, waardoor ze den rijzigen stammen de grilligste vormen gaf. De graaf, een man van omstreeks veertig jaren, ging met loome schreden door de verschillende bloemperken, om vervolgens de avenue in te slaan, welke naar het dorp Bayonne voerde. Zijn fiere gestalte, sijn mannelijk wezen, de adel zijner trekken, alles duidde aan, dat hij doop geboorte, ontwikkeling en ziels kracht, boven velen uitmuntte. Zijne gedachten waren voor het oogen blik zeker niet van de aangenaamste. Nu en dan vloog een onheilspellende flikke ring door zijn die.p zwarte oogen. „O, mijn God", murmelde bij, „was ik toch maar zeker vari mijn zaak". En nu passeerde weer een Iiartverscheured too- neel zijn geest. Ja( hij was toen weliswaar pas zes jaren, maar kon zich toch nog zeer duidelijk her inneren, dat zijn moeder en grootvader bij zijn ziekbed zaten, toen plotseling een donkere gedaante binnensloop en beiden lafhartig vermoordde. Wist hij toch maar, wi© die donkere gestalte was geweest. Ze geleek toen wel op zijn armen vader.- Maar toch. hij kan niet gëleoven, dat zijn vader voor zulk een misdaad in staat zou zijn. Doch helaas, alle bewijzen waren te sterk tegen hem, zcodat hij genoopt was te vluchten. In. zijn Iragischen gedachtengang werd de graaf plotseling gestoord door de klank van een viool, links van hem, uit het bosch. De man, die zulk een toon uit het instru- meenfc wist te lókken, was voorzeker een kunstenaar. Neen, het was geen-' gewone muziek. De melodie welke hem uit het bosch tcgenzweefde was zoo zalvend en aangrij pend, dat hij ademloos bleef staan luiste ren. In deze muziek lag een gevoel van innig geluk en vrede. Geheel de muzikale ziel van den graaf kwam in beroering en scheen als uit een diepen slaap te ontwaken. Na eenige oogenbliklcen werd de melodie melancholiekcr, ging langzaam over in een elegie, om daarna plotseling te eindigen 1 niet een dissonant, die bijna als -een. schreeuw weerklonk. Een oogenblik bleef het doodstil. Dan werd de strijkstok weer trillend op de fijne snaren van het instrument gelegd, als loosde zij een diepen zucht.- Doch ho» veranderde de toon. Soms kri-j schend ia wilde smart, dan klagend in sombere be rusting: de noodkreet vair een kwijnend'» menscheïijke ziel; hopeloos, do'or onstilbare smarten overmeesterd. ^Langzaam .richtte do graaf zijn schredea naar de plek waar de, muziek hem te gen- klonk. Met een dissonant, die als een doods kreet door het woud weergalmde, verstem- de dc muziek. De graaf had nu een kleine open plaats bereikt, en het tooneel hetwelk zich nu plotseling v-oor zijn oog, ontrolde, deed hem als versteend staan, N Daar stond 'onbeweeglijk een gestalte en leunde tegen een boom. Deze gestalte waa niemand anders dan de grijsaard, die wij vanmiddag bewusteloos achterlieten. De ytrijkstok was zijn gerimpelde hand ontvallen en met zijn viool hartstochtelijk tegen de borst gedrukt, staarde hij met betraande oogen tea hemel. De man scheen erg bewusteloos te zijn, want de graaf had. hem reeds eenige malen tce-gesproken zoïr- der eenig teeken vap. leven te doen geven. Door een plotselinge, aanraking van den. graaf, kwam de grijsaard tot bezinning. Een Tilling doorvoer zijn stramme- leden, ea^net groote oogen staarde hij toen in het "gelaat, van den graaf, als zocht, hij iets in diens trekken. Geruim en tijd bleven de beide mannen zoo sprakeloos staan. Eindelijk verbrak de graaf de pijnlijk» stilte, en sprak: „Geloi en ellende volgden elkander snel in uw leven opl" Nog eenigeil tijd staarde de grijsaard- hem sprakeloos aan, en vrceg toen met nauwhoorbare stem: „Hoe weet gij zulks?" „Wel, uwe muziek verhaalde mij den ge- heelen loop uws levens." „Maar wie zijt gij?" vroeg nu de grijs aard in angstige spannen-. „Graaf Henri van Bay on Verder kon spreker niet komen, want met al zijn kracht wierp de grijsaard zich aan de borst van den graaf en snikte: Henri, mijn jongen, mijn zoon, -Henri, ik ben j» vader, de oude Lodewijk van Bayonne, do banneling, verdacht wegens moord. Neea gevonnist maar „Vader, vader, spreek niet zoo" onder brak hem de graaf, „nimmer twijfelde ik aan uwe onschuld." „O, hoe gelukkig, mijn jongen," stamelde de grijsaard, „maar help mij ondersteunen* want ik ga sterven, maar zulk een vroed* zamen dood had ik mij,nimmer toegedacht:! In de armen van -mijn kind. En hier op mijn borst, Henri, draag ik de bewijzen' van mijn onschuld. Eindelijk.... na zoo..»> veel jaren nu Hij kon niet vertier. Zijn borst ging he vig op e,n neer en een. krampachligen trek om den biceken mond verried het wenken van den engel des doods. Maar toch vond hij nog. na een boven natuurlijke inspanning de kracht, zijn viool' zijn qnafscheidbaren vriend, met Sa' zicht stralend van geluk, aan zijn lippen drukken. Nog een laatste zucht en dc om graaf Bayonne stierf in 4e armen van MSI

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 10