Derde Blad.
Zaterdag 31 Mei 1924
het dogma en de bijbel.
Hefc Dogma (van het Grieksche „dogma",
beslissing) is een waarheid, door God ge
openbaard en door de kerk aan ons te ge-
loovcn voorgehouden.
Om een dogma te hebben, zijn twee din
gen noodig!' t
le. De waarheid moet geopenbaard zijn
'door God, of door het goddelijk gezag ge
waarborgd; en
3e. zij moet door de kerk ons te gelooven
gijn voorgehouden, hetzij door een plechti
ge uitspraak (definitie) of door het gewone
ien algemeen onderricht. Deze zijn de waar
heden van het „katholiek geloof".
Het dogma kan bevatten waarheden dia
We met het verstand niet kunnen achterha
len. de zoogenaamde mysteries of geheimen
ofwel waarheden, die we met het verstand
Wél kunnen achterhalen, bijv. het bestaan
van God. Deze waarheden werden geopen
baard door God, om ze beter en meer alge
meen bekend te doen zijn:
ofwel: geschiedkundige feiten, zooals de
feiten door de profeten voorspeld omtrent
den Messias, Onzen Verlosser.
Tot het dogma behoort dus vooreerst de
door God geopenbaarde (meegedeelde) waar
heidnu rijst vanzelf de vraag, waar ik die
waarheid vinden kan. Welnu die waarheid
Vinden we in de H. Schrift (Bijbel) en in
ido Overlevering: feitelijk dus in hetgeen
schriftelijk en mondeling is overgeleverd.
Het Concilie van het Vaticaan noemt de
S. Schrift of de Bijbel de verzameling van
boeten, die onder ingeving van den H.
Beest geschreven zijn, die God tot Maker
hehben, en als zoodanig aan de kerk zijn
'overgeleverd." Daarom dan ook heeten die
boeken: Heilige Schrift, en worden ze ook
genoemd: Woord Gods.
„Onder ingeving van den H. Geest gé
schreven" wil zeggen, dat er.„een bovenna
tuurlijke drang was. waardoor de H. Geest
de heilige schrijvers heeft opgewekt, en aan
gespoord om te schrijven, en ze gedurende
het opstellen heeft bijgestaan, zoodat ze
juist begrepen, cn getrouw wilden weerge
ven, en met onfeilbare waarheid uitdruk
ten alles en alléén dftt, wat God hun beval
'te schrijven."
Ofschoon God de maker is van den Bijbel
behield toch de schrijver zijn eigen per
soonlijkheid met eigen stijl en manier van
doen: alleen is datgene wat hij schrijft de
onfeilbare waarheid, want het komt van
God.
De kerk kreeg van God de zorg voor het
geen door Hem geopenbaard was; het is
dus vanzelf sprekend, dat de kerk heeft uit
te maken, welke geschriften nu al3 door
God ingegeven moeten worden beschouwd.
Dit heeft zij gedaan en een lijst, of m. a. w.
ëen „canon" opgemaakt van boeken, die
tot de door God ingegeven boeken (geinspb
réerde) behooren. Daarom heeten die hoe
ten ook wel canonieke boeken.
Het is misschien wel van belang deze lijst
"van hoeken nog weer eens mede te deelen:
'De Canonieke Boeken'worden verdeeld
in twee partijen:" die van het Oude Testa
ment (Verbond), en die van het Nieuwe
Testament (Verbond), of wel de hoeken, die
voor Christus, en die na Christus ge
schreven zijn'.
