A n ecdote
zenuwstelsel, daar begint de prikkeling
of wordt omgezet in iets anders, b.v. in
oen beweging; de witte draden van 't cen
traal zenuwstelsel dienen slechts tof ge-
1 leiding van die prikkeling evenals geheel
het peripherisch zenuwstelsel of do zenuw
draden, dio van uit het centraal orgaan
door geheel het lichaam heenloopen.
Wat gebeurt er nu, als ik iets wil. Ik
wil b.v. mijn been bewegen; hoe dit meca-
nisme van den wil op de hersenen juist
werkt, weet men niet, maar 't is zeker dat
door een verwonding in do hersenen die
wil niet meer kan werken, en 't is ook
zeker, dat door een verwonding in den
rechterkant van dd hersenen de linkerkant
van het lichaam verlamd Avordt (beroerte).
Bijgevolg als ik mijn rechterbeen wil be
wegen, veroorzaakt do ziel, boe dan ook,
oen prikkeling in een of andere zenuwcel
der linker grijze hersenschors; die prik
keling wordt dooi; de zenuwdraden over
gebracht naar hefruggemerg en gaat van
daar naar de spier van het rechterbeen,
de spier trekt zich samen, en ik beweeg
mijn been uit eigen vrijen wil. 1)
Een tweede handeling, welke de mensch
kan doen, is het verstandolijk kennen,
en ook van dit mecanisme weten wij maar
weinig. Als een van buiten komende prik
keling door middel van een zenuwdraad
tot in het ruggemerg komt, kan er slechts
een reflexbeweging op volgen, maar zij
wordt niet waargenomen: men kan dit
bemerken bij iemand, die slaapt, als b.v.
een mug hem ia ziju band prikt, dan be
weegt hij die hand. maar hij voelt niets
Aan die steek, omdat de prikkeling slechts
tot liet ruggemerg liep; gaat de prikkeling
eclitef langs de zenuwdraden tot aan de
hersenen dan ontstaat er een zintuigelij-
ke gewaarAvording, ik zie, ik voel, ik hoor
enz.
Tot zoover zijn mensch en dier gelijk,
doch liet verschil tusschen hen is, dat de
mensch van die gewaarwordingen be
grippen "maakt, waarmee hij denkt en re
deneert. Om een enkel aroorbeeldje te ge
ven: ik zie dezen stoel, mijn hond ziet
dien stoel ook, doch ik-heb bovendien nog
een begrip van een stoel in 't algemeen,
zonder dezen of genen' bepaalden stoel te
bedoelen en daarom kan ik denken en
zeggen: een stoel is een meubel, dat ge
maakt is om er op te gaans zitten; dat
kan mijn hond niet zeggen en ook niet
denken.
Dit menschelijk denken gebeurt ook weer
door middel a-an de grijze hersenschors,
want door verwonding kunnen er be
paalde handelingen van het verstande
lijk denben a-ernietigd worden. Ieder soort
van handelingen heeft zelfs zijn bepaalde
afdeeliug in de hersenen, zoo heeft men bij
iemand, die de namén der dingen niet
meer Avist, de horsenen op een bepaalde
plaats geAVond gevonden, van die plaats
maakt 't verstand dus gebruik om de
dingen hij hun naam te noemen. Dit wil
niet zeggen, dat daar alle woorden in
doosjes zijn opgesloten, en een bewijs hier
voor is, dat zoo gauw als de wond in de
hersenen genezen was, die persoon aan
stonds alle namen weer wist, die namen
AA-aren dus gebleven, maar de machine,
de hersenen, waren stuk en daarom had
hij niets aan zijn woordenkennis. Dit is
heel iets anders dan een wond in een been.
Als dit genezen is, kan men niet aan
stonds weer flink loopen, men moet dit
langzamerhand aanleeren. De ziel is dus
niet hetzelfde als de hersenen, maar zij
maakt er slechts gebruik van om te wil
len en te kennen.
Nog enkele slotbemerkingen over het
„verstand" der dieren. De dieren doen
dikwijls alsof ze' verstand en wil hebben,
dit is in hoofdzaak ons eigen schuld, om
dat wij over do dieren praten als over
menschcn: een hond noemen wij oen ver
standig heest, een kat kan je zoo slim
aankijken, z£ begrijpt alles wat je zogt.
