r
An ecdoten.
rware werk een rijksdaalder verdiend.
„We verdienen hem zuur", zeggen de
maaiers.
Nu is 't Zondag. Het klokje heeft genood
Jot de vroegmis.
Daar komen ze de vlijtige werkers om
weer zich te sterken door de symbolische
•foorstelling van het leven en lijden van
den Zaligmaker, die uit liefde tot de men-
fchen zoo veel heeft geleden. Aan de Evan-
jeliezijde van het altaar keert de pastoor
<ich naar de gemeente.
Hij leest het Epistel en Evangelie van
den Zondag voor. Dan legt hij met eerbied-
vollen kus het heilige boek op 't altaar, en
't is of in de veelkleurige zonnestralen, die
door de met kleurige ruiten versierde ra
men op 't altaar val'en een wondere glans
glijdt over 't zachtgelijnde gelaat van den
grijzen herder. Ernstig heft zich zijn arm
en de uitgestoken hand bewegend naar zijn
hoorders, vloeien daar woorden van zijn
lippen zoo treffend en roerend dat den
mannen, zoo weinig gewoon aan fijn ge
voelen. een zalige trilling doorvloeit. „Gij",
fcegt de goede herder, ,die de arme wer
kers. die zoo hard moeten slaven in de
brandende zon, in uw dienst hebt, geef hun
niet slechts hun loon, maar schenk ze ook
aw hoogachting, uw liefde, op het voor
beeld van onzen Heere, Jesus."
En straks gaan de maaiers het Gods
huis verlaten, waar ze een kracht ontvin
gen, die blijmoedig doet dragen den zwa
re n last van 't zwoegend lev an,
A. NASS.
Wimpie.
Wimpie was stout en moeder had ';n al
Atelkens moeten beknorren. Eindelijk zei
moeder:
„Hoor 's Wimpie, het verveelt me
nou, dat ik je den heelen tijd. moet verbie
den, ik zal 's aan je -vader vragen] of je die
onderhanden neemt!"
Wimpie bleef een poos in gedachten zit
ten, toen zei-ie:
„Moeder, wat zullen jullie nü doen, als
het vader ook verveelt?"
Snugger.
Moos en Flip gingen met een vliegma
chine naar Londen. Voordat zij vertrokken
werd hun gezegd, dat ze tegen den be
stuurder niet mochten spreken. Toen ze in
Londen aankwamen, vroeg Moos of hij nu
iets mocht zeggen, waarop hij zeide, dat
Flip er onderweg was uitgevallen.
De kwestie.
De astronoom had aan een heel gezel
schap jonge dames zijn kijkers laten zien
en hun de wonderen des hemels veikfaard,
totdat hij er schor van was. Hij meende
dat zijn belangstellende hoorderessen nu
wel geheel ingelicht zouden zijn, toen een
van de dames opmerkte:
„Ja maar meneer, als u nu zeker weet
dat al die sterren absoluut onbewoond zijn
hoe vinden de sterrekundigen dan uit, hoe
ze heeten?"
Op school.
Onderwijzer: Waar hoort de kameel
thuis, Frans?
Frans: De kameel heeft geen thuis,
mijnheer; die loopt altijd in de woestijn.
Goed aangekomen.
Rechter: Gij erkent dus, buiten inJiet
bosch den man een slag op het hoofd te
hebben toegebracht. Doch getuige zegt,
dat gij tweemaal geslagen hebt.
Straatroover: Dat is dan zeker de
echo geweest, edelachtbare!
In het restaurant.
Dame: Kellner, in de soep romen
twee vliegen rond
Kellner: O dame, die zullen u niets
doen, ze zijn al dood!
Jantje's meening.
Waarom gaat papa eiken dag toch
naar de stad? vroeg kleine Jan.
Papa moet in de stad werken, m'n
jongen, antwoordde de moeder, om te zor
gen dat je geregeld lekker eten kunt krij
gen.
Eenige dagen later gaf moeder Jan een
portie zuurkool op zijn bordje, dat bij den
kleinen man niet bijster in den smaak viel.