Do Boeken' van het Oud Verbond laten
'zich verdeelen in vier klassen: a) De Pen
tateuch (Gr. „vijfdeelig") nl.Y Genesis
(Schepping), Exodus (Uittocht), Le.viticus
(Boek der Levieten), Numeri (Boek der ge
tallen), Deuteronomium (Herhaling der
Wet): in deze boeken staan de godsdiensti
ge, liturgische en burgerlijke wetten der
Joden
b) do geschiedkundige boeken: Josué, de
Rechters, Ruth, 4 boeken' van de Koningen,
Tobias, Judith, Esther, de Machabeeën, 2
boeken van het overgeslagen© (Paralipo-
menon), 2 boeken Esdras.
c) de dichterlijke boeken: en spreuken":"
Job, de Psalmen (David), Proverbia (Spreu
ken) Ecclesiaste3 (Prediker), Hooglied
(schrijver Salomon), Sapientia (boek der
Wijsheid), Ecclesiasticua (het kerkelijk
boek).
d.) de profetische boeken: De voorspellin
gen van de vier groote profeten": Isaias, Je-
remias, Ezcchiël en Daniël; en van de
twaalf kleine profeten: Osee, Joël, Amos
Abdias, Jonas, Michaeas, Nahum, Haba-
cuc, Sophonias, Aggaeus, Zacharias, Mala-
chias.
De Boeken van het Nieuw Verbond om
vatten:' de vier Evangeliën volgens Mat-
theus, Marcus, Lucas, Joannes de Han
delingen der Apostelen de 14 brieven van
den Apostel Paulus: 1 aan de Romeinen, 2
aan de Corinthiërs, 1 aan de Galaten, 1 aan
de Ephesiërs, 1 aan de Philippensen, 1 aan
de Colossers. 2 aan de Thessalonikers, 2 aan
Timotheu3. 1 aan Titus. 1 aan Philemon,
1 aan de Hebreeën 1 1 brief van den H.
Jacobus 2 brieven van den H. Petrus
3 brieven van den H. Joannes 1 brief
van den H. Judas Apocalyps of het
boek der Openbaring van den H. Joannes,
waarin hij spreekt over de toekomst van de
Kerk.
J. C. C. GROOT, Kapelaan.
P.S. Men is van roomsche zijde bezig een
volksuitgave te bezorgen van do Boeken
der H. Schrift. Het zal dus gemakkelijk
worden; dat men mat betrekkelijk geringe
kosten zich den bijbel aanschaft.
DE CAfflERA OBSCURA.
nr.
Ditmaal een fragment uit Gerrit "Witse.
Gerrit "Witse was de zoon van brave
ouders, die Irolsch op den jongen student
waren. Op het moment, dat de vertelling
begint heeft Gerrit cum laude zijn candi-
.daats in de medicijnen gehaald en wordt
thuis verwacht. Een bevriende familie
heeft oen logeetje, Klaartjo Donze, tegen
over wie Gerrit verschrikkelijk in de hoog
te wordt gestoken en onhandig aangepre
zen als ceu goede partij. Er heeft een
familieavondje plaats, waarhij Gerrit hij
Klaartjo belachelijk wordt gemaakt door
een verwaanden zot en kandigen vleier,
wiens innerlijk gehalte omgekeerd even
redig is aan de welverzorgdheid van zijn
uiterlijk.
Klaartjo heeft een diepon indruk nage
laten in 't gemoed van Gerrit, maar hij
gaat weer naar zijn academiestad, zonder
dat ze een stap nader tot hem gekomen is.
Na enkele jaren is hij waarnemend dokter
in een klein Geldersch stadje. Op het
oogenblik waarop ons fragment begint, is
hij op ziekenbezoek. Zijn weg voert hem
naar een weduwe met twee dochters, van
wie de jongste ernstig ziek is. En nu volgt
het fragment.
Voor do deur vond onze arts de oudste
dochter, een beeld van gezondheid, bezig
een dor groote koperen melkkannen te
schuren.
„Hoe gaat het met Bar te"? vroeg hij
haar.
„Oolik, dokter, oolik", zeide de deerne,
haar voorjioofd met het buitenste van de
hand afvegend. ..Heeroom is er hij."
En zij vervolgde haar taak. In zulke
huishoudens moet zoolang mogelijk alles
zijn gang gaan. Slechts den hoogeren
standen is het veroorloofd zich aan de
zieken te wijden.
