M Leis* Courant" Perde Blad. I?— Zaterdag 28 Juni 1924 J IK GELOOF lf« GOO.... Voor ons lcatholieloen is het ©en uitge maakt© zaak, dat God bestaat; maar om- ,vr zoovekn zijn, die het bestaan van God willen wegprat-eni, heeft het zijn pfc hier bok te bewijzen met, enkel argu menten van het verstand, dat men het Godsbestaan moet aanvaarden, op straffe Van anders onredelijk te handelen, waar- fcliijnlijk tengevolge van een bittere ver blinding van het verstand. Voorop echter dit: We noemen God een noodzakelijk wezens omdat Hij er moet zijn. en niet anders kan zijn dan gij is; (het kan niet, dat Hij er niet is; jij is absoluut" noodzakelijk); de schepse len daarentegen konden er even goed niet wezen, ze zijn niet absoluut noodza kelijk. Dan spreken we van een eerste oor aak, en bedoelen hiermee een onafhan kelijke, niet-veroorzaakte oorzaak, maar die van alle andore de oorzaak is; van daar dat al het geschapene niet vijfde, knderdste of duizendste, maar tweede jorzaak héét: al datgene n.l. wat zijn ont- llaan dankt aan de eerste oorzaak, en dat is alles, wat er is. 1: Bewijs' uit het bestaan der wereld. Let op: nu gaan we reéeneeren. Datgene, wat niet noodzakelijk bestaat, vat dus evengoed niet had kunnen be staan, wat gemaakt is,, veronderstelt een eerste oorzaak (zie hierboven.) Welnu de wereld bestaat uit allerlei pet-noodzakelijk bestaande dingen en yëzens. Dus volgt hieruit, dat er een eerste oorzaak moet bestaan. En nu de uitleg: Dat iets, wat niet uit zich zelf bestaat, een eerste oorzaak vraagt, is nog al vrij duidelijk. Hoe zou het anders aan het be- itaan komen? Nu lean men wel zeg gen, dat het eene ding, wat niét uit zich zelf bestaat verklaard wordt door het an dore, wat niet uit zicli zelf bestaat, en joo tot in het oneindige; maar dat is een verplaatsen van de kwestie, want al zou Dien dan zoo een oneindige reeks van ttreede oorzaken aannemen, dan kan toch iat aantal tweede oorzaken geen ver- ■wideriug brengen in de natuur dier tweede oorzaken. Door een oneindig aan tal blinde menschen te veronderstellen, krijgt men nog geen mensck, die zien kan. De tweede oorzaken vragen dus nood- lakelijk om een eerste oorzaak. Maar dan nog een verzekering. Bestaat do wereld dan werkelijk uit tweede oor- taken of dingen, die niet-noodzakelijk be- loeven te bestaan, die dus niet uit zich lelt bestaan? Nog nergens ooit is er op de wereld iets gevondten dat niet door iets tii'jeïs was veroorzaakt, en dat uit_ zich Delf was ontstaan; het is de wetenschap, die dit heeft uitgemaakt. Ook het bestaan relfs is niet noodzakelijk: neemt ieder ding en ieder wezen op zich. en ge zult lien, dat het evengoed er niet kan we ien. „Welnu", zegt Clarke, „als ieder deel van Het heelal niet noodzakelijk bestaat, dan Ilan ook het geheel niet noodzakelijk zijn." FEULLETQES9, De sproke eerier blauwe bloem. Uit het Duitsck naverteld door A. L. 6) Hij nam «en f'eschje uit zijn zak en hield het den prins onder den. neus, die Jiierop ook al vlug de oogen opende en verschrikt om zich heen keek. Na een lang durige stille kreeg hij eindelijk zijn spraak -terug. „Nu >'s het genoeg! riep hij. ,.God zij *ank! Ik dacht waarachtig, dat do blikr ÏEin nu tot. in liet diepste der hel had ge- ïlazen. Duizend duivel zag ik met gloeien de sabels op mij afkomen hu het zou ■tojj .niet verwonderen als ik van den lichrik grijze haren had gekregen. Wat is «fit toch goed dat U hier zijt, lieve schoon vader!" Hij sprong op en viel den Koning •oor de voeten. „Vergeef mij! ik ben het slachtoffer geworden