Daar is niets van aan! Do (lieren hebben
Ivel de zoogenaamde inwendige zintui
gen. dat wil zeggen, ze hebben een voor
stellingsvermogen, een geheugen, oen
honcl kan daardoor instinctmatig het zien
oprapen van een steen verhinden met
de minder aangename gewaarwording die
hij door het gooien van dien steen Aroelt;
hij een volgende gelegenheid hoeft men
zich clan maar te hukken naar een steen
om den hond wf~ te jagen. De dieren
hebben ook een schattin"s vermogen, daar
door kunnen de vogels de juiste vezels en
bladeren kiezen dio zii noodig hebben om
hun nest te houwen, daardoor ook be
schouwt het schaap den wolf als ziju
vijand. Tusschen haakjes zij hier bij-
geAroogd, (lat inwendige zintuigen ook
Aveer hun zetel hebben in do'hersenen. Een
kikvorsch, oen duif, wien men de hersenen
heeft Avoo-tfe-nomen, zwemt of vliegt' nog
Avel, maar zonder doel, zij slooten zich
verscheiden malen aan dezelfde hindernis,
zij zijn dó kluts kwijt» omdat zij de ver
schillende •••owaarwordingen niet meer
aaneen kunnen hinden, omdat hun inwen
dig© zintuigen niet meer Averken.
Wat het dieren instinct feitelijk precies
is» zal voor ons wel altijd oen raadsel hl ij-
ven doch dat een dier verstand heeft, dat
hij kan willen cn kennen zooals de mensch,
is een onmogelijkheid. Al die praatjes
over ^aarden, die kunnen rekenen of hon
den, die hun gedachten kunnen mocdeelen, -
zijn bij nauwkeurige proefnemingen nooit
anders gebleken dan echte kunststukjes
van dierendressuur, maar ook niets meer.
De afstand tusschen den meest onbe-
schaafdjcn imensch en het hoogste dier,
den aap, is niet te overbruggen. Iedere
wilde uit de oe.rwouden kende vanaf het
begin der lilden. de simpele kunst om
A'uur te maken, terwiil het nooit ln geen
enkele openkop der wildernissen is opge
komen om wat droog hout op een hoop te
leggen, twee stecnen tegen elkander te
AvrijAen en zoo een a-uurt:- te m'aken ter
a'erwarming; want om dit te doen moet je
redeneeren, al is het dan ook nog zoo avri-
nig, en dat kan een aap niet,.en geen on
kel beest Zoo war - is het woord van do
H. Schrift, dat God alleen den mensch
scliien naar Zi>'n beeld en gelijkenis, dat
is, met a'erstand en vrijen wil.
„St.-Antonius".
1) Men lette er wel op, dat wij hier al
leen sproken over wilshandelingen, die
uiterlijk zichtbaar zijn; voor de zuiver in
nerlijke wilshandelingen heeft de wil wel
de hersenen noodi"- maar niet op do hoven-
genoemde manier; b.v. een mensch clie
geheel en al verlamd is, kan nog heel
goed Avillen dat zijn ziekte een boetedoe
ning moet zün voor zijn AToegere zon
den.
Uit de school.
.Meester: Als je vader dit opstel zou
lezen, Piet, dan zou hij grijze hóren krij
gen.
Pief: Dat zou een zegen zijn.
Meester: Foei jongen, schaam je?
Piet: Mijn vader heeft immers een kaal
hoofd, meester.
Een opdracht;
Zie je, ik zou zoo graag iets componee-
ren, Avaaraan voor mij nog niemand durfde
deuken.
Zet den nieuwen spoorwegdienst op
muziek.
Niei hij.
Pa komt Iaat thuis. Schoenen uit. Voor
zichtig do trap op.
Bo\en kraakt een trede.
Stem uit de openstaande deur der echte
lijke slaapkamer:
„Ben jij dat. Frans?"
„Nee kind, het is... de trap.'*
Alle argumenten.
i Heb je alle argumenten to pas go-
ibracht, om jh man te overtuigen?
Ja. Er is geen hord meer heel.
Modern schilderstuk.
Wel kerel, als je aan de schilderij zelf
niet kan zien wat onder en boven is, kijk
dan tenminste naar den. naam van den
schilder.
Ja, maar mijnheer, dat zijn ook weer
zulke rare letters, dat je. daaraan ook weer
niet kan zien, wat onder en wat boven is.
Het licht.