Met éen minachtend gezichtje keek hij er
eenige. oogenblikken naar, haalde dan de
schouders op en vroeg: Vandaag heeft
papa zeker niet veel gewerkt, wel moeder?
DE GESCHIEDENIS VAN
T SCHOOIERTJE.
IV
Hé, koopman, waar gaat de reis naar
tee?
Dat hangt er van af speelman! Ik
ga, waar wat te verdienen is.
Dat wou ik ook wel.
Zoo, en wat zou je vader en moeder
rol zeggen?
Die zeggen niets meer. Beiden zijn
dood; dood en begraven. Ik ben mijn eigen
kaas. Ik doe, wat ik wil; ga waar ik wil;
*n speel als ik wil.
Flink gezegdMaar wat wil je dan
Kun je anders niets, dan een beetje krassen
op dat houten ding me,t vier snaren, wat
ze viool noemen? Heb je niet leeren wer
ken?
Werken? Wat is werken? Is spelen op
de viool geen werken?
Neen, dat -is niets. Dat is geen wer
ken. Dat is goed voor rijke menschen. Die
kunnen zich die aardigheid permitteeren.
Die kunnen iets zoeken om den tijd dood
te slaan en zich niet te vervelen. Maar
arme drommels als jij m 'en zich die
gekheid uit het hoofd zetten. Daar is beter
werk te doen. Kom, stap maar op; zet je
naast me. dan kunnen we verder praten.
Rilden en praten gaan best samen.
In een wip zit de kleine speelman naast
dien dikken, goedigen koopman en ver
heugt zich r°eds bij de gedachte, dat hij op
die manier de wereld zal zien en zijn kin
derlijke phantasie schept zich reeds een
paradijsje op aarde maar voov' - pig Elsje,
zal zijn geluksdroom niet verwezenlijkt
worden.
Zoo! en wat wou je nou eigenlijk
aldus da dikke naast me, toen ik gezeten
was.
Geld verdienen? Ik wil geld verdienen
en kunstenaar worden.
Geld verdienen, zal wel Eraan, als ie
werken wil. maar werken zooals ik dat be
doel of heb jij geen knuisten aan je lijf, om
die uit je mouw te steken? Ik weet een
goeie plaats voor je. Tk heb een vr:end, die
een groote boerderij heeft en die best nog
zoo'n opgeschoten vlerk als jij als jongste
knechtje gebruiken kan. Zie je! Wat zeg
je daarvan? Goed voer, een warme stal,
wat wil-je meer?
Dat lijkt mij we.!! Maar ik kan toch
niet spitten en planten, on zaaien en maaien
of hoef ik dat- niet te kennen?
Domoor! Jij hebt die kennis niet noo-
dig. Dat leert zich van zelf. Dat is van
later zorg. Wat jij moet weten? Jij kunt de
schapen of de varkens hoeden en dan kun
je in Gods vrije natuur zooveel spelen als
je wil. Misschien dat de varkens nog eens
gaan dansen op de maat der muziek. Jon
gen, jongen nog toe.! Dat kan een mooi
zaakje worden. En nu jij vriend!
Goed man! Ik zal probeeren. Lukt
het niet, dan lukt het niet. Dan ga ik weer
verder. De wereld is groot genoeg. Voor
mij is allicht plaats, en het komt er mij
niet op aan, waar ik me oefen.
Goed gezegd, speelman! De wereld Is
groot en jij bent klein. Er is plaats genoeg.
En om te fidelen heb je tijd genoeg, maar
denk er om, dat niet iedereen van muziek
ioudt. Ik houd er niet van. Ik hoor liever
de kikkers in de. sloot en de muggen in de
goot. als ik er maar geen last van héb. Zie
je, zoo is het in het leven. En of de boeren
van jou krassen gediend zijnIk geloof
het niet. Er is voor 't oor van den boer
geen liefelijker geluid dan het geloei zij
ner koeien, en het geblaat zijner schapen
en het geknor zijner krulstaarten. En kun
je dat die landslui kwalijk nemen? Ieder
vogeltje zingt zooals het gebekt is. En zoo
is-h'et. En nou jij, kleine Wildeman! wat
heb jij hierop te antwoorden?
