1 Anecdote n.
zooverre weer op te wekken, dat hij, om
wat lucht te happen, in gebukto houding
aan het venster kon gaan zitten.
Hoe wezenloos staarde hij naar huilen.
en wat zag hij? Vier mannen, die op
een baar liet bloedend lichaam van oen
man droegen
„Wat is or dan toch gebeurd?'' vroeg
hij met schrik/
„Do een of andere schooier heeft op
mijnheer Dinges geschoten."
..Meneer Dinges?" Dat begon interes
sant te worden, en de heer Potts, die zijn
krachten verrassend snel teruggevonden
had, wou gaarne nadero bijzonderheden,
hooren. Hij zette dus z'n hoed op en ging
naar den coronor.
Juist toen hij daar binned!: wam, kreeg-
de gewonde zijn bewustzijn terug. De man
zei, dat hij in een boom had gezeten om
appelen te plukken, toen er plotseling een
schot viel en hij in het dijbeen getroffen,
ter aarde stortte. Waar het schot vandaan
was gekomen, wist hij niet. ook kon hij
onmogelijk vermoeden wio de dader was.
Nu maakte de dokter aanstalten om de
wond te onderzoeken, en het eerste wat hij
vond was een sterke draad, waaraan
een looden kogel vaii groot kaliber hing.
Zacht trekkend aan den. draad bemerkte do
dokter, dat deze een grooten weerstand
ondervond, terwijl de patiënt schreeuwde
of hij aan een spies wprd geregen.
Natuurlijk besloot' de medicus hieruit,
dat nog een ander projectiel in de wond
aanwezig was. Hij verklaarde dat een der
gelijk geval in de annalen der medische
wetenschap ifog onbekend was en dat hij
er een studie over zou zenden aan de Aca
demie voor Wetenschappen.
Vóór alles moest natuurlijk het projec
tiel verwijderd worden. To dien einde werd
de patiënt gechloroformeerd, waarop dn
dokter met een krachtige snede de wond
verwijdde.
Gedurende de operatie kreeg de heer
Potls vreeselijk maagpijn, en de lust be
kroop hem om zoo gauw mogelijk weer
naar huis te gaan, toen plotseling de ge
neesheer een kreet van verrassing uitte:
hij had deu lijder uit het dijbeen.een
kies getrokken.
Het geval werd hem meer en meer on
verklaarbaar.
De kiss kon onmogelijk als lading ge
bezigd zijn want dan" was zij ongetwijfeld
versplinterd; ingeslikt kon mijnheer Din
ges haar ook niet hebben, want hoe zou
ze dan in 't dijbeen, aan den draad en
aan den kogel gekomen zijn, buitendien
duidde de wond op een inwendige verwon
ding.
„Het geval is onverklaarbaar", merkte
de dokter op, „en in lijnrechten strijd met
alle waarnemingen. De kogel, de kies en
de draad moeten bepaald uit den hemel
gevallen zijn, en dan nog.... maar wat
scheelt u, mijnheer Potts, wordt u onge
steld? En, kijk eens hier, u Hoedt?"
„Ikik-.ikbloed?"
„Ja, er komt bloed uit uw "mond."
„O, dat is erg. Ik heb -lang geleden een
kies verloren."
„Zoo, en wie heeft u dien getrokken?"
„Ik.... ik. och ik zal u maar alles
bekennen. Ik heb haar zelf uit mijn mond
gescholen."
x „Ge..scholen?"
„Ja," En nu moest de heer Potts alles
bekennen.
Natuurlijk werd hij in staat van be
schuldiging gesteld wegens poging tob
moord, en de heer Dinges, die van de zaak
hoorde zwoer een duren eed, dat hij zoo
dra hij maar even genezen was, dien Potts
alle andere kiezen uit zijn mond zon schie
ten. De andere lui wilden den snoodon
snap je dat nou niet?"
Dit nu wist de coronor te verhoeden; hij
liet de zaal ontruimen en toen hij met den
heer Potts alleen was, ging hij naar hem
toe en zei:
„Wat ben je toch een ellendige schooier,
snap je dta nou niet?"
„Zeker snap k dat, mijnheer Magian",
jammerde Potts, „maar waarachtig ik
wist evenmin, dat het schot zou afgaan,
alsdat Dinges daar in dién boom zal."