van dien Mephista daar!Zonder te betten op de-wanhopige Jfebaren van den Magister vertelde hij in ten adem de geheel© geschiedenis van den loofdor Na uwe bloem. Ondertusschen ol'Ksemde en donderde het onophoudelijk door. Bevend van angst omklemde hij de 'meen" van don Koning. Hot was zielig om Ie z'on; X)ch help mij, machtige en goed- Vuilst:jre Koning. Red mij en spaar mij oor den smaad en de schande." Zoo be goot hij zijn opgewonden verhaal. ii van daag -nog zal ik tr eeniigo ver duwde menschen heensturen. die hem oed c!en en drinken zuUen brengen en ui ton dien daar hot hier op oogenblik- rn';h troost aankomt, en beloften van j 'fluor waarde zijn dan daden zal ik om buiten spijs en drank een flink en zak ^0l,H en edellsteenien laten brengen, v'naiVooir bij zich een half graafschap t fPo?J ban- Dan kan hij zich vast met en G !en ran zNn rijkdom bezighouden kun Za^ ^Gm vooreerst -troosten. We on hem er nog niet uitlaten, dat kan De wereld veronderstelt dus een eer ste oorzaak, en een «n o o d z a k e 1 ij k wezen, die aan de wereld heb" bestaan heeft gegeven. Welnu, dab wezen, die eer ste oorzaak, dat is God. Dus God moet bestaan. Nu kunt ge voor mijn part nog heel ge leerd gaan vragen, waar die God dan van daan komt Maar dan antwoord ik u, dat er dat, a 1 s Hij ergens vandaan komt, of als Hij door een ander veroorzaakt „is, niets op aan komt. 't Feit, dat we noodig hebben is alleen, dat God bestaat, en dat door het bestaan van God een alleszins voldoende bestaansgrond van de tweede oorzaken is gegeven. Doch God bestaat uit zich zelf en is niet veroorzaakt maar Hij is en bestaat van eeuwigheid zonder begin en zonder einde: „lk ben, die ben" is Zijn eigen woord. 2: Bewijs uit de orde in de wereld. Alle orde is heb werk van een oorzaak met verstand. Welnu er is in de wereld een bewonde renswaardige orde. Dus veronderstelt de orde in de wereld een oorzaak met verstand. We zagen in hot eerste bewijs, dat alles wat bestaat een oorzaak moet hebben; wanneer nu in hetgeen veroorzaakt is een groot© orde en harmonie heerscht, dan moet ook de oor-' zaak met verstand begaafd zijn; want „orde" is de ordening van de middelen tot het doel. Het gewone voorbeeld: om een horloge te deen ontstaan kan men het plaatsen der raderen niet overlaten aan het toeval, maar er moet iemand zjjn, die ze een juiste geordende plaats geeft, en dat werk veronderstelt verstand bij den gene, die ordent. Maar is er dan orde in de wereld? Is er overal een juiste verhouding en rege ling van de middelen tot het doel? Ach zet uw oogen op en aanschouw het heelal met alles wat er in is, en als ge niet blind wilt zijn, ontdekt ge aldra het genie en de groot© kunst, waarmede het gemaakt is. Boven onze hoofden zien we *de sterren met een vasten regelmaat haar loop vol voeren, „De hemelen verkondigen de glo- lie van God" zegt de Psalmist (Ps. 18: 2.) Op aarde en in de wezens der aarde is de harmonie en de orde niet minder. Ieder wezen heeft de organen,, die vol maakt geordend zijn voor heb doel, dat het nastreeft: de boom heeft wortels 'om het voedsel op te zuigen; de vogel heeft vleugels cm te vliegen; de mensch heeft oogen om te zien, ooren om te hooren, en wanneer ge die organen van nabij be schouwt staat ge verstomd over de kun- "stige en doelmatige samenstelling. Nu is het toch inderdaad te dwaas om los te loopen, dat men in ernst en als we tenschappelijk mensch zou 'willen gaan beweren, dat die orde en harmonie zouden zijn voortgekomen per toevalligheid. Een voorbeeld. Ben cel. 