M Leis* Courant"
Perde Blad.
I?—
Zaterdag 28 Juni 1924 J
IK GELOOF lf« GOO....
Voor ons lcatholieloen is het ©en uitge
maakt© zaak, dat God bestaat; maar om-
,vr zoovekn zijn, die het bestaan van
God willen wegprat-eni, heeft het zijn
pfc hier bok te bewijzen met, enkel argu
menten van het verstand, dat men het
Godsbestaan moet aanvaarden, op straffe
Van anders onredelijk te handelen, waar-
fcliijnlijk tengevolge van een bittere ver
blinding van het verstand.
Voorop echter dit: We noemen God een
noodzakelijk wezens omdat Hij er
moet zijn. en niet anders kan zijn dan
gij is; (het kan niet, dat Hij er niet is;
jij is absoluut" noodzakelijk); de schepse
len daarentegen konden er even goed
niet wezen, ze zijn niet absoluut noodza
kelijk.
Dan spreken we van een eerste oor
aak, en bedoelen hiermee een onafhan
kelijke, niet-veroorzaakte oorzaak, maar
die van alle andore de oorzaak is; van
daar dat al het geschapene niet vijfde,
knderdste of duizendste, maar tweede
jorzaak héét: al datgene n.l. wat zijn ont-
llaan dankt aan de eerste oorzaak, en
dat is alles, wat er is.
1: Bewijs' uit het bestaan der wereld.
Let op: nu gaan we reéeneeren.
Datgene, wat niet noodzakelijk bestaat,
vat dus evengoed niet had kunnen be
staan, wat gemaakt is,, veronderstelt een
eerste oorzaak (zie hierboven.)
Welnu de wereld bestaat uit allerlei
pet-noodzakelijk bestaande dingen en
yëzens.
Dus volgt hieruit, dat er een eerste
oorzaak moet bestaan.
En nu de uitleg:
Dat iets, wat niet uit zich zelf bestaat,
een eerste oorzaak vraagt, is nog al vrij
duidelijk. Hoe zou het anders aan het be-
itaan komen? Nu lean men wel zeg
gen, dat het eene ding, wat niét uit zich
zelf bestaat verklaard wordt door het an
dore, wat niet uit zicli zelf bestaat, en
joo tot in het oneindige; maar dat is een
verplaatsen van de kwestie, want al zou
Dien dan zoo een oneindige reeks van
ttreede oorzaken aannemen, dan kan toch
iat aantal tweede oorzaken geen ver-
■wideriug brengen in de natuur dier
tweede oorzaken. Door een oneindig aan
tal blinde menschen te veronderstellen,
krijgt men nog geen mensck, die zien kan.
De tweede oorzaken vragen dus nood-
lakelijk om een eerste oorzaak.
Maar dan nog een verzekering. Bestaat
do wereld dan werkelijk uit tweede oor-
taken of dingen, die niet-noodzakelijk be-
loeven te bestaan, die dus niet uit zich
lelt bestaan? Nog nergens ooit is er op
de wereld iets gevondten dat niet door iets
tii'jeïs was veroorzaakt, en dat uit_ zich
Delf was ontstaan; het is de wetenschap,
die dit heeft uitgemaakt. Ook het bestaan
relfs is niet noodzakelijk: neemt ieder
ding en ieder wezen op zich. en ge zult
lien, dat het evengoed er niet kan we
ien.
„Welnu", zegt Clarke, „als ieder deel van
Het heelal niet noodzakelijk bestaat, dan
Ilan ook het geheel niet noodzakelijk zijn."
FEULLETQES9,
De sproke eerier
blauwe bloem.
Uit het Duitsck naverteld door A. L.
6)
Hij nam «en f'eschje uit zijn zak en
hield het den prins onder den. neus, die
Jiierop ook al vlug de oogen opende en
verschrikt om zich heen keek. Na een lang
durige stille kreeg hij eindelijk zijn spraak
-terug.
