r An ecdoten. rware werk een rijksdaalder verdiend. „We verdienen hem zuur", zeggen de maaiers. Nu is 't Zondag. Het klokje heeft genood Jot de vroegmis. Daar komen ze de vlijtige werkers om weer zich te sterken door de symbolische •foorstelling van het leven en lijden van den Zaligmaker, die uit liefde tot de men- fchen zoo veel heeft geleden. Aan de Evan- jeliezijde van het altaar keert de pastoor <ich naar de gemeente. Hij leest het Epistel en Evangelie van den Zondag voor. Dan legt hij met eerbied- vollen kus het heilige boek op 't altaar, en 't is of in de veelkleurige zonnestralen, die door de met kleurige ruiten versierde ra men op 't altaar val'en een wondere glans glijdt over 't zachtgelijnde gelaat van den grijzen herder. Ernstig heft zich zijn arm en de uitgestoken hand bewegend naar zijn hoorders, vloeien daar woorden van zijn lippen zoo treffend en roerend dat den mannen, zoo weinig gewoon aan fijn ge voelen. een zalige trilling doorvloeit. „Gij", fcegt de goede herder, ,die de arme wer kers. die zoo hard moeten slaven in de brandende zon, in uw dienst hebt, geef hun niet slechts hun loon, maar schenk ze ook aw hoogachting, uw liefde, op het voor beeld van onzen Heere, Jesus." En straks gaan de maaiers het Gods huis verlaten, waar ze een kracht ontvin gen, die blijmoedig doet dragen den zwa re n last van 't zwoegend lev an, A. NASS. Wimpie. Wimpie was stout en moeder had ';n al Atelkens moeten beknorren. Eindelijk zei moeder: „Hoor 's Wimpie, het verveelt me nou, dat ik je den heelen tijd. moet verbie den, ik zal 's aan je -vader vragen] of je die onderhanden neemt!" Wimpie bleef een poos in gedachten zit ten, toen zei-ie: „Moeder, wat zullen jullie nü doen, als het vader ook verveelt?" Snugger. Moos en Flip gingen met een vliegma chine naar Londen. Voordat zij vertrokken werd hun gezegd, dat ze tegen den be stuurder niet mochten spreken. Toen ze in Londen aankwamen, vroeg Moos of hij nu iets mocht zeggen, waarop hij zeide, dat Flip er onderweg was uitgevallen. De kwestie. De astronoom had aan een heel gezel schap jonge dames zijn kijkers laten zien en hun de wonderen des hemels veikfaard, totdat hij er schor van was. Hij meende dat zijn belangstellende hoorderessen nu wel geheel ingelicht zouden zijn, toen een van de dames opmerkte: „Ja maar meneer, als u nu zeker weet dat al die sterren absoluut onbewoond zijn hoe vinden de sterrekundigen dan uit, hoe ze heeten?" Op school. Onderwijzer: Waar hoort de kameel thuis, Frans? Frans: De kameel heeft geen thuis, mijnheer; die loopt altijd in de woestijn. Goed aangekomen. Rechter: Gij erkent dus, buiten inJiet bosch den man een slag op het hoofd te hebben toegebracht. Doch getuige zegt, dat gij tweemaal geslagen hebt. Straatroover: Dat is dan zeker de echo geweest, edelachtbare! In het restaurant. Dame: Kellner, in de soep romen twee vliegen rond Kellner: O dame, die zullen u niets doen, ze zijn al dood! Jantje's meening. Waarom gaat papa eiken dag toch naar de stad? vroeg kleine Jan. Papa moet in de stad werken, m'n jongen, antwoordde de moeder, om te zor gen dat je geregeld lekker eten kunt krij gen. Eenige dagen later gaf moeder Jan een portie zuurkool op zijn bordje, dat bij den kleinen man niet bijster in den smaak viel. Met éen minachtend gezichtje keek hij er eenige. oogenblikken naar, haalde dan de schouders op en vroeg: Vandaag heeft papa zeker niet veel gewerkt, wel moeder? DE GESCHIEDENIS VAN T SCHOOIERTJE. IV Hé, koopman, waar gaat de reis naar tee? Dat hangt er van af speelman! Ik ga, waar wat te verdienen is. Dat wou ik ook wel. Zoo, en wat zou je vader en moeder rol zeggen? Die zeggen niets meer. Beiden zijn dood; dood en begraven. Ik ben mijn eigen kaas. Ik doe, wat ik wil; ga waar