A n ecdote zenuwstelsel, daar begint de prikkeling of wordt omgezet in iets anders, b.v. in oen beweging; de witte draden van 't cen traal zenuwstelsel dienen slechts tof ge- 1 leiding van die prikkeling evenals geheel het peripherisch zenuwstelsel of do zenuw draden, dio van uit het centraal orgaan door geheel het lichaam heenloopen. Wat gebeurt er nu, als ik iets wil. Ik wil b.v. mijn been bewegen; hoe dit meca- nisme van den wil op de hersenen juist werkt, weet men niet, maar 't is zeker dat door een verwonding in do hersenen die wil niet meer kan werken, en 't is ook zeker, dat door een verwonding in den rechterkant van dd hersenen de linkerkant van het lichaam verlamd Avordt (beroerte). Bijgevolg als ik mijn rechterbeen wil be wegen, veroorzaakt do ziel, boe dan ook, oen prikkeling in een of andere zenuwcel der linker grijze hersenschors; die prik keling wordt dooi; de zenuwdraden over gebracht naar hefruggemerg en gaat van daar naar de spier van het rechterbeen, de spier trekt zich samen, en ik beweeg mijn been uit eigen vrijen wil. 1) Een tweede handeling, welke de mensch kan doen, is het verstandolijk kennen, en ook van dit mecanisme weten wij maar weinig. Als een van buiten komende prik keling door middel van een zenuwdraad tot in het ruggemerg komt, kan er slechts een reflexbeweging op volgen, maar zij wordt niet waargenomen: men kan dit bemerken bij iemand, die slaapt, als b.v. een mug hem ia ziju band prikt, dan be weegt hij die hand. maar hij voelt niets Aan die steek, omdat de prikkeling slechts tot liet ruggemerg liep; gaat de prikkeling eclitef langs de zenuwdraden tot aan de hersenen dan ontstaat er een zintuigelij- ke gewaarAvording, ik zie, ik voel, ik hoor enz. Tot zoover zijn mensch en dier gelijk, doch liet verschil tusschen hen is, dat de mensch van die gewaarwordingen be grippen "maakt, waarmee hij denkt en re deneert. Om een enkel aroorbeeldje te ge ven: ik zie dezen stoel, mijn hond ziet dien stoel ook, doch ik-heb bovendien nog een begrip van een stoel in 't algemeen, zonder dezen of genen' bepaalden stoel te bedoelen en daarom kan ik denken en zeggen: een stoel is een meubel, dat ge maakt is om er op te gaans zitten; dat kan mijn hond niet zeggen en ook niet denken. Dit menschelijk denken gebeurt ook weer door middel a-an de grijze hersenschors, want door verwonding kunnen er be paalde handelingen van het verstande lijk denben a-ernietigd worden. Ieder soort van handelingen heeft zelfs zijn bepaalde afdeeliug in de hersenen, zoo heeft men bij iemand, die de namén der dingen niet meer Avist, de horsenen op een bepaalde plaats geAVond gevonden, van die plaats maakt 't verstand dus gebruik om de dingen hij hun naam te noemen. Dit wil niet zeggen, dat daar alle woorden in doosjes zijn opgesloten, en een bewijs hier voor is, dat zoo gauw als de wond in de hersenen genezen was, die persoon aan stonds alle namen weer wist, die namen AA-aren dus gebleven, maar de machine, de hersenen, waren stuk en daarom had hij niets aan zijn woordenkennis. Dit is heel iets anders dan een wond in een been. Als dit genezen is, kan men niet aan stonds weer flink loopen, men moet dit langzamerhand aanleeren. De ziel is dus niet hetzelfde als de hersenen, maar zij maakt er slechts gebruik van om te wil len en te kennen. Nog enkele slotbemerkingen over het „verstand" der dieren. De dieren doen dikwijls alsof ze' verstand en wil hebben, dit is in hoofdzaak ons eigen schuld, om dat wij over do dieren praten als over menschcn: een hond noemen wij oen