„Nu >'s het genoeg! riep hij. ,.God zij
*ank! Ik dacht waarachtig, dat do blikr
ÏEin nu tot. in liet diepste der hel had ge-
ïlazen. Duizend duivel zag ik met gloeien
de sabels op mij afkomen hu het zou
■tojj .niet verwonderen als ik van den
lichrik grijze haren had gekregen. Wat is
«fit toch goed dat U hier zijt, lieve schoon
vader!" Hij sprong op en viel den Koning
•oor de voeten. „Vergeef mij! ik ben het
slachtoffer geworden van dien Mephista
daar!Zonder te betten op de-wanhopige
Jfebaren van den Magister vertelde hij in
ten adem de geheel© geschiedenis van den
loofdor Na uwe bloem. Ondertusschen
ol'Ksemde en donderde het onophoudelijk
door. Bevend van angst omklemde hij de
'meen" van don Koning. Hot was zielig om
Ie z'on; X)ch help mij, machtige en goed-
Vuilst:jre Koning. Red mij en spaar mij
oor den smaad en de schande." Zoo be
goot hij zijn opgewonden verhaal.
ii van daag -nog zal ik tr eeniigo ver
duwde menschen heensturen. die hem
oed c!en en drinken zuUen brengen en
ui ton dien daar hot hier op oogenblik-
rn';h troost aankomt, en beloften van
j 'fluor waarde zijn dan daden zal ik
om buiten spijs en drank een flink en zak
^0l,H en edellsteenien laten brengen,
v'naiVooir bij zich een half graafschap
t fPo?J ban- Dan kan hij zich vast met
en G !en ran zNn rijkdom bezighouden
kun Za^ ^Gm vooreerst -troosten. We
on hem er nog niet uitlaten, dat kan
De wereld veronderstelt dus een eer
ste oorzaak, en een «n o o d z a k e 1 ij k
wezen, die aan de wereld heb" bestaan
heeft gegeven. Welnu, dab wezen, die eer
ste oorzaak, dat is God. Dus God moet
bestaan.
Nu kunt ge voor mijn part nog heel ge
leerd gaan vragen, waar die God dan van
daan komt Maar dan antwoord ik u, dat
er dat, a 1 s Hij ergens vandaan komt, of
als Hij door een ander veroorzaakt „is,
niets op aan komt. 't Feit, dat we noodig
hebben is alleen, dat God bestaat, en dat
door het bestaan van God een alleszins
voldoende bestaansgrond van de tweede
oorzaken is gegeven.
Doch God bestaat uit zich zelf en is
niet veroorzaakt maar Hij is en bestaat
van eeuwigheid zonder begin en zonder
einde: „lk ben, die ben" is Zijn eigen
woord.
2: Bewijs uit de orde in de wereld.
Alle orde is heb werk van een oorzaak
met verstand.
Welnu er is in de wereld een bewonde
renswaardige orde.
Dus veronderstelt de orde in de wereld
een oorzaak met verstand. We zagen in
hot eerste bewijs, dat alles wat bestaat
een oorzaak moet hebben; wanneer nu in
hetgeen veroorzaakt is een groot© orde en
harmonie heerscht, dan moet ook de oor-'
zaak met verstand begaafd zijn; want
„orde" is de ordening van de middelen
tot het doel. Het gewone voorbeeld: om
een horloge te deen ontstaan kan men
het plaatsen der raderen niet overlaten
aan het toeval, maar er moet iemand zjjn,
die ze een juiste geordende plaats geeft,
en dat werk veronderstelt verstand bij
den gene, die ordent.
Maar is er dan orde in de wereld? Is
er overal een juiste verhouding en rege
ling van de middelen tot het doel?
Ach zet uw oogen op en aanschouw het
heelal met alles wat er in is, en als ge
niet blind wilt zijn, ontdekt ge aldra
het genie en de groot© kunst, waarmede
het gemaakt is.
Boven onze hoofden zien we *de sterren
met een vasten regelmaat haar loop vol
voeren, „De hemelen verkondigen de glo-
lie van God" zegt de Psalmist (Ps. 18: 2.)
Op aarde en in de wezens der aarde is
de harmonie en de orde niet minder.
Ieder wezen heeft de organen,, die vol
maakt geordend zijn voor heb doel, dat
het nastreeft: de boom heeft wortels 'om
het voedsel op te zuigen; de vogel heeft
vleugels cm te vliegen; de mensch heeft
oogen om te zien, ooren om te hooren, en
wanneer ge die organen van nabij be
schouwt staat ge verstomd over de kun-
"stige en doelmatige samenstelling.
Nu is het toch inderdaad te dwaas om
los te loopen, dat men in ernst en als we
tenschappelijk mensch zou 'willen gaan
beweren, dat die orde en harmonie zouden
zijn voortgekomen per toevalligheid.