ik wil; *n speel als ik wil. Flink gezegdMaar wat wil je dan Kun je anders niets, dan een beetje krassen op dat houten ding me,t vier snaren, wat ze viool noemen? Heb je niet leeren wer ken? Werken? Wat is werken? Is spelen op de viool geen werken? Neen, dat -is niets. Dat is geen wer ken. Dat is goed voor rijke menschen. Die kunnen zich die aardigheid permitteeren. Die kunnen iets zoeken om den tijd dood te slaan en zich niet te vervelen. Maar arme drommels als jij m 'en zich die gekheid uit het hoofd zetten. Daar is beter werk te doen. Kom, stap maar op; zet je naast me. dan kunnen we verder praten. Rilden en praten gaan best samen. In een wip zit de kleine speelman naast dien dikken, goedigen koopman en ver heugt zich r°eds bij de gedachte, dat hij op die manier de wereld zal zien en zijn kin derlijke phantasie schept zich reeds een paradijsje op aarde maar voov' - pig Elsje, zal zijn geluksdroom niet verwezenlijkt worden. Zoo! en wat wou je nou eigenlijk aldus da dikke naast me, toen ik gezeten was. Geld verdienen? Ik wil geld verdienen en kunstenaar worden. Geld verdienen, zal wel Eraan, als ie werken wil. maar werken zooals ik dat be doel of heb jij geen knuisten aan je lijf, om die uit je mouw te steken? Ik weet een goeie plaats voor je. Tk heb een vr:end, die een groote boerderij heeft en die best nog zoo'n opgeschoten vlerk als jij als jongste knechtje gebruiken kan. Zie je! Wat zeg je daarvan? Goed voer, een warme stal, wat wil-je meer? Dat lijkt mij we.!! Maar ik kan toch niet spitten en planten, on zaaien en maaien of hoef ik dat- niet te kennen? Domoor! Jij hebt die kennis niet noo- dig. Dat leert zich van zelf. Dat is van later zorg. Wat jij moet weten? Jij kunt de schapen of de varkens hoeden en dan kun je in Gods vrije natuur zooveel spelen als je wil. Misschien dat de varkens nog eens gaan dansen op de maat der muziek. Jon gen, jongen nog toe.! Dat kan een mooi zaakje worden. En nu jij vriend! Goed man! Ik zal probeeren. Lukt het niet, dan lukt het niet. Dan ga ik weer verder. De wereld is groot genoeg. Voor mij is allicht plaats, en het komt er mij niet op aan, waar ik me oefen. Goed gezegd, speelman! De wereld Is groot en jij bent klein. Er is plaats genoeg. En om te fidelen heb je tijd genoeg, maar denk er om, dat niet iedereen van muziek ioudt. Ik houd er niet van. Ik hoor liever de kikkers in de. sloot en de muggen in de goot. als ik er maar geen last van héb. Zie je, zoo is het in het leven. En of de boeren van jou krassen gediend zijnIk geloof het niet. Er is voor 't oor van den boer geen liefelijker geluid dan het geloei zij ner koeien, en het geblaat zijner schapen en het geknor zijner krulstaarten. En kun je dat die landslui kwalijk nemen? Ieder vogeltje zingt zooals het gebekt is. En zoo is-h'et. En nou jij, kleine Wildeman! wat heb jij hierop te antwoorden? Wat zal ik zeggenMisschien heb je gelijk, misschien niet. Ik weet het niet. Ik heb nooit op 't dorp gewoond. Ik heb altijd in de stad geleefd. Maar dat weet ik wel, dat er menschen zijn, die net zooveel ver stand van muziek hebben' als de koeien in de wei en de, varkens in den stal. Dat heb ik in de stad ondervonden! En daar meenen de menschen, dat ze van muziek alles afweten, al hébben ze voor die kunst net zooveel gevoel, als het paardje, dat hier voor de kar loopt Dat was gesproken naar het hart van den koopman. Van instemming sloeg hij met de zweep in de lucht, dat het klapte en liet een lach hooren, niet ongelijk aan het geknor der varkens, waar ik de volgende dagen wel meer van te hooren zou krijgen. Flink gesproken, jonge kameraad! Jij Fikt me nocr verstandiger dan je er uit'Et. ofschoon ik me nog niet kan be er; ij-en. dat iemand met herserts in zijn kr, zijn tijd