„Och daar praat ik immers niet van.
"Maar als je nog ooit schiet, schiet- dan
niemand half dood. Dat is gemeen mijn
heer Potts, onthoud dat voor het vervolg."
De heer Potts ging helaas maar al te
zwaar gebukt onder den druk van zijn
misdaad.Hij zag zijn onrecht in, zoo
dat Magian vol medelijden op den schou
der Idopte en zei:
„Nop, trek het je nou maar niet zoo
vreeselijk aan. Ga nou naar huis en pas
den volgenden keer heter op.
De Gids.
En thans, dames en heeren, komen
in de zaal, genaamd naar Ferdinand
Vrijgevige, die bereemd was wegens
groote vrijgevigheid tegenover gidsen
andere ondergeschikten!
iHet Kamerlid in z'n slaap.
Dokter. Dus uw man spreekt herhaal
delijk in zijn slaap? Is dat niet onaange
naam voor u?
Vrouw van een Kamerlid. Natuurlijk.
'Wel is waar kan ik hem altijd dadelijk tot
w zwijgen brengen. Als ik maar zeg: U
hebt het woord niet, of „Ik roep u tot dc
orde", dan zwijgt hij dadelijk.
Het middel.
Patiënte: U zegt me, m'n tong uit te
stekenden u kijkt niet eens.
Dokter: Neen ik wou maar. even tijd
'hebben m'n recept te schrijven.
Menschkundig.
Hoe. viud je dien hoed daar in de éta
lage, man?
Hij zon je oud maken, lieveling!
De hoed werd niet gekocht!
Proza en Poëzie.
Hoe vind je dien waterval?
Prachtig. Een glas versc'n bier - 'el
mooier kunnen schuimen.. ,v
Verkeerd begrepen.
Dokter, of u dadelijk bij Meyer c.p- de
Lindengracht wil komen; zijn zoontje hoeft
de koorts.
Hoe hoog?
Drie hoog, achter.
Zeker teeken.
Mama: Waarom denk je. dat die jonge
man vues heeft op onze Mien.
Papa: Wel, ik vertelde hem al vijf
keer dezelfde bak en iederen keer doet liij
of hij zich een stuip lacht.
Geen bewijs.
Rechter: Het pleit niet voor je, dat je
met zoo'n dikke stok werd aangetroffen.
Beschuldigde: Geen bewijs, kijk uw stok
eens, die is nog veel dikker dan de mijne.
Miet goed.
Zij: Heeft papa je gevraagd wat je in
komen' was?
Hij: Ja.
Zij: Heb je hem gezegd dat je zeer ge
fortuneerd zijt, zooals we hadden afgespro
ken?
Hij: Ja.
Zii: Da-n is het heel goed.
Hij: Neen. d'ab was niet heel goed,
want op staanden voet vroeg hij me hon
derd pop ter leen.
Aan het station.
Terwijl Tante aan het loket 'n kaartje
koopt, verdwijnt het. haar toevertrouwde
neefje Pieter. Groote opwinding cn zenuw
achtig zoeken! Eindelijk komt Pieter uit
een klein bijgebouwtje.
Waar zat je, vaart tante uit, jij drom-
melsche kwajongen.
Ik ben geen kwajongen, gromde Pieter
terug.
Wat ben je dan, zegt tante.
Pieter trekt zich zoo hoog mogelijk op
en wijst met een trots gebaar naar de deur,
die zich zoo juist achter hem gesloten
heeft en sprakeloos leest tante: „Heeren."
Haar ideaal.
le Bakvisch: Hé, heerlijk met een offi
cier getrouwd te zijn; dat mooie uniform
en Bie ridderorden
2e Bakvisch: Ja, en de muziek, als hij
met militaire eer begraven wordt!
Zoo zijn er!
Is zij een goede vriendin van je?
Zeker. Zij vertelt overal alles wat
er van me verteld wordt, alleen maar om
do menschen te verzekeren, dat ze er 'geen-
woord van gelooft-'
Dan zou hij durven!
Als ik jo« was, zou ik dien onuit-
staanbaren kerel eens goed de waarheid
zeggen!