Een voorbeeld. Ben cel. 't kleinste deel
van een levend organisme, bestaat 'uit
minstens vijf duizend billioen moleculen,
(zegge 5000.000.000.000.000), en dio vijfdui
zend billioen moeten ziqh dus in ©en be
paalde orde verbinden, om een cel te vor
men. Wat zegt nu de wet der kansbereke
ning? Bijv. dat 12 personen op 479.002.600
manieren om ©en tafel kunnen worden ge
rangschikt; dat tusschen twee personen,
die domino-spelen met slechts 7 steenen,
137 milliard verschillende partijen moge
lijk zijn; neg een: dat de 26 letters van
heb alfabet op twee quintiljeen, zegge
2.000.000.000.000.000.000 000,000,000,000 ma
nieren gecombineerd kunnen worden.
Maar heb gaat hier niet over 26, maar
over vijfduizend billioen eiwit moleculen,
die door het toeval tot één cel van ©en
levend organisme moeten w-orden samen
gevoegd. (Aldus Pater B-ensdorp: Apolo
getica p. 662.)
Of heb toeval ook kans heeft dat klaar
te krijgen! Onzin immers!
We kunnen dus gerust de gevolgtrek
king maken, dat de orde in de wereld niet
pas morgen als ge met uwe jonge gemalin
wegbijt en al het volk verlrokken is, zoo
dat het geen opstootje zal geven!"
Toen de Magister dit. hoorde, schoot hom
bliksemsnel een gedachte door het hoofd.
Hot was nu toch werkelijk voor hem afge
daan met de vorstengunst en vorstendank.
Puilen oen karig pensioen was er voor
hem in het hes te geval niets meer te ver-
wachten en de bedreigingen, de geschie
denis aan het volk te vertellen, zouden hem
ook niets opbrengen. Men zou hem zelf in
een honger toren opstuiten. Want als men
voor zijn Vorst de hand bezoedeld heeft,
zal de staat ze niet. weer schoon wasschen,
hoogstens zal.men. hem nog het vuile vor
stelijke waschwater over zijn hoofd gieten
Zoo bleef er clus voor hem niets anders
over, dan stilletjes zijn mond te houden en
zich zeiven zien te behelpen. Terwijl de
koning nog met den prins stond te praten,
sloop de Magister stilletjes uit de kamer,
nam zijn hoed en mantel en beval zijn
dienaar, die nog steeds in de gang op hem
stond te wachten, hetzelfde te doen en hem
te volgen. Door een zijtrap kwamen zij
naar buiten. Het onweer was weggetrok
ken. De maan scheen helder en aan de
boomen schitterden de druppels. De Magis
ter g:ng recht door en met vlugge schre
den door den tuin en door de open poort
het slot uit. Uit den tuin, die nu achter
hen lag, hoofden zo al de rijtuigen komen
aanrollen, die de gasten naar huis zou
den brengen, want het feest was afgeloo-
pen. Toen de twee vluchtelingen buiten in
het véld waren, zeide de Magister tot zijn
dienaar: i
„Je was steeds mijn trouwe FamuTus en
Je hebt lief en leed tijdens mijn heelen
loopbaan met mij gedeeld. Met mijn macht
aan het hof, zoo schijnt het, la het uit. In
ieder geval wil ik mij, in de toekomst niet
meer op de wispelturige gunst van de
vorsten verlaten. .Slechter zal het ons
daarom niet gaan. Integendeel, als je mij
volgt en precies doet, wat ik Je zal zeg
gen, zal Je zelfs een zorgeloos en een pret
tig leventje hebben."
En nu deelde hij den andere, zijn ge-
te verklaren is, dan door een wonderlij
ken, groeten kunstenaar,*die alle radertjes
gerangschikt heeft.
Welnu die kundige Werker, dat orde
nend verstand is niemand' anders dan
God.
J. O. O. GROOT.
Kapelaan.
EUCHARISTISCHE POËZIE.
I.
IN DE LITURGIE.
Aart den. vooravond van Zijn heilig Lij
den had Jezus Zijn jongeren om zich heen
verzameld in een bovenzaal van den tem
pel. Hij zegende het brood, nani het in
Zijn heilige handen en brak heb, zeggen
de: „Neemt en eet! Dit is Mijn Lichaam."
En eveneens zegende Hij den kelk met
wijn en sprak: „Drinkt allen hieruit, want
dit is Mijn Bloed van liet Nieuwe Testa
ment."