ver standig heest, een kat kan je zoo slim aankijken, z£ begrijpt alles wat je zogt. Daar is niets van aan! Do (lieren hebben Ivel de zoogenaamde inwendige zintui gen. dat wil zeggen, ze hebben een voor stellingsvermogen, een geheugen, oen honcl kan daardoor instinctmatig het zien oprapen van een steen verhinden met de minder aangename gewaarwording die hij door het gooien van dien steen Aroelt; hij een volgende gelegenheid hoeft men zich clan maar te hukken naar een steen om den hond wf~ te jagen. De dieren hebben ook een schattin"s vermogen, daar door kunnen de vogels de juiste vezels en bladeren kiezen dio zii noodig hebben om hun nest te houwen, daardoor ook be schouwt het schaap den wolf als ziju vijand. Tusschen haakjes zij hier bij- geAroogd, (lat inwendige zintuigen ook Aveer hun zetel hebben in do'hersenen. Een kikvorsch, oen duif, wien men de hersenen heeft Avoo-tfe-nomen, zwemt of vliegt' nog Avel, maar zonder doel, zij slooten zich verscheiden malen aan dezelfde hindernis, zij zijn dó kluts kwijt» omdat zij de ver schillende •••owaarwordingen niet meer aaneen kunnen hinden, omdat hun inwen dig© zintuigen niet meer Averken. Wat het dieren instinct feitelijk precies is» zal voor ons wel altijd oen raadsel hl ij- ven doch dat een dier verstand heeft, dat hij kan willen cn kennen zooals de mensch, is een onmogelijkheid. Al die praatjes over ^aarden, die kunnen rekenen of hon den, die hun gedachten kunnen mocdeelen, - zijn bij nauwkeurige proefnemingen nooit anders gebleken dan echte kunststukjes van dierendressuur, maar ook niets meer. De afstand tusschen den meest onbe- schaafdjcn imensch en het hoogste dier, den aap, is niet te overbruggen. Iedere wilde uit de oe.rwouden kende vanaf het begin der lilden. de simpele kunst om A'uur te maken, terwiil het nooit ln geen enkele openkop der wildernissen is opge komen om wat droog hout op een hoop te leggen, twee stecnen tegen elkander te AvrijAen en zoo een a-uurt:- te m'aken ter a'erwarming; want om dit te doen moet je redeneeren, al is het dan ook nog zoo avri- nig, en dat kan een aap niet,.en geen on kel beest Zoo war - is het woord van do H. Schrift, dat God alleen den mensch scliien naar Zi>'n beeld en gelijkenis, dat is, met a'erstand en vrijen wil. „St.-Antonius". 1) Men lette er wel op, dat wij hier al leen sproken over wilshandelingen, die uiterlijk zichtbaar zijn; voor de zuiver in nerlijke wilshandelingen heeft de wil wel de hersenen noodi"- maar niet op do hoven- genoemde manier; b.v. een mensch clie geheel en al verlamd is, kan nog heel goed Avillen dat zijn ziekte een boetedoe ning moet zün voor zijn AToegere zon den. Uit de school. .Meester: Als je vader dit opstel zou lezen, Piet, dan zou hij grijze hóren krij gen. Pief: Dat zou een zegen zijn. Meester: Foei jongen, schaam je? Piet: Mijn vader heeft immers een kaal hoofd, meester. Een opdracht; Zie je, ik zou zoo graag iets componee- ren, Avaaraan voor mij nog niemand durfde deuken. Zet den nieuwen spoorwegdienst op muziek. Niei hij. Pa komt Iaat thuis. Schoenen uit. Voor zichtig do trap op. Bo\en kraakt een trede. Stem uit de openstaande deur der echte lijke slaapkamer: „Ben jij dat. Frans?" „Nee kind, het is... de trap.'