Jawel; als hij maar een telefoon liadf
Een rooker?
Dokter: Uw man tracht hel te ontken
nen, maar rookt hij niet tusschen de etens
tijden.?
Eehtgenoote van den patiënt: Neen dok
tor; hij eet tusschen de rooktijden.
Te eten gevraagd
Zeg, kerel, kom vanavond hij me
eten, noodigt meneer Jansen zijn vriend
Pieterse uit. Mijn hospita heeft mij verteld
van maïsolie- jonge eendjes. Ik heb in eten
kelder nog een kostelijke oude 'Bourgogne
liggen, dat kan dus al met al een feestmaal
worden.
Pieterse, hoe kan het anders, is terstond
bereid on een paar uur later zitten de
vrienden aan tafel. k
Hm, critiseercl Jansen, per slot van
rekening blijkt mijn eendvogel niet zoo heel
malscli te zijn. Hóe is die van jou?
Oud; stokoud; haar dit hindert niet,
want de Bourgogne is piepjong.
Dat spreekt van zelf.
Mevrouw A: Komt het je nu y0i
liger uit, nu ja zelf hooktl
Mevrouw B.ï - O, jé ja. Mijn ma
nu veel minder.
Een automobiel-ongeluk.
Hebt u wel eens een automobiel-on,.
luk meegemaakt. 5*
Dat' wil zeggen: ik heb mijn wo„
leer en kennen in een autogarage. x
Toen was 't er van zelf uit.
En je heit je verloving afgebroken
Ja, maar niet op een ruwe manier I
Hoe dan? 'X
Ilc vertelde haar wat mijn salaris is,
Over 'n mooi hoedje
Zeg, Henri, ik heb een nieuw hoedta
gezien, o, 'n schat van 'n boedje! Dat uw
ik bepaald koopen.
Doe maar wat je niet laten kunï
lieve.
Maar bet kost veertig gulden en tl»
heb ik niet.
Laat dhn wat jè niet doen knnt
lieve.
In den trein
't- Was vol in de coupé. Nu is 't waar
dat er veel makke schapen in óén hok gaan"
Helaas had de hooge temperatuur invloed
op het tot een klis te zamen gedrukte pu
bliek.
O,, zei mijnheer Norks, als dat fweeda
raampje nog langer dicht blijft, stik ik
En met een. flinken ruk maakte hij het
open.
Een mensch waait weg, zei juffrouw
Brommeyer.
Zegt u dat wel, zei mevrouw Sleeken,
prik.
Ik zeg uwes, ik krijg een longontsteking
En ook zij verschafte zich zelf recht, en
smeet het raampje dicht met haar vrou
welijke hand.
Het werd een reuzen kibbelpartij.
Op een tusscbenistation werd dc chef.'er
bijgehaald.
Kinderen, sprak deze. mensch kenner;
de situatie is eenvoudig. Eerst gaat liet
raampje dicht. Als de dikke mijnheer das.
gestikt is, mdken wo het weer open. Dan
zal een juffrouw wegwaaien en een and®
aan longontsteking sterven. Ook dat geeft
tweo plaatsen lucht. En als. er dan dra
menschen minder in de coupé zitten,
danwenscli ik de ander© menschen
reis.
do trein vertrok.
DE GESCHIEDENIS VAN
HET SCHOOIERTJE.
VIII
Ja Elsje, die viool is veel geld waard en
ik was er dus zuinig op. Ik paste erop, als
een moeder op haar kind. Ik bewaarde zo
als een dierbare schat. Ja, mijn kind, ik
zou al werd ik nog armer dan ik teen
was, voor geen geld ter wereld van mijn
lieve viool afstand gedaan hebben.
Neep, de viool bij mij te hebben, of te
weten, dat ze in mijne onmiddellijke nabij
heid was, dat was reeds een geluk voor
mij.
En zie, stillekens en ongemerkt kreeg ik
de viool op de heide en toenzongen de
vogeltjes weer hun schoonste liederen; toen
was hefc weer lente in mijn ziel; toen vond
ik het leven weer mooi als een treffend lied
van een nachtegalenkoor in den zoeten Mei
avond, toen was jouw vadertje weer rijk,
hce arm hij leek voor de menschen; teen
voelde ik me weer als een moeder, die haar
verdwaald kindje aan het hart. drukt; toen
v;as de heide mooi; de heuvel mooi waar
de schaapjes graasden, ja foen vond ik
zelfs de schaapjes mooi en de varkens erbij
hoe vies zij ook waren.