Juffrouw Knap: Wat zegt u. Is mevr.
K. zoo ontevreden over haar man? Een
maand geleden vertelde zij mij nog, dat
hij het licht van haar leven was.
Jo kunt soms ook rare ideeën in je
hoofd halen, JeeA-es, licht eiken avond uit
te gaan.
Boven z'n theewater.
Mijnheer Pap komt zeer laat van een
feestje. Plotseling stuit hij op het ronde
ijzeren hek, om het standbeeld op' het plein
Hij volgt hot hek en loopt talrijke malen
rond zonder verder te komen, tot hij einde-
De nieuwste uitvinduig.
Heb je de nieuwste uitvinding al gezien?
Neen. wat is het?
Een boordeknoopje met een klein fono
graaf je. erin, dat. als 'het uit het knoopsgat
glipt en in een donker hoekje onder het
bed rolt, dan A'anzelf rtfept: Hier hen
ik! Hier ben ik.
Kalmeerend middel.
De vrouw \-an een telegraafibeambte was
een heele poos tegen haar man aan het
razen geweest. De man zei geen woord.
Toen ze eindelijk uitgeput neerzonk, zei
ze: Nu, waarom zeg je niets?
Na een poosje te hebben nagedacht ant
woordde de man:
Ik rekende uit, liefste, dat, als je dat
allemaal naar Amsterdam had getelegra
feerd, het telegram honderd een en tachtig
gulden, zestig centen zou hebben gekost.
Uit de kindermond.
Bent u een tooneclspeelsler, Tanle?
Weineen, kind! Waarom vraag je
dat?!
Omdat vader zei, als u kwam dan
zouden we een scène hebben.
Hij hééft gelijk.
Volgens de sterrekundigen verwijdert
Mara zich van do aardè.
Men mag het hem niet kwalijk nemen.
Ook ©en concïdsfo.
De dienstbode, op den ochtend
partij de trap vegend:
Daar ligt waarachtig een al,Crm,
pet. Een van de gasten heeft zeker
in zijn zak gehad!
Moeilijke Vol.
Bets: Ik geloof, dat Bella in dat
een moeilijke rol zal hebben.
Ans: Moeilijk? En'ze heelt geenWlyJ
te zeggen!
Bets: Nou, Is dat niet moeilijk voor fo,
Het laatste woord.
i Ik dacht, dat jij altijd het W
woord hadt hij je vrouw! Maar eind.'
hier beu, heeft zij je al dien tijd maar»!
commandeeivl.
Ik hèb het laatste Avoord. Ik zpm,-
altijd: Jawel, lieve!
Een oplossing.
Die arme kindertjes hiernaast liejjto
geen vadPr en geen moeder meer, JaIS
Is het niet treurig?
Moeder, laten we ze Tante "Gornelij
cadeau doen; die kunnen we best
sen.
Tweeërlei jjiileg.
Gij zijt de zonneschijn van mijn di-
gen. Uw glimlach verlicht mijn ziel als
bliksem. Met u kan ik all'e stormen en \K
gen winden
Is het een huwelijksaanzoek, mi»
heer, of een Aveerbericht?
Veel buiten.
Als ik eens een quaestie heb met m
man, stuur ik de kinderen altijd eerst u
hui ten.
Je kunt aan hun frissche gezichlj
zien, dat ze den halven dag in de built;,
lucht zijn! -.
Bij den Kapper.
Kappersbediende: „Meneer?"
„Ja."
„Meneer, uw haar wordt dun
„Zoo".
„Ja."
„Meneer, u moest er Avat op doen."
„Ik doe" er wat op, ioderen morgen."
(Teleurgesteld): „Zoo meneer. En -,t
koopt u dat?"
„Mijn hoed? Bij den hoedenmaker."
Een middel.
„Mijn colloga is de ontevrodenste m
dien ik ken. Alles, wat hij ziet, wil kj
hebben."
„Kun je hem niet met een vaa miji
dochters in kennis brengen?"
DE GESCHIEDENIS VAN
HET SCHOOIERTJE.
VI!
Kom eerts hier A'ent! Laat ik eens kij
ken, wat je vd<or een A-reemde snoeshaan
bent. Misschien kan ik je gebruiken
In een wip was ik van de kar gesprongen
en. stond in een paar tel met de viool on
der den arm en mijn bundeltje kleeren in
de hand A-oor mijn toekom3tigen meester
en durfde haast niet mijn oogen tot hem
opslaan. Hij zag me zoo ongevoelig en ijs
koud aan, dat ik liever was weggeloopen,
Avare het niet, dat de. avond begon ie wal
len en ik niet gaarne onder den blootea
hemel den nacht zou doorbrengen.