* Alle argumenten. i Heb je alle argumenten to pas go- ibracht, om jh man te overtuigen? Ja. Er is geen hord meer heel. Modern schilderstuk. Wel kerel, als je aan de schilderij zelf niet kan zien wat onder en boven is, kijk dan tenminste naar den. naam van den schilder. Ja, maar mijnheer, dat zijn ook weer zulke rare letters, dat je. daaraan ook weer niet kan zien, wat onder en wat boven is. Het licht. Juffrouw Knap: Wat zegt u. Is mevr. K. zoo ontevreden over haar man? Een maand geleden vertelde zij mij nog, dat hij het licht van haar leven was. Jo kunt soms ook rare ideeën in je hoofd halen, JeeA-es, licht eiken avond uit te gaan. Boven z'n theewater. Mijnheer Pap komt zeer laat van een feestje. Plotseling stuit hij op het ronde ijzeren hek, om het standbeeld op' het plein Hij volgt hot hek en loopt talrijke malen rond zonder verder te komen, tot hij einde- De nieuwste uitvinduig. Heb je de nieuwste uitvinding al gezien? Neen. wat is het? Een boordeknoopje met een klein fono graaf je. erin, dat. als 'het uit het knoopsgat glipt en in een donker hoekje onder het bed rolt, dan A'anzelf rtfept: Hier hen ik! Hier ben ik. Kalmeerend middel. De vrouw \-an een telegraafibeambte was een heele poos tegen haar man aan het razen geweest. De man zei geen woord. Toen ze eindelijk uitgeput neerzonk, zei ze: Nu, waarom zeg je niets? Na een poosje te hebben nagedacht ant woordde de man: Ik rekende uit, liefste, dat, als je dat allemaal naar Amsterdam had getelegra feerd, het telegram honderd een en tachtig gulden, zestig centen zou hebben gekost. Uit de kindermond. Bent u een tooneclspeelsler, Tanle? Weineen, kind! Waarom vraag je dat?! Omdat vader zei, als u kwam dan zouden we een scène hebben. Hij hééft gelijk. Volgens de sterrekundigen verwijdert Mara zich van do aardè. Men mag het hem niet kwalijk nemen. Ook ©en concïdsfo. De dienstbode, op den ochtend partij de trap vegend: Daar ligt waarachtig een al,Crm, pet. Een van de gasten heeft zeker in zijn zak gehad! Moeilijke Vol. Bets: Ik geloof, dat Bella in dat een moeilijke rol zal hebben. Ans: Moeilijk? En'ze heelt geenWlyJ te zeggen! Bets: Nou, Is dat niet moeilijk voor fo, Het laatste woord. i Ik dacht, dat jij altijd het W woord hadt hij je vrouw! Maar eind.' hier beu, heeft zij je al dien tijd maar»! commandeeivl. Ik hèb het laatste Avoord. Ik zpm,- altijd: Jawel, lieve! Een oplossing. Die arme kindertjes hiernaast liejjto geen vadPr en geen moeder meer, JaIS Is het niet treurig? Moeder, laten we ze Tante "Gornelij cadeau doen; die kunnen we best sen. Tweeërlei jjiileg. Gij zijt de zonneschijn van mijn di- gen. Uw glimlach verlicht mijn ziel als bliksem. Met u kan ik all'e stormen en \K gen winden Is het een huwelijksaanzoek, mi» heer, of een Aveerbericht? Veel buiten. Als ik eens een quaestie heb met m man, stuur ik de kinderen altijd eerst u hui ten. Je kunt aan hun frissche gezichlj zien, dat ze den halven dag in de built;, lucht zijn! -. Bij den Kapper. Kappersbediende: „Meneer?" „Ja." „Meneer, uw haar wordt dun „Zoo". „Ja." „Meneer, u moest er Avat op doen." „Ik doe" er wat op, ioderen morgen." (Teleurgesteld): „Zoo meneer. En -,t koopt u dat?" „Mijn hoed? Bij den hoedenmaker." Een middel. „Mijn colloga is de ontevrodenste m dien ik ken. Alles, wat hij ziet, wil kj hebben." „Kun je hem niet met een vaa miji dochters in kennis brengen?" DE GESCHIEDENIS VAN HET SCHOOIERTJE. VI! Kom eerts hier A'ent! Laat ik eens kij ken, wat je vd<or een A-reemde snoeshaan bent. Misschien kan ik je gebruiken In een wip was ik van de kar gesprongen en. stond in een paar tel met de viool on der den arm en mijn bundeltje kleeren in de hand A-oor mijn toekom3tigen meester en durfde haast niet mijn oogen tot hem opslaan. Hij zag me zoo ongevoelig en ijs koud aan, dat ik liever was weggeloopen, Avare het niet, dat de. avond begon ie