Och kindje lief, ik was zoo blij! Ala ik
nu maar spelen mocht! De baas had het
me verboden e.n bad me gedreigd te slaan.
Als hij me eens overviel? Maar ik behoef
de toch niet te werken. De schapen graas
den geduldig voort en keken niet naar mij
en de. hond. was wel op 'post en zou geen
Overlooper ongestraft laten verder gaan.
Dus kon ik wel spelen! -En difc zei ik tot
mij zelf zoo dikwijls dat ik het ten slotte
niet kon uithouden en op zekeren dag de,
viool te voofsehijn haalde en erop speelde,
dat ik de heele wereld vergat en geen na
derende voetstappen hoorde, en evenmin
iemand zag naderen.
En wie daar nader kwam en ongemerkt
voor mij stond was de haas zelf.
Zoo dagdief! Is dat op de schapen
passen? Is dat je plicht doen? Is dat je
brood verdienen en werken? Ueelijke lui
lak! Kom hier dat ding!
En met dat ie dat zei, grijpt hij ma de
viool uit de hand, werpt ze voor mijn voe
ten en trapt ze in elkaar, voor ik goed en
wel besefte wat die snoodaard de.ed.
Maar toen ik mijn goeie lieve viool daar
aan stukken voor mij zag, was bet mij, als
of ik een steek door het hart kreeg. Woede
maakte zich van mij meester. Had ik ge>-
kund en gedurfd en de kracht gebdd, dan
had ik dien vreeselijken man vast bij de
keel gegrepen en hem deze gemeene han
deling duur betaald gezet. Maar nu stond
ik machteloos en als aan den grond gena
geld.
Doch weldra kreeg ik. mijn bezinning
weer. Met de vlugheid van een tijger die
zijn prooi bespringt, greep ik de stukken
van de viool op fcn voor de baas goed en
wp,1 begreep, wat te gebeuren stopd, was ik
uit het gezicht verdwenen. Zoo snel mijn
beenen mij dragen konden, koos ik het ha
zenpad. Ik liet alles in den steek. De angst
dat ik ingehaald en teruggebracht zou wor
den, gevoegd bij de hoop eindelijk weer
vrij te komen, gaf mij kracht om vol' te
houden en de boerderij en de hei met haar
schapen en varkens lagen reeds ver achter
me en de baas had het reeds lang opgege
ven mij te achtervolgen, voor ik tot staan
kwam en voor ik durfde om te zien.
Och, och, wat had ik geloopen?
Wat klopte mijn hartHet bonsde en
het sloeg goo hevig, dat ik dreigde neer te
vallen. Ik zou het dan ook niet heel lang
meer hebben kunnen volhouden. Ik zette
me neer op een boomstam, pas omgekapt;
lei de geschonden viool naast me neer en
schreide als een kind, dat zijn meest geliefd
Op dat oogenblik voelde ik me diep on
gelukkig, al was ik vrij en mijn eigen baas.
Wat toch zou ik kunnen doen met zoo'n
instrument, waar de snaren bij te bengelen
hingen. Hoe zou ik dan kunnen spelen? En
als ik niet spelen kon, hoe zou ik dan mijn
brood kunnen verdienen, ik moest toch le
ven, niet waar. En bedelen?
Het is zoo hard te bedelen e,n de hand
op te houden voor iemand, die dat van
huis-uit niet gewend, is. Ik zag de toekomst
dorrker in. Ik wist geen raad wat te doen en
ik had niemand, die mij bijstond in den
nood.
Ik had niemand, aan wien ik mijn nood
kon klagen en bij wien ik mijn leed kon
uitschreien. Er was niemand, die zich mij
ner aantrok; geen vriend, 'die mij moed
ken inspreken of mij kon troosten. Nie
mand! En toen? Ja, Elsje, men zegt wel
eens, als de nood het hoogst is, is de red
ding het dichtst bij. Hoe het' ookr loopt in
het leven, men moet altijd op den goeden
God blijven hopen. Hij. Die het vogeltje
niet vergeet, zal ook den mensch niet ver
laten wanneer deze ten einde raad is.