Zoo jongen! Zou je bij mij willen wer
ken. Denk er om: wie niet werkt, zal ook
niet eten. Ik zal het met je probeéïen. Veel
loon zul je voorloopig niet 'krijgen. Zie je!
Ik koop geen kat in den zak! Ik wil zien
of mijn geld wel 'besteed i3 en of je aan
pakt enverdient, wat ik geven zal.
En nunaar binnen! Wij houden niet
van luieren, noch leuteren. Zoolang het
licht aan. den hemel staat, moet er gear
beid worden. Denk hieraan!
Ik gaf den koopman, die stil toegeluis
terd had en door herhaald schudden met
het hoofd, 'zijn ifistemming of zijn afkeu
ring ik weet het niet betoond had
met het woord van den naren man, de
hand. bedankte hem voor zijn hulp en zijn
zeer aangenaam gezelschap endaar
ging ik heen met mijn nieuwen baas. die
mij. maar half beviel, en zat weldra in de
keuken, aangegaapt door een paar meiden
-en een stuk of wat knechts, die in hun
eigen taaltje mij en mijn viool bespotten.
Ik behoef je zeker niet tc zeggen, lief
kind, hoe blij ik was, toen ik goed en wel
in^ mijn bed lag. Over dat. eenvoudig zol
derkamertje boA-cn de schaapskooi zal ik
maar niets zeggen. Ik stelde geen hooge
eischen aan 't leA-en, liever gezegd, ik stelde
hoegenaamd geen eischen: ik was met oh
zoo weinig tevreden.
Ik had te A*eel armoede meegemaakt en
te lang op ons dakkamertje gewoond, om
dit hok misselijk te vinden. Daarbij was
ik moe van het gehots op de kar, zoodat
ik onmiddellijk in slaap viel en alles om
mé heen vergat, zelfs niet opgeschrikt werd
door akelige droomen, zooals men dat wel
heeft, na dagen van groote droefheid en
narigheden. Ik schrok dan ook niet weinig,
toen ik al heel vroeg in den morgen ge
wekt werd. Een slag op de deur, dat ik
opsprong in mijn bed; een ruwe stem daar
huiten. die tot spoed maande, was voor mij
het teeken dat ik niet meer mijn eigen baas
zou zijn. maar de ondergeschikte en een
knechtje van dien vreeselijken man, dien ik
hoe langer hoe meer verafschuwde. Voor
zijn knechts en meiden was hij inderdaad
een ware tyran.
Nu zal ik je eens gauw zeggen waar
het op staat", dat was gericht tot mij, toen
ik mij naar de keuken begaf, waar het
1>rood klaar sto'nd
„Eerst eet je je brood en dat moet bin
nen een kwartier naar binnen .gewerkt zijn.
Ik houd niet van treuzelen. Langzame eters
zijn lauc-' ^me werkers en langzame werkers
zijn dag lieven en van dagdieven moet ik op
mijn boerderij nfets hebben. Begrepen!"
Ja, baas! Èaas was de term, waarmee
dat heerschap wenschte te worden aange
sproken. Bit had ik 's avonds reeds ge
hoord en wist ik nu, hoe te antwoorden.
Dus vooruit! Ben je klaar met het
ontbijt, dan haal je den hond uit zijn hok
en de schapen uit den stal en je gaat
daar ginder op dien heuvel, zie je en
hier wees hij door het raam waar hij be
doelde, de schapen weiden. Je blijft er bij
en past goed op dat ze niet wegloopen,
elkaar niet stooten of dat ze niet buiten
de grenzen loopen te grazen. Begreq^ti?
Ja, baas!
En dan wil ik niet, dat je fidelt op
dat stuk viool. Vioolspelen, hoort niet,
past niet voor jou; dat is geen werken en
alleen met werken zal je den kost verdie
nen. Begrepen?
Ja, baas
In-orde! Vooruit, op stap! Ik kom
zien, hoor! Gehoorzaam je niet, dan maak
je met mijn stevige knuisten kennis. Om
13 uur verwacht ik je terug.