Gerrit trad binnen^ Op bevel van den
ouden dokter was het volslagen donker in
de ziekenkamer. Op "Witse's verzoek om.
„een beetje licht te maken", rees een kleine
gestalte, die voor een stoel op de knieën
gelegen had, op en stiet een luik open.
Witse trad inmiddels voor de hooge en
benauwde bedstede, waarin de zieke lag.
„Barto", sprak Witse met nadrukkelijke
stem. De zieke opende de oogen en staarde
den vreemden dokter met verbazing aan.
Hij nam haar bij de hand. Die hand
was droog ala leer.
De pastoor en de broer stonden versla
gen bij de bedstede, wachtende op hetgeen
de dokter zeggen zou. De moeder lag weer
op haar knieën voor den stoel, den rozen
krans in do handen, die zij in drie dagen
niet had terzijde gelegd.
De oude pastoor schudde het hoofd.
„Zou ze sterven"? vroeg de broer, een
kerel als een boom, en barstte in tranen
uit. als hij het woord sterven uitte.
Do moeder zag op en staarde angstig
naar den dokter.
„Wij hopen van neen", zei Witse, „maar
ga van het bed. Gij benauwt de zieke".
Nogmaals schudde de pastoor het hoofd.
„Zou ze sterven, heer pastoor?" vroeg
de broer andermaal.
„Bij God zijn alle dingen mogelijk",
trootstte do geestelijke. Maar ook ditmaal
schudde hij het hoofd. Do goede oude
hield van Barte.
„Frustra cum morfe pugnabis", zei hij
tot Witse (Is er stervensgevaar?)
„Exspeclo crisin" antwoorddo deze. (Ik
verwacht de crisis) „De ziekte ia nog niet
op haar hoogst. Doch doet U uw plicht"
voegde hij er zachtjes aan toe.
De moeder vloog op. Het doodvonnis van
haar dochter was geteekend! Zij gaf een
gil cn ijlde de deur uit. Gerrit ijlde haar
na.
Hij vond haar aan de voeten van een
jonge dame, die juist uit een hittewagen
gestapt was en do leidsels nog in de liand
hield.
„Mijn kind! mijn kind!" riep de onge
lukkige vrouw, do knieën der jonge dame
omarmend. „Mijn kind is dood"!
Haar stem verzwakte, haar handen gle
den naar beneden, haar hoofd zakte doods
bleek op den grond.
„Help deze vrouw, doktor"! zei Klaartje
Donze. „Zij ligt van haar zelve. Is haar
dochter gestorven"?
„Neen juffrouw Donze"! zei Gerrit ont
roerd. haar herkennend. „Haar dochter is
niet dood. En zoo Mieke mij helpen wil,
haar moeder op te tillen en Gillis uw
paard mag bezorgen
Dit laatste was niet noodig. „Laat maar
los, Mieke"! sprak Klaartje, die een traan
in de oogen had, maar geen oogenblik
haar bedaardheid verloor. En zij bracht
zelf haar klein paard hij het hek, waar
ze het vastbond.
Intusschcn droeg Witse met behulp van
Mieke de verstijfde moeder naar een ander
vertrek, waar zij haar op een bed neer
legden. Clara volgde hen op den voet.
„Wat moet er gedaan worden, mijnheer
Witse?" vroeg zij.
„Drink een glas Teaier-, juffrouw Donze!"
sprak Gerrit, gelukkig, dat zij ook hem
had herkend; „en laat dit meisje het cok
doen. Wees zoo goed de ldceren van de
oude vrouw los te maken. Laat haar azijn
ruiken, zoo die er is, en wrijf haar do
polsen en de slapen van het hoofd. Zie,
dal ge haar een teug water ingeeft." En
hij begaf zich opnieuw naar het leger van
Barte.
Na eenige oogenblikken kwam hij terug.