Want zie? Ik zat d&a-r als een beeld der
wanhoop en ik snikte heb uit van verdriet
en woede beide. En evenmin, als ik dien
lompen baas hoorde naderen, toen ik daar
straks mijn liedje speelde op dien hoogen
heuvel, waarop de schaapjes graasden,
evenmin hoorde ik nu een meisje nader tre.
den, zoo was ik verdiept in mijn. eigen,
droeve gedachten, in mijn eigen leed, en ik
schrok dan ook niet weinig, toen ik een
vriendelijke stem hoorde en haar als een
reddende engel voor mij zag staan, met
een bouquetje verschgeplukte veldbloemen
in de hand.
De Redacteur.
(Wordfc vervolgd).
Fulco, de herder
door Lily Consemulder.
II
Na enkele dagen verhaalde Fulco zijn
moeder de gesprekken die hij met den
schilder had 'gevoerd., Met schitterende
oogen verhaalde hij de wondere dingen van
Rome, die zij beiden alleen bij naam ken
den. Zijn mceder liet hem stilletjes uitsprei
ken, maar toen hij den wensch uitsprak om
ook die stad te bezoeken schrok zij op en
zeide: „Bedenk Fulco wat gij doet. Als
gij daarheen gaa,t kemf gij niet meer terug.
Uw mceder heeft die stad nooit gezien en
toch weet ik dat daar veel gevaren zijn."
.„Maar het is daar zoo schoon!"
„Is ook de schilder niet teruggekomen?
Mond hij de natuur t?n slotte niet het be
gin en het einde van alle. schoonheid?"
Zwijgend, .met gebogen hoofd had hij
•toegeluisterd. Nu hief hij het 'hoofd op en
sprak: „Moeder laat ons er niet verder
over spreken. Ik zal trachten mij tegen
mijn verlangen te verzetten, maar als ik
liet nief kan, moet gij mij laten gaan."
Zuchtend stond de moeder op, zij wierp een
innig droevigen blik op haar zoon en ging
toen langzaam de kamer uit.
Eenige weken daarna, zien wij Fulco
met zijn stok in de hand. en zijn ransel op
den rug op weg naar- Rome. Zijn moeder
staarde hem na met tranen in de oogen.
Zij vroe.g zich af wanneer zij haar jongen
terug zou zien. Zij ziet hem plotseling stil
staan. Zou hij terugkomen? Vanaf den
grooten weg rust Fulco's oog op de heide
velden. Hij ziet. de wollige troepen vreed
zaam naast elkaar, zoekend naar voedsel.
Hij ziet de, honden, die spelend om dc
schapen rennen. Tegen den horizc/it teeke
nen zich de blauwe heuvels af ert zijn hart
zegt dat hij hier Gods schoonheid aan
schouwt. Maar dan blikt hij in de richting
der eeuwige stad en in zijn verbeelding
ziet hij reeds de schoone gebouwen en pa
leizen en hij spoedt zich voort met een
haast, die zijn mceder het hart breekt. Te
gen den awon-d komt hij in den voorstad
van Rome. He? is reeds donker. De lampen
in winkels en huizen zijn aan. De straten
schitteren in een oogverblindenden glans.
Dit alles betoovert Fulco. „Hoe .schoon!"
roept hij in vervoering telkens uit. „Hoe
schoon!" Maar als hij in"de stadstuinen is
gekomen stijgt zijn bewondering ten top.
De fonteinen zijn verlicht; sommige in
witten gloed, zoodat de terugvallende wa
terdruppels diamanten gelijken, anderen
in de schitterendste kleuren en tegen dien
hellen schittering de donkere boomen. Dan
het zachte ruischem der fonteinen en Fulco
waant zich in het feeënrijk. Zoo dwaalt hij
voort, totdat hij opschrikt door de rust om
hem been. en opkijkend bemerkt hij eenige
kleine bevallig gelegen witte landhuizen.