Goed baas!
Vooruit dan!
Daar ging de speelman met zijn schapen
het land in "maar zonder viool. Die schat
moest ik thuis laten, had de baas gezegd.
Wat vond ik dat naar en akelig! Maar
daar zou ik nog wel iets op verzinnen. Wie
niet sterk is. moet slim zijn en liefde
zoekt list.
Ik zou en ik had tijd genoeg met
een herdersschop een keurig kamertje, uit
graven en daar hooi en bladeren in leggen
en dan stillekens mijn viool hier zie» op
te bergen. Dan had ik ze bij me en kon ik
Bpelen naar hartelust. De schapen zouden
wel doorgrazen en Castor zou zijn plicht
wel doen en zoo zou ik heerlijk den tijd
omkrijgen en me oefenen voor later.
Zoo gezegd, zoo gedaan. Ik maakte voor
mijn lieve trouwe kameraad een mooi
kamertje op den hoogsten heuvel aan den
voet van een eik, en dekte den ingang
netjes toe met een blauweji steen. Een
knappe kerel die mijn viool hier zou vin
den. Niemand zou ooit te weten kome,n
welk een schat hier verborgen was, want
ik zei het reeds, mijn viool was veel, heel
veel geld waard."
(Wordt verv'!gd).
Bayonne's Dood
door Herbres.
T
Do middagzon blakerde de ec:.;ime
uitgestrekte heide achter de duinen van
Gascogne in Frankrijk, toen e>en grijsaard
moeizaam met een vlot in Zuid-westelijke
richting de Adour overstak om vervolgens
eenige mijlen van het dorpje Bayonne le
belanden.
'Ten Oosten en Zuiden doemden, do ge
weldige Pyreneeën op welk gebergte zich
tot over de Bpaansche grens uitstrekt.
Aan den voet van dit reusachtig geberg
te verhieven zich lage dichte bosschen.
Kleine smalle bergstroompjes ijlden-lus
tig do helling af om zich klaterend in de
Adour te werpen. Deze ruischte wild m3t
haar eentonig geluid dwars tusschen de
ontelbare steilo bergtoppen en na» de
groote laagvlakte in grillige vormen als
het ware te hebben doorkropen, stortte zij
zich in do golf van Biscaje.
Toen do grijsaard, een man A-an om
streeks zeventig jaren, de Adour oA-er Avas
gestoken, schreed hij hijgende door het
dichte woud.
Geen lustgo zanger verbrak de druk
kende rustslechts oen roofA'ogel schelfdo
nu en dan krassend door heb geboomte.
OA-erigens wa3 het stil, doodstil, de stilte
van een verzengenden zomerdag.
Geen blad 'ritselde, geen tak kraakte,
geen verkAvilckend windje ruischte liefko
zend over de kruinen der boom-en, 3tug en
stïjfstaand in feilen zonnebrand.
De eens zoo forsche gestalte van den
grijsaard, ging nu ZAvaar gebukt, als torste
zij met moeite een onzichtbaren drukken-
dsn last. Het met tallooze diepe rimpels
doorploegde gelaat, droeg de onrhiskende
sporen van een langdurig hitter lijden. De
onrustig flilckerendo oogen, door schuw
opgetrokken, wenkbrauwen, en rood© krin
gen omfloersd, drukten een algeheel© ho
peloosheid uit, terwijl een weemoedige
trek de dxmne lippen omsloot.
De viool, welke hij onder den arm
droeg, drukte hij krampachtig tegen zijn
lichaam, als Avilde hij 't instrument be
schermen legen oen denkbeeldig gevaar.
Dikwijls bleef hij staan en droogde de
zweetdroppels vau zijn verhit gelaat en
zag dan schuw rond als iemand die ATeest
iets schrikwekkends te zullen vinden, wat
hem aan een vrccger verblijf kan herinne
ren.
Laat op den middag bereikte hij uitge
put den zoom A-an het woud.
Het eerst wat nu zijn oog ontdekte Avas
een groot kasteel, dat op ©enigen afstand
voor hem oprees.
- Het zou te A'ecl zijn, do innerlijk schier
grcnzenloozo ontroering te beschrijven,
Avelke zich van den ouden man meester
maakte, bij het aanschouwen van het
waarlijk indrukwekkende slot.
De oogen schenen uit hunne kassen te
willen treden en zijn gelaat werd met een
nog dieper waas Aan bleekheid overtogen.