Clara lag op hare beurt geknield cn hield
de hand der oude vrouw zachtjes in do
hare. Deze was een beetje bijgekomen en
zag het sclioone meisje met een naam-
loozo uitdrukking van dankbaarheid en
liefde aan.
„Ik weet immers, vrouw Sijmens", zei
Klaartje „dat gij den moed niet verliezen
zult. Barte is nog niet opgegeven en de
goede God is almachtig."
„Wij moeten allen voor één God ver
schijnen", zei de de oude vrouw, er aan
denkend, dat Klaartje niet Roomsch was.
„En tot denzelfden God bidden", ant
woorddo Cïare, „en" door denzelfden troost
getroost worden. Wat zoekt gij, vrouw
Sijmens?"
„Mijn paternoster," zei de oude vrouw.
„Ik had ze zooeven nog."
„Bid in een vast vertrouwen op de macht
en de liefde Gods" sprak Clara. „Zulk bid
den zal u versterken, vrouw Sijmens en
God zal het verhooren. Ge weet, hoe ge
vaarlijk mijn moeder is geweest en zij is
nu weer zoo gezond als ik zelf. En Barto
is zooveel jonger."
„Het was een bloem op aarde" zeide
de oude vrouw. „Te denken dat ik haar
bij vader onder de groene boompjes bren
gen moest
„De dokter zegt, dat er nog hoop is,
vrouw Sijmens! Als ge den moed verliest,
doet ge zonde" zei Klaartje, een paar
grooto tranen afwisschend.
De dokter bevestigde het.
„Kom aan, Mieke," zei de oude vrouw,
„doe mijn jakje dicht; ik ga bij Barte".
„Maar gij zult u goed houden, nietwaar
vrouw Sijmens?" vleide Klaartje.
„Komdo gij nog eens weer?" vroeg de
moeder.
Klaartje beloofde het. Het was nu haar
tijd om te vertrekken, Gerrit hielp haar
het paard losmaken. Met een wip was
zij in het rijtuig. Gerrit reikte haar de
leidsels. Daar reed zij heen.
Maar nog even hield zij haar paardjo in,
dat zulks kwalijk genoeg scheen te nemen
en met zijn kop trok en schudde, als van
zoo een kribbig hitje te wachten was.
„Dokter", zei Klaartje, „hoe laat komt
gij morgen weer bij do zieke?"
„Reeds in do vroegte, juffrouw Donze!"
was hef. antwoord.
„Zoudt gij, terugkomende, even op
Wildhoef willen aankomen, om lo zeggen,
hoe het gaat?" vroeg zij blozend.
„Zonder twijfel", betuigde Gerrit, vol
strekt niet voor haar onderdoend.
En zij liet het hitje weder opschieten,
dat een sprong deed, waarvan Gerrit
schrikte.
„Geen nood"! zei zij, „wij kennen mal
kaar". En het hek van de werf uitdraa
iende op een wijze, die geen Amsterdamsch
koetsier haar zou verbeterd hc-bben, liet zij
het vurig paardje zijn hart ophalen aan
den zandweg en draafde heen.
„Zal de dokter blieven na de stad te
rieden?" vroeg Gillis.
„Dank U!" zei Witse. ,.Ik wandel liever."
En nog eens dc beschikkingen herhalend
die hij gegeven had, nam hij de thuisreis
aan.
Zijn eerste werk was, een hoogen heuvel
te beklimmen, of hij Klaartje ook nog kon
gewaar wordon. Dit gelukte. Rustig zat zij
achter haar lustig paardje, dat zij meester
lijk regeerde en eerlang vergunde in den
stap to komen.
Met een onuitsprekelijk welgevallen sloeg
Gerrit haar gade. „Welk c-en ontwikkeling
in dat meisje!" riep hij uit. „Welk een
kloekheid! Zulk een vrouw zou me lijken,
verlegen en linksch, als ik altijd ben. Zoo
als ik haar daar nu zie...."
Maar het hitje vloog oen bij-de-hand-
schen zijweg op. Klaartje was voor lieden
nic-t meer te zien. Maar morgen....
