Derde Blad. Zaterdag 31 Mei 1924 het dogma en de bijbel. Hefc Dogma (van het Grieksche „dogma", beslissing) is een waarheid, door God ge openbaard en door de kerk aan ons te ge- loovcn voorgehouden. Om een dogma te hebben, zijn twee din gen noodig!' t le. De waarheid moet geopenbaard zijn 'door God, of door het goddelijk gezag ge waarborgd; en 3e. zij moet door de kerk ons te gelooven gijn voorgehouden, hetzij door een plechti ge uitspraak (definitie) of door het gewone ien algemeen onderricht. Deze zijn de waar heden van het „katholiek geloof". Het dogma kan bevatten waarheden dia We met het verstand niet kunnen achterha len. de zoogenaamde mysteries of geheimen ofwel waarheden, die we met het verstand Wél kunnen achterhalen, bijv. het bestaan van God. Deze waarheden werden geopen baard door God, om ze beter en meer alge meen bekend te doen zijn: ofwel: geschiedkundige feiten, zooals de feiten door de profeten voorspeld omtrent den Messias, Onzen Verlosser. Tot het dogma behoort dus vooreerst de door God geopenbaarde (meegedeelde) waar heidnu rijst vanzelf de vraag, waar ik die waarheid vinden kan. Welnu die waarheid Vinden we in de H. Schrift (Bijbel) en in ido Overlevering: feitelijk dus in hetgeen schriftelijk en mondeling is overgeleverd. Het Concilie van het Vaticaan noemt de S. Schrift of de Bijbel de verzameling van boeten, die onder ingeving van den H. Beest geschreven zijn, die God tot Maker hehben, en als zoodanig aan de kerk zijn 'overgeleverd." Daarom dan ook heeten die boeken: Heilige Schrift, en worden ze ook genoemd: Woord Gods. „Onder ingeving van den H. Geest gé schreven" wil zeggen, dat er.„een bovenna tuurlijke drang was. waardoor de H. Geest de heilige schrijvers heeft opgewekt, en aan gespoord om te schrijven, en ze gedurende het opstellen heeft bijgestaan, zoodat ze juist begrepen, cn getrouw wilden weerge ven, en met onfeilbare waarheid uitdruk ten alles en alléén dftt, wat God hun beval 'te schrijven." Ofschoon God de maker is van den Bijbel behield toch de schrijver zijn eigen per soonlijkheid met eigen stijl en manier van doen: alleen is datgene wat hij schrijft de onfeilbare waarheid, want het komt van God. De kerk kreeg van God de zorg voor het geen door Hem geopenbaard was; het is dus vanzelf sprekend, dat de kerk heeft uit te maken, welke geschriften nu al3 door God ingegeven moeten worden beschouwd. Dit heeft zij gedaan en een lijst, of m. a. w. ëen „canon" opgemaakt van boeken, die tot de door God ingegeven boeken (geinspb réerde) behooren. Daarom heeten die hoe ten ook wel canonieke boeken. Het is misschien wel van belang deze lijst "van hoeken nog weer eens mede te deelen: 'De Canonieke Boeken'worden verdeeld in twee partijen:" die van het Oude Testa ment (Verbond), en die van het Nieuwe Testament (Verbond), of wel de hoeken, die voor Christus, en die na Christus ge schreven zijn'. Do Boeken' van het Oud Verbond laten 'zich verdeelen in vier klassen: a) De Pen tateuch (Gr. „vijfdeelig") nl.Y Genesis (Schepping), Exodus (Uittocht), Le.viticus (Boek der Levieten), Numeri (Boek der ge tallen), Deuteronomium (Herhaling der Wet): in deze boeken staan de godsdiensti ge, liturgische en burgerlijke wetten der Joden b) do geschiedkundige boeken: Josué, de Rechters, Ruth, 4 boeken' van de Koningen, Tobias, Judith, Esther, de Machabeeën, 2 boeken van het overgeslagen© (Paralipo- menon), 2 boeken Esdras. c) de dichterlijke boeken: en spreuken":" Job, de Psalmen (David), Proverbia (Spreu ken) Ecclesiaste3 (Prediker), Hooglied (schrijver Salomon), Sapientia (boek der Wijsheid), Ecclesiasticua (het kerkelijk boek). d.) de profetische boeken: De voorspellin gen van de vier groote profeten": Isaias, Je- remias, Ezcchiël en Daniël; en van de twaalf kleine profeten: Osee, Joël, Amos Abdias, Jonas, Michaeas, Nahum, Haba- cuc, Sophonias, Aggaeus, Zacharias, Mala- chias. De Boeken van het Nieuw Verbond om vatten:' de vier Evangeliën volgens Mat- theus, Marcus, Lucas, Joannes de Han delingen der Apostelen de 14 brieven van den Apostel Paulus: 1 aan de Romeinen, 2 aan de Corinthiërs, 1 aan de Galaten, 1 aan de Ephesiërs, 1 aan de Philippensen, 1 aan de Colossers. 