't kleinste deel van een levend organisme, bestaat 'uit minstens vijf duizend billioen moleculen, (zegge 5000.000.000.000.000), en dio vijfdui zend billioen moeten ziqh dus in ©en be paalde orde verbinden, om een cel te vor men. Wat zegt nu de wet der kansbereke ning? Bijv. dat 12 personen op 479.002.600 manieren om ©en tafel kunnen worden ge rangschikt; dat tusschen twee personen, die domino-spelen met slechts 7 steenen, 137 milliard verschillende partijen moge lijk zijn; neg een: dat de 26 letters van heb alfabet op twee quintiljeen, zegge 2.000.000.000.000.000.000 000,000,000,000 ma nieren gecombineerd kunnen worden. Maar heb gaat hier niet over 26, maar over vijfduizend billioen eiwit moleculen, die door het toeval tot één cel van ©en levend organisme moeten w-orden samen gevoegd. (Aldus Pater B-ensdorp: Apolo getica p. 662.) Of heb toeval ook kans heeft dat klaar te krijgen! Onzin immers! We kunnen dus gerust de gevolgtrek king maken, dat de orde in de wereld niet pas morgen als ge met uwe jonge gemalin wegbijt en al het volk verlrokken is, zoo dat het geen opstootje zal geven!" Toen de Magister dit. hoorde, schoot hom bliksemsnel een gedachte door het hoofd. Hot was nu toch werkelijk voor hem afge daan met de vorstengunst en vorstendank. Puilen oen karig pensioen was er voor hem in het hes te geval niets meer te ver- wachten en de bedreigingen, de geschie denis aan het volk te vertellen, zouden hem ook niets opbrengen. Men zou hem zelf in een honger toren opstuiten. Want als men voor zijn Vorst de hand bezoedeld heeft, zal de staat ze niet. weer schoon wasschen, hoogstens zal.men. hem nog het vuile vor stelijke waschwater over zijn hoofd gieten Zoo bleef er clus voor hem niets anders over, dan stilletjes zijn mond te houden en zich zeiven zien te behelpen. Terwijl de koning nog met den prins stond te praten, sloop de Magister stilletjes uit de kamer, nam zijn hoed en mantel en beval zijn dienaar, die nog steeds in de gang op hem stond te wachten, hetzelfde te doen en hem te volgen. Door een zijtrap kwamen zij naar buiten. Het onweer was weggetrok ken. De maan scheen helder en aan de boomen schitterden de druppels. De Magis ter g:ng recht door en met vlugge schre den door den tuin en door de open poort het slot uit. Uit den tuin, die nu achter hen lag, hoofden zo al de rijtuigen komen aanrollen, die de gasten naar huis zou den brengen, want het feest was afgeloo- pen. Toen de twee vluchtelingen buiten in het véld waren, zeide de Magister tot zijn dienaar: i „Je was steeds mijn trouwe FamuTus en Je hebt lief en leed tijdens mijn heelen loopbaan met mij gedeeld. Met mijn macht aan het hof, zoo schijnt het, la het uit. In ieder geval wil ik mij, in de toekomst niet meer op de wispelturige gunst van de vorsten verlaten. .Slechter zal het ons daarom niet gaan. Integendeel, als je mij volgt en precies doet, wat ik Je zal zeg gen, zal Je zelfs een zorgeloos en een pret tig leventje hebben." En nu deelde hij den andere, zijn ge- te verklaren is, dan door een wonderlij ken, groeten kunstenaar,*die alle radertjes gerangschikt heeft. Welnu die kundige Werker, dat orde nend verstand is niemand' anders dan God. J. O. O. GROOT. Kapelaan. EUCHARISTISCHE POËZIE. I. IN DE LITURGIE. Aart den. vooravond van Zijn heilig Lij den had Jezus Zijn jongeren om zich heen verzameld in een bovenzaal van den tem pel. Hij zegende het brood, nani het in Zijn heilige handen en brak heb, zeggen de: „Neemt en eet! Dit is Mijn Lichaam." En eveneens zegende Hij den kelk met wijn en sprak: „Drinkt