Cetera deximt
Hiermee is het fragment uit. Do latijn-
scli9 uitdrukking beteekent: de rest ont
breekt! En we kunnen er aan toevoegen:
maar hat zich raden. Want de linksche
en verlegen Gerrit had als flink en door
tastend arts. die alles overzag, een diepen
indruk op Clara gemaakt.
Academische rechtspraak
Het voornaamste voorrecht onzer Uni
versiteit was van oudsher en het bleef
lot den Franschen tijd in stand hei be
zit eener eigen Vierschaar („forum nc-a-
demicum" of „privilogium fori"). Reeds hij
de voorloopige regeling was haar dat pri
vilege geschonken, zeer 'tegen den zin der,'
stedelijke overheid, die 't niet „oorbacr-1
lyck" achtte, aldus het voorbeeld te volgen;
van „Universiteiten in 't Pausdom gele-j
gen". Prins Willem I was echter van oeijj:
ander gevoelen, bevestigde het privilege/
maar zocht gelijk in zijn aard lag -4'
alle partijen te bevredigen. En zoo gaf hij?
naast den rector en vier leden van den?
academischen senaat ook aan do vier bui?
gemeesteren en twee leden der Schepen*
hank zitting in de Vierschaar, waarbij bo*
vendien de stedelijke Schout als openbaar'
aanklager dienst deed. Toen vond ieder 'i'
mooi.
Aan deze vierschaar waren, in alle bur*
gerlijke en lijfstraffelijke zaken, nietj'
slechts alle studenten en academische be-'>
ambten (uitgezonderd de hoogleeraren) on4f
derworpen, maar zelfs allo inwoners, di$^
in t bezit waren van een academischen:
graad, en alle vreemdelingen, die bij dq'
academie, al ware 't slechts „uit curiosw
teit", stonden ingeschreven. Ja, in den.
aanvang strekte zich hare heerschappij
ook uit over de naburige predikanten en'
hunne gezinnen, zoo zij zich slechts op do
rolle der academieburgers hadden laten in-'
schrijven.
Geen stads- of dorpsschout, waar ter"
plaatse ook, mocht een lid der Universiteit
in hechtenis nemen zonder bevel van ree-.;
tor en hurgemeesteren, uitgezonderd zij,'
die in een „enorm of zwaar delict waren
bevonden".
Deze bepaling gaf vaak aanleiding tot:
hevige geschillen en procedures tusschen!
do academische en burgerlijke rechtban
ken, waarhij doorgaans door de Staten'
van Holland ten gunste van dc eerste werd
heslist.
De Vierschaar hield aanvankelijk haro
zittingen op 's-Gravenstein, doch op hare
klachten over het duistere en vochtige ver
trek daar stond de stad haar in 1653 da
„corps de garde" onder het Stadhuis af,
waar de klapperliedcn hun nachtverblijf
hielden.
De vonnissen, door da Vierschaar ge-,
veld, waren immer zoer zacht; „zij kas
tijdden de studenten als een vader zijn
zoon". Geldboeten, kamerarrest, hechtenis
onder 't Stadhuis of op 's-Gravenstein, be-
rooving der privilegiën, schrapping van do
rolle der studenten, verbanning van 3 tot
15 jaren, soms voor immer, van de Univer- -
si teit, soms bij vonnis van den gerechte ook
uit Leiden, Rijnland en 's-Hage, waren dO(
eenige straffen niet alleen voor straat-'
schenderij, ergerlijk leven, verwekken van,
tumult, omversmij ten van lantaarnpalen,
verbrijzelen van deuren, vensters en gla-*
zen, teeren van huizen en andere baldadig
heden, maar ook voor het dooden in een.
duel, liet wonden of doodschieten van bur
gers en landlieden, zoo te Leiden als el
ders.