2 aan de Thessalonikers, 2 aan Timotheu3. 1 aan Titus. 1 aan Philemon, 1 aan de Hebreeën 1 1 brief van den H. Jacobus 2 brieven van den H. Petrus 3 brieven van den H. Joannes 1 brief van den H. Judas Apocalyps of het boek der Openbaring van den H. Joannes, waarin hij spreekt over de toekomst van de Kerk. J. C. C. GROOT, Kapelaan. P.S. Men is van roomsche zijde bezig een volksuitgave te bezorgen van do Boeken der H. Schrift. Het zal dus gemakkelijk worden; dat men mat betrekkelijk geringe kosten zich den bijbel aanschaft. DE CAfflERA OBSCURA. nr. Ditmaal een fragment uit Gerrit "Witse. Gerrit "Witse was de zoon van brave ouders, die Irolsch op den jongen student waren. Op het moment, dat de vertelling begint heeft Gerrit cum laude zijn candi- .daats in de medicijnen gehaald en wordt thuis verwacht. Een bevriende familie heeft oen logeetje, Klaartjo Donze, tegen over wie Gerrit verschrikkelijk in de hoog te wordt gestoken en onhandig aangepre zen als ceu goede partij. Er heeft een familieavondje plaats, waarhij Gerrit hij Klaartjo belachelijk wordt gemaakt door een verwaanden zot en kandigen vleier, wiens innerlijk gehalte omgekeerd even redig is aan de welverzorgdheid van zijn uiterlijk. Klaartjo heeft een diepon indruk nage laten in 't gemoed van Gerrit, maar hij gaat weer naar zijn academiestad, zonder dat ze een stap nader tot hem gekomen is. Na enkele jaren is hij waarnemend dokter in een klein Geldersch stadje. Op het oogenblik waarop ons fragment begint, is hij op ziekenbezoek. Zijn weg voert hem naar een weduwe met twee dochters, van wie de jongste ernstig ziek is. En nu volgt het fragment. Voor do deur vond onze arts de oudste dochter, een beeld van gezondheid, bezig een dor groote koperen melkkannen te schuren. „Hoe gaat het met Bar te"? vroeg hij haar. „Oolik, dokter, oolik", zeide de deerne, haar voorjioofd met het buitenste van de hand afvegend. ..Heeroom is er hij." En zij vervolgde haar taak. In zulke huishoudens moet zoolang mogelijk alles zijn gang gaan. Slechts den hoogeren standen is het veroorloofd zich aan de zieken te wijden. Gerrit trad binnen^ Op bevel van den ouden dokter was het volslagen donker in de ziekenkamer. Op "Witse's verzoek om. „een beetje licht te maken", rees een kleine gestalte, die voor een stoel op de knieën gelegen had, op en stiet een luik open. Witse trad inmiddels voor de hooge en benauwde bedstede, waarin de zieke lag. „Barto", sprak Witse met nadrukkelijke stem. De zieke opende de oogen en staarde den vreemden dokter met verbazing aan. Hij nam haar bij de hand. Die hand was droog ala leer. De pastoor en de broer stonden versla gen bij de bedstede, wachtende op hetgeen de dokter zeggen zou. De moeder lag weer op haar knieën voor den stoel, den rozen krans in do handen, die zij in drie dagen niet had terzijde gelegd. De oude pastoor schudde het hoofd. „Zou ze sterven"? vroeg de broer, een kerel als een boom, en barstte in tranen uit. als hij het woord sterven uitte. Do moeder zag op en staarde angstig naar den dokter. „Wij hopen van neen", zei Witse, „maar ga van het bed. Gij benauwt de