En ten slotte vermaande Hij Zijn leer
lingen deze heilige handelingen steeds te
doen "te Zijner gedachtenis.
En dan lezen we in de Handelingen der
Apostelen, hoe deze na de uitstorting des
H. Geestes dagelijks eensgezind in den.
tempel bijeen kwamen en huis aan huis
vertoefden en gezamenlijk het Brood bra-
ken in opgetogenheid en eenvoud, des har
ten.
Zoo- is bet Broed van Christus vanaf
den eersten Witten Donderdag het ce
ment der kerk, de mystieke kracht die de
geloovigen samenbindt.
Door de fraetio panis, de breking des
Broods en de daarop volgende Communie,
werden alle faculteiten der Kerk vanaf de
allervroegste Jijden ontwikkeld.
De oudste getuigenissen der catacomben
nog uit de- eerste eeuw, spreken er van,
dat het vieren der H.Geheimen heb cen
trum was van dien eeredienst. Het Eucha
ristisch leven was de kracht van het
Christendom.
Toch heeft Pater Bonaventura Kruyt-
wagen in „De Katholiek" van Maart 1924
betoogd, dat het uitstellen en de vereering
van den Eucharistischen .God eerst geko
men is, teen de geloovigen in 't algemeen
voldoenden graad van zuiverheid des ge-
locfs bezaten,
Dat kon eerst komen, teen alle erfelijke
resten van het oude heidendom gedurende
vele geslachten waren uitgeroeid.
Toen eerst kon men meer algemeen de
absolute waarde van het H. Sacrament
aanvoelen.
Maar zoodra het meerendeel der geloo
vigen van die absolute waarde overtuigd
was, kwamen natuurlijk ook kettersclie
stroomingen, <lie de bet'eebenis van den
II. Eucharistie trachtten te verkleinen.
Dit gaf aanleiding om scherper te for
muleeren, dat Christus in het H. Sacra
ment wezenlijk en waarachtig tegenwoor
dig is. Dit sloot meteen in een 'meerdere
eerebetuiging.
In de eerite plaats uit zich dat in de
instelling, van dien H. Sacramentsdag.
We weten,, hoe de zalige Juliana van
Luik in 1208 in-een droomgezicht de volle
maan aanschouwde, terwijl een klein
stukje aan den rand ontbrak. Aanvanke
lijk begreep zij de boteekenis hiervan
-niet; maar twee jaren later openbaarde
ha-a-r God de beteebenis. Aan den kring
der kerkelijke feesten ontbrak nog een
feestdag, ter teere van 't H. Sacrament,
en haar werd opgedragen moeite t© doen
voor 'fc uitschrijven van zulk een feestdag.
Toch zweeg zij Voorloopig."
Hoe evenwel de kwestie om de H.
Eucharistie g'rooter eer te bewijzen de
hoogste geestelijkheid in dién tijd bezig
heel© plan mede. hoe hij den jongen, dien
hij 's morgens in den toren had opgeslo
ten, er uit zou laten en er ze'f in zou krui-
"pen en in Peters plaats, het Peter toege
dachte loon ontvangen. Hij beloofde aan
z"ju dienaar er een flink deel van en
verder een gemakkelijk leventje, wanneer
deze in zijn dienst wilde blijven. "En de
laatste scheen met dit alles best tevreden
te zijn.
Zoo waren zij dan in het bosch geko
men, waar de verlaten, toren stond. Vlug
klommen zij tegen de helling op. Doordat
de maan zoo heldor scheen, was de weg
gemakkelijk te vinden. Toen ze bij den
toren waren gekomen, beval de Magister
aan Famu'us, zich een beetje op zij in het
-s!nukgewas te verbergen. Toen deze ge
daan had, zooads hem bevolen was, schoof
de Magister den grendel van de deur,-en
riep naar beneden: - i
„Hallo jonge man. Leef je nog?"
„Wie zijt ge?" klonk Peters stem naar
boven als uit een graf. „Komt ge mij ein
delijk bevrijden?"
„Ja ik kom je bevrijden en redding
brengen!" antwoordde <le Magister. „Pas
op en ga een beetje op zijde, dan kom ik
naar beneden.
Hij ging over den rand hangen, hield
zich met zijn handen vast en sprong toen
naar benedon. „Hu. wat is 'het hier voch
tig en donker", zeide hij. „Nu vlug, geef
mij nu jouw jas en hoed en noem jij de
mijne daarvoor in ruil, dan klim op mijn
schouders, dan kun je den muurrand beet
pakken en zoo kun jij er dan uit klaute
ren."