Uit een daarvan klinkt muziek en zang
hem tegen. Hij treedt nader en hijv ziet een
kamer, bijna een zaal -versierd met bloc-
nfen en groen. Dame3 in de prachtigste
avondtoiletten en heeren deftig in 't zwart;
en tusschen al die menschen ziet hij hem,
die hem onbewust heeft overgehaald zijn
moeder; zijn schapen en zijn heide te ver
laten.
De schilder en een zijner vrienden zijn
naar buiten gekorüen en laten de frissche
nachtelijke koelte over hunne verhitte ge
zichten waaien. De schilder maakt zijn
vriend opmerkzaam op een donkere scha
duw aan den ingang. Langs een omweg na
deren zij den stillen beschouwer, die als
uit steen gehouwen schijnt, zoo verzonken
is hij in alles wat hij ziet. Plotseling doet
een uitroep van den schilder hem ontwa
ken. Deze toch heeft in hem, den herder
herkend bij wiens moeder hij eens zijn in
trek nam. En"meteen flitst, bet door zijn
geest dat de herder een welkome afleiding
zou zijn voor zijn gasten. De schilder
spreekt hem toe en vertelt Fulco dat zijn
schilderij bekroond is en dafc deze gebeur
tenis gevierd wordt, mSfc dit feest. Nu
vraagt hij Fulco of hij niet binnenkomen
wil om. eenige liederen te zingen. Na eenig
aarzelen stemt Fulco toe en~ op een wenk
van den schilder volgt hij de. beide hee-
ren. Als zij de feestzaal binnengaan wordt
bet plotseling stil en velé stemmen fluiste
ren zacht. Als de schilder en zijft gezellen
in het midden der zaal zijn gekomen, ver
telt hij waarom die dierder hier is en allen
ldappen in, de handen, zeggen eenige vleien
de woorden tot den schilder over zijn talent
om bel zijn gasten zoo aaaigenaam moge
lijk te maken en juichen den herder toe om
hem aan te moedigen.
(Wordt vervolgd).
Bayonne*; Leven
door Herbres.
(Slot)
De avond ging zijn sluiers ontvouwen en
de vogeltjes, -moe van rfc zingen, kweelden
slechts hier en daar hun liedje. E'n die
avond scheen een aangename verrassing in
zijn sluiers verborgen te hebben, want wel
dra kwam eon heerlijk verkwikkend koeltje
opsteken, en streelde de kruinen der boo
men en |3~n verzengden grond. De aarde
scheen na als het ware te herademen, en
door bet naald-groen der pijnbpomeri drong
de maan, half omsluierd door een lichte
wolk, waardoor ze den rijzigen stammen
de grilligste vormen gaf.
De graaf, een man van omstreeks veertig
jaren, ging met loome schreden door de
verschillende bloemperken, om vervolgens
de avenue in te slaan, welke naar het dorp
Bayonne voerde.
Zijn fiere gestalte, sijn mannelijk wezen,
de adel zijner trekken, alles duidde aan, dat
hij doop geboorte, ontwikkeling en ziels
kracht, boven velen uitmuntte.
Zijne gedachten waren voor het oogen
blik zeker niet van de aangenaamste. Nu
en dan vloog een onheilspellende flikke
ring door zijn die.p zwarte oogen.
„O, mijn God", murmelde bij, „was ik
toch maar zeker vari mijn zaak". En nu
passeerde weer een Iiartverscheured too-
neel zijn geest.
Ja( hij was toen weliswaar pas zes jaren,
maar kon zich toch nog zeer duidelijk her
inneren, dat zijn moeder en grootvader bij
zijn ziekbed zaten, toen plotseling een
donkere gedaante binnensloop en beiden
lafhartig vermoordde. Wist hij toch maar,
wi© die donkere gestalte was geweest. Ze
geleek toen wel op zijn armen vader.-
Maar toch. hij kan niet gëleoven, dat zijn
vader voor zulk een misdaad in staat zou
zijn.
Doch helaas, alle bewijzen waren te sterk
tegen hem, zcodat hij genoopt was te
vluchten.
In. zijn Iragischen gedachtengang werd de
graaf plotseling gestoord door de klank
van een viool, links van hem, uit het bosch.