zieke". Nogmaals schudde de pastoor het hoofd. „Zou ze sterven, heer pastoor?" vroeg de broer andermaal. „Bij God zijn alle dingen mogelijk", trootstte do geestelijke. Maar ook ditmaal schudde hij het hoofd. Do goede oude hield van Barte. „Frustra cum morfe pugnabis", zei hij tot Witse (Is er stervensgevaar?) „Exspeclo crisin" antwoorddo deze. (Ik verwacht de crisis) „De ziekte ia nog niet op haar hoogst. Doch doet U uw plicht" voegde hij er zachtjes aan toe. De moeder vloog op. Het doodvonnis van haar dochter was geteekend! Zij gaf een gil cn ijlde de deur uit. Gerrit ijlde haar na. Hij vond haar aan de voeten van een jonge dame, die juist uit een hittewagen gestapt was en do leidsels nog in de liand hield. „Mijn kind! mijn kind!" riep de onge lukkige vrouw, do knieën der jonge dame omarmend. „Mijn kind is dood"! Haar stem verzwakte, haar handen gle den naar beneden, haar hoofd zakte doods bleek op den grond. „Help deze vrouw, doktor"! zei Klaartje Donze. „Zij ligt van haar zelve. Is haar dochter gestorven"? „Neen juffrouw Donze"! zei Gerrit ont roerd. haar herkennend. „Haar dochter is niet dood. En zoo Mieke mij helpen wil, haar moeder op te tillen en Gillis uw paard mag bezorgen Dit laatste was niet noodig. „Laat maar los, Mieke"! sprak Klaartje, die een traan in de oogen had, maar geen oogenblik haar bedaardheid verloor. En zij bracht zelf haar klein paard hij het hek, waar ze het vastbond. Intusschcn droeg Witse met behulp van Mieke de verstijfde moeder naar een ander vertrek, waar zij haar op een bed neer legden. Clara volgde hen op den voet. „Wat moet er gedaan worden, mijnheer Witse?" vroeg zij. „Drink een glas Teaier-, juffrouw Donze!" sprak Gerrit, gelukkig, dat zij ook hem had herkend; „en laat dit meisje het cok doen. Wees zoo goed de ldceren van de oude vrouw los te maken. Laat haar azijn ruiken, zoo die er is, en wrijf haar do polsen en de slapen van het hoofd. Zie, dal ge haar een teug water ingeeft." En hij begaf zich opnieuw naar het leger van Barte. Na eenige oogenblikken kwam hij terug. Clara lag op hare beurt geknield cn hield de hand der oude vrouw zachtjes in do hare. Deze was een beetje bijgekomen en zag het sclioone meisje met een naam- loozo uitdrukking van dankbaarheid en liefde aan. „Ik weet immers, vrouw Sijmens", zei Klaartje „dat gij den moed niet verliezen zult. Barte is nog niet opgegeven en de goede God is almachtig." „Wij moeten allen voor één God ver schijnen", zei de de oude vrouw, er aan denkend, dat Klaartje niet Roomsch was. „En tot denzelfden God bidden", ant woorddo Cïare, „en" door denzelfden troost getroost worden. Wat zoekt gij, vrouw Sijmens?" „Mijn paternoster," zei de oude vrouw. „Ik had ze zooeven nog." „Bid in een vast vertrouwen op de macht en de liefde Gods" sprak Clara. „Zulk bid den zal u versterken, vrouw Sijmens en God zal het verhooren. Ge weet, hoe ge vaarlijk mijn moeder is geweest en zij is nu weer zoo gezond als ik zelf. En Barto is zooveel jonger." „Het was een bloem op aarde" zeide de oude vrouw. „Te denken dat ik haar bij vader onder de groene boompjes bren gen moest „De dokter zegt, dat er nog hoop is, vrouw Sijmens! Als ge den moed verliest, doet ge zonde" zei Klaartje, een paar grooto tranen afwisschend. De dokter bevestigde het. „Kom aan, Mieke," zei de oude vrouw, „doe mijn jakje dicht; ik ga bij Barte". „Maar gij zult u goed houden, nietwaar vrouw Sijmens?" vleide Klaartje. „Komdo gij nog eens weer?" vroeg de moeder. Klaartje beloofde het. Het was nu haar tijd om te vertrekken, Gerrit hielp haar het paard losmaken. Met een wip was zij in het rijtuig. Gerrit reikte haar de leidsels. Daar reed