wal len en ik niet gaarne onder den blootea hemel den nacht zou doorbrengen. Zoo jongen! Zou je bij mij willen wer ken. Denk er om: wie niet werkt, zal ook niet eten. Ik zal het met je probeéïen. Veel loon zul je voorloopig niet 'krijgen. Zie je! Ik koop geen kat in den zak! Ik wil zien of mijn geld wel 'besteed i3 en of je aan pakt enverdient, wat ik geven zal. En nunaar binnen! Wij houden niet van luieren, noch leuteren. Zoolang het licht aan. den hemel staat, moet er gear beid worden. Denk hieraan! Ik gaf den koopman, die stil toegeluis terd had en door herhaald schudden met het hoofd, 'zijn ifistemming of zijn afkeu ring ik weet het niet betoond had met het woord van den naren man, de hand. bedankte hem voor zijn hulp en zijn zeer aangenaam gezelschap endaar ging ik heen met mijn nieuwen baas. die mij. maar half beviel, en zat weldra in de keuken, aangegaapt door een paar meiden -en een stuk of wat knechts, die in hun eigen taaltje mij en mijn viool bespotten. Ik behoef je zeker niet tc zeggen, lief kind, hoe blij ik was, toen ik goed en wel in^ mijn bed lag. Over dat. eenvoudig zol derkamertje boA-cn de schaapskooi zal ik maar niets zeggen. Ik stelde geen hooge eischen aan 't leA-en, liever gezegd, ik stelde hoegenaamd geen eischen: ik was met oh zoo weinig tevreden. Ik had te A*eel armoede meegemaakt en te lang op ons dakkamertje gewoond, om dit hok misselijk te vinden. Daarbij was ik moe van het gehots op de kar, zoodat ik onmiddellijk in slaap viel en alles om mé heen vergat, zelfs niet opgeschrikt werd door akelige droomen, zooals men dat wel heeft, na dagen van groote droefheid en narigheden. Ik schrok dan ook niet weinig, toen ik al heel vroeg in den morgen ge wekt werd. Een slag op de deur, dat ik opsprong in mijn bed; een ruwe stem daar huiten. die tot spoed maande, was voor mij het teeken dat ik niet meer mijn eigen baas zou zijn. maar de ondergeschikte en een knechtje van dien vreeselijken man, dien ik hoe langer hoe meer verafschuwde. Voor zijn knechts en meiden was hij inderdaad een ware tyran. Nu zal ik je eens gauw zeggen waar het op staat", dat was gericht tot mij, toen ik mij naar de keuken begaf, waar het 1>rood klaar sto'nd „Eerst eet je je brood en dat moet bin nen een kwartier naar binnen .gewerkt zijn. Ik houd niet van treuzelen. Langzame eters zijn lauc-' ^me werkers en langzame werkers zijn dag lieven en van dagdieven moet ik op mijn boerderij nfets hebben. Begrepen!" Ja, baas! Èaas was de term, waarmee dat heerschap wenschte te worden aange sproken. Bit had ik 's avonds reeds ge hoord en wist ik nu, hoe te antwoorden. Dus vooruit! Ben je klaar met het ontbijt, dan haal je den hond uit zijn hok en de schapen uit den stal en je gaat daar ginder op dien heuvel, zie je en hier wees hij door het raam waar hij be doelde, de schapen weiden. Je blijft er bij en past goed op dat ze niet wegloopen, elkaar niet stooten of dat ze niet buiten de grenzen loopen te grazen. Begreq^ti? Ja, baas! En dan wil ik niet, dat je fidelt op dat stuk viool. Vioolspelen, hoort niet, past niet voor jou; dat is geen werken en alleen met werken zal je den kost verdie nen. Begrepen? Ja, baas In-orde! Vooruit, op stap! Ik kom zien, hoor! Gehoorzaam je niet, dan maak je met mijn stevige knuisten kennis. Om 13 uur verwacht ik je terug. Goed baas! Vooruit dan! Daar ging de speelman met zijn schapen het land in "maar zonder viool. Die schat moest ik thuis laten, had de baas gezegd. Wat vond ik dat naar en akelig! Maar daar zou ik nog wel iets op verzinnen. Wie