Slechts tweemaal werd door de Vier
schaar de straffe des doods uitgesproken;
een der veroordeelden echter, die zich aan
doodslag had schuldig gemaakt, werd door
prins Maurits begenadigd, en den ander,
die gestolen had, werd slechts het zwaard
over het hoofd gezwuaid. Nog werd in 1G41
een voortvluchtig student, die een ander
hij een duel gedood had, van de rol ge'-i
schrapt en voor eeuwig verbannen onder
bedreiging, den doodstraf fe zullen onder
gaan als hij terugkwam. Natuurlijk bleef
hij toen wijselijk weg.
In 't algemeen waren de vonnissen zeer
willekeurig en werd de een om dezelfde
misdaad als academieburger geschrapt, de
ander slechts met eenige dagen opsluiting
gestraft. Men keek zeker z'n mannetjes
aan!
Vaak ging het in den kerker zeer lustig
toe cn werden vrienden en bekenden er in
onthaald, totdat de rector een pedel moest
gelasten to zorgen dat er geen wiju, sterke
dranken of tabak werd ingebracht.
In de 16e eeuw was, evenals aan de
Duilsehe universiteiten, het geeselen met
da roede nog in zwang, doch het aanwen- i
den dezer straf in het Collegium Theologi-
cum veroorzaakte een hevig oproer,
waarbij een der stadsdienaars door een
FEUILLETON.
De sproke eener
blauwe bloem.
Hit het Duitsch naverteld door A. L\
2)
In het hosch ging het vroolijk toe. Onder
de hoornen waren banken en kraampjes
opgeslagen en heel veel menschen verge
noegden zich met eten en drinken. Meer
paar het slot toe, was een weide, waar men
flan het dansen was, en het geheele hof
fsoeg van onder een purperen baldakijn
Öat vroolijke geroezemoes gade. Reeds
■van verre zag Peter den koning zitten en
ïaast hem, voor de balustrade, die met ge
beurde tapijten en wapens versierd was,
leunde een bovenmate schoon meisje, dat
ïich met de ridders en edellieden, die haar
Jfl grooten getale omringden, vroolijk
praatte en lachte. Dat moest do prinses wel
zijn, en om ze wat beter te kunnen zien,
drong Peter tuschen de dansende paren
«oor, totdat hij aan den rand van den
iheuvel stond, waar hi j tusschen de al maar
^Pelende muzikanten bleef staan.
p^oen nu de prinses Zich omkeerde en
£0(er haar dus goed kon zien, was het
jfloni, als straalde de zon dubbel zoo mooi.
/oo schoon was de prinses. Alles om zich
ieen vergetend, wandelde hij de hoogte op,
de prinses al maar aangaapte.
'.^-lotseMng schrok hij door een schaterend
'Sn?zijn mU'meriA2 OP. De ridders,
JOaelheden en hofdames waren door de ver-»
flcüijning van den verbluften wandelaar,
flie met groote oogen en open mond op hen
Mgfcwam, zeer vroolijk gestemd. Toen Pe-
«er. als uit een droom gewekt, zich plotse-
_yerlegèn' gevoelde, en bemerkte, dat
■Ka 21 dicht bij hét h'ooge gezelschap
avond, kwam aan het algemeene gelach
p hooge familie en hovelingen geen ein-
liróiv 7 e prinses lachte, en haar lachen
ji.. a'8 eön zilveren klokje tusschen al
stemmen dpor, zoodat het Peter licht
iom het hart werd. Toen de dansende men
schen deze onverwachte vroolijkheid hoor
den, keken ze vol verbazing naar den kant,
waar de koninklijke familie zat. De mu
ziek hield op te spelen en het was plotse
ling stil. Het werd voor Peter een hache
lijke toestand. Hij ergerde zich over zijn
positie en over al die stomverbaasde ge
zichten die hem van alle kanten aangaap
ten. Snel besloten sprong hij tusschen de
muzikanten, greep een der spelers de gi
taar uit do hand, sloeg een paar aceoorden
aan en begon met heldere duidelijke stem
jfce zingen:
Er bloeit een blauwe bloem in
Der bosschen heiligdom:
[Wanneer 'k die mocht bezitten,
Gaf ik een vorstendom,
[Want wie die bloem zou vinden
En mij dit kleinood bracht,
Zal h'eerschen over d' aarde
Met koninklijke macht
Verstaan er de taal' der beekjes,
Der voog'len klare lied
En 't lijzige gefluister
Van 't ruischend-ranke riet
Door bergen ziet bij henen,
Als waren zij kristal;
'Hij ziet met gouden staafjes
De dwergjes overal.