allen hieruit, want dit is Mijn Bloed van liet Nieuwe Testa ment." En ten slotte vermaande Hij Zijn leer lingen deze heilige handelingen steeds te doen "te Zijner gedachtenis. En dan lezen we in de Handelingen der Apostelen, hoe deze na de uitstorting des H. Geestes dagelijks eensgezind in den. tempel bijeen kwamen en huis aan huis vertoefden en gezamenlijk het Brood bra- ken in opgetogenheid en eenvoud, des har ten. Zoo- is bet Broed van Christus vanaf den eersten Witten Donderdag het ce ment der kerk, de mystieke kracht die de geloovigen samenbindt. Door de fraetio panis, de breking des Broods en de daarop volgende Communie, werden alle faculteiten der Kerk vanaf de allervroegste Jijden ontwikkeld. De oudste getuigenissen der catacomben nog uit de- eerste eeuw, spreken er van, dat het vieren der H.Geheimen heb cen trum was van dien eeredienst. Het Eucha ristisch leven was de kracht van het Christendom. Toch heeft Pater Bonaventura Kruyt- wagen in „De Katholiek" van Maart 1924 betoogd, dat het uitstellen en de vereering van den Eucharistischen .God eerst geko men is, teen de geloovigen in 't algemeen voldoenden graad van zuiverheid des ge- locfs bezaten, Dat kon eerst komen, teen alle erfelijke resten van het oude heidendom gedurende vele geslachten waren uitgeroeid. Toen eerst kon men meer algemeen de absolute waarde van het H. Sacrament aanvoelen. Maar zoodra het meerendeel der geloo vigen van die absolute waarde overtuigd was, kwamen natuurlijk ook kettersclie stroomingen, <lie de bet'eebenis van den II. Eucharistie trachtten te verkleinen. Dit gaf aanleiding om scherper te for muleeren, dat Christus in het H. Sacra ment wezenlijk en waarachtig tegenwoor dig is. Dit sloot meteen in een 'meerdere eerebetuiging. In de eerite plaats uit zich dat in de instelling, van dien H. Sacramentsdag. We weten,, hoe de zalige Juliana van Luik in 1208 in-een droomgezicht de volle maan aanschouwde, terwijl een klein stukje aan den rand ontbrak. Aanvanke lijk begreep zij de boteekenis hiervan -niet; maar twee jaren later openbaarde ha-a-r God de beteebenis. Aan den kring der kerkelijke feesten ontbrak nog een feestdag, ter teere van 't H. Sacrament, en haar werd opgedragen moeite t© doen voor 'fc uitschrijven van zulk een feestdag. Toch zweeg zij Voorloopig." Hoe evenwel de kwestie om de H. Eucharistie g'rooter eer te bewijzen de hoogste geestelijkheid in dién tijd bezig heel© plan mede. hoe hij den jongen, dien hij 's morgens in den toren had opgeslo ten, er uit zou laten en er ze'f in zou krui- "pen en in Peters plaats, het Peter toege dachte loon ontvangen. Hij beloofde aan z"ju dienaar er een flink deel van en verder een gemakkelijk leventje, wanneer deze in zijn dienst wilde blijven. "En de laatste scheen met dit alles best tevreden te zijn. Zoo waren zij dan in het bosch geko men, waar de verlaten, toren stond. Vlug klommen zij tegen de helling op. Doordat de maan zoo heldor scheen, was de weg gemakkelijk te vinden. Toen ze bij den toren waren gekomen, beval de Magister aan Famu'us, zich een beetje op zij in het -s!nukgewas te verbergen. Toen deze ge daan had, zooads hem bevolen was, schoof de Magister den grendel van de deur,-en riep naar beneden: - i „Hallo jonge man. Leef je nog?" „Wie zijt ge?" klonk Peters stem naar boven als uit een graf. „Komt ge mij ein delijk bevrijden?" „Ja ik kom je bevrijden en redding brengen!" antwoordde <le Magister. „Pas op en ga een beetje op zijde, dan kom ik naar beneden. Hij ging over den rand hangen, hield zich met zijn