zij heen. Maar nog even hield zij haar paardjo in, dat zulks kwalijk genoeg scheen te nemen en met zijn kop trok en schudde, als van zoo een kribbig hitje te wachten was. „Dokter", zei Klaartje, „hoe laat komt gij morgen weer bij do zieke?" „Reeds in do vroegte, juffrouw Donze!" was hef. antwoord. „Zoudt gij, terugkomende, even op Wildhoef willen aankomen, om lo zeggen, hoe het gaat?" vroeg zij blozend. „Zonder twijfel", betuigde Gerrit, vol strekt niet voor haar onderdoend. En zij liet het hitje weder opschieten, dat een sprong deed, waarvan Gerrit schrikte. „Geen nood"! zei zij, „wij kennen mal kaar". En het hek van de werf uitdraa iende op een wijze, die geen Amsterdamsch koetsier haar zou verbeterd hc-bben, liet zij het vurig paardje zijn hart ophalen aan den zandweg en draafde heen. „Zal de dokter blieven na de stad te rieden?" vroeg Gillis. „Dank U!" zei Witse. ,.Ik wandel liever." En nog eens dc beschikkingen herhalend die hij gegeven had, nam hij de thuisreis aan. Zijn eerste werk was, een hoogen heuvel te beklimmen, of hij Klaartje ook nog kon gewaar wordon. Dit gelukte. Rustig zat zij achter haar lustig paardje, dat zij meester lijk regeerde en eerlang vergunde in den stap to komen. Met een onuitsprekelijk welgevallen sloeg Gerrit haar gade. „Welk c-en ontwikkeling in dat meisje!" riep hij uit. „Welk een kloekheid! Zulk een vrouw zou me lijken, verlegen en linksch, als ik altijd ben. Zoo als ik haar daar nu zie...." Maar het hitje vloog oen bij-de-hand- schen zijweg op. Klaartje was voor lieden nic-t meer te zien. Maar morgen.... Cetera deximt Hiermee is het fragment uit. Do latijn- scli9 uitdrukking beteekent: de rest ont breekt! En we kunnen er aan toevoegen: maar hat zich raden. Want de linksche en verlegen Gerrit had als flink en door tastend arts. die alles overzag, een diepen indruk op Clara gemaakt. Academische rechtspraak Het voornaamste voorrecht onzer Uni versiteit was van oudsher en het bleef lot den Franschen tijd in stand hei be zit eener eigen Vierschaar („forum nc-a- demicum" of „privilogium fori"). Reeds hij de voorloopige regeling was haar dat pri vilege geschonken, zeer 'tegen den zin der,' stedelijke overheid, die 't niet „oorbacr-1 lyck" achtte, aldus het voorbeeld te volgen; van „Universiteiten in 't Pausdom gele-j gen". Prins Willem I was echter van oeijj: ander gevoelen, bevestigde het privilege/ maar zocht gelijk in zijn aard lag -4' alle partijen te bevredigen. En zoo gaf hij? naast den rector en vier leden van den? academischen senaat ook aan do vier bui? gemeesteren en twee leden der Schepen* hank zitting in de Vierschaar, waarbij bo* vendien de stedelijke Schout als openbaar' aanklager dienst deed. Toen vond ieder 'i' mooi. Aan deze vierschaar waren, in alle bur* gerlijke en lijfstraffelijke zaken, nietj' slechts alle studenten en academische be-'> ambten (uitgezonderd de hoogleeraren) on4f derworpen, maar zelfs allo inwoners, di$^ in t bezit waren van een academischen: graad, en alle vreemdelingen, die bij dq' academie, al ware 't slechts „uit curiosw teit", stonden ingeschreven. Ja, in den. aanvang strekte zich hare heerschappij ook uit over de naburige predikanten en' hunne gezinnen, zoo zij zich slechts op do rolle der academieburgers hadden laten in-' schrijven. Geen stads- of dorpsschout, waar ter" plaatse ook, mocht een lid der Universiteit in hechtenis nemen zonder bevel van ree-.; tor en hurgemeesteren, uitgezonderd zij,' die in een „enorm of zwaar delict waren bevonden". Deze bepaling gaf vaak aanleiding tot: hevige geschillen en procedures tusschen! do academische en burgerlijke rechtban ken, waarhij doorgaans