„Hoor ik bet wel goed?" riep Peter.
„Ziit gij Ma g; Ster Martin us?"
„Ja zeker, ben ik dat!" antwoordde de
ander, „en zoo ik geholpen heb om je
hierin te stoppen, zoo help ik Je nu om je
eruit te krijgen. Maar vraag nu niet lan
ger. Vlug, vlug, elke seconde is kostbaar.
Je moet/ weten, dat je hier dadellijk li it ge
in aid zult worden om je in den diep sten
kerker van het slot te brengen, waar je je
heele leven niet meer uitgehaald wordt en
waar je nooit geen straaltje daglicht meer
hield, blijkt ook uit het feit, dat paus
Innooentius III op het concilie van Late-
ranen in 1215 nog een-s het dogma in al
zijn absoluutheid formuleerde.
Eerst in het jaar 1248 deelde de Za-lige
Juliana haa-r droomgezicht mede aan een
Dominicaan. Eenigo jaren later werd het
Sacramentsfeest ingevoerd in 'b bisdom
Luik en nog weer ©enige jaren later in
1264 werd het feest door Paus Urbanus
IV voor do heele kerk voorgeschreven.
Vooraf evenwél had deze paus het sa
menstellen van het feest-officie opgedra
gen aan den H. Thomas van Aquino.
Groot is deze Godsman geweest in zijn
wijsgeerige en theologische werken, die
nog altijd heb onfeilbaar richtsnoer zijn
voor hen die zich -dieper in willen werken
in de dogmatiek van het Christendom.
Niet minder groot heeft hij zich ge
toond., toen hij heb Officie voor den H.
Sacraments-dag samenstelde en zijn over
gankelijke Eucharistische poëzie aan dit
officie verbond.
Wij allen kennen de schoone latijnsohe
hymnen die d-en Christus Eucharisticus
verheerlijken. Uit dogmatisch en poëtisch
oogpunt zijn het meesterstukken van Sa-
cramentspoëzie als misschien nooit meer
zullen worden geschreven. Het zijn Pange
lingua, Bacris Solemniis, Verbum Super-
num, Adoro Te en Lauda Sion. Ik kan er
nie.t voldoende den nadruk op leggen^ om
wanneer de-ze liederen bij een Processie,
of enkele er van onder het Lof gezongen
word-en, steeds de vertaling in het kerk
boek te volgen. Omvat niet het Lauda
Sion in dichterlijke bewoordingen het ge
heele kort begrip van ons H. Geloof?
„Als je dat kent en gelooft, dan is 't al
voldoende, dan heb je welbeschouwd niet
veel meer noodig te weten" verklaarde me
voor eenige jaren een geestelijke. En ik
geloof inderdaad, dat daarin niet zoo heel
veel overdrijving zit.
Deze kerkelijke hymn-en zijn voor en na
in 't Hpllandsch vertaald. Meestal even
wel blijft de vertaling ver beneden 't oor
spronkelijke. De gevoelswaarde der latijn-
sche woorden en vooral hun eigenaardig
muzikale klankwaarde is in ,'t Hollandsch
niet te be na-de ren.
In hot Panga lingna, met zijn statige -
rhythmen, zoo geschikt om het statige
voortschrijden der Processie te begeleiden,
-treft de.volle toon, het sonore rijm
„Zing mijn tong het geheim van heb
glorievol lichaam en bloed, dat der volke
ren Koning, de vrucht van edelen bloede,
voor 's werelds losprijs heeft gestort." En
dan wordt van dezen Koning het leVen
geschetst en verhaald, hoe Hij zichzelven
gaf tot spijs. De zinnen kunnen het niet
begrijpen; maar het geloof volstaat Laat
ons daarom dit Heilig Geheim vereeren.
Sa-cris Soleniniis, de hymne uit de net
ten, klinkt vroolijk, opgewekt; de mor
genhymne van een blijden dag.
Luister slechts naar een vertaling van
't begin.
Aan 't heilig feest zij vreugd gepaard,
En uit het hart rij ze onze zang,
Heb oude wijk, 't zij alles nieuw,
Gedachten, woord en werk.