wil verbeuzelen met het ge zaag op dat dood stuk hout met een gat er in, waarover eenige kattedarmen ge spannen staan. Ik zou je bedanken? Ik zou er niets van moeten hebben. Neen. neen! Dan heb ik een beter métier. Mijn werk brengt me 'a avonds klinkende munt in het zakje en gezien je armoedige plunje heb jij het met jouw handwerk niet zoover kunnen brengen. Dat is niets man. dat is niets. Wat niet is, kan komen Als ik maar eenmaal op de eerste sport van de kunstenaarslad- de.r sta, kom ik wel boven ook, en dan zullen we eens kijken, wie het meeste in het zakje krijgt. En dan hoop ik u ook nog eens te ontmoeten en zult ge vast en stel lig op mijn concert een vrijkaart krijgen De koopman lacht en lacht, dat zijn paard voor de kar schrikt en het pp een loopen wil zetten, maar de dikkerd houdt de teugels strak en weer gaat het voort in het sukkeldrafje van daar even. Schei, uit, kunstemake.r, schei uit. Ik lach me dood, ik lach met ziek! Neen maar, dan komt er mijn knol en ezel ook op. Jij een kunstenaar! jij op een Concert! Jij! Schei uit, of ik krijg nog een beroerte, klei ne grappenmaker! die je bent. Maar stil, daar is een uitspanning. Dat k beter werk! Ik heb honger en dorst te gelijk! en jij zult ook wel wat lusten, is 't niet? Of speel jij je maag soms vol en e,et jij van do muziek, die je uit die vier snaren perst. En weer lacht de dikke koopman, dat zijn buikje schudt en de teugel slap hangt in z'n handen en het paard zijn stap ver traagt en den weg neemt naar de uitspan ning en dan hernam ik: Ik heb honger en dorst ook Ik zou Betep. Dokter: Nou man hoe gaat het er mee? De zieke: Och dokter, ik ben wel een beetje beter dan ik was, maar ik voel me toch niet zoo goed als ik was voordat ik me zoo beroerd voelde als ik nu ben. De deftige mevrouw. Ia mevrouw thuis? 1Ja, maar mevrouw ontvangt vandaag niet. Dat is niet erg. Ik kom van do be lasting en zou zelf graag ontvangen! Dat was het juist. Ik wou, dat ik ergens een' schat be graven wist liggen! zei van Dalem met een zucht. Maar beste man, ik ben toch Je schat! zei de vrouw. Ja, zuchtte van Dalem nog dieper, maar jij bent niet begraven. Ham van 't zelfde varken. „Mijnheer", zei 't jonge vrouw tje tot den winkelier, „mijn man heeft drio weken 'geleden een ham gekocht, en die was uiter mate fijn. Kan ik er nog precies zoo een hebben?" „Zeker, mevrouw", zei de winkelier, „daar hangen er twaalf nog alle even goed. Wilt u er een uitzoeken?" „Geeft u er mij maar een", concludeerde 't jonge vrouwtje, „maar weet u zeker," dat die van 't zelfde varken zijn, als die ham. die mijn man kocht?" „Gegarandeerd, mevrouw!" antwoordde do cordate winkelier prompt. Handig. Hoe komt. het, dat je met je fiets een ongeluk hebt gehad? O, ik reed 's nachts op een landweg, alles, was donker, opeens zie ik twed lichten. Ik denk dat het mij tegemoet ko mende auto's zijn, en wil daar tusschen door rijden. Nu? Nu, de lichten behoorden aan dezelfde auto. Servante Terrible. Mietje, haal eens een half fleschje' port uit den kelder. Zal ik ze meteen maar allebei boven brengen, mijnheer? Kennis van het vak. Antiquiteitenhandelaar: Kijk eens, hier heb ik 'n vermolmden wijzer van 'n koe koeksklok -wat is dat? Bctrekkingzoekende: 'n tandenstoker van markiezin de Pompadour! Antiquiteitenhandelaar: Goed je bent geëngageerd 1 Wist 't al. De echtgenoot had den heelen avon:l ge lezen in „De wonderen der natuur". Toen zeide hij tegen z'n vrouw: „Als je zoo'n boek als dit leest, dan zie je pas hoe onbeteekenend en hoe klein een man toch eigenlijk is!" „Hm!" bromde mevrouw, ,,'n vrouw hoeft daar geen heelen avond in een boek voor te lezen!" De geest des tijds. Volgende mop doet in de bladen do ronde i e „Dat over onze grenzen een schoon maakster