Wat zal ik zeggenMisschien heb je
gelijk, misschien niet. Ik weet het niet. Ik
heb nooit op 't dorp gewoond. Ik heb altijd
in de stad geleefd. Maar dat weet ik wel,
dat er menschen zijn, die net zooveel ver
stand van muziek hebben' als de koeien
in de wei en de, varkens in den stal. Dat
heb ik in de stad ondervonden! En daar
meenen de menschen, dat ze van muziek
alles afweten, al hébben ze voor die kunst
net zooveel gevoel, als het paardje, dat
hier voor de kar loopt
Dat was gesproken naar het hart van den
koopman. Van instemming sloeg hij met
de zweep in de lucht, dat het klapte en
liet een lach hooren, niet ongelijk aan het
geknor der varkens, waar ik de volgende
dagen wel meer van te hooren zou krijgen.
Flink gesproken, jonge kameraad!
Jij Fikt me nocr verstandiger dan je er
uit'Et. ofschoon ik me nog niet kan be
er; ij-en. dat iemand met herserts in zijn
kr, zijn tijd wil verbeuzelen met het ge
zaag op dat dood stuk hout met een gat
er in, waarover eenige kattedarmen ge
spannen staan.
Ik zou je bedanken? Ik zou er niets van
moeten hebben. Neen. neen! Dan heb ik
een beter métier. Mijn werk brengt me
'a avonds klinkende munt in het zakje en
gezien je armoedige plunje heb jij het
met jouw handwerk niet zoover kunnen
brengen.
Dat is niets man. dat is niets. Wat
niet is, kan komen Als ik maar eenmaal
op de eerste sport van de kunstenaarslad-
de.r sta, kom ik wel boven ook, en dan
zullen we eens kijken, wie het meeste in
het zakje krijgt. En dan hoop ik u ook nog
eens te ontmoeten en zult ge vast en stel
lig op mijn concert een vrijkaart krijgen
De koopman lacht en lacht, dat zijn
paard voor de kar schrikt en het pp een
loopen wil zetten, maar de dikkerd houdt
de teugels strak en weer gaat het voort in
het sukkeldrafje van daar even.
Schei, uit, kunstemake.r, schei uit. Ik
lach me dood, ik lach met ziek! Neen maar,
dan komt er mijn knol en ezel ook op. Jij
een kunstenaar! jij op een Concert! Jij!
Schei uit, of ik krijg nog een beroerte, klei
ne grappenmaker! die je bent.
Maar stil, daar is een uitspanning. Dat
k beter werk! Ik heb honger en dorst te
gelijk! en jij zult ook wel wat lusten, is
't niet? Of speel jij je maag soms vol en
e,et jij van do muziek, die je uit die vier
snaren perst.
En weer lacht de dikke koopman, dat
zijn buikje schudt en de teugel slap hangt
in z'n handen en het paard zijn stap ver
traagt en den weg neemt naar de uitspan
ning en dan hernam ik:
Ik heb honger en dorst ook Ik zou
Betep.
Dokter: Nou man hoe gaat het er mee?
De zieke: Och dokter, ik ben wel een
beetje beter dan ik was, maar ik voel me
toch niet zoo goed als ik was voordat
ik me zoo beroerd voelde als ik nu ben.
De deftige mevrouw.
Ia mevrouw thuis?
1Ja, maar mevrouw ontvangt vandaag
niet.
Dat is niet erg. Ik kom van do be
lasting en zou zelf graag ontvangen!
Dat was het juist.
Ik wou, dat ik ergens een' schat be
graven wist liggen! zei van Dalem met
een zucht.
Maar beste man, ik ben toch Je
schat! zei de vrouw.
Ja, zuchtte van Dalem nog dieper,
maar jij bent niet begraven.