Der englen brood wordt 's menschen
spijs,
Het hemelbreed verdrijft het beeld;
O wonclre zaak. De Meester Spijs
Voor d' armen-, lagenkuacktt
In Verbum Supernum keert weer de
gedachte terug, hoe Christus zich zelf gaf
tot Spijs. Heel mooi en kernachtig is de
strophe; Se nascens ,,Zich zelven gaf Hij,
bij Zijn geboorte, tot makker, aan den
discli tob Spijs, Zich zelven geeft Hij -bij
Zijn sterven tot lospprijs; Zich zelven
geeft Hij, nu Hij regeert tot belooning."
En nu het Adoro Te.
Meer dan de andere - Sacramentshym
nen van Sb. Thomas is dit het innig smce-
kend gebed, bij uitstek do stille mijmerij
te zien zult krijgen. Hoe ik ook in je voor
deel sprak, het baatte allemaal niets. De
koning weet, dat niet de prins, maar jij,
de Nauwe bloem gevonden hebt en nu wil
hij je onschadelijk maken. God weet het,
maar wie weet hebben ze geen zin om je
in stilte je halte om te draaien. Dus vlug!
En alls j-e dan huilen bent, loop dan wat
je kunt, want ze zullen al onderweg
zijn!"
„En gij clan?" vroeg Peter verwonderd.
„Wilt ge hier dan in dit hol blijven?"
„Natuurlijk!" zoo gaf de Magister ten
antwoord, „ik laat. mij in jouw plaats in
het slot brengen. In het donker merken ze
het zoo gauw niet, en. als dan hun vergis
sing opgemerkt is, wel, dan heb jij een
groolen voorsprong."
„Maar gij dan, wat zal er dan met n
gebeuren," vroeg Peter ontroerd. „Zullon
•zij u niet vermoorden?"
„Je hoeft je om mij niet te bekommeren.
Er zal mij heusch niets gebeuren," ant
woordde dé Magister, „maar vlug nu, au-
ders is het heele plan voor niets geweest."
Onder tusschen hadden ze hun kl-eeren
verwisseld.
„Zeg mij nu u-og gauw," vroeg Peter
weer, „wat is er met de blauwe Noem ge
beurd, die je van mij gestolen hebt. Hoe
kan ik nu weer mijn rechten opeischen?"
„Je rechten op-sischten. Je rechten, och
j:j dwaas?" zoo zoi de Magister tot hem:
„Wees blij, dat. ik je je vrijheid weer heb
teruggegeven. Zoek je rechten, waar je
wil, alleen niet bij' den koning of den
prins, die-je bloem hebben. Die -zullen je
rechten well laten merken, a1» je je mor
gen op de bruiloft wilt gaan vertoonen.
Maak nu dat je wegkomt. Geen dank. Het
ga je goed en nu loop zoo hord, als je boe
nen je maar dragen kunnen 1"
Nu klom Peter op de schouders van den
Magister en was met ©en flinken zwaai
bove.n dn de open lucht.
„Het. beste hoor en wel bedankt voor uw
goedheid," riep Peter naar beneden. Toen
sloot hij de deur, schoof de grendels er
voor en liep nadenkend en weifelend door
het bosch.
van ©en ziel, die in aanbidding ligt neeN
geknield voor 't Allerheiligste.
Adoro te devote! En we denken aan hefj
fragment uit -de Vondel-portretten vanj
Alberdingk Thijm dat we hier eins pu
bliceerden. Vondel is'nog niet overgegaan.
Op een avond komt hij bij pastoor Mariu»
van het Begijnhof ©en boek vragen. De
dichter gaat met den pastoor in de biblio
theek. Op ©en gegeven oogenblilc verwij
dert deze zich even. Vondel is alleen en'
ziet de kerkdeur op ©en kier staan. Schuch
tér treedt hij binnen. Er hangt nog een
geur van wierook van 't Lof. Er valt nog
wat schemerlicht van boven over do ta
bernakel. Het roode lichtje van de Gods-,
lamp flikkert. Het is doodstil maar zoo
vredig. Eerbiedig en schroomvallig na
dert de dichter.
Als Pastoor Marius terugkeert vindt hij
dezen niet meer in de bibliotheek. Maar
de kerkdeur staat open. En geruischloos
naderend ziet hij Vondel in tranen badend
voor 't Allerheiligste. Bij dit gebeuren
past een stille shameling: Adoro Te de
vote.