meer dan een professor en een straatveger meer dtfn een archivaris ver dient, achten millioenen normaal en onder die velen ook de concierge eener middel bare school, manusje van alles, in meni gerlei arbeid bedreven, die, in het hooge besef zijner economische beteekenis, vijfde klassers, van wie eenigen zich vermeten hadden, hem er tusschen te nemen, op diep verontwaardigenden toon vroeg: „Pro leten! dachten jullie .misschien, dat je een leeraar voor je had?" Een leuke krijgslist. Prinses Waldemar, de dochter van den hertog van Chartres 't is enkele jaren geleden kwam tot het vermoeden, dat de brieven aan haar moeder, die in Frank rijk woont, op Fransch gebied geopend, en gelezen werden; de bijzondere oplettend heid, welke men aan alle Fransche preten denten wijdde, versterkt de prinses in haar vermoedens. De prinses besloot nu haar toevlucht tot een krijgslist te nemen: ze schreef aan haar moeder een brief natuurlijk met een postscriptum waarin ze 't volgende me dedeelde: „Lieve Mama, ik voeg hierbij nog een bosje Duitsche viooltjes; laat hun geur U aan mij herinnerenmaar er werden geen viooltjes in -den brief ge daan! Per ommegaand© kreeg een brief van de hertogin, die ha*/ zeerste voor de heerlijke en geurie tjes bedankte. Nu had de prinses d6 held verkregen dat haar brief J" was; de betrokken inquisiteur heeft' brief gelezen en, denkende dat d« d tjes onverhoeds er uit waren gevallen te hij er een boschje Fransche vioS^ en maakte den brief weer dicht. Een nooit op te lossen raadsel Is *ei in een stille stad en een stille atraat delijk een massa menschen bij el-iaat l groot, klein, dun, dtiik, jong, oud beiderlei kunne als er iets vr gebeurt. En er was iets verschrikkelijks vallen. Zoutlip, de welbekende, corpa], zuinige, uitgerekende en gierige kruide was in het vooruitzicht van een zoet *1 je, diep in gedachten pardoes te «j geraakt. Het gaf een plons alsof een b toren in een sloot viel. Het was geen gekheid om h_v B, gevaarte, dat spartelde, dat dreef' schreeuwde als een mager varke visschen. „Hij zinkt!" riepen de jongej Een hartverscheurende gil galmde den mond van den drenkeling. Gelukkig was een der omstanders j dig genoeg om bij den zinkenden Zot te springen en hem zwemmende met# ge duwen naar de waltrap te krijgen Daar werd hij beetgepakt en nu wa weldra, niezend en waterbrabend boven geklommen en stond op de sti steenen. „Hier is je redder!" riepen toen twi stemmen tegelijk en de man, een stn werker, die hem feitelijk gered had, i naar hem toegedrongen. Zoutlip bibberend zocht met zijn hand in zijn broekzak Hij nam zijn h opende za en zocht en haalde ein^ een kwartje er uit. Het ging hem aan zijn hart. Maar voelde aller oogen op zich gevestigd. Toen vroeg hij aan de omstanders: „Wie van jullie kan een kwartje vj len?" Het scheelde weinig of dezelfde haa die hem gered hadden, wierpen denn gen duitendief weer in het water. u erg dankbaar zijn, als u me wat van uw overvloed meegaf en u weet wat ik ge- zegdhe.b: twee vrijkaarten zult U hebben. Hoort u dat.... twee kaarten vast en zeker In ordeIk zal het onthouden, ha, ha, ha! Neen dat. zal ik vergeten; al zal ik het speelmannetje niet vergeten.... Het rijtuig houdt stil. Wij stappen bei den uit en weldra hebben we een warme kop koffie e.n een berg brood voor ons, wat wij ons beiden flink laten smaken. De Redacteur. (Wordt vervolgd.) CORRESPONDENTIE. G o u d - E1 s j e. Wat heb jij me al leraardigst. verrast met dat waarlijk leuke versje, en ik was werkelijk blij met deze vrije vertaling van dat aardige Plat-Duit- sche versje van .Klaus Groth. En wetende dat.wij onde.r onze lezers ook heel wat kinderen hebben, - die in eigenlijken zin geen kinderen meer zijn, daarbij velen, de M. U. L. O.