Ham van 't zelfde varken.
„Mijnheer", zei 't jonge vrouw tje tot
den winkelier, „mijn man heeft drio weken
'geleden een ham gekocht, en die was uiter
mate fijn. Kan ik er nog precies zoo een
hebben?"
„Zeker, mevrouw", zei de winkelier,
„daar hangen er twaalf nog alle even
goed. Wilt u er een uitzoeken?"
„Geeft u er mij maar een", concludeerde
't jonge vrouwtje, „maar weet u zeker," dat
die van 't zelfde varken zijn, als die ham.
die mijn man kocht?"
„Gegarandeerd, mevrouw!" antwoordde
do cordate winkelier prompt.
Handig.
Hoe komt. het, dat je met je fiets een
ongeluk hebt gehad?
O, ik reed 's nachts op een landweg,
alles, was donker, opeens zie ik twed
lichten. Ik denk dat het mij tegemoet ko
mende auto's zijn, en wil daar tusschen
door rijden.
Nu?
Nu, de lichten behoorden aan dezelfde
auto.
Servante Terrible.
Mietje, haal eens een half fleschje' port
uit den kelder.
Zal ik ze meteen maar allebei boven
brengen, mijnheer?
Kennis van het vak.
Antiquiteitenhandelaar: Kijk eens, hier
heb ik 'n vermolmden wijzer van 'n koe
koeksklok -wat is dat?
Bctrekkingzoekende: 'n tandenstoker van
markiezin de Pompadour!
Antiquiteitenhandelaar: Goed je bent
geëngageerd 1
Wist 't al.
De echtgenoot had den heelen avon:l ge
lezen in „De wonderen der natuur". Toen
zeide hij tegen z'n vrouw:
„Als je zoo'n boek als dit leest, dan
zie je pas hoe onbeteekenend en hoe klein
een man toch eigenlijk is!"
„Hm!" bromde mevrouw, ,,'n vrouw
hoeft daar geen heelen avond in een boek
voor te lezen!"
De geest des tijds.
Volgende mop doet in de bladen do
ronde i e
„Dat over onze grenzen een schoon
maakster meer dan een professor en een
straatveger meer dtfn een archivaris ver
dient, achten millioenen normaal en onder
die velen ook de concierge eener middel
bare school, manusje van alles, in meni
gerlei arbeid bedreven, die, in het hooge
besef zijner economische beteekenis, vijfde
klassers, van wie eenigen zich vermeten
hadden, hem er tusschen te nemen, op
diep verontwaardigenden toon vroeg: „Pro
leten! dachten jullie .misschien, dat je een
leeraar voor je had?"
Een leuke krijgslist.
Prinses Waldemar, de dochter van den
hertog van Chartres 't is enkele jaren
geleden kwam tot het vermoeden, dat de
brieven aan haar moeder, die in Frank
rijk woont, op Fransch gebied geopend, en
gelezen werden; de bijzondere oplettend
heid, welke men aan alle Fransche preten
denten wijdde, versterkt de prinses in haar
vermoedens.
De prinses besloot nu haar toevlucht tot
een krijgslist te nemen: ze schreef aan
haar moeder een brief natuurlijk met een
postscriptum waarin ze 't volgende me
dedeelde: „Lieve Mama, ik voeg hierbij
nog een bosje Duitsche viooltjes; laat hun
geur U aan mij herinnerenmaar
er werden geen viooltjes in -den brief ge
daan! Per ommegaand© kreeg
een brief van de hertogin, die ha*/
zeerste voor de heerlijke en geurie
tjes bedankte. Nu had de prinses d6
held verkregen dat haar brief J"
was; de betrokken inquisiteur heeft'
brief gelezen en, denkende dat d« d
tjes onverhoeds er uit waren gevallen
te hij er een boschje Fransche vioS^
en maakte den brief weer dicht.
Een nooit op te lossen raadsel Is *ei
in een stille stad en een stille atraat
delijk een massa menschen bij el-iaat l
groot, klein, dun, dtiik, jong, oud
beiderlei kunne als er iets vr
gebeurt.