En na deze gebeurtenis zou het niet
lang meer duren, of de verzen, welke
Broere later schreef in zijn „Dithyrambe
op het Allerheiligste" zouden op Vondel
van toepassing kannen zijn,
God, o God, mijn tranen stroomenj
Overstelping van geneugt!
Hij, dien 'k zing, is neergekomen:
Heemlen, 'k juich in uwe vreugd l
Hij, uw licht en uw verblijden,
Is de koning van het lijden
Is de mijne. Hij bedwong,
Om op aard me in 't hart te dalen'
Weer 't oneindig gloriestraten,
Waar Hij eeuwig in ontsprong,
't Woord, ja 't Woord deT Hemelzalen,
Der verrukking niet te malfen,
Waarin de engten ademhalen
Vangt mijn sidderende tong.
Na dat „O sacrum convivium" vaff
Broere schrijf ik nog af een vertaling vap
't Adoro Te van Felix Button,
God in 't Brood verborgen,
'k Bid U zwijgend aan;
Hoe dekt séhijn en schaduw
't Goddelijk bestaan!
'k Geef mijn hart U over,
Dat slechts U verkiest:
Daar het U beschouwend
Gansch zichzelf verliest.
Smaak, gezicht, gevoelen
Wordt in U misleid;
Maar Uw woorden hoorend
Heb ik zekerheid.
't Vast geloof in Christus'
Eeuwig woord is mijn:
Niels, toch kan meer waaT dan
Wel de waarheid zijn.
Aan het kruis verschool Uw
Godheid .zich alleen:
't Teeben hier verbergt Uw
Mensch'lijkheid meteen.
Maar in loei geloovend
Beiden ik bclij.
Vragend wa-t U vroeg de
Moord'naar aan Uw zij.
Tc Zie, gelijk St. Thomas
Wel Uw wonden niet,
Maar 'k belijd mijn God hier,
Dien 't geloof er ziet.
Heer, bevestig immer
Mi in geloof daarin,
Dat ik op U hope,
Dat ik U bemin.
O Gedachtenisse
van des Heeren dood.
Gij geeft ons het leven
Met dit levend Brood.
Geef, dat mijne ziel naar
U alleen maar haakt
En in Uwe liefde
Haar geneugte smaakt.
Overdag had hij al genoeg tijd gehad,
in zijn kerker om zich te beklagen en na
te denken. Hij was nu moe en uitgehon
gerd. Waar was nu al het geluk geheven, -
dat hem zoo plotseling en zoo hevig had
overrompeld? Het was jammerlijk ver
stoord geworden. De geheele wereld scheen
hem als uitgestorven en uitgebrand. Wat
had hij nu eigenlijk aan zijn herwonnen
vrijheid? Hij overlegde met zich ze'f,
of hij, inplaats van te vluchten, n:et lie
ver naar het slot zou terugkeer en en flink
en dapper op leven en dood vechten; In
zulke gedachten verzonken, wandelde hij
onder de donkere boomen. waarlnsschen
de maan haar zilveren stralen over do
heuvels, den bladertooi en 'hel mos goot.
Niets bewoog zich rondom hem. a'leen
hoorde hij de druppels van de boomen.
vallen. Weifelend richtte hij zijn schreden
bergaf. Voor hem begon hcht door do
stammen te schijnen. Toen hij wat verder
liep, stond hij voor een mooie stille berg
weide, waarover een heerlijk geurend©
dunne nevel hing,. Er stond oolc eenig
struikgewas. Het was Peter, alsof hij ge
zang hoorde. Hij stond stil en luisterde.
Heel zachtjes als droomde hij, drong het
gelHiid tot hem door liefelijk en lokkend.
Het scheen van de weide af te komen. Hij
liep héél voorzichtig, den adem inhoucimd
tot aan den rand van het woud, en achter
een boom staande, overzag h/j de heel©
weide. Het scheen' hem toe, als bewoog
zich de nevel om het struikgewas, a 3
werd zé als een sluier heen en weer ge
slingerd. Hij keek scherper to--* en geteote
de toen, dat er gestalten uit den neve1 to
voorschijn kwamen, lieve slanke mcisjes-i
gestalten,' die elkaar sierlijk <le hand reik-"
ten en zich voortbewogen. Hier en daar
fonkelde, een diamant uit de rei, het gen
zang werd steeds dmdeï'ijkor en do won-*
derlijke tonen betooverden hem zeer.
(Wordt vervolgd). I