-scholen bezoeken of op de H. B. S. en het Gymnasium zijn, wil ik het heele vers laten afdrukken en de vrije ver taling direct laten volgen. Zoo hereiken we een dubbel- doel en wel, we stellen onze lezersschaar in-de gelegenheid te laten be wonderen. hoe kort en precies de Duitsche dichter zijn stof behandelt, én hoe even kort en even precies ons goed Goud-Elsje voor onze kinde.ren deze gedachten weet uit te werken. Ik kan dan ook niet anders, dan mijn flinke mederedactrice van harte •bedanken en felieiteeren met dit succes, want het zoo te zeggen in dezen vorm kan alleen ons „Goud-Els je". Terzake dan: Matten Has'I Lütt Matten de Has' De mak sik cn Spass, He weer bi 't Studeeriï, Dat Danzen to lehrn, LTn danz ganz alleen Op de achtersten Been. Keem Reinko de Toss Un dach „Das en kost!" Un seggt: „Lüttje Matten, So flink oppe Padden?" Un dansst hier alleen Op de achtersten Been. Kumin, lat uns tosam! Ik kann as do Dam! De Krei. de spelt Fidel, Denn geit dat candidel, Denn geit dat mal schön Op de achtersten Been. Lütt Matten gov Pot, De Vos be.et em dot. Un sett sik in Schatten, Verspis' do lütt Matten/ De Krei, de kreeg een Van de achtersten Been. Klaua Grotb. En nu de vrije vertaling van Goud-Elsje.! Gefopt Klein Hazemeneertje, Dat ging op een keertje. Voor een grapje studeerett, Om dansen te leeren, En hipte alleen Op z'n achtera-te beerL „Dat 's koet", dacht de Vos, En, stapt er op los. „Wel, kleine schat, „Zoo vroeg al op pad, „En dans je alleen, „Op je achterste been?" „Saam heb je meer schik, „Als dame dans ik. „Viool speelt de kraai, „Dan gaat het heel fraai, ,.En zelfs ongemeen „Op 't achterste been. Het haasje gaf poot," De vos beet hem dood En peuzelt hem op Van teenen tot top. De kraai kreeg alleen, 't Achterste been, Goud-Elsje. Wat dunkt u? Heb ik te veel gezegd? En wie wil ook eens zijn krachten beproeven om in eigen vorm deze gedachten uit te werken? Wat. goed is, laat. ik plaatsen de volgende week. Ik ben eens benieuwd, wie het Goud-Elsje verbetert! Ik voor mij, zou niet gaarne met haar in 't strijdperk treden. Misschien dat Oom Wim, of Oom Jan of Tante Jo of Ellen het aandurft, of een der anderen? Ik wacht vol belangstelling af. Duslaten we de volgende weck Zaterdag eens nauwkeurig toezien, wie het aandurft een vertaling te geven, van bovenstaand Duitsch versje, dat heel'wat weg heeft van 't Limburgsch en het dialect uit den Achterhoek. De Redacteur. P. S. De volgende week beantwoord ik andere brieven. Onze poesjes. Thuis in een mandje slapen vier groote poesen. Ge zult zeggen, dat. is wel wat veel, want om zoo'n stelletje te onder houden met eten en drinken, kost heel wat moeite. En daarom moet ge ook wel een groote dierenliefhebber zijn. Nu. dat is ook wel zoo het geval, doch dat alleen niet, is de reden, waardoor wij zooveel poesjes hebben., want luister. Al rerds da gen achtereen, was onze groote oudo poes, die wij toen nog maar alleen bezaten, nergens te vinden. Alleen gebeurde het wel eens, dat zij ?s avonds wat kwam eten en drinken, doch dan was zij ook spoedig weer verdwenen. Eens kon onze Vim het niet langer meer volhouden, en sloop de poes op handen en voeten ach terna, de trap op nar den zolder, en zag daar aangekomen, hoe de poes in een Idein kistje verdween, dat in een donker hoekje Blond. Heel zachtjes sloop Wim er heen en bemerkte tot zijn groote verwondering, drie kleine jonge poesjes, die heel warmp jes bij elkaar lagen te slapen. Spoedig kwamen ook vader en moeder eens kijken en bewonderden het drietal mooi ge fleurde poesjes. Na een week of twee waren onze poesjes a.l aardig groot geword'en en moe der vond, dat Wim ze den anderen dag maar bij een paar menschen in de buurt weg moeet brengen, want alle drio wilde zij er niet