En er was iets verschrikkelijks
vallen. Zoutlip, de welbekende, corpa],
zuinige, uitgerekende en gierige kruide
was in het vooruitzicht van een zoet *1
je, diep in gedachten pardoes te «j
geraakt. Het gaf een plons alsof een b
toren in een sloot viel.
Het was geen gekheid om h_v B,
gevaarte, dat spartelde, dat dreef'
schreeuwde als een mager varke
visschen. „Hij zinkt!" riepen de jongej
Een hartverscheurende gil galmde
den mond van den drenkeling.
Gelukkig was een der omstanders j
dig genoeg om bij den zinkenden Zot
te springen en hem zwemmende met#
ge duwen naar de waltrap te krijgen
Daar werd hij beetgepakt en nu wa
weldra, niezend en waterbrabend
boven geklommen en stond op de sti
steenen.
„Hier is je redder!" riepen toen twi
stemmen tegelijk en de man, een stn
werker, die hem feitelijk gered had, i
naar hem toegedrongen.
Zoutlip bibberend zocht met zijn
hand in zijn broekzak Hij nam zijn h
opende za en zocht en haalde ein^
een kwartje er uit.
Het ging hem aan zijn hart. Maar
voelde aller oogen op zich gevestigd.
Toen vroeg hij aan de omstanders:
„Wie van jullie kan een kwartje vj
len?"
Het scheelde weinig of dezelfde haa
die hem gered hadden, wierpen denn
gen duitendief weer in het water.
u erg dankbaar zijn, als u me wat van
uw overvloed meegaf en u weet wat ik ge-
zegdhe.b: twee vrijkaarten zult U hebben.
Hoort u dat.... twee kaarten vast en
zeker
In ordeIk zal het onthouden, ha,
ha, ha! Neen dat. zal ik vergeten; al zal ik
het speelmannetje niet vergeten....
Het rijtuig houdt stil. Wij stappen bei
den uit en weldra hebben we een warme
kop koffie e.n een berg brood voor ons, wat
wij ons beiden flink laten smaken.
De Redacteur.
(Wordt vervolgd.)
CORRESPONDENTIE.
G o u d - E1 s j e. Wat heb jij me al
leraardigst. verrast met dat waarlijk leuke
versje, en ik was werkelijk blij met deze
vrije vertaling van dat aardige Plat-Duit-
sche versje van .Klaus Groth. En wetende
dat.wij onde.r onze lezers ook heel wat
kinderen hebben, - die in eigenlijken zin
geen kinderen meer zijn, daarbij velen, de
M. U. L. O.-scholen bezoeken of op de H.
B. S. en het Gymnasium zijn, wil ik het
heele vers laten afdrukken en de vrije ver
taling direct laten volgen. Zoo hereiken we
een dubbel- doel en wel, we stellen onze
lezersschaar in-de gelegenheid te laten be
wonderen. hoe kort en precies de Duitsche
dichter zijn stof behandelt, én hoe even
kort en even precies ons goed Goud-Elsje
voor onze kinde.ren deze gedachten weet
uit te werken. Ik kan dan ook niet anders,
dan mijn flinke mederedactrice van harte
•bedanken en felieiteeren met dit succes,
want het zoo te zeggen in dezen vorm kan
alleen ons „Goud-Els je".
Terzake dan:
Matten Has'I
Lütt Matten de Has'
De mak sik cn Spass,
He weer bi 't Studeeriï,
Dat Danzen to lehrn,
LTn danz ganz alleen
Op de achtersten Been.
Keem Reinko de Toss
Un dach „Das en kost!"
Un seggt: „Lüttje Matten,
So flink oppe Padden?"
Un dansst hier alleen
Op de achtersten Been.
Kumin, lat uns tosam!
Ik kann as do Dam!
De Krei. de spelt Fidel,
Denn geit dat candidel,
Denn geit dat mal schön
Op de achtersten Been.