niet sterk is. moet slim zijn en liefde zoekt list. Ik zou en ik had tijd genoeg met een herdersschop een keurig kamertje, uit graven en daar hooi en bladeren in leggen en dan stillekens mijn viool hier zie» op te bergen. Dan had ik ze bij me en kon ik Bpelen naar hartelust. De schapen zouden wel doorgrazen en Castor zou zijn plicht wel doen en zoo zou ik heerlijk den tijd omkrijgen en me oefenen voor later. Zoo gezegd, zoo gedaan. Ik maakte voor mijn lieve trouwe kameraad een mooi kamertje op den hoogsten heuvel aan den voet van een eik, en dekte den ingang netjes toe met een blauweji steen. Een knappe kerel die mijn viool hier zou vin den. Niemand zou ooit te weten kome,n welk een schat hier verborgen was, want ik zei het reeds, mijn viool was veel, heel veel geld waard." (Wordt verv'!gd). Bayonne's Dood door Herbres. T Do middagzon blakerde de ec:.;ime uitgestrekte heide achter de duinen van Gascogne in Frankrijk, toen e>en grijsaard moeizaam met een vlot in Zuid-westelijke richting de Adour overstak om vervolgens eenige mijlen van het dorpje Bayonne le belanden. 'Ten Oosten en Zuiden doemden, do ge weldige Pyreneeën op welk gebergte zich tot over de Bpaansche grens uitstrekt. Aan den voet van dit reusachtig geberg te verhieven zich lage dichte bosschen. Kleine smalle bergstroompjes ijlden-lus tig do helling af om zich klaterend in de Adour te werpen. Deze ruischte wild m3t haar eentonig geluid dwars tusschen de ontelbare steilo bergtoppen en na» de groote laagvlakte in grillige vormen als het ware te hebben doorkropen, stortte zij zich in do golf van Biscaje. Toen do grijsaard, een man A-an om streeks zeventig jaren, de Adour oA-er Avas gestoken, schreed hij hijgende door het dichte woud. Geen lustgo zanger verbrak de druk kende rustslechts oen roofA'ogel schelfdo nu en dan krassend door heb geboomte. OA-erigens wa3 het stil, doodstil, de stilte van een verzengenden zomerdag. Geen blad 'ritselde, geen tak kraakte, geen verkAvilckend windje ruischte liefko zend over de kruinen der boom-en, 3tug en stïjfstaand in feilen zonnebrand. De eens zoo forsche gestalte van den grijsaard, ging nu ZAvaar gebukt, als torste zij met moeite een onzichtbaren drukken- dsn last. Het met tallooze diepe rimpels doorploegde gelaat, droeg de onrhiskende sporen van een langdurig hitter lijden. De onrustig flilckerendo oogen, door schuw opgetrokken, wenkbrauwen, en rood© krin gen omfloersd, drukten een algeheel© ho peloosheid uit, terwijl een weemoedige trek de dxmne lippen omsloot. De viool, welke hij onder den arm droeg, drukte hij krampachtig tegen zijn lichaam, als Avilde hij 't instrument be schermen legen oen denkbeeldig gevaar. Dikwijls bleef hij staan en droogde de zweetdroppels vau zijn verhit gelaat en zag dan schuw rond als iemand die ATeest iets schrikwekkends te zullen vinden, wat hem aan een vrccger verblijf kan herinne ren. Laat op den middag bereikte hij uitge put den zoom A-an het woud. Het eerst wat nu zijn oog ontdekte Avas een groot kasteel, dat op ©enigen afstand voor hem oprees. - Het zou te A'ecl zijn, do innerlijk schier grcnzenloozo ontroering te beschrijven, Avelke zich van den ouden man meester maakte, bij het aanschouwen van het waarlijk indrukwekkende slot. De oogen schenen uit hunne kassen te willen treden en zijn gelaat werd met een nog dieper waas Aan bleekheid overtogen. Zijn borst ging liCA-ig op en neer. en 't was hem of men zijne keel dichtsnoerde. Slechts met moeite kwam 't rauw over zijn bevende lippen: „O, God, mijn Do grijsaard