Zijn borst ging liCA-ig op en neer. en 't
was hem of men zijne keel dichtsnoerde.
Slechts met moeite kwam 't rauw over zijn
bevende lippen: „O, God, mijn
Do grijsaard kon den zin niet voleinden.
Door aandoening en krachteloosheid over
meesterd, begaA-en hem zijn krachten en
verloor hij het bewustzijn.
Wij zullen den grijsaard cenigen Lijd
aan zijn lot overlaten om het kasteel na
der in oogensehouw te nemen.
^Bayonne", zoo is do naam van het kas
teel, was liet stajnslot van de graven van
Bayonne en lag op een rots a^n de zee
kust. De bouwmeester van het groote ge
bouw, was voozeker eens een vernuftig
man. Hij had n.l. kunst en natuur op mees
terlijko wijze tot één weten te vereenigen,
én wel zoo, dat het hechte sterige gebouw
met de groote rots één geheel scheen te
vormen»
Aan do Zuid- en Oostzijde werd het be
schermd door de uitloopers der pyreneeën.
Aan de westzijde genoot men een vrij uil-
zicht op de zec^ en naar het Noorden aan'
de OA-erzijde A-an cle Adour. lag de groote
eentonige beid© in, 't verschiet.
Als de zee onstuimig was cn schuimbek
kend tegen den harden rotssteen sloeg, en
de storm, klagend om de oude muren van
het kasteel loeide, was het hier somber en
angstwekkend.
Do hemel had deze eenzamo plek oor
spronkelijk niet met natuurschoon begif
tigd, doch door den voorlaatston eigenaar
van het leasteel was deze leemt^ kunstig
aangevuld en zoo het slot en do omgeving
in een heerlijk A*erblij£ herschapen»
Het inwendige A-an het slot bood een
schitterend schouwspel aan. Zoo vond
Toen gelijkAloers een groot vertrek, dab en
kel goud, spiegels en bloemen vertoonde
een muziekzaaltje, waarin oen vleugel en
eenige harpen; een vertrek met prachtige
heelden! en een keur van schilderijen; kort
om te veel cm op te noemen.
't Behoeft zeker geen betoog, dat al de
vertrekken met een luister van huisraad
waren voorzien.
Men voege dan daarbij des zomers een
heerlijk vergezicht in het dichte lommer
van oen' bekoorlijken tuin. waar alles
groeit en' bloeit, en geurt en kleiyt, waar
zilveren keeltjes onvermoeid hunne leere
muziek doen ruischen; 't koeltje zich met
aether bezwangert; en' dan ten. slotte een
kleine beek, die A'an oen woeste rots afge
daald, zich als een straal zilvergaas over
het mollige gras kronkelende, in een A*ijver
rich uitstort Avaar sneeuwwitte zwanen
dartelen.
En toch, over al clie pracht scheen een
melancholieke geest te zweven en om het
kasteel en hare bewoners eén mysterieus
net te zijn gespannen.
Allerlei fabuleuze vertellingen over den
vorigen bezitter a-an het slot. deden de
ronde. De een wist onomwonden in beeld
rijke fantasie te verhalen, dat de voorma
lige graaf, door jaloezie gedreven, zijn
echtgenoot© en zoon vormoordde om daar
na zelf door de aarde te worden verzwol
gen.
Anderen, met een nog leA'cndiger fanta
sie, hadden de>s 's -nachts dikwijls de
schim A-an den graaf rusteloos om de rot
sen zien vliegen.
Behalve dc tegenwoordige bezitter,
schoen echter niemand met den juisten
toestand op de hoogte te zijn. en waren
alle overlcA-cringen met een geheimzinnig
waas orageA'en.
(Slot volgt.)
Fulco, de herder.
door Lilly Consemulder.
Een onafzienbare heidevlakte en diep.
diep in de verte de eeuwige stad Rome. De
heide; welker bruine tint men niet zag
door de schapen waarmede zij als bedekt
scheen, 't Waren de schapen van Fulco. Hij
noemde ze zijn schapen. Als kleine jongen
reeds was hij met zijn vader naar^de heide
gegaan om daar voor de schapen te zorgen.