handen vast en sprong toen naar benedon. „Hu. wat is 'het hier voch tig en donker", zeide hij. „Nu vlug, geef mij nu jouw jas en hoed en noem jij de mijne daarvoor in ruil, dan klim op mijn schouders, dan kun je den muurrand beet pakken en zoo kun jij er dan uit klaute ren." „Hoor ik bet wel goed?" riep Peter. „Ziit gij Ma g; Ster Martin us?" „Ja zeker, ben ik dat!" antwoordde de ander, „en zoo ik geholpen heb om je hierin te stoppen, zoo help ik Je nu om je eruit te krijgen. Maar vraag nu niet lan ger. Vlug, vlug, elke seconde is kostbaar. Je moet/ weten, dat je hier dadellijk li it ge in aid zult worden om je in den diep sten kerker van het slot te brengen, waar je je heele leven niet meer uitgehaald wordt en waar je nooit geen straaltje daglicht meer hield, blijkt ook uit het feit, dat paus Innooentius III op het concilie van Late- ranen in 1215 nog een-s het dogma in al zijn absoluutheid formuleerde. Eerst in het jaar 1248 deelde de Za-lige Juliana haa-r droomgezicht mede aan een Dominicaan. Eenigo jaren later werd het Sacramentsfeest ingevoerd in 'b bisdom Luik en nog weer ©enige jaren later in 1264 werd het feest door Paus Urbanus IV voor do heele kerk voorgeschreven. Vooraf evenwél had deze paus het sa menstellen van het feest-officie opgedra gen aan den H. Thomas van Aquino. Groot is deze Godsman geweest in zijn wijsgeerige en theologische werken, die nog altijd heb onfeilbaar richtsnoer zijn voor hen die zich -dieper in willen werken in de dogmatiek van het Christendom. Niet minder groot heeft hij zich ge toond., toen hij heb Officie voor den H. Sacraments-dag samenstelde en zijn over gankelijke Eucharistische poëzie aan dit officie verbond. Wij allen kennen de schoone latijnsohe hymnen die d-en Christus Eucharisticus verheerlijken. Uit dogmatisch en poëtisch oogpunt zijn het meesterstukken van Sa- cramentspoëzie als misschien nooit meer zullen worden geschreven. Het zijn Pange lingua, Bacris Solemniis, Verbum Super- num, Adoro Te en Lauda Sion. Ik kan er nie.t voldoende den nadruk op leggen^ om wanneer de-ze liederen bij een Processie, of enkele er van onder het Lof gezongen word-en, steeds de vertaling in het kerk boek te volgen. Omvat niet het Lauda Sion in dichterlijke bewoordingen het ge heele kort begrip van ons H. Geloof? „Als je dat kent en gelooft, dan is 't al voldoende, dan heb je welbeschouwd niet veel meer noodig te weten" verklaarde me voor eenige jaren een geestelijke. En ik geloof inderdaad, dat daarin niet zoo heel veel overdrijving zit. Deze kerkelijke hymn-en zijn voor en na in 't Hpllandsch vertaald. Meestal even wel blijft de vertaling ver beneden 't oor spronkelijke. De gevoelswaarde der latijn- sche woorden en vooral hun eigenaardig muzikale klankwaarde is in ,'t Hollandsch niet te be na-de ren. In hot Panga lingna, met zijn statige - rhythmen, zoo geschikt om het statige voortschrijden der Processie te begeleiden, -treft de.volle toon, het sonore rijm „Zing mijn tong het geheim van heb glorievol lichaam en bloed, dat der volke ren Koning, de vrucht van edelen bloede, voor 's werelds losprijs heeft gestort." En dan wordt van dezen Koning het leVen geschetst en verhaald, hoe Hij zichzelven gaf tot spijs. De zinnen kunnen het niet begrijpen; maar het geloof volstaat Laat ons daarom dit Heilig Geheim vereeren. Sa-cris Soleniniis, de hymne uit de net ten, klinkt vroolijk, opgewekt; de mor genhymne van een blijden dag. Luister slechts naar een vertaling van 't begin. Aan 't heilig feest zij vreugd gepaard, En uit het hart