door de Staten' van Holland ten gunste van dc eerste werd heslist. De Vierschaar hield aanvankelijk haro zittingen op 's-Gravenstein, doch op hare klachten over het duistere en vochtige ver trek daar stond de stad haar in 1653 da „corps de garde" onder het Stadhuis af, waar de klapperliedcn hun nachtverblijf hielden. De vonnissen, door da Vierschaar ge-, veld, waren immer zoer zacht; „zij kas tijdden de studenten als een vader zijn zoon". Geldboeten, kamerarrest, hechtenis onder 't Stadhuis of op 's-Gravenstein, be- rooving der privilegiën, schrapping van do rolle der studenten, verbanning van 3 tot 15 jaren, soms voor immer, van de Univer- - si teit, soms bij vonnis van den gerechte ook uit Leiden, Rijnland en 's-Hage, waren dO( eenige straffen niet alleen voor straat-' schenderij, ergerlijk leven, verwekken van, tumult, omversmij ten van lantaarnpalen, verbrijzelen van deuren, vensters en gla-* zen, teeren van huizen en andere baldadig heden, maar ook voor het dooden in een. duel, liet wonden of doodschieten van bur gers en landlieden, zoo te Leiden als el ders. Slechts tweemaal werd door de Vier schaar de straffe des doods uitgesproken; een der veroordeelden echter, die zich aan doodslag had schuldig gemaakt, werd door prins Maurits begenadigd, en den ander, die gestolen had, werd slechts het zwaard over het hoofd gezwuaid. Nog werd in 1G41 een voortvluchtig student, die een ander hij een duel gedood had, van de rol ge'-i schrapt en voor eeuwig verbannen onder bedreiging, den doodstraf fe zullen onder gaan als hij terugkwam. Natuurlijk bleef hij toen wijselijk weg. In 't algemeen waren de vonnissen zeer willekeurig en werd de een om dezelfde misdaad als academieburger geschrapt, de ander slechts met eenige dagen opsluiting gestraft. Men keek zeker z'n mannetjes aan! Vaak ging het in den kerker zeer lustig toe cn werden vrienden en bekenden er in onthaald, totdat de rector een pedel moest gelasten to zorgen dat er geen wiju, sterke dranken of tabak werd ingebracht. In de 16e eeuw was, evenals aan de Duilsehe universiteiten, het geeselen met da roede nog in zwang, doch het aanwen- i den dezer straf in het Collegium Theologi- cum veroorzaakte een hevig oproer, waarbij een der stadsdienaars door een FEUILLETON. De sproke eener blauwe bloem. Hit het Duitsch naverteld door A. L\ 2) In het hosch ging het vroolijk toe. Onder de hoornen waren banken en kraampjes opgeslagen en heel veel menschen verge noegden zich met eten en drinken. Meer paar het slot toe, was een weide, waar men flan het dansen was, en het geheele hof fsoeg van onder een purperen baldakijn Öat vroolijke geroezemoes gade. Reeds ■van verre zag Peter den koning zitten en ïaast hem, voor de balustrade, die met ge beurde tapijten en wapens versierd was, leunde een bovenmate schoon meisje, dat ïich met de ridders en edellieden, die haar Jfl grooten getale omringden, vroolijk praatte en lachte. Dat moest do prinses wel zijn, en om ze wat beter te kunnen zien, drong Peter tuschen de dansende paren «oor, totdat hij aan den rand van den iheuvel stond, waar hi j tusschen de al maar ^Pelende muzikanten bleef staan. p^oen nu de prinses Zich omkeerde en £0(er haar dus goed kon zien, was het jfloni, als straalde de zon dubbel zoo mooi. /oo schoon was de prinses. Alles om zich ieen vergetend, wandelde hij de hoogte op, de prinses al maar aangaapte. '.