Lütt Matten gov Pot,
De Vos be.et em dot.
Un sett sik in Schatten,
Verspis' do lütt Matten/
De Krei, de kreeg een
Van de achtersten Been.
Klaua Grotb.
En nu de vrije vertaling van Goud-Elsje.!
Gefopt
Klein Hazemeneertje,
Dat ging op een keertje.
Voor een grapje studeerett,
Om dansen te leeren,
En hipte alleen
Op z'n achtera-te beerL
„Dat 's koet", dacht de Vos,
En, stapt er op los.
„Wel, kleine schat,
„Zoo vroeg al op pad,
„En dans je alleen,
„Op je achterste been?"
„Saam heb je meer schik,
„Als dame dans ik.
„Viool speelt de kraai,
„Dan gaat het heel fraai,
,.En zelfs ongemeen
„Op 't achterste been.
Het haasje gaf poot,"
De vos beet hem dood
En peuzelt hem op
Van teenen tot top.
De kraai kreeg alleen,
't Achterste been,
Goud-Elsje.
Wat dunkt u? Heb ik te veel gezegd? En
wie wil ook eens zijn krachten beproeven
om in eigen vorm deze gedachten uit te
werken? Wat. goed is, laat. ik plaatsen de
volgende week. Ik ben eens benieuwd, wie
het Goud-Elsje verbetert!
Ik voor mij, zou niet gaarne met haar
in 't strijdperk treden. Misschien dat Oom
Wim, of Oom Jan of Tante Jo of Ellen het
aandurft, of een der anderen? Ik wacht
vol belangstelling af. Duslaten we de
volgende weck Zaterdag eens nauwkeurig
toezien, wie het aandurft een vertaling te
geven, van bovenstaand Duitsch versje,
dat heel'wat weg heeft van 't Limburgsch
en het dialect uit den Achterhoek.
De Redacteur.
P. S. De volgende week beantwoord ik
andere brieven.
Onze poesjes.
Thuis in een mandje slapen vier groote
poesen. Ge zult zeggen, dat. is wel wat
veel, want om zoo'n stelletje te onder
houden met eten en drinken, kost heel wat
moeite. En daarom moet ge ook wel een
groote dierenliefhebber zijn. Nu. dat is
ook wel zoo het geval, doch dat alleen
niet, is de reden, waardoor wij zooveel
poesjes hebben., want luister. Al rerds da
gen achtereen, was onze groote oudo poes,
die wij toen nog maar alleen bezaten,
nergens te vinden. Alleen gebeurde het
wel eens, dat zij ?s avonds wat kwam
eten en drinken, doch dan was zij ook
spoedig weer verdwenen. Eens kon onze
Vim het niet langer meer volhouden, en
sloop de poes op handen en voeten ach
terna, de trap op nar den zolder, en zag
daar aangekomen, hoe de poes in een Idein
kistje verdween, dat in een donker hoekje
Blond. Heel zachtjes sloop Wim er heen en
bemerkte tot zijn groote verwondering,
drie kleine jonge poesjes, die heel warmp
jes bij elkaar lagen te slapen. Spoedig
kwamen ook vader en moeder eens kijken
en bewonderden het drietal mooi ge
fleurde poesjes.
Na een week of twee waren onze
poesjes a.l aardig groot geword'en en moe
der vond, dat Wim ze den anderen dag
maar bij een paar menschen in de buurt
weg moeet brengen, want alle drio wilde
zij er niet bijhouden, doch één wel. Hoe
wel Wim het erg jammer vond, gehoor
zaamde hij toch onmiddellijk en bracht zo
weg. Onze oude poes was nu heel slim en
merkte maar al te Bpoedig op. wat Wim
met zijn kinderen van plan was, en sloop
hem stilletjes achterna. Spoedig was Wim
beide poesjes kwijt en ging vroolijk naar
huis, want hij had nu een aardig duitje
ia zijn spaarpot verdient, daar hij voor
ieder poesje een kwartje opstreek.