kon den zin niet voleinden. Door aandoening en krachteloosheid over meesterd, begaA-en hem zijn krachten en verloor hij het bewustzijn. Wij zullen den grijsaard cenigen Lijd aan zijn lot overlaten om het kasteel na der in oogensehouw te nemen. ^Bayonne", zoo is do naam van het kas teel, was liet stajnslot van de graven van Bayonne en lag op een rots a^n de zee kust. De bouwmeester van het groote ge bouw, was voozeker eens een vernuftig man. Hij had n.l. kunst en natuur op mees terlijko wijze tot één weten te vereenigen, én wel zoo, dat het hechte sterige gebouw met de groote rots één geheel scheen te vormen» Aan do Zuid- en Oostzijde werd het be schermd door de uitloopers der pyreneeën. Aan de westzijde genoot men een vrij uil- zicht op de zec^ en naar het Noorden aan' de OA-erzijde A-an cle Adour. lag de groote eentonige beid© in, 't verschiet. Als de zee onstuimig was cn schuimbek kend tegen den harden rotssteen sloeg, en de storm, klagend om de oude muren van het kasteel loeide, was het hier somber en angstwekkend. Do hemel had deze eenzamo plek oor spronkelijk niet met natuurschoon begif tigd, doch door den voorlaatston eigenaar van het leasteel was deze leemt^ kunstig aangevuld en zoo het slot en do omgeving in een heerlijk A*erblij£ herschapen» Het inwendige A-an het slot bood een schitterend schouwspel aan. Zoo vond Toen gelijkAloers een groot vertrek, dab en kel goud, spiegels en bloemen vertoonde een muziekzaaltje, waarin oen vleugel en eenige harpen; een vertrek met prachtige heelden! en een keur van schilderijen; kort om te veel cm op te noemen. 't Behoeft zeker geen betoog, dat al de vertrekken met een luister van huisraad waren voorzien. Men voege dan daarbij des zomers een heerlijk vergezicht in het dichte lommer van oen' bekoorlijken tuin. waar alles groeit en' bloeit, en geurt en kleiyt, waar zilveren keeltjes onvermoeid hunne leere muziek doen ruischen; 't koeltje zich met aether bezwangert; en' dan ten. slotte een kleine beek, die A'an oen woeste rots afge daald, zich als een straal zilvergaas over het mollige gras kronkelende, in een A*ijver rich uitstort Avaar sneeuwwitte zwanen dartelen. En toch, over al clie pracht scheen een melancholieke geest te zweven en om het kasteel en hare bewoners eén mysterieus net te zijn gespannen. Allerlei fabuleuze vertellingen over den vorigen bezitter a-an het slot. deden de ronde. De een wist onomwonden in beeld rijke fantasie te verhalen, dat de voorma lige graaf, door jaloezie gedreven, zijn echtgenoot© en zoon vormoordde om daar na zelf door de aarde te worden verzwol gen. Anderen, met een nog leA'cndiger fanta sie, hadden de>s 's -nachts dikwijls de schim A-an den graaf rusteloos om de rot sen zien vliegen. Behalve dc tegenwoordige bezitter, schoen echter niemand met den juisten toestand op de hoogte te zijn. en waren alle overlcA-cringen met een geheimzinnig waas orageA'en. (Slot volgt.) Fulco, de herder. door Lilly Consemulder. Een onafzienbare heidevlakte en diep. diep in de verte de eeuwige stad Rome. De heide; welker bruine tint men niet zag door de schapen waarmede zij als bedekt scheen, 't Waren de schapen van Fulco. Hij noemde ze zijn schapen. Als kleine jongen reeds was hij met zijn vader naar^de heide gegaan om daar voor de schapen te zorgen. Fulco had zijn schapen lief, en toen zijn vader was heengegaan, en hij alleen inet zijn moeder achterbleef was hij in zijn va ders plaats schaapherder geworden. Ver gezeld van zijn hond zwierf hij dan week aan week op de heide rond. Als de