En uit den stroom ontduiken
Nymfen in maneglans,
Die gaan mét slanke elfen
Ten vreugdevollen dans
En waar zijn weg bij 't zwerven
In heide of woud hem leidt,
De vrees blijft verre van hem
1 Ondanks zijn eenzaamheid
[Want wie de bloem wil vinden,
•- Moét hehben heldenbloed
En oogen als een sperwer
En onver.vaarden moed
[Al ben ik slechts een Zwérvend
1 En arm en huïp'ïoó'S kind,
(J)e bloeme moet ik vmdeïr
't Raat om een koningskind!
„Je hebt het mooi gedaan, heel mooi ge
daan, daarom wordt je nu niet meer uit
gelachen", riep de koning en klapte in do
handen. De heele hofhouding applaudi-
seerde. Ook de prinses klapte vroolijk in
de handen en toen de bijvalsbetuiging een
beetje verminderd was stond ze op en
sprak:
„Je liedje, vroolijke jongeman, bevalt
mij goed, hot is mooi en waar. Welaan het
zij zoo. Al3 belooning wil ik je de hand
reiken en een dansje met je maken!"
Op haar wenk begon de muziek een me-
muetjo te spelen, en de overgelukkige Peter
danste met de mooie prinses heel alleen
over de wei. Het volk stond nieuwsgierig
en velen een beetje jaloers toe te zien.
Do hofhouding klapte nogmaals in de han
den, want Peter danste keurig in do maat
j en was er met hart en ziel hij. Het was
j aardig om te zien. Op de tribune werd het
i rumoerig. Prins Eustachius wa.s van zijn
j zooals altijd vergeefsche bloemen-
i tocht teruggekeerd en, daar aller oog op
hot danseudo paar was gericht, kwam hij
onverwachts achter de hovelingen vandaan
op do tribune te voorschijn. Hij begon
plotseling te vloeken, te schreeuwen en te
razen, stoot to zonder onderscheid des per-
soons allo heeren en dames weg en liep
recli't op den koning toe, want hij veron
derstelde niet anders dan 'dat die dansende
j jongeman do blauwe bloem gevonden en
do schoon© prinses aan Lem ontnomen
had. Achter hem. aan kwam het zelfde
kleine mannetje met den spitsen neus en
do bril op, 'dat Peter op straat had aan
gesproken. Hij was namelijk de huisdok-
lor en secretaris van den prins. Hij noem
de zich steeds Magister Martinus perdoc-
tissimus en deed, alsof hij zeer geleerd
was, zoodat niemand hem lijden kon. Hij
riep maar aan één stuk door:
„Schande, 't is een, schandaal, deze ver
schrikkelijke brutaliteit moet verhinderd
worden."
Toen de koning deze vergissing bemerk
te, barstte hij in lachen uit en stelde den
pring gerust, op wiens voorhoofd groote
zweetdroppels parelden vaa angst en op-
winding, terwijl de koning hem de toe
dracht der zaak vertelde. Inlusschen had
den de prinses en Peter hun dansje ge
ëindigd en Peter hood de lieve, verhitte
jongedame de vingertoppen en voerde haar
naar haar troon terug, waar hij voor haar
een dei po buiging maakte, die een geboren
ridder hem niet verbeterd zou hebben.
„Een alleraardigste jongeman," zeido de
prinses tot prins Eustachius. Deze was
diep beleedigd en keek met een verachten
den blik over Peter heen naar de verte.