De man, die zulk een toon uit het instru-
meenfc wist te lókken, was voorzeker een
kunstenaar. Neen, het was geen-' gewone
muziek. De melodie welke hem uit het bosch
tcgenzweefde was zoo zalvend en aangrij
pend, dat hij ademloos bleef staan luiste
ren.
In deze muziek lag een gevoel van innig
geluk en vrede. Geheel de muzikale ziel
van den graaf kwam in beroering en scheen
als uit een diepen slaap te ontwaken.
Na eenige oogenbliklcen werd de melodie
melancholiekcr, ging langzaam over in een
elegie, om daarna plotseling te eindigen
1 niet een dissonant, die bijna als -een.
schreeuw weerklonk.
Een oogenblik bleef het doodstil.
Dan werd de strijkstok weer trillend op
de fijne snaren van het instrument gelegd,
als loosde zij een diepen zucht.- Doch ho»
veranderde de toon. Soms kri-j schend ia
wilde smart, dan klagend in sombere be
rusting: de noodkreet vair een kwijnend'»
menscheïijke ziel; hopeloos, do'or onstilbare
smarten overmeesterd.
^Langzaam .richtte do graaf zijn schredea
naar de plek waar de, muziek hem te gen-
klonk.
Met een dissonant, die als een doods
kreet door het woud weergalmde, verstem-
de dc muziek.
De graaf had nu een kleine open plaats
bereikt, en het tooneel hetwelk zich nu
plotseling v-oor zijn oog, ontrolde, deed hem
als versteend staan, N
Daar stond 'onbeweeglijk een gestalte en
leunde tegen een boom. Deze gestalte waa
niemand anders dan de grijsaard, die wij
vanmiddag bewusteloos achterlieten.
De ytrijkstok was zijn gerimpelde hand
ontvallen en met zijn viool hartstochtelijk
tegen de borst gedrukt, staarde hij met
betraande oogen tea hemel. De man scheen
erg bewusteloos te zijn, want de graaf had.
hem reeds eenige malen tce-gesproken zoïr-
der eenig teeken vap. leven te doen geven.
Door een plotselinge, aanraking van den.
graaf, kwam de grijsaard tot bezinning.
Een Tilling doorvoer zijn stramme- leden,
ea^net groote oogen staarde hij toen in het
"gelaat, van den graaf, als zocht, hij iets in
diens trekken.
Geruim en tijd bleven de beide mannen
zoo sprakeloos staan.
Eindelijk verbrak de graaf de pijnlijk»
stilte, en sprak: „Geloi en ellende volgden
elkander snel in uw leven opl"
Nog eenigeil tijd staarde de grijsaard-
hem sprakeloos aan, en vrceg toen met
nauwhoorbare stem: „Hoe weet gij zulks?"
„Wel, uwe muziek verhaalde mij den ge-
heelen loop uws levens."
„Maar wie zijt gij?" vroeg nu de grijs
aard in angstige spannen-.
„Graaf Henri van Bay on
Verder kon spreker niet komen, want met
al zijn kracht wierp de grijsaard zich aan
de borst van den graaf en snikte: Henri,
mijn jongen, mijn zoon, -Henri, ik ben j»
vader, de oude Lodewijk van Bayonne, do
banneling, verdacht wegens moord. Neea
gevonnist maar
„Vader, vader, spreek niet zoo" onder
brak hem de graaf, „nimmer twijfelde ik
aan uwe onschuld."
„O, hoe gelukkig, mijn jongen," stamelde
de grijsaard, „maar help mij ondersteunen*
want ik ga sterven, maar zulk een vroed*
zamen dood had ik mij,nimmer toegedacht:!
In de armen van -mijn kind. En hier op
mijn borst, Henri, draag ik de bewijzen'
van mijn onschuld. Eindelijk.... na zoo..»>
veel jaren nu
Hij kon niet vertier. Zijn borst ging he
vig op e,n neer en een. krampachligen trek
om den biceken mond verried het wenken
van den engel des doods.
Maar toch vond hij nog. na een boven
natuurlijke inspanning de kracht, zijn viool'
zijn qnafscheidbaren vriend, met Sa'
zicht stralend van geluk, aan zijn lippen
drukken.
Nog een laatste zucht en dc om graaf
Bayonne stierf in 4e armen van MSI