scha pen dan rustig lagen, legde ook hij zich neer in de schaduw van een ouden boom en droomde uren lang. Al de heidesproken waarvan zijn vader verteld had, kwamen hem dan voor den geest en vooral dacht hij dan aan den heidegeest, die in de avond schemering over de heide waarde. Ja! H»t hij niet meermalen een klagenden snikp- hoord? De heidegeest was eenmaal een schaj[- herder geweest, doch hij had zijn scliapa vergeten. Roem en eer wilde hij behaïet Hij wilde geen herder meer zijn en h zijn arme ouders hem ook smeekten blijven, niets hielp, niets kon hem to. houden en toen hij op een stormachtigs kouden dag op weg was naar de stad,da groote stad, waar hij dacht dab hij grook heldendaden zou kunnen A-errichten, lui hij in het gieren van den wind een stea gehoord die gilde.: Wee den herder di: zijn schapen A-erlaat, zijn ziel zal geen n genieten." En na jaren was er op. het dorpj: ivaar de trouwelooze herder vandaan kwa een oude afgeleefde man gekomen, men om te sterven. Voor de herberg p hij geA-allen en medelijdende handen 1 den hem op een bed gedragen. Een vree» lijke hoest verscheurde zijn borst cn grooli bloedvlekken kleurden zijn kussen rot>i De avond viel. De oude man Avilde spre ken, doch de adem begaf hem en kracht» loos viel het grijzen hoofcl in de 1 terug, en nauwelijks had liij. don laatstei adem uitgeblazen om men hoorde op da heidevelden een klagende stem die om g nade smeekte. Men ging het onderzoebi en men vond dat de oude man, de trouw looze herder was geweest. Neen Fqjco zon zijn schapen nooit verlaten en hij streelt» zacht de wollige vacht. A-an zijn lievelingi- schaapje. „Wolf de zon gaat onder wc moeten nas: huis", zei Fulco tegen zijn hond en op ea teeken van den meester rende Wolf om da schapen heen, joeg ze bij elkaar en lang- .zaam trok men naar het dorp. Fulco brachi de schapen in de stallen en ging naar sij» moeder. Hij A-ond haar in gesprek anet vreemdeling. Dezo was gekleed in reiskos tuum, doch de lange, zwarte haren en slappa hoed deden den kunstenaar kennen. Hf! doel A-an den reiziger was duidelijk. 'Rome de stad der schoono kunsten, wait zooveel gebouwen van verfijnden kunstzii spraken, bezocht en bewonderd te hebben, wilde hij de fris3che natuur in zich opoe men. Hij wilde hier eenigen tijd blijven na bij Fulco's moeder inwonen. Nu kwan een heerlijke tijd voor Fulco. Dikwijls ver gezelde de schilder hem. Hij had hc: geschetst te midden van zijn schapen, m Wolf aan zijn voeten en zijn lieveling schaapje in den arm. Dan weer vertelde M Fulco Aan zijn reizen en verhaalde hij he* van do prachtige gebouwen en palcizea A-an beroemde schilderijen, van groote kort bare 'bibliotheken cn van dc schoonste mu ziek en langzaam ontstond er bij Ful« het verlangen om al deze heerlijkheden t? zien en te hooren. Aan niets anders k'1 hij meer denken en 's nachts droomde b! ervan. Stil en zwijgend deed de eertijj, zoo vroolijkc jongen zijn Avcrk. Aan moeder was deze verandering niet cD' gaan. Zij sloeg hem steeds angstig gaaC- De dag A'an A-er trek was voor den scoit der aangebroken. Fulco vergezelde heme', bracht bem op den grooten weg ni* Rome. Onderweg vertelde de schilder dab hij te Rome blijven zou totdat schilderijententoonstelling gesloten want hij zelf had ook een schilderstuk ir' gezonden. Eindelijk nam de schilder f scheid en Fulco bleef alleen achter. zend keek hij den schilder na, een diep zucht steeg op uit zijn horst en langzV" ging hij naar huis. (Wjv.lt vc- v Ag.d|

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 10