Fulco had zijn schapen lief, en toen zijn
vader was heengegaan, en hij alleen inet
zijn moeder achterbleef was hij in zijn va
ders plaats schaapherder geworden. Ver
gezeld van zijn hond zwierf hij dan week
aan week op de heide rond. Als de scha
pen dan rustig lagen, legde ook hij zich
neer in de schaduw van een ouden boom
en droomde uren lang. Al de heidesproken
waarvan zijn vader verteld had, kwamen
hem dan voor den geest en vooral dacht
hij dan aan den heidegeest, die in de avond
schemering over de heide waarde. Ja! H»t
hij niet meermalen een klagenden snikp-
hoord?
De heidegeest was eenmaal een schaj[-
herder geweest, doch hij had zijn scliapa
vergeten. Roem en eer wilde hij behaïet
Hij wilde geen herder meer zijn en h
zijn arme ouders hem ook smeekten
blijven, niets hielp, niets kon hem to.
houden en toen hij op een stormachtigs
kouden dag op weg was naar de stad,da
groote stad, waar hij dacht dab hij grook
heldendaden zou kunnen A-errichten, lui
hij in het gieren van den wind een stea
gehoord die gilde.: Wee den herder di:
zijn schapen A-erlaat, zijn ziel zal geen n
genieten." En na jaren was er op. het dorpj:
ivaar de trouwelooze herder vandaan kwa
een oude afgeleefde man gekomen,
men om te sterven. Voor de herberg p
hij geA-allen en medelijdende handen 1
den hem op een bed gedragen. Een vree»
lijke hoest verscheurde zijn borst cn grooli
bloedvlekken kleurden zijn kussen rot>i
De avond viel. De oude man Avilde spre
ken, doch de adem begaf hem en kracht»
loos viel het grijzen hoofcl in de 1
terug, en nauwelijks had liij. don laatstei
adem uitgeblazen om men hoorde op da
heidevelden een klagende stem die om g
nade smeekte. Men ging het onderzoebi
en men vond dat de oude man, de trouw
looze herder was geweest. Neen Fqjco zon
zijn schapen nooit verlaten en hij streelt»
zacht de wollige vacht. A-an zijn lievelingi-
schaapje.
„Wolf de zon gaat onder wc moeten nas:
huis", zei Fulco tegen zijn hond en op ea
teeken van den meester rende Wolf om da
schapen heen, joeg ze bij elkaar en lang-
.zaam trok men naar het dorp. Fulco brachi
de schapen in de stallen en ging naar sij»
moeder. Hij A-ond haar in gesprek anet
vreemdeling. Dezo was gekleed in reiskos
tuum, doch de lange, zwarte haren en slappa
hoed deden den kunstenaar kennen. Hf!
doel A-an den reiziger was duidelijk.
'Rome de stad der schoono kunsten, wait
zooveel gebouwen van verfijnden kunstzii
spraken, bezocht en bewonderd te hebben,
wilde hij de fris3che natuur in zich opoe
men. Hij wilde hier eenigen tijd blijven na
bij Fulco's moeder inwonen. Nu kwan
een heerlijke tijd voor Fulco. Dikwijls ver
gezelde de schilder hem. Hij had hc:
geschetst te midden van zijn schapen, m
Wolf aan zijn voeten en zijn lieveling
schaapje in den arm. Dan weer vertelde M
Fulco Aan zijn reizen en verhaalde hij he*
van do prachtige gebouwen en palcizea
A-an beroemde schilderijen, van groote kort
bare 'bibliotheken cn van dc schoonste mu
ziek en langzaam ontstond er bij Ful«
het verlangen om al deze heerlijkheden t?
zien en te hooren. Aan niets anders k'1
hij meer denken en 's nachts droomde b!
ervan. Stil en zwijgend deed de eertijj,
zoo vroolijkc jongen zijn Avcrk. Aan
moeder was deze verandering niet cD'
gaan. Zij sloeg hem steeds angstig gaaC-
De dag A'an A-er trek was voor den scoit
der aangebroken. Fulco vergezelde heme',
bracht bem op den grooten weg ni*
Rome. Onderweg vertelde de schilder
dab hij te Rome blijven zou totdat
schilderijententoonstelling gesloten
want hij zelf had ook een schilderstuk ir'
gezonden. Eindelijk nam de schilder f
scheid en Fulco bleef alleen achter.
zend keek hij den schilder na, een diep
zucht steeg op uit zijn horst en langzV"
ging hij naar huis.
(Wjv.lt vc- v Ag.d|