^-lotseMng schrok hij door een schaterend 'Sn?zijn mU'meriA2 OP. De ridders, JOaelheden en hofdames waren door de ver-» flcüijning van den verbluften wandelaar, flie met groote oogen en open mond op hen Mgfcwam, zeer vroolijk gestemd. Toen Pe- «er. als uit een droom gewekt, zich plotse- _yerlegèn' gevoelde, en bemerkte, dat ■Ka 21 dicht bij hét h'ooge gezelschap avond, kwam aan het algemeene gelach p hooge familie en hovelingen geen ein- liróiv 7 e prinses lachte, en haar lachen ji.. a'8 eön zilveren klokje tusschen al stemmen dpor, zoodat het Peter licht iom het hart werd. Toen de dansende men schen deze onverwachte vroolijkheid hoor den, keken ze vol verbazing naar den kant, waar de koninklijke familie zat. De mu ziek hield op te spelen en het was plotse ling stil. Het werd voor Peter een hache lijke toestand. Hij ergerde zich over zijn positie en over al die stomverbaasde ge zichten die hem van alle kanten aangaap ten. Snel besloten sprong hij tusschen de muzikanten, greep een der spelers de gi taar uit do hand, sloeg een paar aceoorden aan en begon met heldere duidelijke stem jfce zingen: Er bloeit een blauwe bloem in Der bosschen heiligdom: [Wanneer 'k die mocht bezitten, Gaf ik een vorstendom, [Want wie die bloem zou vinden En mij dit kleinood bracht, Zal h'eerschen over d' aarde Met koninklijke macht Verstaan er de taal' der beekjes, Der voog'len klare lied En 't lijzige gefluister Van 't ruischend-ranke riet Door bergen ziet bij henen, Als waren zij kristal; 'Hij ziet met gouden staafjes De dwergjes overal. En uit den stroom ontduiken Nymfen in maneglans, Die gaan mét slanke elfen Ten vreugdevollen dans En waar zijn weg bij 't zwerven In heide of woud hem leidt, De vrees blijft verre van hem 1 Ondanks zijn eenzaamheid [Want wie de bloem wil vinden, •- Moét hehben heldenbloed En oogen als een sperwer En onver.vaarden moed [Al ben ik slechts een Zwérvend 1 En arm en huïp'ïoó'S kind, (J)e bloeme moet ik vmdeïr 't Raat om een koningskind! „Je hebt het mooi gedaan, heel mooi ge daan, daarom wordt je nu niet meer uit gelachen", riep de koning en klapte in do handen. De heele hofhouding applaudi- seerde. Ook de prinses klapte vroolijk in de handen en toen de bijvalsbetuiging een beetje verminderd was stond ze op en sprak: „Je liedje, vroolijke jongeman, bevalt mij goed, hot is mooi en waar. Welaan het zij zoo. Al3 belooning wil ik je de hand reiken en een dansje met je maken!" Op haar wenk begon de muziek een me- muetjo te spelen, en de overgelukkige Peter danste met de mooie prinses heel alleen over de wei. Het volk stond nieuwsgierig en velen een beetje jaloers toe te zien. Do hofhouding klapte nogmaals in de han den, want Peter danste keurig in do maat j en was er met hart en ziel hij. Het was j aardig om te zien. Op de tribune werd het i rumoerig. Prins Eustachius wa.s van zijn j zooals altijd vergeefsche bloemen- i tocht teruggekeerd en, daar aller oog op hot danseudo paar was gericht, kwam hij onverwachts achter de hovelingen vandaan op do tribune te voorschijn. Hij begon plotseling te vloeken, te schreeuwen en te razen, stoot to zonder onderscheid des per- soons allo heeren en dames weg en liep recli't op den koning toe, want hij veron derstelde niet anders dan 'dat die dansende j jongeman do blauwe bloem gevonden en do schoon© prinses aan Lem ontnomen had. Achter hem. aan kwam het zelfde kleine mannetje met den spitsen neus en do bril op, 'dat Peter op straat had aan gesproken. Hij was namelijk de huisdok- lor en secretaris van den prins. Hij noem de zich steeds Magister Martinus perdoc- tissimus en deed, alsof hij zeer geleerd was, zoodat niemand hem lijden kon. Hij riep maar aan één stuk door: „Schande, 't is een, schandaal, deze ver schrikkelijke brutaliteit moet verhinderd worden." Toen de koning deze vergissing bemerk te, barstte hij in lachen uit en stelde den pring gerust, op wiens voorhoofd