De koning had een grooten beker mei
champagne laten vullen- en reikte dezen
eigenhandig aan Peter over, terwijl hij
zeide:
„Ge hebt ons aller hart veroverd, jonge
spring in 't veld. En omdat je ons bevalt,
raag je zoo lang hier blijven, als je wilt.
Ik heb juist 'n fiinken kerel noodig, dio
goed met de pen om kan gaan, daar mijn
öudft secretaris gebrekkig en langzaam
wordt. Het zal je goed gaan, als je goed
jo best doet."
„Top Sire," antwoordde Peter, ..ik bon
juist op zoek naar zoo'n baantje. Ik hoop
dat mijn schrift u zal bevallen en cok, wat
het overige aangaat. Ik hoop alleen niet,
dat ik den lieelen dag voor het schrijfbu
reau moet doorbrengen, want, hoewel ik
het mooie letters schrijven tot vak heb ge
kozen, ben ik toch een vroolijke vogel ge
bléven. wien zelfs een gouden kooi te klein
js. Ook veel ik mij in artibus equestribus
thuis, zooals o.a. in jagen, rijdon en vech
ten, alsobk in de verfijnde steedsche cn
landelijk ydillische ars amatoria, waar ik
Zeer veel pl'eizier in heb. En ik kan mij
•ook hierin voor Uwe Majesteit verdienste
lijk maken. Ik heb een paar goede stevi
ge bcenen, een uitstekend paar oogen en
soms ook wel goede ideeën waar ik U ook
,mee zal kunnen helpen.
„Het is goed," z/.ido de koning vriende
lijk. „Laat je door den hofmeester een goed
.onderkomen en hetere klceren verschaf
fen."
Nogmaals knik tg hij Peter goedig toe en
gaf toen het töcken tol een algemeen £iü-_
de van het feest. Ook de prinses groette
hem minzaam en knikte hem nog eens
vriendelijk toe.
Magister Martinus had Pe'cr den beden
tijd van top tot teen opgenomen en keek
lieru wantrouwend aan. alsof Peter niet
(ogen zijn taak opgewassen was, want do
Magister was- in de verbee'ding, dat hij
alle wijsheid in pacht had. Nu naderde hij
Peter en bleef grommend in zijn nabijiie d
s'aan, als een hond, die twist zoekt en
maakte allerlei onvriendelijke Latijnse!)?
opmerkingen. Maar plotseling vloog er
oen mugje in zijn keelgat en hij kreeg er
een hevige hoestbui van.
„Kijk," riep Peter, „er is een stukj? van
je geleerdheid in je hals blijven steken.
Dat komt er van, als je het Latijn niet goed
meester bent."
De koning, d e dit hoerde, draaide zich
vlug om rn zeide.*
„Nu Magistertje, wat heb je tegen mijn.
nieuwen hoveling, dat je al meteen met
hem aan het ruziemaken bent?"
„Odi profanum vulgus et arceo 1), zcoals
onze groote Virgilius zegt," antwoordde de
Magister, tanto maior asinus 2). Weet ge
borst op, en wilde zich verwijderen.
„Ge vergist u," riep Peter hem na, „dat
zegt Horatius. Maar qu'anto doctior
Magister, tanto maior asimus 2). Weet go
waar dit vers te vinden is? Niet. Nu
Jiet staat op uw langen neus zoo duidelijk
geschreven, dat elke boer het lezen kan,
al heeft die ook nog nooit van zijn leven
[Latijn gel'ecrd." i
Alle' omstanders schoten in een lach. De,
Magister kookte van woede en wilde er,
met zijn wandelstok op los ranselen, maat
Peter was hem te vlug af en sprong
hendig tusschen de menigte.
1)0*
1) Ik haat het' gewone volk en ieer-
mij af.
2) Hoe geleerder meester, des te groolcr
Pzel.
(Wordt vervolgd.)