Onze poes iflbusschen wist precies het
huis, waar Wim de poesjes gebracht ha 1.
En 's nachts stootte zij het dakraampje
open en ging over de daken naar het h\iis,
vaar Wim zijn kinderen had gebracht.
Spoedig was zij daar aangekomen c:i
sloop stil door het dakraam naar _bln-
nen. Heel voorzichtig liep zij de trap of
en ja hoor, reeds van verre hoorde zij het
Hagend geluid van haar arm kindje. Met
een paar sprongen was zij bij haar,;
to ze in d'r bek en liep op de zelfde i
nier zooals zij binnen gef omen was i
buiten en holde zoo hard ze maar
naar huis. Zoo ook haalde zij haar aj
poesje en legde ze in het H*t.:e neer
kunt begrijpen hoe Wim opkeek toet
in plaats van één weer drie kleine p
jes in het kistje zag liggen. Ook i
stond er van to kijken hoe de oudep
zoo trouw aan zijn kinderen kan zija
moet ge weten, onze Wim was een s
koopman en zei tegen zijn moeder 4
der, nu ga ik de kleine poesjes maan
verkoopen", doch moeder' zei: J
jongen, dat moogt ge niet doen, gi
maar weer gauw naar de mencshen ti
brengen en zeg dat ze wat beter heli
raam moeten sluiten." Wim gehoorzal
en bracht ze weer weg. 's Nachts
poes weer uit ora zijn kinderen te bi
doch nu kon de poos niet meer in het!
komen, want het dakraam was stevi|
sloten. Verdrietig ging zij nu naar huü
ik geloof dat ze van verdriet gestor
zou zijn, zoo niet op zekeren
greote poesen in het oudo nest biieet
ten. Wat was er nu gebeurd? Wel,I
do kleine poesjes groot waren
mochten zij naar buiten, doch in pli
's avonds in het nieuwe huis terug
keeren. waren zij in het ouderlijk I
binnen geslopen en gebleven. En vani
tijd, mochten alle vier de poesen i
ouderlijk huis blijven. Wat was Wim:
K«
Een treirire geschiedenis.
In het verre Negerland zijn ook olï
ten. Op ©en keer stond een olifant 1
een breed water te drinken. Er b
©en neger voorbij die dacht ik zal
olifant eens lekker plagen. Hij schooi
én boog in z'n rug. De olifant schrob
zal jo ook eens plagen, dacht de olit
De neger was zoo hard als hij krn1
geloopen, want hij dacht aanstonds f
de olifant mij achterna en de olifant I
veel harder loopen dan ik. Het waj'
De olifant ging met zijn dikke poot*
neger achterna. Natuurlijk had do oh
hem al gauw ingehaald. Hij zei: ••Al'
stoute Neger mij plaagt dan doe ikhc.
ook." Hij nam den neger mee na3r
water waar hij daar net zoo lekken
staan drinken. Toen hij er bij was, p
er een krokodil met z'n groote bek urt
water steken. De olifant dacht ik w'
daar in steken. Doch hij spaarden del
ger. Hij vond het te erg. Hij stak ba
het water en toen de krokodil hem'
grijpen trok de olifant den neger
De neger was natuurlijk druipnat,
de straf was nog niet af geloopen.
moest nog verder mee naa-r een
slootje. Daar in dat slootje stonden
groot© stekels. Daar moest de neger
heen. Toen hij er weer uit mocht wï^
heele lichaam vol met stekels. En
liet do olifant den neger los. En toen!
de neger op één been naar huis wan
andere been zat vol met stekels.
Bertha v. A M
Meiliedje.
In de Mei. in de Mei
Zijn de kleine kindjes blij'
Zonder hoed en zonder ja»J0.
Loopen zij in 't groene gr"!*
Plukken bloempjes uit de wei,
In de Mei.
Tn do Mei, in de Mei,
Eindjes gaan in lange rij.
Êleine kindjes zingen, fin»»*
Dat hun moeders ooren tui
Schril en schel, maar o zo°
In de Mei.
Jan
Bohd