groote zweetdroppels parelden vaa angst en op- winding, terwijl de koning hem de toe dracht der zaak vertelde. Inlusschen had den de prinses en Peter hun dansje ge ëindigd en Peter hood de lieve, verhitte jongedame de vingertoppen en voerde haar naar haar troon terug, waar hij voor haar een dei po buiging maakte, die een geboren ridder hem niet verbeterd zou hebben. „Een alleraardigste jongeman," zeido de prinses tot prins Eustachius. Deze was diep beleedigd en keek met een verachten den blik over Peter heen naar de verte. De koning had een grooten beker mei champagne laten vullen- en reikte dezen eigenhandig aan Peter over, terwijl hij zeide: „Ge hebt ons aller hart veroverd, jonge spring in 't veld. En omdat je ons bevalt, raag je zoo lang hier blijven, als je wilt. Ik heb juist 'n fiinken kerel noodig, dio goed met de pen om kan gaan, daar mijn öudft secretaris gebrekkig en langzaam wordt. Het zal je goed gaan, als je goed jo best doet." „Top Sire," antwoordde Peter, ..ik bon juist op zoek naar zoo'n baantje. Ik hoop dat mijn schrift u zal bevallen en cok, wat het overige aangaat. Ik hoop alleen niet, dat ik den lieelen dag voor het schrijfbu reau moet doorbrengen, want, hoewel ik het mooie letters schrijven tot vak heb ge kozen, ben ik toch een vroolijke vogel ge bléven. wien zelfs een gouden kooi te klein js. Ook veel ik mij in artibus equestribus thuis, zooals o.a. in jagen, rijdon en vech ten, alsobk in de verfijnde steedsche cn landelijk ydillische ars amatoria, waar ik Zeer veel pl'eizier in heb. En ik kan mij •ook hierin voor Uwe Majesteit verdienste lijk maken. Ik heb een paar goede stevi ge bcenen, een uitstekend paar oogen en soms ook wel goede ideeën waar ik U ook ,mee zal kunnen helpen. „Het is goed," z/.ido de koning vriende lijk. „Laat je door den hofmeester een goed .onderkomen en hetere klceren verschaf fen." Nogmaals knik tg hij Peter goedig toe en gaf toen het töcken tol een algemeen £iü-_ de van het feest. Ook de prinses groette hem minzaam en knikte hem nog eens vriendelijk toe. Magister Martinus had Pe'cr den beden tijd van top tot teen opgenomen en keek lieru wantrouwend aan. alsof Peter niet (ogen zijn taak opgewassen was, want do Magister was- in de verbee'ding, dat hij alle wijsheid in pacht had. Nu naderde hij Peter en bleef grommend in zijn nabijiie d s'aan, als een hond, die twist zoekt en maakte allerlei onvriendelijke Latijnse!)? opmerkingen. Maar plotseling vloog er oen mugje in zijn keelgat en hij kreeg er een hevige hoestbui van. „Kijk," riep Peter, „er is een stukj? van je geleerdheid in je hals blijven steken. Dat komt er van, als je het Latijn niet goed meester bent." De koning, d e dit hoerde, draaide zich vlug om rn zeide.* „Nu Magistertje, wat heb je tegen mijn. nieuwen hoveling, dat je al meteen met hem aan het ruziemaken bent?" „Odi profanum vulgus et arceo 1), zcoals onze groote Virgilius zegt," antwoordde de Magister, tanto maior asinus 2). Weet ge borst op, en wilde zich verwijderen. „Ge vergist u," riep Peter hem na, „dat zegt Horatius. Maar qu'anto doctior Magister, tanto maior asimus 2). Weet go waar dit vers te vinden is? Niet. Nu Jiet staat op uw langen neus zoo duidelijk geschreven, dat elke boer het lezen kan, al heeft die ook nog nooit van zijn leven [Latijn gel'ecrd." i Alle' omstanders schoten in een lach. De, Magister kookte van woede en wilde er, met zijn wandelstok op los ranselen, maat Peter was hem te vlug af en sprong hendig tusschen de menigte. 1)0* 1) Ik haat het' gewone volk en ieer- mij af. 2) Hoe geleerder meester, des te groolcr Pzel. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 9