bijhouden, doch één wel. Hoe wel Wim het erg jammer vond, gehoor zaamde hij toch onmiddellijk en bracht zo weg. Onze oude poes was nu heel slim en merkte maar al te Bpoedig op. wat Wim met zijn kinderen van plan was, en sloop hem stilletjes achterna. Spoedig was Wim beide poesjes kwijt en ging vroolijk naar huis, want hij had nu een aardig duitje ia zijn spaarpot verdient, daar hij voor ieder poesje een kwartje opstreek. Onze poes iflbusschen wist precies het huis, waar Wim de poesjes gebracht ha 1. En 's nachts stootte zij het dakraampje open en ging over de daken naar het h\iis, vaar Wim zijn kinderen had gebracht. Spoedig was zij daar aangekomen c:i sloop stil door het dakraam naar _bln- nen. Heel voorzichtig liep zij de trap of en ja hoor, reeds van verre hoorde zij het Hagend geluid van haar arm kindje. Met een paar sprongen was zij bij haar,; to ze in d'r bek en liep op de zelfde i nier zooals zij binnen gef omen was i buiten en holde zoo hard ze maar naar huis. Zoo ook haalde zij haar aj poesje en legde ze in het H*t.:e neer kunt begrijpen hoe Wim opkeek toet in plaats van één weer drie kleine p jes in het kistje zag liggen. Ook i stond er van to kijken hoe de oudep zoo trouw aan zijn kinderen kan zija moet ge weten, onze Wim was een s koopman en zei tegen zijn moeder 4 der, nu ga ik de kleine poesjes maan verkoopen", doch moeder' zei: J jongen, dat moogt ge niet doen, gi maar weer gauw naar de mencshen ti brengen en zeg dat ze wat beter heli raam moeten sluiten." Wim gehoorzal en bracht ze weer weg. 's Nachts poes weer uit ora zijn kinderen te bi doch nu kon de poos niet meer in het! komen, want het dakraam was stevi| sloten. Verdrietig ging zij nu naar huü ik geloof dat ze van verdriet gestor zou zijn, zoo niet op zekeren greote poesen in het oudo nest biieet ten. Wat was er nu gebeurd? Wel,I do kleine poesjes groot waren mochten zij naar buiten, doch in pli 's avonds in het nieuwe huis terug keeren. waren zij in het ouderlijk I binnen geslopen en gebleven. En vani tijd, mochten alle vier de poesen i ouderlijk huis blijven. Wat was Wim: K« Een treirire geschiedenis. In het verre Negerland zijn ook olï ten. Op ©en keer stond een olifant 1 een breed water te drinken. Er b ©en neger voorbij die dacht ik zal olifant eens lekker plagen. Hij schooi én boog in z'n rug. De olifant schrob zal jo ook eens plagen, dacht de olit De neger was zoo hard als hij krn1 geloopen, want hij dacht aanstonds f de olifant mij achterna en de olifant I veel harder loopen dan ik. Het waj' De olifant ging met zijn dikke poot* neger achterna. Natuurlijk had do oh hem al gauw ingehaald. Hij zei: ••Al' stoute Neger mij plaagt dan doe ikhc. ook." Hij nam den neger mee na3r water waar hij daar net zoo lekken staan drinken. Toen hij er bij was, p er een krokodil met z'n groote bek urt water steken. De olifant dacht ik w' daar in steken. Doch hij spaarden del ger. Hij vond het te erg. Hij stak ba het water en toen de krokodil hem' grijpen trok de olifant den neger De neger was natuurlijk druipnat, de straf was nog niet af geloopen. moest nog verder mee naa-r een slootje. Daar in dat slootje stonden groot© stekels. Daar moest de neger heen. Toen hij er weer uit mocht wï^ heele lichaam vol met stekels. En liet do olifant den neger los. En toen! de neger op één been naar huis wan andere been zat vol met stekels. Bertha v. A M Meiliedje. In de Mei. in de Mei Zijn de kleine kindjes blij' Zonder hoed en zonder ja»J0. Loopen zij in 't groene gr"!* Plukken bloempjes uit de wei, In de Mei. Tn do Mei, in de Mei, Eindjes gaan in lange rij. Êleine kindjes zingen, fin»»* Dat hun moeders ooren tui Schril en schel, maar o zo° In de Mei. Jan Bohd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 14