rij ze onze zang, Heb oude wijk, 't zij alles nieuw, Gedachten, woord en werk. Der englen brood wordt 's menschen spijs, Het hemelbreed verdrijft het beeld; O wonclre zaak. De Meester Spijs Voor d' armen-, lagenkuacktt In Verbum Supernum keert weer de gedachte terug, hoe Christus zich zelf gaf tot Spijs. Heel mooi en kernachtig is de strophe; Se nascens ,,Zich zelven gaf Hij, bij Zijn geboorte, tot makker, aan den discli tob Spijs, Zich zelven geeft Hij -bij Zijn sterven tot lospprijs; Zich zelven geeft Hij, nu Hij regeert tot belooning." En nu het Adoro Te. Meer dan de andere - Sacramentshym nen van Sb. Thomas is dit het innig smce- kend gebed, bij uitstek do stille mijmerij te zien zult krijgen. Hoe ik ook in je voor deel sprak, het baatte allemaal niets. De koning weet, dat niet de prins, maar jij, de Nauwe bloem gevonden hebt en nu wil hij je onschadelijk maken. God weet het, maar wie weet hebben ze geen zin om je in stilte je halte om te draaien. Dus vlug! En alls j-e dan huilen bent, loop dan wat je kunt, want ze zullen al onderweg zijn!" „En gij clan?" vroeg Peter verwonderd. „Wilt ge hier dan in dit hol blijven?" „Natuurlijk!" zoo gaf de Magister ten antwoord, „ik laat. mij in jouw plaats in het slot brengen. In het donker merken ze het zoo gauw niet, en. als dan hun vergis sing opgemerkt is, wel, dan heb jij een groolen voorsprong." „Maar gij dan, wat zal er dan met n gebeuren," vroeg Peter ontroerd. „Zullon •zij u niet vermoorden?" „Je hoeft je om mij niet te bekommeren. Er zal mij heusch niets gebeuren," ant woordde dé Magister, „maar vlug nu, au- ders is het heele plan voor niets geweest." Onder tusschen hadden ze hun kl-eeren verwisseld. „Zeg mij nu u-og gauw," vroeg Peter weer, „wat is er met de blauwe Noem ge beurd, die je van mij gestolen hebt. Hoe kan ik nu weer mijn rechten opeischen?" „Je rechten op-sischten. Je rechten, och j:j dwaas?" zoo zoi de Magister tot hem: „Wees blij, dat. ik je je vrijheid weer heb teruggegeven. Zoek je rechten, waar je wil, alleen niet bij' den koning of den prins, die-je bloem hebben. Die -zullen je rechten well laten merken, a1» je je mor gen op de bruiloft wilt gaan vertoonen. Maak nu dat je wegkomt. Geen dank. Het ga je goed en nu loop zoo hord, als je boe nen je maar dragen kunnen 1" Nu klom Peter op de schouders van den Magister en was met ©en flinken zwaai bove.n dn de open lucht. „Het. beste hoor en wel bedankt voor uw goedheid," riep Peter naar beneden. Toen sloot hij de deur, schoof de grendels er voor en liep nadenkend en weifelend door het bosch. van ©en ziel, die in aanbidding ligt neeN geknield voor 't Allerheiligste. Adoro te devote! En we denken aan hefj fragment uit -de Vondel-portretten vanj Alberdingk Thijm dat we hier eins pu bliceerden. Vondel is'nog niet overgegaan. Op een avond komt hij bij pastoor Mariu» van het Begijnhof ©en boek vragen. De dichter gaat met den pastoor in de biblio theek. Op ©en gegeven oogenblilc verwij dert deze zich even. Vondel is alleen en' ziet de kerkdeur op ©en kier staan. Schuch tér treedt hij binnen. Er hangt nog een geur van wierook van 't Lof. Er valt nog wat schemerlicht van boven over do ta bernakel. Het roode lichtje van de Gods-, lamp flikkert. Het is doodstil maar zoo vredig. Eerbiedig en schroomvallig na dert de dichter. Als Pastoor Marius terugkeert vindt hij dezen niet meer in de bibliotheek. Maar de kerkdeur staat open. En geruischloos naderend ziet hij Vondel in tranen badend voor 't Allerheiligste. Bij dit gebeuren past een stille shameling: Adoro Te de vote. En na deze gebeurtenis zou het niet lang meer duren, of de verzen, welke Broere later schreef in zijn „Dithyrambe op het Allerheiligste" zouden op Vondel van toepassing kannen zijn, God, o God, mijn tranen stroomenj Overstelping van geneugt! Hij, dien 'k zing, is neergekomen: Heemlen, 'k juich in uwe vreugd l Hij, uw licht en uw verblijden, Is de koning van het lijden Is de mijne. Hij bedwong, Om op aard me in 't hart te dalen' Weer 't oneindig gloriestraten, Waar Hij eeuwig in ontsprong, 't Woord, ja 't Woord deT Hemelzalen, Der verrukking niet te malfen, Waarin de engten ademhalen Vangt mijn sidderende tong. Na dat „O sacrum convivium" vaff Broere schrijf ik nog af een vertaling vap 't Adoro Te van Felix Button, God in 't Brood verborgen, 'k Bid U zwijgend aan; Hoe dekt séhijn en schaduw 't Goddelijk bestaan! 'k Geef mijn hart U over, Dat slechts U verkiest: Daar het U beschouwend Gansch zichzelf verliest. Smaak, gezicht, gevoelen Wordt in U misleid; Maar Uw woorden hoorend Heb ik zekerheid. 't Vast geloof in Christus' Eeuwig woord is mijn: Niels, toch kan meer waaT dan Wel de waarheid zijn. Aan het kruis verschool Uw Godheid .zich alleen: 't Teeben hier verbergt Uw Mensch'lijkheid meteen. Maar in loei geloovend Beiden ik bclij. Vragend wa-t U vroeg de Moord'naar aan Uw zij. Tc Zie, gelijk St. Thomas Wel Uw wonden niet, Maar 'k belijd mijn God hier, Dien 't geloof er ziet. Heer, bevestig immer Mi in geloof daarin, Dat ik op U hope, Dat ik U bemin. O Gedachtenisse van des Heeren dood. Gij geeft ons het leven Met dit levend Brood. Geef, dat mijne ziel naar U alleen maar haakt En in Uwe liefde Haar geneugte smaakt. Overdag had hij al genoeg tijd gehad, in zijn kerker om zich te beklagen en na te denken. Hij was nu moe en uitgehon gerd. Waar was nu al het geluk geheven, - dat hem zoo plotseling en zoo hevig had overrompeld? Het was jammerlijk ver stoord geworden. De geheele wereld scheen hem als uitgestorven en uitgebrand. Wat had hij nu eigenlijk aan zijn herwonnen vrijheid? Hij overlegde met zich ze'f, of hij, inplaats van te vluchten, n:et lie ver naar het slot zou terugkeer en en flink en dapper op leven en dood vechten; In zulke gedachten verzonken, wandelde hij onder de donkere boomen. waarlnsschen de maan haar zilveren stralen over do heuvels, den bladertooi en 'hel mos goot. Niets bewoog zich rondom hem. a'leen hoorde hij de druppels van de boomen. vallen. Weifelend richtte hij zijn schreden bergaf. Voor hem begon hcht door do stammen te schijnen. Toen hij wat verder liep, stond hij voor een mooie stille berg weide, waarover een heerlijk geurend© dunne nevel hing,. Er stond oolc eenig struikgewas. Het was Peter, alsof hij ge zang hoorde. Hij stond stil en luisterde. Heel zachtjes als droomde hij, drong het gelHiid tot hem door liefelijk en lokkend. Het scheen van de weide af te komen. Hij liep héél voorzichtig, den adem inhoucimd tot aan den rand van het woud, en achter een boom staande, overzag h/j de heel© weide. Het scheen' hem toe, als bewoog zich de nevel om het struikgewas, a 3 werd zé als een sluier heen en weer ge slingerd. Hij keek scherper to--* en geteote de toen, dat er gestalten uit den neve1 to voorschijn kwamen, lieve slanke mcisjes-i gestalten,' die elkaar sierlijk <le hand reik-" ten en zich voortbewogen. Hier en daar fonkelde, een diamant uit de rei, het gen zang werd steeds dmdeï'ijkor en do won-* derlijke tonen betooverden hem zeer. (Wordt vervolgd). I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 7